Arbeidsmarkt - Methodologie

Vergelijkbare documenten
Werkgelegenheid en werkloosheid (EAK)

Werkgelegenheid en werkloosheid (EAK)

De Brusselse arbeidsmarkt: statistische gegevens

Statistisch Product. Werkgelegenheid, werkloosheid, arbeidsmarkt

Vlaamse Arbeidsrekening Definities

rijksdienst voor sociale zekerheid

rijksdienst voor sociale zekerheid

Vlaamse Arbeidsrekening

Vlaamse Arbeidsrekening

PERSBERICHT Brussel, 25 juni 2013

Vlaamse Arbeidsrekening

DE GEHARMONISEERDE WERKLOOSHEID IN RUIME ZIN

PERSBERICHT Brussel, 26 juni 2015

rijksdienst voor sociale zekerheid Openbare Instelling van Sociale Zekerheid

Nomenclatuur van de socio economische positie vanaf 2003 :

Verdere evolutie van de geharmoniseerde werkloosheid in ruime zin

rijksdienst voor sociale zekerheid Openbare Instelling van Sociale Zekerheid

rijksdienst voor sociale zekerheid

67,3% van de jarigen aan het werk

Heel gunstige arbeidsmarktevolutie in Nieuwe cijfers Enquête naar de Arbeidskrachten -

Jongeren vinden moeilijker een job - Nieuwe cijfers Enquête naar de Arbeidskrachten, derde kwartaal

rijksdienst voor sociale zekerheid

PERSBERICHT Brussel, 22 december 2015

Halftijds brugpensioen

METHODOLOGISCH RAPPORT SECTOREN

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling "Sociale Zekerheid"

rijksdienst voor sociale zekerheid

1.TYPOLOGIE VAN DE ONDERNEMINGEN NOMENCLATUUR VAN DE

ALGEMENE DIRECTIE STATISTIEK EN ECONOMISCHE INFORMATIE PERSBERICHT 26 november 2010

Gelet op de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid, inzonderheid op artikel 5;

PERSBERICHT Brussel, 26 juni 2014

Sectoren / paritaire comités Methodologie

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Januari 2015

PERSBERICHT Brussel, 24 september 2015

PERSBERICHT Brussel, 25 maart 2014

PERSBERICHT Brussel, 20 december 2013

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag juni 2016

PERSBERICHT Brussel, 28 maart 2013

Leeftijd en geslacht jaar jaar jaar. Studieniveau en geslacht Laag Midden Hoog

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Mei 2016

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Augustus 2017

De enquête naar de arbeidskrachten

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Januari 2017

rijksdienst voor sociale zekerheid

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Juni 2018

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Mei 2017

Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid

rijksdienst voor sociale zekerheid Openbare instelling voor Sociale zekerheid

rijksdienst voor sociale zekerheid

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Juli 2014

PERSBERICHT Brussel, 30 september 2013

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling «Sociale Zekerheid»

rijksdienst voor sociale zekerheid

NIEUWSBRIEF JANUARI 2010

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag December 2014

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag November 2018

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Juli 2015

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Oktober 2015

rijksdienst voor sociale zekerheid Openbare Instelling van Sociale Zekerheid

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Juni 2015

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Juli 2018

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag November 2017

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Februari 2019

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Oktober 2018

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag April 2019

Vlaamse Arbeidsrekening

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag September 2015

Titel VII. Enkele statistische en financiële gegevens

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling «Sociale zekerheid»

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag April 2018

I. BEREKENING VAN HET GEMIDDELD PERSONEELSBESTAND A. Alle personeelsleden. Gemiddeld personeelsbestand in A1 =... B A2 =... B2...

rijksdienst voor sociale zekerheid

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Maart 2019

«Bestaat er een verband tussen de leeftijd van de werkloze en de werkloosheidsduur?» (1 ste deel)

GEBRUIKERSGIDS VOOR HET DMFA/PPL-BERICHT VAN DE STUDENT. Deze gids is bestemd voor de in het Kadaster geïntegreerde kinderbijslaginstellingen.

rijksdienst voor sociale zekerheid

Focus op de Tax shift en de vermindering van de werkgeversbijdragen

Infoblad - werknemers Waarop heeft een deeltijdse werknemer recht?

Administrative bron. KBO : Kruispuntbank van Ondernemingen. Algemene informatie

Infoblad - werkgevers Het WIN WIN - ACTIVA-plan (de werkkaart)

rijksdienst voor sociale zekerheid Openbare instelling voor Sociale zekerheid

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling «Sociale Zekerheid»

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling Sociale Zekerheid

Analyse van de uitkeringen voor volledige werkloosheid

Betreft : Maatregelen ten voordele van de vorming en opleiding van risicogroepen in

Programma. AD Statistiek.

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling "Sociale Zekerheid"

INSTRUCTIES AAN DE WERKGEVERS ASR

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling Sociale Zekerheid

rijksdienst voor sociale zekerheid

INLICHTINGENBLAD (voor de werkgevers behalve de administraties)

Consumptieve bestedingen van de particulieren Consumptieve bestedingen van de overheid Bruto vaste kapitaalvorming

Infoblad - werknemers Mag u werken als werkloze met bedrijfstoeslag?

rijksdienst voor sociale zekerheid Openbare instelling voor Sociale zekerheid

Gelet op de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid, inzonderheid op artikel 5;

Jaarlijkse vakantie: de spelregels

Infoblad - werknemers Mag u werken als bruggepensioneerde?

rijksdienst voor sociale zekerheid Openbare instelling voor Sociale zekerheid

rijksdienst voor sociale zekerheid Openbare instelling voor Sociale zekerheid

Transcriptie:

Arbeidsmarkt - Methodologie Inhoud 1. BEVOLKING OP BEROEPSACTIEVE LEEFTIJD... 2 1.1. ENQUÊTE NAAR DE ARBEIDSKRACHTEN (EAK)... 2 1.2. TABELLEN... 5 REFERENTIES... 5 2. WERKLOOSHEID... 6 2.1. RVA... 6 2.2. ENQUÊTE NAAR DE ARBEIDSKRACHTEN... 7 2.3. ACTIRIS... 7 REFERENTIES... 8 3. WERKENDE BEROEPSBEVOLKING (PER WOONPLAATS)... 9 3.1. WERKENDE BEROEPSBEVOLKING (15-64 JAAR) (ENQUÊTE NAAR DE ARBEIDSKRACHTEN)... 9 3.2. ZELFSTANDIGEN (RSVZ)... 9 3.3. FLEXIBILITEIT VAN DE WERKENDE BEROEPSBEVOLKING...12 REFERENTIES...16 4. AANTAL WERKNEMERS ONDERWORPEN AAN DE SOCIALE ZEKERHEID... 17 4.1. AANTAL WERKNEMERS PER BEDRIJFSTAK EN PER SECTOR (OPENBAAR/PRIVÉ)...17 4.2. WERKENDE BEROEPSBEVOLKING IN DE BRUSSELSE ADMINISTRATIES...21 REFERENTIES...23 5. LONEN... 24 5.1. BELONING VAN WERKNEMERS...24 5.2. BRUTOLOON PER JAAR EN PER WERKNEMER...27 REFERENTIES...28 1

