Inhoudsopgave. Prof. mr. P. Vlaardingerbroek. Wetgeving



Vergelijkbare documenten
Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Wij Willem Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Artikel 99 wordt als volgt gewijzigd:

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van

Wij Willem Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Eerste Kamer der Staten Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Aanpassing van wetgeving en vaststelling van overgangsrecht in verband met de herziening van de maatregelen van kinderbescherming

(B vervallen) Artikel I. De Wet op de jeugdzorg wordt als volgt gewijzigd: Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje- Nassau, enz. enz. enz.

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Wij Willem Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Reglement Cliëntenraad Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Wet op de jeugdzorg REGELING PLEEGZORG

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Voorstel van wet. Artikel I. De Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 3 komt te luiden:

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en de Wet griffierechten burgerlijke zaken in verband met de invoering van kostendekkende griffierechten

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

In de bijlage treft u een gedetailleerde opsomming van het commentaar en aanvulling op de concept wettekst.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Eerste Kamer der Staten-Generaal

PUBLICATIEBLAD. LANDSVERORDENING van de 8'*^mei 2010 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek^ (Landsverordening herziening namenrecht)

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden. RMC-wet Jaargang 2001 Staatsblad

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Transcriptie:

Inhoudsopgave Prof. mr. P. Vlaardingerbroek Wetgeving Stb. 2013, 72: Wet van 6 december 2012 tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg en Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, de Algemene Kinderbijslagwet en de Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen alsmede enige andere wetten in verband met de verbetering van de positie van pleegouders (verbetering positie pleegouders) p. 3 Stb. 2013, 480: Wet van 25 november 2013 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder anders dan door adoptie p. 17 Stb. 2013, 486: Wet van 27 november 2013 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering mede in verband met de evaluatie van de Wet openstelling huwelijk en de Wet geregistreerd partnerschap p. 27 Stb. 2013, 560: Wet van 4 december 2013 tot wijziging van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Zorgverzekeringswet en de Invoeringsen aanpassingswet Zorgverzekeringswet teneinde daarin enkele verbeteringen aan te brengen, alsmede technische reparaties in diverse wetten (Veegwet VWS 2013) p. 40 Stb. 2014, 1: Wet van 18 december 2013 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens in verband met het wijzigen van de voorwaarden voor en de bevoegdheid ter zake van wijziging van de vermelding van het geslacht in de akte van geboorte p. 65 Stb. 2014, 105: Wet van 1 maart 2014 inzake regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen (Jeugdwet) p. 69 Stb. 2014, 130: Wet van 12 maart 2014 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Wet op de jeugdzorg en de Pleegkinderenwet in verband met herziening van de maatregelen van kinderbescherming p. 139

Stb. 2014, 131: Wet van 12 maart 2014 tot aanpassing van wetgeving en vaststelling van overgangsrecht in verband met de herziening van de maatregelen van kinderbescherming p. 159 Stb. 2014, 133: Besluit van 20 maart 2014, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de rijkswet van 25 november 2013 tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap in verband met de wijziging van Boek 1 van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek betreffende het ontstaan van het juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder anders dan door adoptie (Stb. 481) p. 168 Consultatieversie Uitvoeringsbesluit Jeugdwet 11 november 2013 p. 170

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2013 72 Wet van 6 december 2012 tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg en Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, de Algemene Kinderbijslagwet en de Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen alsmede enige andere wetten in verband met de verbetering van de positie van pleegouders (verbetering positie pleegouders) 0 Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de positie van pleegouders te verbeteren en dat daartoe de Wet op de jeugdzorg, Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, de Algemene Kinderbijslagwet, de Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen en enige andere wetten dienen te worden gewijzigd; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: ARTIKEL I A1 De Wet op de jeugdzorg wordt als volgt gewijzigd: In de artikelen 1, eerste lid, 2e, eerste en tweede lid, 2g, derde en vierde lid, en 47, eerste lid, wordt «Onze Minister voor Jeugd en Gezin» steeds vervangen door: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. A Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd: a. Het onderdeel «aanbieder van zorg» komt te luiden: aanbieder van andere zorg: natuurlijke persoon of rechtspersoon, die zorg verleent als bedoeld in artikel 5, tweede lid, onder b of c; Staatsblad 2013 72 1 3

b. Het onderdeel «cliënt» komt te luiden: cliënt: jeugdige, zijn ouders of stiefouders of anderen die een jeugdige als behorend tot hun gezin verzorgen en opvoeden, met uitzondering van pleegouders; c. Het onderdeel «jeugdzorg» komt te luiden: jeugdzorg: ondersteuning van en hulp aan jeugdigen, hun ouders, stiefouders of anderen die een jeugdige als behorende tot hun gezin verzorgen en opvoeden, met uitzondering van pleegouders, bij opgroei- of opvoedingsproblemen of dreigende zodanige problemen; d. Het onderdeel «Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen» vervalt. e. Het onderdeel «pleegouder» komt te luiden: pleegouder: degene die een pleegcontract als bedoeld in artikel 28b, eerste lid, met een zorgaanbieder heeft gesloten; f. Het onderdeel «vertrouwenspersoon» komt te luiden: vertrouwenspersoon: persoon werkzaam bij een rechtspersoon als bedoeld in artikel 41, vierde lid, die cliënten of pleegouders onafhankelijk van het bestuur en van personen in dienst van de stichting of de zorgaanbieder, ondersteunt in aangelegenheden samenhangend met de door de stichting uitgeoefende taken onderscheidenlijk aangelegenheden samenhangend met de geboden jeugdzorg; 2. In het tweede lid wordt de zinsnede «de hoofdstukken IA en IVA» vervangen door: de hoofdstukken IA en IVB. B Artikel 12 komt te luiden: Artikel 12 1. Indien de jeugdige voor ten minste vijf aaneengesloten etmalen per week, uitgezonderd vakanties, bij een pleegouder dan wel in een accommodatie of instelling van een zorgaanbieder verblijft, doet de stichting onverwijld schriftelijk of elektronisch mededeling aan de Sociale verzekeringsbank van: a. de vaststelling door haar dat een jeugdige aangewezen is op zorg waarop ingevolge deze wet aanspraak bestaat, en b. de datum van aanvang en beëindiging van jeugdzorg waarvoor de jeugdige is aangewezen op verblijf bij een pleegouder of in een accommodatie of instelling van een zorgaanbieder. 2. Deze mededeling bevat de gegevens die nodig zijn voor de vaststelling van het recht op kinderbijslag. C Artikel 13, derde lid, komt te luiden: 3. Tot een verantwoorde uitvoering van de taken, genoemd in artikel 10, eerste lid, onder a, b, c en d, behoort in ieder geval dat de taken worden uitgevoerd op basis van een voogdijplan, gezinsvoogdijplan of jeugdreclasseringsplan dat is afgestemd op de behoeften van de cliënt. Het plan wordt niet vastgesteld dan na overleg met de cliënt en, indien er sprake is van pleegzorg, de pleegouders. Staatsblad 2013 72 2 4