1. Bevolking op beroepsactieve leeftijd De bevolking op beroepsactieve leeftijd omvat alle personen ingeschreven in het Rijksregister van 15 tot en met 64 jaar. Deze leeftijdsgrenzen worden zo vastgelegd, omdat ze internationaal gebruikt worden om de werkloosheids- en tewerkstellingsgraden van regio s en/of landen te berekenen en zo de cijfers voor België ook internationaal vergelijkbaar zijn. In België loopt de leerplicht echter tot 18 jaar, wat leidt tot een lichte onderschatting van de werkloosheidsgraad. De totale bevolking op actieve leeftijd is verdeeld in 3 categorieën: Werkende beroepsbevolking Beroepsbevolking zonder werk (werkloos) Inactieve bevolking 1.1. Bron: Enquête naar de arbeidskrachten (EAK) A. Voorstelling Eurostat, het Bureau voor de Statistiek van de Europese Unie, draagt alle lidstaten op statistieken bij te houden over verschillende thema s zoals economie, bevolking, milieu, Het doel hiervan is het bekomen van internationaal vergelijkbare statistieken. Om deze reden worden voor de lokale cijfers betreffende de arbeidsmarkt, de categorieën (definities, overeenkomsten en aanbevelingen) van het Internationaal Arbeidsbureau (IAB) gehanteerd door de verschillende leden van de Europese Unie. Zo is men zeker dat statistieken over werkloosheid en werkgelegenheid van verschillende regio s en landen van de Europese Unie (en zelfs daarbuiten) met elkaar vergelijkbaar zijn. Wanneer men gebruik zou maken van de administratieve bronnen voorhanden in de verschillende landen (voor België bijvoorbeeld RVA, regionale werkloosheidsbureaus, ) is men hiervan niet zeker. De Algemene Directie Statistiek en Economisch Informatie (ADSEI) van de FOD Economie organiseert daarom over gans België een bevraging van de Belgische bevolking over de tewerkstelling en werkloosheid van de beroepsbevolking: de Enquête naar de Arbeidskrachten (EAK). Buiten het opdelen van de beroepsbevolking in drie exhaustieve en onderscheiden groepen (personen met een betrekking, IAB-Werklozen en inactieven) probeert de EAK via zijn enquête ook originele informatie te bekomen die elders niet beschikbaar is. Zo bevat de EAK onder andere cijfergegevens over ontmoedigde werklozen en de motivering van deeltijdse arbeid. 2

B. Organisatie van de enquête De populatie waaruit de steekproef getrokken wordt omvat alle huishoudens die het Rijksregister bevat (zonder het Wachtregister, maar met alle personen op het Belgisch grondgebied ongeacht hun nationaliteit). Volgende type huishoudens worden wel nog uit de populatie verwijderd: collectieve huishoudens, huishoudens ingeschreven onder letter 9 (diplomaten, beschermde getuigen, ), huishoudens met enkel leden boven 75 jaar en huishoudens waarvan de referentiepersoon reeds in 1 van de 10 voorgaande trimesters tot de steekproef behoorde. Het huishouden wordt door de EAK als volgt gedefinieerd: Het huishouden (of gezin) is een enkelvoudige eenheid die ofwel bestaat uit een persoon die gewoonlijk alleen leeft, ofwel uit twee of meer personen, die, al dan niet door verwantschap aan elkaar verbonden, gewoonlijk in één en dezelfde woning verblijven en er samenleven. Uit de populatie wordt voor België een steekproef van 59.700 huishoudens getrokken. Deze huishoudens zijn proportioneel verdeeld over 12 strata (10 provincies, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het Duitstalige landsdeel 1 ). De steekproeftrekking gebeurt in twee stappen. Elke gemeente bestaat uit een tiental secties, die op hun beurt uit statistische sectoren bestaan. Eerst worden er voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest per trimester 91 secties (= primaire steekproefeenheden) per toeval getrokken. Uit de geselecteerde secties worden dan voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest aselect 26 huishoudens (secundaire steekproefeenheden) getrokken, die ondervraagd zullen worden. Elders in België gaat het steeds om 23 huishoudens. Elke ondervraagde persoon krijgt een wegingsfactor toegekend op basis van de provincie waarin hij woont, het geslacht en de leeftijdsklasse. Deze wegingsfactor hangt af van de kans om getrokken te worden uit de populatie. Deelname aan de enquête is verplicht. De afname zelf gebeurt door een gestructureerd facetoface interview voornamelijk bestaande uit gesloten vragen. De enquête wordt sinds 1999 gehouden, gebeurt continu en de cijfers worden trimestrieel en jaarlijks gepubliceerd. C. Begrippen en definities In de resultaten van de EAK wordt de bevolking op beroepsactieve leeftijd opgedeeld in 3 groepen: de personen met een betrekking, de IAB-werklozen en de niet-actieven. Om tot internationaal vergelijkbare statistieken te komen, moeten deze groepen internationaal op éénzelfde wijze gedefinieerd worden. Om deze reden worden de definities van het Internationaal Arbeidsbureau (IAB) gebruikt. De personen met een betrekking zijn de personen van 15 jaar en ouder die ofwel werken in loondienst en/of als zelfstandige. Alle werk gedurende tenminste 1 uur gedurende de referentieperiode wordt aanzien als werk verricht tijdens de referentieweek. Tot de werkenden in loondienst behoren de personen die gedurende een referentieperiode enig werk verrichten voor een loon of salaris, in geld of natura. Leerlingen die een vergoeding in geld of natura ontvangen, worden dus door de EAK gezien als werkend in loondienst. Ook 1 De provincie Luik wordt dus opgedeeld in 2 strata: de Franstalige gemeenten en de Duitstalige gemeenten. 3

personen die een baan hebben, maar niet op het werk aanwezig zijn omwille van ziekte, zwangerschapsverlof, en een formele band met hun baan hebben, behoren tot deze groep. Personen met een loopbaanonderbreking van meer dan 3 maanden, worden niet als werkend beschouwd. De werkenden in loondienst worden op hun beurt opgesplitst naargelang ze werken in de private of in de openbare sector. De loontrekkenden werkend in de private sector worden verder onderverdeeld in arbeiders en bedienden. Onder zelfstandigen vinden we zowel de personen van 15 jaar en ouder die gedurende de referentieperiode enig werk verrichtten voor winst of voor het gezinsinkomen en meewerkende niet-betaalde familieleden. Ook personen met een bedrijf, die tijdens de referentieweek tijdelijk niet op het werk aanwezig waren, worden als zelfstandige beschouwd. IAB-Werklozen zijn alle personen vanaf 15 jaar die gedurende de referentieperiode voldeden aan volgende drie voorwaarden: zonder werk waren direct beschikbaar waren om werk als loontrekkende of zelfstandige op te nemen en een eventueel gevonden betrekking binnen de twee weken konden opnemen werk zochten en dus recent (voor de EAK de referentieweek en de drie weken ervoor) concrete stappen hebben ondernomen om werk in loondienst of als zelfstandige te vinden. De personen met een betrekking en de IAB-werklozen vormen samen de beroepsbevolking op dat ogenblik. De inactieve bevolking bestaat uit alle personen die tijdens de referentieweek geen betrekking hadden en ook niet tot de IAB-werklozen gerekend worden. Samengevat gaat het dus om alle personen die niet tot de beroepsbevolking behoren. Deze groep bevat dus ook personen jonger dan 15 jaar. Onder andere studenten, huisvrouwen en mannen en personen die vrijwilligerswerk uitvoeren, behoren tot deze categorie. De activiteitsgraad geeft het aandeel aan van de beroepsbevolking (werkenden en werklozen) in procenten van de bevolking van 15 tot en met 64 jaar. De werkgelegenheidsgraad geeft het percentage personen met een betrekking in de bevolking van 15 tot en met 64 jaar weer. 4

De werkloosheidsgraad is het percentage IAB-werklozen in de beroepsbevolking van 15 tot en met 64 jaar. 1.2. Tabellen Over de tabellen in deel 7.1 Bevolking op beroepsactieve leeftijd wensen we nog enkele opmerkingen mee te geven: De EAK is een enquête en de cijfers in de tabellen in deel 7.1 zijn dus schattingen en niet gebaseerd op administratieve gegevens. Bijgevolg moeten de cijfers niet als exact beschouwd worden en dient men steeds rekening te houden met de betrouwbaarheidsintervallen voor deze data. Schattingen van minder dan 5000 individuen dienen met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden. In de enquête naar de arbeidskrachten worden deze weergegeven in het rood, omdat de kans op toevalsfouten relatief groot is. Wij hebben ervoor gekozen deze waarden te vervangen door de melding n (niet significant). Indien deze niet-significante waarden gebruikt dienen te worden voor de berekening van de werkloosheids-, werkgelegenheids- of activiteitsgraad hebben we deze ook vervangen door de melding n. Sinds de Enquête naar de Arbeidskrachten van 2011 verwijst de vraag over het zoekgedrag naar werk naar een specifieke referentieperiode (referentieweek en 3 weken ervoor). Tot en met 2010 was dit niet het geval. Hierdoor zijn de gegevens over de IAB-werkzoekenden van voor 2011 niet geheel te vergelijken met de gegevens vanaf 2011. Referenties EAK Enquête naar de arbeidskrachten - FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie-AD Statistiek en Economische Informatie (ADSEI) (2012). Toelichting over EAK. Geraadpleegd op 16 april 2013 via http://economie.fgov.be/nl/binaries/lfs2007_nl_tcm325-59250.pdf 5

2. Werkloosheid Werkloosheid kan als volgt worden gedefinieerd: 1. een gedwongen inactiviteit door het ontbreken van werk ; 2. een erkend statuut omkaderd door regels die werkloosheid omschrijven en door instellingen die de werklozen begeleiden en ondersteunen ; 3. een subjectieve ervaring in het levenstraject van de personen zonder werk. De opvatting dat de realiteit van arbeidsmarkt in één cijfer gevat kan worden is achterhaald. Eén enkele statistiek kan niet volstaan om de realiteit en complexiteit van de arbeidsmarkt op bevredigende wijze weer te geven ; alle gewenste informatie kan niet samengevat worden in het aantal werklozen, hoe zorgvuldig deze indicator ook gedefinieerd of gemeten wordt. Er zijn bijkomende gegevens nodig over aantal en verloop van de tussencategorieën van arbeidskrachten die niet echt tot uiting komen in de werkloosheid maar er wel nauw bij aanleunen. Daarom werd een nieuwe benadering uitgewerkt, die ook een betere rapportering beoogt i.v.m. de problematiek van de werkloosheid. Deze omvat drie fasen, die samenhangen met de drie belangrijkste bronnen voor het meten van de werkloosheid: 1) Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA) 2) De Enquête naar de Arbeidskrachten (EAK) 3) ACTIRIS 2.1. RVA De RVA, die de eerste van de twee administratieve bronnen vormt en de statistieken inzake de betalingen levert (STAT INFO). Deze bron brengt de werkloosheid in kaart op basis van de uitkeringen. De RVA behield volgende bevoegdheden: de werkloosheidsverzekering in ruime zin (federale aangelegenheid), de toepassing van de werkloosheidswetgeving zoals de referentieperiodes en gelijkgestelde periodes, het conventioneel brugpensioen, de loopbaanonderbreking, het Fonds voor Sluiting van Ondernemingen, de bijzondere en bijkomende sociale zekerheidsbijdrage en bepaalde maatregelen voor de tewerkstelling van werklozen zoals bvb. het plan Activa, het plan ter bevordering van de tewerkstelling, de aanwerving door de PWA s, de activering van het zoekgedrag naar werk bij langdurig werklozen... De RVA onderscheidt drie grote categorieën uitkeringsgerechtigden: vergoede werklozen, werknemers die door de RVA worden ondersteund en werknemers die hun arbeidstijd aanpassen. Van deze drie categorieën omvat de eerste het merendeel van de 6

werkzoekende uitkeringsgerechtigde volledig werklozen (UVW-WZ). Laatstgenoemde groep omvat de UVW-WZ na een voltijdse tewerkstelling, de UVW-WZ na een vrijwillig deeltijdse tewerkstelling en de UVWWZ die vergoed worden op basis van studies. De categorie van de uitkeringsgerechtigde volledig werklozen omvat ook niet-werkzoekenden, zoals de vrijgestelden zijn wegens sociale en familiale moeilijkheden, de oudere werklozen, en de voltijds bruggepensioneerden. 2.2. Enquête naar de Arbeidskrachten De Enquête naar de Arbeidskrachten gebruiken de internationale definitie van de werkloosheid. Volgens de IAB-definitie zijn werklozen ("actieve bevolking zonder betrekking") alle personen boven de leeftijd van 15 jaar, die gedurende de referentieperiode gelijktijdig: «zonder werk» waren, d.w.z. geen werkende in loondienst of zelfstandige waren zoals hierboven bepaald; «direct beschikbaar» waren voor werk in loondienst of als zelfstandige; voor de EAK betekent dit beschikbaar om een tijdens de referentieperiode gevonden betrekking op te nemen binnen de twee weken ; «werk zochten», d.w.z. in een recente periode specifieke stappen hadden ondernomen om werk in loondienst of als zelfstandige te zoeken (voor de EAK worden alleen de methodes opgenomen die tijdens de vier weken vóór de enquête werden gebruikt; personen die werk gevonden hadden (vóór of tijdens de referentieweek) dat later begint, worden gerangschikt onder de IAB-werklozen, ongeacht de ondernomen stappen tijdens de afgelopen vier weken). 2.3. Actiris Actiris 2, dat statistieken over het aantal werkzoekenden in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bijhoudt (STAT 92). Het betreft hier de tweede administratieve bron voor het meten van de werkloosheid. Vóór 2006 hielden de stempelbureaus de lijsten bij die aan- of afwezigheid op de gemeentelijke stempelcontrole weergaven. De werkloosheidsstatistieken hingen af van deze lijsten, die als basis dienden voor de bijwerking van de databanken van de gewestelijke arbeidsbemiddelingsdiensten (VDAB, FOREM en ACTIRIS.) De afschaffing van de gemeentelijke stempelcontrole op 15 december 2005 bracht een aanzienlijke verandering teweeg voor de ACTIRIS-statistieken. 2 Actiris is de vroegere BGDA. 7

In 2006 is een nieuwe werkwijze ingevoerd in overleg met de betrokken gewestelijke instellingen en de federale overheid met als gegevensbron de elektronische gegevensstromen van het netwerk van de sociale zekerheidsinstellingen via de Kruispuntbank. De VDAB, FOREM en de ACTIRIS zijn verantwoordelijk voor de plaatsing van de werkzoekenden in hun respectieve gewesten. De VDAB en de FOREM zijn ook bevoegd voor de beroepsopleiding van werkzoekenden en werknemers. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werd een instituut voor de beroepsopleiding van de Franstalige Brusselse werkzoekenden en werknemers opgericht (IBFFP). Voor de Nederlandstalige Brusselse werkzoekenden en werknemers verzorgt de VDAB deze opleiding. ACTIRIS registreert alle werkzoekenden, m.a.w. niet enkel de niet-werkende werkzoekenden (NWWZ) die zijn opgenomen in de tabellen 4.3, maar ook werkzoekenden die werken of een opleiding volgen. De NWWZ omvatten werkzoekenden die een uitkeringsaanvraag hebben ingediend (WZUA), jongeren na studies (hoofdzakelijk in wachttijd) en de overige NWWZ die vrij ingeschreven zijn of die het leefloon of gelijkgestelde hulp ontvangen. De werkloosheidsgraad geeft het aantal werklozen weer uitgedrukt in percentage van de beroepsbevolking (werkende beroepsbevolking en IAB-werklozen). Referenties ACTIRIS (2012), Statistisch Jaarverslag 2011, Geraadpleegd op 12 april 2013 via http://www.actiris.be/portals/36/documents/nl/statistisch_jaarverslag_2011.pdf EAK Enquête naar de arbeidskrachten - FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie-AD Statistiek en Economische Informatie (ADSEI) (2012). Toelichting over EAK. Geraadpleegd op 16 april 2013 via http://economie.fgov.be/nl/binaries/lfs2007_nl_tcm325-59250.pdf RVA (2013), Definities van de rechthebbenden, Geraadpleegd op 12 april 2013 via http://www.rva.be/frames/frameset.aspx?path=d_stat/&items=1&language=nl 8