D In artikel 14, derde lid, wordt «alsmede aan de cliëntenorganisaties, bedoeld in artikel 30, derde lid» vervangen door: alsmede aan cliëntenorganisaties en pleegouderorganisaties. E Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd: 1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst en in de eerste volzin wordt de zinsnede «aanbieder van jeugdzorg als bedoeld in artikel 5, tweede lid, onder b en c,» vervangen door: aanbieder van andere zorg. 2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende: 2. In geval van verblijf bij een pleegouder, dan wel verblijf in een accommodatie of instelling van een zorgaanbieder, doet de zorgaanbieder tevens mededeling van het soort verblijf dat wordt geboden. F Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid wordt na de zinsnede «een persoon die bij hem werkzaam is» ingevoegd: of dat een pleegouder. 2. In het tweede lid wordt na de zinsnede «een bij die zorgaanbieder werkzame andere persoon» ingevoegd: of een door die zorgaanbieder gecontracteerde pleegouder. G H Hoofdstuk IV, paragraaf 2, vervalt. Na artikel 21 wordt een artikel ingevoegd, luidende: Artikel 22 De artikelen 16 en 17 zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de naleving van deze wet en de daarop berustende bepalingen door een zorgaanbieder. I J Hoofdstuk IV, paragraaf 3, wordt vernummerd tot paragraaf 2. Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het derde lid wordt «aanbieder van zorg als bedoeld in artikel 5, tweede lid, onder b, c of d,» telkens vervangen door: aanbieder van andere zorg. 2. In het vijfde lid wordt na de derde volzin een zin ingevoegd: Het behoeft diens instemming, voor zover het betreft de omschrijving daarin van zijn rol in het hulpverleningsproces en van de wijze waarop de Staatsblad 2013 72 3 5

begeleiding door de zorgaanbieder die pleegzorg biedt wordt vorm gegeven. K Aan artikel 26 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. Onder de kwaliteit van de zorg, bedoeld in het eerste lid, wordt mede verstaan de begeleiding door de zorgaanbieder die pleegzorg biedt van een pleegouder tijdens de plaatsing van een jeugdige in diens gezin. L In artikel 27, derde lid, wordt «alsmede aan de cliëntenorganisaties, bedoeld in artikel 30, derde lid» vervangen door: alsmede aan cliëntenorganisaties en pleegouderorganisaties. M Na artikel 28 wordt, onder vernummering van hoofdstuk IVa tot IVB, een hoofdstuk IVA (nieuw) ingevoegd, luidende: HOOFDSTUK IVA. PLEEGZORG Artikel 28a 1. De pleegouder voldoet aan de volgende voorwaarden: a. de pleegouder heeft ten minste de leeftijd van eenentwintig jaren bereikt; b. de pleegouder is niet tevens degene, die door de desbetreffende zorgaanbieder die pleegzorg biedt, is belast met de begeleiding van een pleegouder; c. de pleegouder beschikt over een verklaring van geen bezwaar die voor de aanvang van de opvoeding en verzorging van een jeugdige is afgegeven door de raad voor de kinderbescherming, waaruit blijkt dat er geen sprake is van bezwarende feiten en omstandigheden voor het verzorgen en opvoeden van een pleegkind. De verklaring is vereist voorafgaand aan de plaatsing van een eerste jeugdige, bij de komst van nieuwe inwonenden en indien de pleegouder gedurende twee jaren geen pleegouder is geweest. Deze voorwaarde geldt tevens voor alle personen van 12 jaar en ouder die als inwonenden op het adres van de pleegouder staan ingeschreven; d. de pleegouder heeft met goed gevolg een door de zorgaanbieder die pleegzorg biedt aangeboden voorbereidings- en selectietraject afgerond. 2. De zorgaanbieder die pleegzorg biedt stelt vast of aan de voorwaarden, genoemd in het eerste lid, is voldaan. 3. Voorafgaand aan de plaatsing van een jeugdige in het gezin van de pleegouder beoordeelt de zorgaanbieder die pleegzorg biedt of de jeugdige in het gezin van de pleegouder kan worden geplaatst, gelet op de leeftijd en de problemen van de jeugdige, de samenstelling van het gezin van de pleegouder en de verwachte duur van de plaatsing van de jeugdige in het gezin van de pleegouder. 4. Degene die een jeugdige reeds verzorgt en opvoedt op het moment dat bij een zorgaanbieder die pleegzorg biedt de aanspraak van die jeugdige op verblijf bij een pleegouder tot gelding wordt gebracht, kan in afwijking van het eerste lid, onder c, en het derde lid, aan de in die artikelonderdelen bedoelde voorwaarden voldoen binnen dertien weken nadat de aanspraak tot gelding wordt gebracht, mits de betrokken zorgaanbieder heeft vastgesteld dat de verzorging en opvoeding van de jeugdige door diegene niet schadelijk is voor de ontwikkeling van de jeugdige. Staatsblad 2013 72 4 6