3. Werkende beroepsbevolking (per woonplaats) 3.1. Werkende beroepsbevolking (15-64 jaar) De beroepsbevolking omvat iedere persoon van 15 jaar tot en met 64 jaar die in België woont en die zich aanbiedt op de arbeidsmarkt, ongeacht hij werk vindt of niet. Sinds de enquête van 1993 worden de economische activiteiten geclassificeerd volgens de NACE-BEL nomenclatuur, die uit 17 secties bestaat (zie bijlage 1). Deze NACE-BEL classificatie is de Belgische versie van de NACE-Rev.1 ( Nomenclatuur van de Economische Activiteiten in de Europese Gemeenschappen) die sinds 1993 goedgekeurd werd door de Europese Gemeenschap. Sinds 2008 is de NACE-Rev2 van toepassing : Deze bestaat uit 21 secties en 88 afdelingen en hecht meer belang aan het productieproces in de beschrijving van de verschillende klassen 3. 3.2. Zelfstandigen (RSVZ) Tot en met 1994 werden de diverse basisgegevens verstrekt, enerzijds door de sociale verzekeringsfondsen (op 31 december) en anderzijds door het algemeen repertorium van de verzekeringsplichtige zelfstandigen (op 30 juni). De zo weergegeven toestand was telkens deze van de actieve verzekeringsplichtigen op de aangegeven data. Sinds 1995 zijn de basisgegevens van de RSVZ verstrekt door de sociale verzekeringskassen, die een aantal gegevens overmaken voor elke persoon die in de loop van het beoogde jaar minstens één kwartaal aangesloten is geweest. Dit maakt het mogelijk tabellen van de actieve verzekeringsplichtigen te publiceren maar eveneens over de personen die hun beroepsactiviteit beëindigen of begonnen in het betreffende jaar. Deze wijzigingen kunnen vergelijkingen tussen 1995 en de voorgaande jaren bemoeilijken. Verzekeringsplichtige: al de personen aan wie het sociaal statuut van zelfstandige verplichtingen oplegt d.w.z. de zelfstandigen en de helpers, zowel met hoofd- als met bijberoep. Sommige personen die geen zelfstandige beroepsactiviteit meer uitoefenen, kunnen in het stelsel behouden worden met het oog op de vrijwaring van hun rechten op de uitkeringen. Sinds 1 januari 1990 bestaat er een categorie personen die, hoewel niet 3 De activiteiten worden gehergroepeerd wanneer ze een gemeenschappelijk productieproces van goederen en diensten bevatten die de zelfde technologie bezigen. 9

verzekeringsplichtig als dusdanig, zich niettemin vrijwillig kunnen aansluiten (de onderworpen echtgenoot- of echtgenote-helper). In de loop van 1992 en 1993, werd de aansluiting van bepaalde (vaak niet vergoede) bestuurders van vennootschappen verwezenlijkt, terwijl deze personen voordien als niet onderworpen werden beschouwd. Zelfstandige: iedere natuurlijke persoon die, in België, een beroepsbezigheid uitoefent uit hoofde waarvan hij niet door een arbeidscontract of een statuut is verbonden. Help(st)er: valt als helper onder de toepassing van het sociaal statuut van de zelfstandigen, iedere persoon die in België een zelfstandige in de uitoefening van zijn beroep bijstaat of vervangt, zonder tegenover hem door een arbeidsovereenkomst te zijn verbonden. Op 1 januari 2003 werd het statuut van meewerkende echtgenoot van kracht. Een belangrijke opmerking hierbij is wel dat de regeling van de meewerkende echtgenoten eveneens geldt voor de helper van een zelfstandige waarmee hij door een contract van wettelijke samenwoning is verbonden. Vanaf 1 juli 2005 werd het maximumstatuut algemeen verplicht, behalve voor wie geboren is voor 1 januari 1956; zij hebben de keuze: ofwel behouden ze het ministatuut, ofwel sluiten zij zich vrijwillig aan voor het maxistatuut. Vallen niet onder toepassing van het sociaal statuut en zijn bijgevolg niet in de statistieken opgenomen: de help(st)ers vóór 1 januari van het jaar in de loop waarvan ze de leeftijd van 20 bereiken (behalve indien ze voor die datum getrouwd zijn) de personen die slechts toevallig een activiteit als help(st)er uitoefenen. studenten die vrijwillig helpen binnen familiekring De codering naar de beroepsactiviteiten gebeurt overeenkomstig de subbedrijfstak van de verzekeringsplichtige volgens een eigen RSVZ-nomenclatuur. Wanneer meerdere beroepen worden uitgeoefend, wordt de code van 1 activiteit -deze waaraan de meeste tijd wordt besteed- toegepast. De RSVZ voorziet op termijn deze nomenclatuur te vervangen door de NACE-BEL activiteitennomenclatuur. Bijberoep: wordt beschouwd een zelfstandig bijberoep uit te oefenen, hij die, gelijktijdig met dit beroep, gewoonlijk en hoofdzakelijk, een andere beroepsbezigheid uitoefent d.w.z. 10

als werknemer is tewerkgesteld in een arbeidsregeling minstens gelijk aan de helft van de tijd van een voltijds werknemer in een analoge onderneming of bedrijfstak. als statutair ambtenaar is tewerkgesteld en de betrekking over ten minste 8 maanden of 200 dagen loopt en het aantal arbeidsuren per maand minstens overeenkomt met de helft van een halftijdse betrekking. prestaties in het onderwijs overeenkomend met minstens 6/10 van het volledig bezoldigde uurrooster. Er kan nog sprake zijn van een zelfstandig bijberoep wanneer er geen hoofdactiviteit meer wordt uitgeoefend en de betrokken persoon uit de sociale zekerheid een loonvervangend inkomen geniet of zijn pensioenrechten vrijwaart. Daarnaast werd in het sociaal statuut ook nog plaats voorzien voor de zelfstandige bijberoepen op aanvraag : dit zijn personen die eigenlijk een zelfstandig hoofdberoep uitoefenen maar die gezien de beperkte omvang van de beroepsinkomsten die hieruit voortspruiten, de kans krijgen zich te laten beschouwen als bijberoep. dit is het geval voor diegenen onder hen die zich reeds op een andere manier gewaarborgd weten van sociale zekerheidsrechten die minstens gelijkwaardig zijn aan die van het zelfstandigenstatuut. Zij kunnen vragen om gelijkgeschakeld te worden met een bijberoep. ook studenten komen hiervoor in aanmerking en sinds 1 juli 1992 ook bepaalde politieke mandatarissen. Het totaal aantal zelfstandigen verschilt naargelang de indeling per bedrijfstak of per aard van de activiteit (hoofdberoep, bijberoep, actief na pensioenleeftijd). Dit verschil ontstaat omdat de informatie nodig om de aard van de activiteit van de verzekeringsplichtige te bepalen soms ontbreekt. De geografische spreiding gebeurt overeenkomstig de woonplaats die niet noodzakelijk overeenstemt met de werkplaats, de plaats waar de beroepsactiviteit wordt uitgeoefend. Dit laatste gegeven is trouwens niet gekend door het RSVZ. Netto-beroepsinkomsten: het gaat hier meer bepaald om de bruto-beroepsinkomsten, verminderd met de beroepsuitgaven en -lasten en, in voorkomend geval, met de beroepsverliezen, vastgesteld overeenkomstig de wetgeving op de inkomstenbelastingen. 11

3.3. Flexibiliteit van de werkende beroepsbevolking A. Arbeidsplaatsen, werknemers en arbeidsvolume (in VTE) naar woonplaats (RSZ) Waarnemingssfeer De waarnemingssfeer van de statistiek van de werkgevers en werknemers is rechtstreeks verbonden met het toepassingsgebied van de sociale zekerheid zoals afgebakend door de wetgeving inzake verzekeringsplicht. De waarnemingssfeer van deze publicatie is beperkt tot de werknemers die moeten aangegeven worden aan de RSZ. Werknemers die onder de bevoegdheid van andere openbare instellingen voor sociale zekerheid vallen, zijn dus niet opgenomen. Het betreft hier de werknemers tewerkgesteld door de lokale overheden (RSZPPO) en de zeelieden ter koopvaardij (HVKZ). Wijze van opmaken De statistieken worden opgesteld op basis van de gegevens opgenomen in de loon-en arbeidstijd-gegevensbank van de RSZ (tot en met 2002 LATG genoemd, van af 2003 vervangen door de DMFA gegevensbank). Deze gegevensbank bevat het geheel van de personeelsstaten van het door de werkgevers aangegeven personeel. Deze personeelsstaten vormen de basis van de kwartaalaangifte die de werkgevers opstellen. Deze statistiek wordt dus opgemaakt op basis van informatie die wordt overgemaakt binnen een wettelijk juridisch kader en die opgenomen is in een administratieve databank. Bepaling van de statistiekeenheden De verschillende statistiekeenheden zijn afgeleid van de notie werknemer onderworpen aan de sociale zekerheid. Het gaat hier om de werknemer, bijdrage plichtige aan de RSZ in toepassing van de wet van 27 juni 1969 en van het koninklijk besluit van 28 november 1969. Hieruit vloeien verschillende statistiekeenheden voort. Gemeenschappelijke kenmerken voor arbeidsplaatsen en tewerkgestelde werknemers: De tellingen betreffende de arbeidsplaatsen en de tewerkgestelde werknemers worden gerealiseerd op de laatste dag van het kwartaal. Bij deze tellingen worden naast diegenen die op de laatste arbeidsdag van het kwartaal op het werk aanwezig waren, ook diegenen meegeteld wiens arbeids overeenkomst niet verbroken is maar wel geschorst, wegens ziekte of ongeval (1), wegens zwangerschaps- of bevallingsrust of wegens wederoproeping onder de wapens, en die werknemers welke op de beschouwde dag niet op het werk aanwezig zijn wegens verlof, staking, gedeeltelijke of toevallige werkloosheid of al dan niet verantwoorde afwezigheid. Werknemers in voltijdse loopbaanonderbreking of voltijds tijdskrediet worden niet meegeteld. De arbeidsplaats: De statistiek van de arbeidsplaatsen op de laatste dag van het kwartaal wordt bekomen door per werkgever een telling te maken van het aantal 12

werknemers in dienst op de laatste dag van het kwartaal. Werknemers die op de laatste dag van het kwartaal bij meer dan een werkgever zijn tewerkgesteld, worden meermaals geteld. Het verschil tussen het aantal arbeidsplaatsen en het aantal tewerkgestelde werknemers is volledig te wijten aan de werknemers met meerdere arbeidsbetrekkingen. Werknemers die bij eenzelfde werkgever verschillende gelijktijdige arbeidsbetrekkingen uitoefenen (eventueel onder verschillende hoedanigheden of onder verschillende contracten) worden als één arbeidsplaats geteld. Alleen de kenmerken van de belangrijkste prestatie worden weerhouden. De bepaling hiervan gebeurt analoog als voor de tewerkgestelde werknemer. De werknemer: In de statistiek van het aantal tewerkgestelde werknemers worden de dubbeltellingen te wijten aan meerdere gelijktijdige arbeidsbetrekkingen van eenzelfde werknemer op het einde van het kwartaal bij verschillende werkgevers verwijderd. Het opzoeken van deze meervoudige prestaties gebeurt op basis van het unieke identificatienummer van de werknemer binnen het netwerk van de sociale zekerheid (INSZ). Dit identificatienummer komt in de meeste gevallen overeen met het Rijksregisternummer. Wanneer er geen Rijksregisternummer voorhanden is, gebeurt de identificatie met behulp van aanvullende bestanden beheerd door de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid. Indien een werknemer meerdere gelijktijdige arbeidsbetrekkingen uitoefent, wordt hij slechts eenmaal geteld en worden enkel die kenmerken weerhouden die verbonden zijn met de belangrijkste arbeidsovereenkomst. Arbeidsvolume (uitgedrukt in voltijdse equivalenten VTE): De bepaling van het arbeidsvolume gebeurt op basis van alle aangegeven bezoldigde arbeidsprestaties over het ganse kwartaal met uitsluiting van de fictieve prestaties (vergoeding en arbeidsdagen bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst). Er wordt dus geen rekening gehouden met de periodes, die voor de toekenning van bepaalde sociale rechten, worden gelijkgesteld met arbeidsdagen en die vaak aanleiding geven tot een vervangingsinkomen. De arbeidsprestaties van een werknemer die in de loop van het kwartaal tewerkgesteld is geweest bij meerdere werkgevers en/of onder verschillende hoedanigheden of in verschillende arbeidsregimes, zijn dus allen opgenomen, en dit volgens de kenmerken van de verschillende prestaties. De arbeidstijdgegevens worden in de aangiften op een heterogene manier aangegeven. Voor de voltijdse werknemers worden alle prestaties uitgedrukt in dagen Voor de deeltijdse werknemers daarentegen worden alle prestaties zowel uitgedrukt in uren als in dagen. Voor de voltijdse werknemers zijn dus noch het reële aantal bezoldigde (of eventueel gepresteerde) uren, noch de normale wekelijkse arbeidsduur in uren vermeld. Het is echter wel mogelijk om te berekenen hoe de prestaties van zowel voltijdse als deeltijdse werknemers zich verhouden tot hun referentiepersoon, die geteld wordt als één voltijdse equivalent. Deze berekening geeft dus aanwijzing over de bezettingsgraad van een arbeidsplaats gedurende het kwartaal. Voor de 13