Artikel 28b 1. Een zorgaanbieder die pleegzorg biedt en een pleegouder sluiten een pleegcontract voor de verzorging en opvoeding van een jeugdige. 2. Het contract bevat in ieder geval afspraken omtrent de wijze waarop de verzorging en opvoeding van een jeugdige door de pleegouder wordt uitgevoerd en de begeleiding die de pleegouder daarbij van de zorgaanbieder die pleegzorg biedt ontvangt. 3. Bij regeling van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kunnen regels worden gesteld ten aanzien van het pleegcontract. Artikel 28c 1. Een zorgaanbieder die pleegzorg biedt, verstrekt aan een pleegouder waarmee hij een pleegcontract heeft gesloten een subsidie voor de verzorging en opvoeding van de in het gezin van de pleegouder geplaatste jeugdige, bestaande uit een door Onze Ministers vast te stellen basisbedrag, dat voor te onderscheiden leeftijdscategorieën van pleegkinderen verschillend kan zijn. 2. Onze Ministers stellen regels omtrent op het basisbedrag te verlenen toeslagen of op het basisbedrag toe te passen kortingen. 3. De regels, bedoeld in het tweede lid, hebben betrekking op: a. het basisbedrag en het bedrag van de toeslagen en kortingen en de omstandigheden waaronder deze worden verleend of toegepast; b. de dagen waarover het basisbedrag en de toeslagen worden verleend en de kortingen worden toegepast. Artikel 28d 1. De stichting en de zorgaanbieder die pleegzorg biedt, verstrekken aan de pleegouder in het belang van de verzorging en de opvoeding van de jeugdige, zo nodig zonder toestemming en zo mogelijk voorafgaand aan de plaatsing, inlichtingen inzake feiten en omstandigheden die de persoon van een jeugdige of diens verzorging of opvoeding betreffen en die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de taak van de pleegouder. Deze inlichtingen kunnen mede omvatten persoonsgegevens betreffende de gezondheid als bedoeld in artikel 21 van de Wet bescherming persoonsgegevens. 2. Bij regeling van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de uitvoering van het eerste lid. N O Artikel 29 vervalt. In artikel 30, derde lid, wordt na «de betrokken cliëntenorganisaties» ingevoegd: en pleegouderorganisaties. P In artikel 35, tweede lid, wordt na «de betrokken cliëntenorganisaties» ingevoegd: en pleegouderorganisaties. Staatsblad 2013 72 5 7

Q In artikel 43 en artikel 44, tweede lid, wordt de zinsnede «aanbieders van zorg als bedoeld in artikel 5, tweede lid, onder b, c en d,» telkens vervangen door: aanbieders van andere zorg. R In artikel 45, eerste lid, onder b, wordt «aanbieders van jeugdzorg als bedoeld in artikel 5, tweede lid, onder b en c,» vervangen door: aanbieders van andere zorg. S In artikel 57, eerste lid, wordt na «dragen er zorg voor dat» ingevoegd: pleegouders en. T Na het opschrift van hoofdstuk XI en voor artikel 58 wordt een opschrift voor een paragraaf ingevoegd, luidende: Paragraaf 1. Medezeggenschap van cliëntenraden U Artikel 65 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid, onderdeel d, wordt na «artikel 58, tweede lid» ingevoegd: en artikel 66a. 2. In het tweede en derde lid wordt na «cliënten» steeds ingevoegd: en pleegouders. V Na artikel 66 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende: Paragraaf 2. Medezeggenschap van pleegouderraden Artikel 66a 1. De zorgaanbieder die pleegzorg biedt, stelt een pleegouderraad in, die binnen het kader van zijn doelstelling de gemeenschappelijke belangen van de pleegouders behartigt. Een zorgaanbieder die pleegzorg biedt, kan deze verplichting ook nakomen door instelling van een pleegouderraad die voor meer dan een door hem in stand gehouden zorgeenheid werkzaam is. 2. De zorgaanbieders die pleegzorg bieden, regelen schriftelijk: a. het aantal leden van de pleegouderraad, de wijze van benoeming, welke personen tot lid kunnen worden benoemd en de zittingsduur van de leden; b. de materiële middelen waarover de pleegouderraad ten behoeve van zijn werkzaamheden kan beschikken. 3. De in het tweede lid bedoelde regeling is zodanig dat de pleegouderraad: a. redelijkerwijze representatief kan worden geacht voor de bij de zorgaanbieder die pleegzorg biedt betrokken pleegouders; en b. redelijkerwijze in staat kan worden geacht hun gemeenschappelijke belangen te behartigen. Staatsblad 2013 72 6 8

4. De pleegouderraad regelt schriftelijk zijn werkwijze met inbegrip van zijn vertegenwoordiging in en buiten rechte. 5. Op door de pleegouderraad te voeren rechtsgedingen, is artikel 66, vierde lid van overeenkomstige toepassing. De kosten hiervan komen slechts ten laste van de zorgaanbieder die pleegzorg biedt, indien deze van de te maken kosten vooraf in kennis is gesteld. 6. Na vaststelling van de in het tweede lid bedoelde regeling treft de zorgaanbieder die pleegzorg biedt de voorzieningen die op grond van die regeling noodzakelijk zijn voor de benoeming van de leden van de pleegouderraad. Zij treffen de bedoelde voorzieningen opnieuw telkens wanneer de pleegouderraad gedurende twee jaar niet heeft gefunctioneerd wegens het ontbreken van het in de regeling vastgestelde aantal leden. Artikel 66b 1. De zorgaanbieders die pleegzorg bieden, stellen de pleegouderraad in ieder geval in de gelegenheid advies uit te brengen over elk voorgenomen besluit dat een of meer van de door een zorgaanbieder in stand gehouden zorgeenheden betreft, voor zover van invloed op pleegzorg inzake: a. het overdragen van de zeggenschap of fusie of het aangaan of verbreken van de samenwerking met een andere zorgaanbieder; b. een belangrijke wijziging in de organisatie van de zorgaanbieder, voor zover met betrekking tot pleegzorg; c. een belangrijke inkrimping, uitbreiding of andere wijziging van de werkzaamheden van de zorgaanbieder, voor zover met betrekking tot pleegzorg; d. de begroting en de jaarrekening van de zorgaanbieder; e. het beleid van de zorgaanbieder inzake de toelating van cliënten en de beëindiging van de hulpverlening aan cliënten, voor zover met betrekking tot pleegzorg; f. de systematische bewaking, beheersing of verbetering van de kwaliteit door de zorgaanbieder met betrekking tot de aspecten: te hanteren methodieken, organisatie, professionaliteit en materiële voorzieningen, voor zover met betrekking tot pleegzorg; g. wijziging van een werkplan van de zorgaanbieder voor zover met betrekking tot pleegzorg, voor zover het aangelegenheden betreft die niet reeds hierboven zijn genoemd. 2. Het advies wordt op een zodanig tijdstip gevraagd dat het wezenlijk van invloed kan zijn op het te nemen besluit. 3. De pleegouderraad is bevoegd de zorgaanbieder die pleegzorg biedt ook ongevraagd te adviseren inzake de in het eerste lid genoemde en andere onderwerpen, die voor de pleegouders van belang zijn. 4. Ingeval een zorgaanbieder die pleegzorg biedt meer dan één pleegouderraad heeft ingesteld en bovendien één pleegouderraad die alle door hem in stand gehouden zorgeenheden omvat, bevat de regeling, bedoeld in artikel 66a, tweede lid, tevens een voorziening waardoor de in dit hoofdstuk bedoelde verplichtingen en bevoegdheden slechts behoeven te worden nagekomen jegens en kunnen worden uitgeoefend door één pleegouderraad. Artikel 66c De zorgaanbieders die pleegzorg bieden, vragen de voorafgaande instemming van de pleegouderraad voor elk door de zorgaanbieders die pleegzorg bieden te nemen besluit met betrekking tot in ieder geval de volgende aangelegenheden: a. de vaststelling of wijziging van een regeling inzake de behandeling van klachten van pleegouders en het aanwijzen van personen die belast worden met de behandeling van klachten; Staatsblad 2013 72 7 9