berekening van het arbeidsvolume in termen van voltijdse equivalenten, wordt de verhouding berekend tussen de arbeidsprestaties (bezoldigde- en vakantieprestaties) van de werknemer t.o.v. de prestaties van de referentiepersoon voor een volledig kwartaal. Voor voltijdse werknemers gebeurt de berekening op basis van de prestaties uitgedrukt in dagen, voor deeltijdse werknemers op basis van prestaties uitgedrukt in uren. De definitie van voltijdse equivalenten is niet gebaseerd op de in de arbeidsovereenkomst voorziene arbeidsduur maar op de aangegeven prestaties. B. Flexibiliteit van de arbeid aangeboden aan de werknemers (Bron: Enquête naar de Arbeidskrachten) Flexibiliteit omtrent de arbeidsovereenkomst Het begrip vast werk staat tegenover het begrip tijdelijk werk. Vast werk bevat werk gegarandeerd met een vaste arbeidsovereenkomst, d.w.z. statutaire betrekkingen (STAT) en deze waarbij de arbeidsplaatsen gedekt zijn door een overeenkomst van onbepaalde duur (AOD). Tijdelijk werk bestaat uit werk gegarandeerd met een flexibele arbeidsovereenkomst waarin de deelnemers erkennen dat de arbeidsduur beperkt is door objectieve voorwaarden zoals de datum van het einde van de overeenkomst of van een bepaalde taak. Dergelijk werk bevat de uitzendarbeid, werk gedekt door een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur (ABD), de werknemers in opleiding, de studenten met een studentencontract, de werknemers tewerkgesteld door het Plaatselijke Werkgelegenheidsagentschap (PWA), de gelegenheidswerkers en de andere vormen van tijdelijk werk. Flexibiliteit omtrent de arbeidsduur Het begrip voltijds werk staat tegenover het begrip deeltijds werk. Voltijds werk is een werk dat op regelmatige wijze uitgevoerd wordt gedurende een periode die als normaal beschouwd wordt (tussen 35 uren en 40 uren) volgens de collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) nr. 35 ondertekend door de Nationale Arbeidsraad in 1981. Deeltijds werk is een werk dat op regelmatige en vrijwillige wijze uitgevoerd wordt gedurende een periode die korter is dan de normale periode; voor de RVA is het werk beschouwd als tijdelijk wanneer de wekelijkse prestaties onder de 35 uren liggen. 14

Referentietewerkstelling: De arbeidsvoorwaarden betreffende de aard van de arbeidsovereenkomsten zijn uitgedrukt in % van de bezoldigde arbeid, die als de referentie tewerkstelling beschouwd zal worden In termen van bezoldiging, is de totale tewerkstelling ingedeeld in loontrekkende en niet-loontrekkende arbeid. De loontrekkende tewerkstelling is ingedeeld in arbeiders en bedienden van de private en openbare sector. De niet-loontrekkende tewerkstelling bestaat uit zelfstandigen, en de werknemers beschouwd als familiale helpers. In termen van arbeidsovereenkomst, is de totale tewerkstelling gedefinieerd door de som van de vaste (STAT, AOD) en de tijdelijke tewerkstelling (BDO, UIT, OPLD, PWA, OCC, ANDERE). In termen van arbeidsduur, is de totale tewerkstelling gedefinieerd via prestaties van normale duur en prestaties van kortere of langere duur dan de normale. In deze context kan de tewerkstelling op verschillende wijze ingedeeld worden zoals de som van de voltijdse en de deeltijdse tewerkstelling of van de tewerkstelling met gebruikelijke werkuren en de afwijkingen tussen deze en de werkelijke werkuren (overuren, tijdelijke werkloosheid). Referentiebevolking: De referentie bevolking wordt beschouwd naar woonplaats. De tewerkstelling daarentegen refereert naar de werkgevers en dus naar de werkplaats. De burgerlijke bevolking op arbeidsleeftijd bevat het totaal aantal personen van de totale burgerlijke bevolking tussen 15 tot 64 jaar oud t.t.z. zowel de actieve bevolking als de inactieve bevolking. De burgerbevolking op arbeidsleeftijd is samengesteld uit verschillende opleidingsniveaus. De laaggeschoolde personen zijn ten hoogste houder van een diploma van het lager secundair onderwijs (lager onderwijs of zonder diploma, andere studies en leercontracten). De middelmatig geschoolde personen zijn ten minste houder van een diploma van het hoger secundair onderwijs. De hooggeschoolde personen zijn ten minste houder van een diploma van het hoger onderwijs (hoger niet universitair van korte en lange type en universitair). De actieve bevolking (of arbeidskrachten of beroepsbevolking) zijn die personen van de burgerlijke bevolking op actieve leeftijd die zich aanbieden op de arbeidsmarkt t.t.z. de personen met een betrekking en de werklozen; deze personen kunnen ook gekwalificeerd of infra-gekwalificeerd zijn. 15

Referenties EAK Enquête naar de arbeidskrachten - FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie-AD Statistiek en Economische Informatie (ADSEI) (2012). Toelichting over EAK. Geraadpleegd op 16 april 2013 via http://economie.fgov.be/nl/binaries/lfs2007_nl_tcm325-59250.pdf RSVZ (2013), Meewerkende echtgenoten, Geraadpleegd op 16 april 2013 via http://www.rsvz.be/nl/tools/publications/spouse_nl.pdf RSVZ (2013), Uw rechten en plichten als zelfstandige, Geraadpleegd op 16 april 2013 via http://www.rsvz.be/nl/tools/publications/rights_obligations_nl.pdf RSVZ (2013), Zelfstandige in bijberoep, Geraadpleegd op 16 april 2013 via http://www.rsvz.be/nl/tools/publications/secondary_activity_nl.pdf RSZ (2013), Loontrekkende tewerkstelling (RSZ) voor het vierde kwartaal 2012, Geraadpleegd op 16 april 2013 via http://www.rsz.be/sites/default/files/binaries/assets/statistics/employment/employme nt_text_nl_20124.pdf 16

4. Aantal werknemers onderworpen aan de sociale zekerheid 4.1. Aantal werknemers per bedrijfstak en per sector (openbaar/privé) In de gecentraliseerde statistiek is de werkgever de basiseenheid, maar hij zal meer dan één keer meegeteld worden als hij meer dan één verklaring naar de RSZ opstuurt. De confrontatie van deze gecentraliseerde statistiek met de statistieken van de Administratie van de BTW zal het begrip onderneming benadrukken via de hoofdactiviteit en de geografische ligging van de voornaamste uitbatingszetel van elke werkgever (zie hoofdstuk Productie en Ondernemingen). Daarentegen gebruikt de RSZ in de gedecentraliseerde statistiek de eenheid Inrichting, die werknemers verzekeringsplichtig aan de sociale zekerheid tewerkstelt opgeteld op basis van het gedecentraliseerde statistiekraam tot in 2002 en de vestigingseenheid op basis van de Multifunctionele Aangifte (DMFA) na 2002. A. Statistische eenheden De intrichting-de vestigingseenheid De werkgever: In principe is de basiseenheid de bijdrage plichtige werkgever die in die hoedanigheid ingeschreven is bij de RSZ of bij de RSZPPO en die in de loop van het behandeld kwartaal werknemers in dienst had onderworpen aan de sociale zekerheid. Dit begrip omvat zowel rechtspersonen (vennootschap pen en dergelijke), als natuurlijke personen die ten aan zien van de wet, de hoedanigheid van werk ge ver bezitten. De al dus gedefinieerde werkgever is de eenheid in de gecentraliseerde statistiek. Hij wordt er gekenmerkt door zijn (hoofd)activiteit en de geografische ligging van zijn (voornaamste) bedrijfszetel. De vroegere gedecentraliseerde notie: de inrichting: Tot en met 2002 werd in de gedecentraliseerde statistieken de term "inrichting" gebruikt : wanneer de werkgever één enkele uitbatingszetel en één enkele activiteit had, en maar één aangifte in stuurde, was de inrichting ge lijk aan de werkgever; wanneer de werkgever minstens twee afzonderlijke bedrijfszetels (bijhuizen of technische afdelingen) bezat en/of verschillende activiteiten uitoefende, werd elke zetel en, voor een zelf de ze tel met twee of meer activiteiten, elke activiteit een eenheid inrichting. De verschillende in dezelfde gemeente gelegen zetels met dezelfde activiteit werden echter samen als één statistiekeenheid beschouwd. De nieuwe gedecentraliseerde notie: de vestigingseenheid: De wet die de oprichting regelt van de Kruispuntbank van Ondernemingen introduceert de vestigingseenheid als een 17

plaats die geografisch kan worden geïdentificeerd met een adres en waar ten minste één activiteit van de onderneming wordt uit geoefend of van waar uit de activiteit wordt uit geoefend. De notie van vestigingseenheid komt overeen met de notie van lokale eenheid zo als opgenomen in de definitie van statistische een he den in de NACE-Bel 2008 handleiding. Aan elke vestigingseenheid wordt door de Kruispuntbank van Onder nemingen een uniek identificatienummer toegekend. In de telling van het aantal vestigingseenheden worden enkel de vestigingen met bezoldigde werknemers opgenomen. De arbeidsplaats De statistische eenheid "arbeidsplaats" vloeit voort uit de notie "werknemer onderworpen aan de sociale zekerheid. Het betreft hier de werknemer die onder de bevoegdheid valt van de RSZ en van de RSZPPO in uitvoering van de wetten van 27 juni 1969 en van 1 augustus 1985, en van het KB van 28 november 1969. De statistische telling van de arbeidsplaatsen op het einde van een kwartaal ge beurt door op het einde van dat kwar taal het aantal werknemers te tellen bij elke werk ge ver. Bij deze telling en worden naast diegenen die op de laatste arbeidsdag van het kwartaal op het werk aanwezig waren, ook diegenen meegeteld wiens arbeidsovereenkomst niet verbroken is maar wel ge schorst, wegens ziekte of ongeval, wegens zwangerschap of bevallingsrust of wegens wederoproeping onder de wapens, en de werknemers welke op de beschouwde dag niet op het werk aanwezig zijn wegens verlof, staking, gedeeltelijke of toevallige werkloosheid of al dan niet verantwoorde afwezigheid. Werknemers in voltijdse loopbaan onderbreking of voltijds tijdskrediet worden niet mee geteld. Werknemers die op de laatste dag van het kwartaal bij meer dan een werkgever zijn tewerkgesteld, worden meermaals geteld. Het is dus niet het aantal werknemers die geteld wordt maar wel het aantal RSZ-verklaringen. Werknemers die bij eenzelfde werkgever verschillende gelijktijdige arbeidsbetrekkingen uitoefenen (eventueel onder verschillende hoedanigheden of onder verschillende contracten) worden als een arbeidsplaats geteld. De kenmerken van de belangrijkste prestatie worden weerhouden. De bepaling hiervan gebeurt in geval van meerdere gelijktijdige arbeidsovereenkomsten volgens de volgende criteria (in dalende orde van belangrijkheid): type betrekking (voltijds, deeltijds,...), hoogste bruto-bezoldiging, hoogste arbeidsvolume, hoogste aantal gelijkgestelde dagen. Voornamelijk in het onderwijs kan de telling van de arbeidsplaats afhankelijk zijn van administratieve regelingen. Hoewel de leerkrachten en het ondersteunend personeel worden aangeworven door de inrichtende machten, treden de departementen Onderwijs van de Gemeenschappen op als werkgever ten opzichte van de RSZ. De inrichtende macht treedt alleen op als werkgever voor de arbeidsprestaties die niet bezoldigd worden door de departementen. Enerzijds 18

wordt voor een leer kracht die te werk gesteld is in meerdere scholen, zelfs behorend tot verschillende inrichtende machten, maar die volledig bezoldigd wordt door het departement Onderwijs, slechts een arbeidsplaats geteld. Anderzijds wordt voor een leerkracht die naast zijn door het departement Onderwijs bezoldigde opdracht, in de zelfde school ook opdrachten uitvoert die ten laste vallen van de inrichtende macht, twee arbeidsplaatsen geteld. B. Classificatiecriteria Kenmerken verbonden met de werknemer en zijn arbeidsplaats Het gebruik van het identificatienummer van de sociale zekerheid biedt de mogelijkheid om kenmerken eigen aan de persoon te koppelen aan de arbeidsovereenkomst die hij uitvoert. Het geslacht: Dit criterium is gebaseerd op het Rijksregister van de fysieke personen en de aanvullende bestanden van de KSZ (Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid). Het statuut maakt het onderscheid tussen arbeider, bediende en ambtenaar. Kenmerken eigen aan de vestigingseenheid De plaats van tewerkstelling is de gemeente van de vestigingseenheid waar de werknemer is tewerkgesteld op het einde van het kwartaal. Ter herinnering : werknemers die gelijktijdig in meerdere vestigingen tewerkgesteld zijn, werknemers zonder vaste plaats van tewerkstelling en thuis -werkers worden toegewezen aan de vestiging waar van zijn administratief af hang en (arrondissement). De economische activiteit betreft de hoofdactiviteit van de vestigingseenheid. De indeling geschiedt volgens de algemene systematische bedrijfsindeling in de Europese Gemeen schap pen, de NACE-Bel. De hoofd activiteit van de vestiging wijkt alleen af van de hoofd activiteit van de onderneming indien het om een bijkomende (eind-)activiteit betreft. Vanaf 2008 werd een nieuwe Nace-nomenclatuur (NACE-Bel 2008 of Nace Rev2) van kracht. De gegevens worden vanaf 2008 volgens deze nieuwe nomenclatuur ingedeeld. De dimensie van de vestigingseenheid hangt af van het totaal aantal arbeidsplaatsen in die vestiging. Zo zijn er negen klassen in stijgende volgorde voorzien; zij omvatten de vestigingen met respectievelijk minder dan 5 werknemers, 5 t/m 9 werknemers, 10 t/m 19 werknemers, 20 t/m 49 werknemers, 50 t/m 99 werknemers, 100 t/m 199 werknemers, 200 t/m 499 werknemers, 500 t/m 999 werknemers en 1.000 of meer werknemers in dienst. De sector maakt het onderscheid tussen privésector enerzijds en de overheid sector anderzijds. Het onderscheid dat gemaakt wordt tussen privé- en overheidssector is het zelfde als dat voor de andere RSZ-statistieken gebruikt wordt. De onderwijs sector is voor het overgrote deel opgenomen in de overheidssector. In principe worden, als een 19

onderneming tot de overheidssector behoort, ook alle vestigingseenheden tot de overheidssector gerekend. In sommige gevallen echter oefent de inrichtende overheid van het vrij onderwijs nog andere activiteiten uit. De vestigingseenheden waar deze bijkomende activiteiten worden uitgeoefend worden in de privé-sec tor opgenomen. Hierdoor komt het zelfs voor dat ambtenaren zijn gel inkt aan vestigingseenheden die opgenomen zijn in de privé sector 4. Inrichtende machten en de aard van de instellingen Staat, Gemeenschappen en Gewesten: Het leger omvat het personeel dat onder de bevoegdheid van het Ministerie van Landsverdediging valt. De bedrijven zijn overheidsbedrijven afhankelijk van de Staat, de Gemeenschappen of de Gewesten Gemeenten: De bedrijven zijn overheidsbedrijven die afhangen van de gemeenten. Deze omvatten ook het havenpersoneel van de steden zoals Antwerpen, Gent en Oostende. Onderwijs: Kleuter- en lager onderwijs : het betreft hier de personeelsleden van het gemeentelijk, provinciaal en vrij onderwijs, die hun bezoldigingssubsidie rechtstreeks van Gemeenschap ontvangen, en de personeelsleden van het vrij onderwijs die aangeworven en bezoldigd worden door de inrichtende macht. Vrij onderwijs: het personeel van het vrij kleuter- en lager onderwijs dat in de voorgaande rubriek vermeld werd, is hier uitgesloten. 4 De opsplitsing tussen privé- en overheidssector is soms zeer delicaat; een verhoging of een verlaging vast gesteld in één sector is niet noodzakelijk te wijten aan een vermindering of een vermeerdering van het personeel binnen de sector, maar kan ook het gevolg zijn van het herkwalificeren van werkgevers al of niet onder invloed van privatisering en verzelfstandiging van filialen, fusies enz. 20