b. de vaststelling of wijziging van voor pleegouders geldende reglementen; c. vaststelling of wijziging van een regeling over het verwerken van en de bescherming van persoonsgegevens van jeugdigen aan wie pleegouders pleegzorg bieden en pleegouders. Artikel 66d 1. De zorgaanbieders die pleegzorg bieden, stellen in overeenstemming met de pleegouderraad of pleegouderraden een uit drie leden bestaande commissie van vertrouwenslieden in, waarvan één lid door henzelf wordt aangewezen, één lid door de pleegouderraad of pleegouderraden kan worden aangewezen en één lid door beide gezamenlijk wordt aangewezen. 2. De vertrouwenscommissie, bedoeld in het eerste lid, heeft op verzoek van de zorgaanbieder die pleegzorg biedt tot taak te bemiddelen en zonodig een bindende uitspraak te doen, indien die zorgaanbieder ten aanzien van een te nemen, na overleg al dan niet gewijzigd, besluit dat ingevolge artikel 66c instemming behoeft, de vereiste instemming niet heeft verworven en die zorgaanbieder zijn voorstel wenst te handhaven. Artikel 66e 1. Indien aan een te nemen besluit van de zorgaanbieder die pleegzorg biedt de instemming, vereist ingevolge artikel 66c, is onthouden, deelt die zorgaanbieder binnen drie maanden na het onthouden van instemming aan de pleegouderraad mee, of het voorstel wordt ingetrokken dan wel wordt voorgelegd aan de vertrouwenscommissie, bedoeld in artikel 66d, eerste lid. Indien deze mededeling niet binnen drie maanden wordt gedaan of het voorstel niet binnen zes weken na de mededeling aan de pleegouderraad aan de vertrouwenscommissie wordt voorgelegd, vervalt het voorstel. 2. De zorgaanbieder die pleegzorg biedt, doet een verzoek als bedoeld in artikel 66d, tweede lid, onder overlegging van de door die zorgaanbieder gemaakte afweging van de belangen die daarbij voor die zorgaanbieder onderscheidenlijk de pleegouderraad aan de orde zijn. De vertrouwenscommissie stelt de pleegouderraad in de gelegenheid om zijn argumenten voor het onthouden van zijn instemming bij de vertrouwenscommissie naar voren te brengen. 3. De vertrouwenscommissie kan een bemiddelingsvoorstel voorleggen aan de zorgaanbieder die pleegzorg biedt en de pleegouderraad, tenzij die zorgaanbieder of de pleegouderraad te kennen geven daarop geen prijs te stellen. Indien de vertrouwenscommissie van deze bevoegdheid geen gebruik maakt of indien haar voorstel niet de instemming heeft van de zorgaanbieder die pleegzorg biedt of de pleegouderraad, beoordeelt de vertrouwenscommissie of de pleegouderraad in redelijkheid tot het onthouden van instemming heeft kunnen komen of dat sprake is van bepaalde zwaarwegende omstandigheden die het voorstel van de zorgaanbieder die pleegzorg biedt rechtvaardigen. Artikel 66f De artikelen 60 tot en met 64 en artikel 66, derde tot en met zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op zorgaanbieders die pleegzorg bieden ten aanzien van pleegouderraden, met dien verstande dat in artikel 66, vierde lid, in plaats van artikel 58 wordt gelezen: artikel 66a. W Na artikel 68 wordt een artikel ingevoegd, luidende: Staatsblad 2013 72 8 10

Artikel 68a De artikelen 67 en 68 zijn van overeenkomstige toepassing op zorgaanbieders die pleegzorg bieden jegens pleegouders. X Hoofdstuk XIII vervalt. ARTIKEL II A Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd: In het zesde lid van artikel 282 wordt na «van overeenkomstige toepassing» onder vervanging van de punt door een komma een zinsnede toegevoegd, luidende: tenzij het betreft pleegouders die zijn belast met de gezamenlijke voogdij en die met een zorgaanbieder een pleegcontract hebben gesloten als bedoeld in artikel 28b van de Wet op de jeugdzorg. B Artikel 395b, tweede lid, alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid vervallen. ARTIKEL III In de Algemene Kinderbijslagwet wordt na artikel 7c een artikel ingevoegd, luidende: Artikel 7d In afwijking van artikel 7, eerste lid, onderdeel b, heeft de verzekerde geen recht op kinderbijslag voor een kind, indien: a. de stichting, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg heeft vastgesteld dat dat kind aangewezen is op zorg waarop ingevolge de Wet op de jeugdzorg aanspraak bestaat; b. de stichting, bedoeld in onderdeel a, aan de Sociale verzekeringsbank heeft medegedeeld dat het kind als gevolg daarvan bij een pleegouder dan wel in een accommodatie of een instelling van een zorgaanbieder verblijft voor ten minste vijf aaneengesloten etmalen per week, uitgezonderd vakanties, en c. het kind op de eerste dag van een kalenderkwartaal bij een pleegouder of in een accommodatie of een instelling van een zorgaanbieder verblijft als bedoeld in onderdeel b. ARTIKEL IV De Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 2, derde lid, wordt als volgt gewijzigd: Staatsblad 2013 72 9 11

1. Onder toevoeging van het woord «en» aan het slot van onderdeel a, vervalt onderdeel b. B 2. Onderdeel c wordt geletterd b. In artikel 4, vierde lid, vervalt: en Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. C In Artikel 10, eerste en vijfde lid, vervalt: in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,. D In artikel 12 vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding «1»voor het eerste lid. E Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het tweede lid vervalt. 2. Het derde tot en met zevende lid worden vernummerd tot tweede tot en met zesde lid. 3. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden: 4. Onze minister geeft jaarlijks voor 1 september van enig kalenderjaar, doch niet dan nadat hij daarover met het Bureau heeft overlegd, het bedrag van de subsidie aan dat voor het daaropvolgende kalenderjaar aan het Bureau zal worden verstrekt en neemt dit bedrag op in het voorstel van wet tot vaststelling van de begroting van het Ministerie van Justitie. F In artikel 19, eerste lid, vervalt: en aan Onze Minster van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. G In artikel 20 vervalt: die deze niet verleent dan in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. H Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het tweede lid vervalt: en van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. 2. In het vierde lid vervalt in de tweede volzin «en de Wet op de jeugdzorg» en vervalt in de derde volzin «of Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport». 3. In het zesde lid, eerste volzin, vervalt: en aan Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Staatsblad 2013 72 10 12

I Artikel 22, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd: 1. In de eerste volzin vervalt: en Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en wordt «hun taak» vervangen door: zijn taak. 2. In tweede volzin wordt «en Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kunnen» vervangen door «kan» en wordt «hun taken» vervangen door: zijn taak. J In artikel 24 vervalt «en Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport «en wordt «kunnen zij» vervangen door: kan hij. K L De artikelen 33 en 34 vervallen. In artikel 35, eerste lid, wordt «en Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bepalen» vervangen door: bepaalt. M In artikel 36, eerste lid, vervalt: in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. N Artikel 38 vervalt. ARTIKEL V In de Uitvoeringswet internationale kinderbescherming wordt artikel 11 als volgt gewijzigd: In het derde lid wordt «De artikelen 69 tot en met 76 van de Wet op de jeugdzorg zijn van overeenkomstige toepassing.» vervangen door: Het verschuldigde bedrag wordt geïnd door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen. ARTIKEL VI In de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie wordt artikel 10 als volgt gewijzigd: In het derde lid wordt «De artikelen 69 en 71 tot en met 76 van de Wet op de jeugdzorg zijn van overeenkomstige toepassing.» vervangen door: Het verschuldigde bedrag wordt geïnd door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen. Staatsblad 2013 72 11 13

ARTIKEL VII Op een ouderbijdrage die door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen is vastgesteld op een tijdstip voor inwerkingtreding van deze wet blijft hoofdstuk XIII van de Wet op de jeugdzorg zoals dat tot de datum van inwerkingtreding van deze wet luidde van toepassing. ARTIKEL VIII In de Wet arbeid en zorg wordt artikel 5:1 als volgt gewijzigd: In het tweede lid, onder d, wordt «artikel 22, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg» vervangen door: artikel 28b, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg. ARTIKEL IX In de Wet studiefinanciering 2000 wordt artikel 2:17 als volgt gewijzigd: In het eerste lid wordt «en de gevallen, bedoeld in hoofdstuk VIa, van de Wet op de jeugdzorg» vervangen door: en de gevallen, bedoeld in hoofdstuk IVB, van de Wet op de jeugdzorg. ARTIKEL X In de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten wordt artikel 2.22a als volgt gewijzigd: «en de gevallen, bedoeld in hoofdstuk VIa, van de Wet op de jeugdzorg» wordt vervangen door: en de gevallen, bedoeld in hoofdstuk IVB, van de Wet op de jeugdzorg. ARTIKEL XI In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt artikel 6.14 als volgt gewijzigd: In het eerste lid, onder b, wordt «volgens artikel 7b» vervangen door: volgens artikel 7b of artikel 7d. ARTIKEL XII Indien het bij koninklijke boodschap van 19 juni 2009 ingediende voorstel tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met het opnemen van een gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de jeugdketen (31 977) tot wet wordt verheven en eerder in werking treedt dan het onderhavige voorstel van wet, wordt artikel I van het onderhavige voorstel als volgt gewijzigd: Onderdeel A komt te luiden: Staatsblad 2013 72 12 14

A Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd: a. Het onderdeel «aanbieder van zorg» komt te luiden: aanbieder van andere zorg: natuurlijke persoon of rechtspersoon, die zorg verleent als bedoeld in artikel 5, tweede lid, onder b of c; b. Het onderdeel «cliënt» komt te luiden: cliënt: jeugdige, zijn ouders of stiefouders of anderen die een jeugdige als behorend tot hun gezin verzorgen en opvoeden, met uitzondering van pleegouders; c. Het onderdeel «jeugdzorg» komt te luiden: jeugdzorg: ondersteuning van en hulp aan jeugdigen, hun ouders, stiefouders of anderen, die een jeugdige als behorende tot hun gezin verzorgen en opvoeden, met uitzondering van pleegouders, bij opgroei- of opvoedingsproblemen of dreigende zodanige problemen; d. Het onderdeel «Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen» vervalt. e. Het onderdeel «pleegouder» komt te luiden: pleegouder: degene die een pleegcontract als bedoeld in artikel 28b, eerste lid, met een zorgaanbieder heeft gesloten; f. Het onderdeel «vertrouwenspersoon» komt te luiden: vertrouwenspersoon: persoon werkzaam bij een rechtspersoon als bedoeld in artikel 41, vierde lid, die cliënten of pleegouders onafhankelijk van het bestuur en van personen in dienst van de stichting of de zorgaanbieder, ondersteunt in aangelegenheden samenhangend met de door de stichting uitgeoefende taken onderscheidenlijk aangelegenheden samenhangend met de geboden jeugdzorg; 2. In het tweede lid wordt de zinsnede «de hoofdstukken IA, IB en IVA» vervangen door: de hoofdstukken IA, IB en IVB. ARTIKEL XIII Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Staatsblad 2013 72 13 15