Religieus personeel: leden van de clerus en religieuze gemeenschappen tewerkgesteld in onderwijsinstellingen worden hier niet bijgerekend. Internationale instellingen: deze instellingen zijn onder andere de E.U., de NAVO, verscheidene internationale organisaties... (de werknemers gedekt door specifieke verzekeringen en niet door de RSZ zijn hier niet inbegrepen). 4.2. Werkende beroepsbevolking in de Brusselse administraties De tewerkstellingsvariabelen zijn verzameld in vijf aggregaten 5 om de verantwoordelijkheden van de Brusselse administraties te definiëren ten aanzien van hun openbare diensten zoals onderwijs en opleiding, gezondheid, politie, vervoer. Die verantwoordelijkheden kunnen ook gedeeld worden met privé-instellingen en met de federale staat. De belangrijkste tewerkstellingsvariabelen zijn niettemin toch weerhouden voor de Urban Audit 2006, dragen eveneens een Eurostat-code en zijn als volgt omgeschreven: Aantal personen rechtstreeks tewerkgesteld in de centrale administratie (uitgezonderd de bedienden van de federale staat) Aantal personen tewerkgesteld in onderwijs en opleidingsdiensten (uitgezonderd de leerkrachten die afhangen van andere inrichtende machten dan de eigen overheid) Aantal personen tewerkgesteld in sociale en gezondheidsdiensten (inclusief de contractuele prestaties van privé-ondernemingen voor zover die door de plaatselijke overheid zijn opgestart niet in beschouwing genomen in de huidige cijfers van het BISA) Aantal personen tewerkgesteld in de diensten van het openbaar vervoer (inclusief de prestaties van de vervoerbedrijven gecontroleerd of toebehorend aan de lokale overheid) Aantal personen tewerkgesteld in andere diensten (inclusief al de personen tewerkgesteld door de lokale overheid die onder de vorige categorieën vallen) Het aantal tewerkgestelde personen omvat zowel contractuele als statutaire betrekkingen; alleen voor de OCMW s zijn de aantallen uitgedrukt in Voltijds Equivalenten (VTE). 5 Volgens het model voorgesteld door het urban audit. 21

De verantwoordelijkheden van de (plaatselijke) instellingen bij het verlenen van die openbare diensten kunnen heel sterk uiteenlopen; bijgevolg wordt de vergelijking tussen de stedelijke administratieve eenheden moeilijk. Administratieve niveaus Voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is de geleverde informatie voorlopig beperkt tot het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, tot de voornaamste regionale instellingen van openbare nut en de gemeenten. De activiteiten van de gemeenschappen evenals die van de agglomeratie zijn er niet in begrepen. Naast zijn administratie het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest belast het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de regionale instellingen van Openbaar nut (ION) met diverse opdrachten van openbaar nut. Er bestaan regionale instellingen van type A, waarvan het beheer rechtstreeks van de Minister afhangt, en van type B, die beheerd worden door een raad van bestuur of een beheersorgaan onder de voogdij van een of meerdere bevoegde Ministers, en andere instellingen waarvan de statuten en de opdrachten op specifieke wijze werden bepaald. Het aantal personen tewerkgesteld door de belangrijkste regionale instellingen is in de tabel weergegeven. De werknemers van elke instelling werden volledig toegewezen aan één van de vijf vermelde aggregatieniveaus, namelijk datgene dat het best aansluit bij de bevoegdheden van die instelling. De gemeenten bevatten (nog) niet de activiteiten van de gemeentelijke onderwijsinstellingen omdat hun informatie te onvolledig of slechts partieel beschikbaar is. De tewerkstelling betreft steeds enkel de rechtstreeks tewerkstelling in de centrale administratie. De VZW s van gewestelijk of gemeentelijk belang konden niet in aanmerking genomen worden. Belangrijke opmerkingen De geleverde informatie dient dus met bedachtzaamheid te worden beschouwd, rekening houdend met de heterogeniteit van de gegevens en de onvolledigheid van de informatie. Toch kan ze een aanwijzing geven over de indeling van de tewerkstelling in een stadsgewest met een zeer ingewikkelde verwevenheid van de diverse beleidsstructuren. Een diepgaande studie is nodig om de ontbrekende informatie aan te vullen; tevens zal deze dubbeltellingen uitsluiten die te wijten zijn aan de overdrachten van bevoegdheden tussen de verscheidene plaatselijke beleidsniveaus. Dergelijke studie vereist een gedetailleerd nazicht van de structuren van de vele instellingen die deel uitmaken van de verschillende 22

gewestelijke besturen om tijdreeksen over de tewerkstellingsvariabelen te kunnen opbouwen. Referenties Observatorium voor de werkgelegenheid (2013). Rapport Ambtenarenzaken Brussels Hoofdstedelijk Gewest 31/12/2012. RSZ (2013), Werknemers onderworpen aan de sociale zekerheid naar plaats van tewerkstelling: gegevens op 31 december 2011,geraadpleegd op 16 april 2013 via http://www.rsz.be/sites/default/files/binaries/assets/statistics/place/localunit_text_nl _20114.pdf 23

5. Lonen 5.1. Beloning van werknemers De beloning van werknemers (D.1) omvat de totale vergoeding, in geld of in natura, die door een werkgever aan een werknemer verschuldigd is voor de arbeid die tijdens de verslagperiode is verricht (ESR 1995, 4.02). De raming van de beloning van werknemers in de nationale rekeningen is grotendeels gebaseerd op individuele ondernemingsgegevens. Bijgevolg kan de nationale methode in grote mate overgenomen worden in de regionale rekeningen. De verdeling dient steeds te gebeuren volgens de vestigingsplaats van de producerende lokale eenheid (Regionale rekeningen - Toelichtingen van conceptuele en methodologische aard 13). Aangezien de NACE-activiteitencode in de nationale rekeningen de NACE-code van de onderneming is, moet die in de regionale verdeling behouden blijven. Er wordt dus geen rekening gehouden met een eventueel van de onderneming afwijkende activiteit door een lokale eenheid van die onderneming (cf. supra, punt 1.2). De totale beloning van werknemers wordt berekend per sector en binnen elke sector per bedrijfstak. Naargelang de sector kan de werkwijze sterk verschillen. Alle berekeningen op regionaal vlak gebeuren op het niveau van de bedrijfstakken van de SUT (Supply Use Table) (of indien mogelijk op het niveau NACE 3 of 4 digits, wat met deze takken overeenkomt) en op arrondissementsniveau. Niet-financiële vennootschappen De RSZ levert informatie over de loonmassa per individuele onderneming. Het betreft hier alle elementen van de brutolonen en -salarissen waarop sociale bijdragen worden betaald evenals de sociale bijdragen zelf (opgesplitst naar werknemersbijdragen die reeds opgenomen zijn in de brutolonen en -salarissen en werkgeversbijdragen). Op bepaalde elementen van de beloning dienen echter geen sociale bijdragen betaald te worden. De loonmassa volgens de RSZ is bijgevolg onvolledig vanuit het standpunt van de nationale en regionale rekeningen en moet opgehoogd worden. Door vergelijking van de loonmassa volgens de RSZ enerzijds en volgens de jaarrekeningen 6 anderzijds voor ondernemingen die in beide bronnen voorkomen voor wat betreft hun personeelskosten, worden per bedrijfstak coëfficiënten geraamd waarmee de RSZ-loonmassa dient te worden opgehoogd. Naargelang het gaat over grote of kleine 6 Er wordt verondersteld dat rubriek 62 "Personeelskosten" uit de jaarrekeningen alle elementen van de beloning - m.u.v. eventuele voordelen in natura, die achteraf toegevoegd worden - bevat 24