Kamerstuk 32 529 Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te s-gravenhage, 6 december 2012 Beatrix De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven Uitgegeven de achtentwintigste februari 2013 De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten stb-2013-72 ISSN 0920-2064 s-gravenhage 2013 Staatsblad 2013 72 14 16

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2013 480 Wet van 25 november 2013 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder anders dan door adoptie 0 Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is dat het juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder zonder rechterlijke tussenkomst kan ontstaan; Zo is het, dat Wij, de afdeling Advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: ARTIKEL I A Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd: In artikel 3, eerste lid, wordt «een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap» vervangen door: een gerechtelijke vaststelling van het ouderschap. B Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het zesde lid wordt na «overleden echtgenoot ontkent» ingevoegd «of op grond van artikel 198, tweede lid, het moederschap van de overleden echtgenote ontkent» en wordt «van de vader» vervangen door: van de echtgenoot. 2. Na het twaalfde lid wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende: 13. In het tweede, vijfde en zesde lid wordt onder «moeder» verstaan de vrouw uit wie het kind is geboren. In deze leden wordt met «de vader» van het kind en zijn «vaderschap» gelijkgesteld de moeder die niet de vrouw is uit wie het kind is geboren onderscheidenlijk haar moederschap. Staatsblad 2013 480 1 17

C In artikel 7, vierde lid, wordt «een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap» vervangen door: een gerechtelijke vaststelling van het ouderschap. Ca In artikel 19b wordt na «de moeder» ingevoegd: uit wie het kind is geboren. D Artikel 19e wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid wordt «van het kind» vervangen door: uit wie het kind is geboren. 2. In het tweede lid wordt na «de vader» ingevoegd: of de moeder uit wie het kind niet is geboren. 3. In het derde lid wordt «de vader» vervangen door: de persoon genoemd in het tweede lid. 4. In het negende lid wordt na «de moeder» ingevoegd: uit wie het kind is geboren. E Artikel 20, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd: 1. Na «ontkenning van het vaderschap» wordt ingevoegd: of moederschap. 2. In onderdeel a wordt «een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap» vervangen door: een gerechtelijke vaststelling van het ouderschap. F In artikel 23b, tweede lid, wordt na «ontkenning van het vaderschap» ingevoegd: of moederschap. G Artikel 198 komt te luiden: Artikel 198 1. Moeder van een kind is de vrouw: a. uit wie het kind is geboren; b. die op het tijdstip van de geboorte van het kind is gehuwd met de vrouw uit wie het kind is geboren, indien dit kind is verwekt door kunstmatige donorbevruchting als bedoeld in artikel 1, onder c, sub 1, van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting en een door de stichting, bedoeld in die wet, ter bevestiging hiervan afgegeven verklaring is overgelegd, waaruit blijkt dat de identiteit van de donor aan de vrouw bij wie de kunstmatige donorbevruchting heeft plaatsgevonden onbekend is, tenzij de laatste zin van dit onderdeel of de eerste zin van artikel 199, onder b, geldt. De verklaring dient bij de aangifte van de geboorte te Staatsblad 2013 480 2 18

worden overgelegd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand en werkt terug tot aan de geboorte van het kind. Indien het huwelijk na de kunstmatige donorbevruchting en voor de geboorte van het kind is ontbonden door de dood van de echtgenote van de vrouw uit wie het kind is geboren, is de overleden echtgenote eveneens moeder van het kind als de voornoemde verklaring wordt overgelegd bij de aangifte van de geboorte van het kind, zelfs indien de vrouw uit wie het kind is geboren was hertrouwd; c. die het kind heeft erkend; d. wier ouderschap gerechtelijk is vastgesteld; of e. die het kind heeft geadopteerd. 2. De vrouw uit wie het kind is geboren kan, indien zij op het tijdstip van de kunstmatige donorbevruchting was gescheiden van tafel en bed of zij en haar echtgenote sedert dat tijdstip gescheiden hebben geleefd, binnen een jaar na de geboorte van het kind ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand verklaren dat haar overleden echtgenote niet de moeder is van het kind, bedoeld in het eerste lid, onder b, van welke verklaring een akte wordt opgemaakt; was de vrouw uit wie het kind is geboren op het tijdstip van de geboorte hertrouwd dan is in dat geval de huidige echtgenoot de ouder van het kind. H Artikel 199 wordt als volgt gewijzigd: 1. In onderdeel a wordt na «tenzij onderdeel b» ingevoegd: of de slotzin van artikel 198, eerste lid, onder b,. 2. In onderdeel b wordt na «de huidige echtgenoot de vader» ingevoegd: of, in het geval, genoemd in artikel 198, eerste lid, onder b, de huidige echtgenote de moeder. I Na titel 11, afdeling 2, wordt een afdeling ingevoegd, luidende: Afdeling 2a Ontkenning van het door huwelijk ontstane moederschap Artikel 202a 1. Het in artikel 198, eerste lid, onder b, bedoelde moederschap kan, op de grond dat de moeder niet de biologische moeder van het kind is, worden ontkend: a. door de moeder, bedoeld in artikel 198, eerste lid, onder a; b. door de moeder, bedoeld in artikel 198, eerste lid, onder b; c. door het kind zelf. 2. De moeder, bedoeld in artikel 198, eerste lid, onder a of onder b, kan het in artikel 198, eerste lid, onder b, bedoelde moederschap niet ontkennen, indien de moeder, bedoeld in het eerste lid, onder b, vóór het huwelijk heeft kennis gedragen van de zwangerschap of heeft ingestemd met de kunstmatige donorbevruchting, bedoeld in artikel 198, eerste lid, onder b. 3. Het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning wordt door de moeder, bedoeld in artikel 198, eerste lid, onder a of onder b, bij de rechtbank ingediend binnen een jaar na de geboorte van het kind. 4. Het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning wordt door het kind bij de rechtbank ingediend uiterlijk binnen drie jaren nadat het kind meerderjarig is geworden. Staatsblad 2013 480 3 19

Artikel 202b 1. Overlijdt de moeder, bedoeld in artikel 198, eerste lid, onder a of onder b, voor de afloop van de in artikel 202a, derde lid, gestelde termijn, dan kan een afstammeling van deze moeder in de eerste graad of, bij gebreke van zodanige afstammeling, een ouder van deze moeder, de rechtbank verzoeken de ontkenning van het moederschap gegrond te verklaren. Het verzoek wordt gedaan binnen een jaar na de dag van overlijden of nadat het overlijden ter kennis van verzoeker is gekomen. 2. Op de ontkenning van het moederschap zijn de artikelen 201, tweede lid, en 202 van overeenkomstige toepassing. J Artikel 204 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid, onderdeel a, en in het vierde lid wordt «een man» vervangen door: een persoon. 2. In het eerste lid, onderdeel c, wordt na «de moeder» ingevoegd: of de vader. 3. Het eerste lid, onderdeel e, komt te luiden: e. door een persoon die op het tijdstip van de erkenning is gehuwd met een andere vrouw dan de moeder van het kind, tenzij de rechtbank heeft vastgesteld dat aannemelijk is dat tussen deze persoon en de moeder een band bestaat of heeft bestaan die in voldoende mate met een huwelijk op één lijn valt te stellen of dat tussen deze persoon en het kind een nauwe persoonlijke betrekking bestaat; 4. Het derde lid komt te luiden: 3. De toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, dan wel de toestemming van het kind van twaalf jaren of ouder, kan op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen, door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon: a. de verwekker van het kind is; of b. de biologische vader van het kind, die niet de verwekker is en in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind. 5. Onder vernummering van het vierde lid tot het vijfde lid, wordt na het derde lid een lid ingevoegd, luidende: 4. De toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, dan wel de toestemming van het kind van twaalf jaren of ouder, kan op verzoek van de persoon die als levensgezel van de moeder ingestemd heeft met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad, door de toestemming van de rechtbank worden vervangen als dit in het belang is van het kind. K Na artikel 205 wordt een artikel ingevoegd, luidende: Artikel 205a 1. Een verzoek tot vernietiging van de door de moeder gedane erkenning kan, op de grond dat de moeder niet de biologische moeder van het kind is, bij de rechtbank worden ingediend: Staatsblad 2013 480 4 20

a. door het kind zelf, tenzij de erkenning tijdens zijn meerderjarigheid heeft plaatsgevonden; b. door de erkenner, indien zij door bedreiging, dwaling, bedrog of, tijdens haar minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden daartoe is bewogen; c. door de andere moeder, indien zij door bedreiging, dwaling, bedrog of, tijdens haar minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden bewogen is toestemming tot de erkenning te geven. 2. Op de vernietiging van de erkenning is artikel 205, tweede tot en met vijfde lid, van overeenkomstige toepassing. L In het opschrift van titel 11, afdeling 4, wordt «vaderschap» vervangen door: ouderschap M Artikel 207 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste, tweede, vierde en vijfde lid wordt «vaderschap» telkens vervangen door: ouderschap. 2. In het eerste lid wordt «van een man kan» vervangen door «van een persoon kan» en «de man als levensgezel» door: deze als levensgezel. 3. In het tweede lid, onder b, wordt «de man» vervangen door: de in de aanhef van het eerste lid bedoelde persoon. 4. In het tweede lid, onder c, wordt «de in de aanhef van het eerste lid bedoelde man» vervangen door: de in de aanhef van het eerste lid bedoelde persoon. 5. In het vierde lid wordt «de man bedoeld in het eerste lid» vervangen door: de in de aanhef van het eerste lid bedoelde persoon. N O In artikel 208 wordt «vaderschap» vervangen door: ouderschap. In artikel 253b, eerste lid, wordt na «vaststaat» ingevoegd «van de vrouw uit wie het kind is geboren» en wordt na «de moeder» ingevoegd: uit wie het kind is geboren. P Artikel 253c wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid wordt «De tot het gezag bevoegde vader» vervangen door: De tot het gezag bevoegde ouder. 2. In het eerste lid en vijfde lid wordt na «moeder» ingevoegd: uit wie het kind is geboren. 3. In het derde lid en vierde lid wordt «de vader» vervangen door: de tot het gezag bevoegde ouder, bedoeld in het eerste lid,. Staatsblad 2013 480 5 21

Q Artikel 253d, eerste lid, komt te luiden: 1. Indien de voorziening in het gezag over een kind, bedoeld in artikel 253b, eerste lid, komt te ontbreken, kunnen beide ouders voor zover zij tot het gezag bevoegd zijn de rechtbank verzoeken met het gezag onderscheidenlijk gezamenlijk gezag te worden belast. R S T Artikel 301, eerste lid, onder b, wordt als volgt gewijzigd: 1. Het woord «waarover» wordt vervangen door: over wie. 2. Na «de moeder» wordt ingevoegd: «uit wie het kind is geboren». In artikel 394 wordt «man» vervangen door: persoon. In artikel 395b wordt «man» vervangen door: persoon. ARTIKEL II [vervallen] ARTIKEL III [vervallen] ARTIKEL IV Indien de Wet van 19 mei 2011 tot vaststelling en invoering van Boek 10 (Internationaal privaatrecht) van het Burgerlijk Wetboek (Vaststellings- en Invoeringswet Boek 10 Burgerlijk Wetboek, Stb. 2011, 272) in werking treedt, wordt die wet als volgt gewijzigd: A Artikel 25, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd: 1. In onderdeel a wordt «tot de vader» vervangen door «tot de erkenner» en «of het de geslachtsnaam van de vader of de moeder zal hebben» door: van wie van beide ouders het de geslachtsnaam zal hebben. 2. Onderdeel f komt als volgt te luiden: f. Indien het ouderschap van een kind buiten Nederland rechtsgeldig is vastgesteld en dat kind daardoor het Nederlanderschap heeft verkregen of behouden, en indien de geslachtsnaam van dat kind na de vaststelling van het ouderschap niet is bepaald met inachtneming van een naamskeuze in de zin van artikel 5, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, kunnen de moeder en de persoon wiens ouderschap gerechtelijk is vastgesteld alsnog, tot twee jaar na het tijdstip waarop de gerechtelijke beslissing houdende vaststelling van het ouderschap in kracht van Staatsblad 2013 480 6 22

gewijsde gaat, gezamenlijk verklaren welke van hun beider geslachtsnamen het kind zal hebben. Heeft het kind op het tijdstip waarop de beslissing houdende vaststelling van het ouderschap in kracht van gewijsde gaat, de leeftijd van zestien jaar bereikt, dan kan het, tot twee jaar na dat tijdstip, zelf alsnog verklaren van wie van beide ouders het de geslachtsnaam zal hebben. B Artikel 92 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid wordt «en de met haar gehuwde man of gehuwd geweest zijnde man» vervangen door «en de met haar gehuwde persoon of gehuwd geweest zijnde persoon» en wordt «de man» telkens vervangen door: die persoon. 2. In het tweede lid wordt «de man» vervangen door: de persoon, genoemd in lid 1,. C Artikel 93, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd: 1. De zinsnede «en de met zijn moeder gehuwde of gehuwd geweest zijnde man» wordt vervangen door: en de met zijn moeder gehuwde of gehuwd geweest zijnde persoon. D 2. In de tweede volzin wordt «man» telkens vervangen door: persoon. Artikel 95 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het eerste lid komt te luiden: 1. Of erkenning door een persoon familierechtelijke betrekkingen doet ontstaan tussen hem en een kind, wordt, wat betreft de bevoegdheid van die persoon en de voorwaarden voor erkenning, bepaald door het recht van de staat waarvan die persoon de nationaliteit bezit. Bezit de persoon, genoemd in de eerste volzin, de nationaliteit van meer dan een staat, dan is bepalend het nationale recht volgens hetwelk de erkenning mogelijk is. Indien volgens het nationale recht van die persoon erkenning niet of niet meer mogelijk is, is bepalend het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Is zij ook volgens dat recht niet of niet meer mogelijk, dan is bepalend het recht van de staat waarvan het kind de nationaliteit bezit. Bezit het kind de nationaliteit van meer dan een staat, dan is bepalend het nationale recht volgens hetwelk de erkenning mogelijk is. Is zij ook volgens dat recht niet of niet meer mogelijk, dan is bepalend het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van de persoon, genoemd in de eerste volzin. 2. Het tweede lid komt als volgt te luiden: 2. Ongeacht het ingevolge lid 1 toepasselijke recht, bepaalt het Nederlandse recht of een Nederlandse gehuwde persoon bevoegd is een kind van een vrouw te erkennen die niet zijn echtgenote is, zulks ongeacht of die persoon naast de Nederlandse nationaliteit nog een andere nationaliteit bezit. Staatsblad 2013 480 7 23

E In artikel 96 wordt «de man» vervangen door: de persoon die het kind heeft erkend. F Artikel 97 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid wordt «het vaderschap van een man» vervangen door «ouderschap van een persoon» en «de man» telkens door: die persoon. 2. In het tweede lid komt als volgt te luiden: 2. Wanneer de persoon, genoemd in lid 1, en de moeder een nationaliteit gemeenschappelijk hebben, geldt voor de toepassing van lid 1 als hun gemeenschappelijke nationale recht het recht van die nationaliteit, ongeacht of zij beiden of een hunner nog een andere nationaliteit bezitten. Bezitten zij meer dan een gemeenschappelijke nationaliteit, dan worden zij geacht geen gemeenschappelijke nationaliteit te bezitten. 3. In het derde lid wordt «de man of de moeder» vervangen door «de persoon, genoemd in lid 1, of de moeder» en «de man en de moeder» door: die persoon en de moeder. ARTIKEL IVa De Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens wordt als volgt gewijzigd: A De laatste zin van artikel 25 komt te luiden: De inschrijving geschiedt in de basisadministratie waar de moeder uit wie het kind is geboren als ingezetene is ingeschreven, dan wel in de basisadministratie waar de andere ouder als ingezetene is ingeschreven, indien de moeder uit wie het kind is geboren niet als ingezetene is ingeschreven. B Artikel 45 komt te luiden: Artikel 45 Bij de inschrijving op grond van artikel 25 worden de gegevens omtrent het adres ontleend aan de persoonslijst van de moeder uit wie het kind is geboren, dan wel, indien deze niet als ingezetene is ingeschreven, aan de persoonslijst van de andere ouder. ARTIKEL V De Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting wordt als volgt gewijzigd: Staatsblad 2013 480 8 24

A Aan het slot van artikel 2, tweede lid, wordt de volgende zin toegevoegd: Hij registreert voorts of de identiteit van de donor genoemd in artikel 1, onder c, sub 1, bekend is aan de vrouw, genoemd in de eerste zin, en deelt dit aan de Stichting mede. B Artikel 3a komt te luiden: Op verzoek van de ouder van het kind dat door kunstmatige donorbevruchting is verwekt, verstrekt de Stichting een verklaring als bedoeld in artikelen 198, eerste lid, onder b, of 227, vierde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, waarin de persoonsidentificerende gegevens van de donor niet worden opgenomen. ARTIKEL Va 1. Indien het bij koninklijke boodschap van 13 juli 2010 ingediende voorstel van wet tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten in verband met de vereenvoudiging van en de invoering van een elektronische dienstverlening bij de burgerlijke stand (32 444) tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdeel D, van die wet, eerder in werking is getreden of treedt dan artikel I, onderdeel D of onderdelen daarvan, van deze wet, komt artikel I, onderdeel D, van deze wet te luiden: D Artikel 19e wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste, negende, tiende en twaalfde lid wordt na «de moeder» telkens ingevoegd: uit wie het kind is geboren, 2. In het tweede lid wordt «van het kind» vervangen door: uit wie het kind is geboren. 3. Na het twaalfde lid worden twee nieuwe leden ingevoegd, luidende: 13. In het derde en vierde lid wordt met «de vader» gelijkgesteld de moeder die niet de vrouw is uit wie het kind is geboren. 14. Voor de elektronische aangifte, geregeld in het eerste en tiende lid, wordt met «de vader» gelijkgesteld de moeder die niet de vrouw is uit wie het kind is geboren. 2. Indien het bij koninklijke boodschap van 13 juli 2010 ingediende voorstel van wet tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten in verband met de vereenvoudiging van en de invoering van een elektronische dienstverlening bij de burgerlijke stand (32 444) tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdeel D, van die wet, later in werking is getreden of treedt dan artikel I, onderdeel D of onderdelen daarvan, van deze wet, wordt artikel I, onderdeel D, van die wet als volgt gewijzigd: 1. In het eerste en vijfde lid wordt na «de moeder» telkens ingevoegd: uit wie het kind is geboren. Staatsblad 2013 480 9 25