Tweede Kamer der Staten-Generaal



Vergelijkbare documenten
Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Klachtenregeling Kelderwerk

Datum 19 december 2014 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over het strafbaar stellen van wraakporno

Datum 6 januari 2016 Onderwerp Gespreksnotitie Nationaal Rapporteur rondetafelgesprek kindermisbruik. Geachte voorzitter,

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2010D Lijst van vragen totaal

Voorstel van wet. Artikel 1

Overleg- en aangifteplicht

Tweede Kamer der Staten-Generaal

B17. Slachtoffers van vrouwenhandell

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Regeling Vertrouwenspersonen Leerlingen

Datum 28 augustus 2015 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over seksueel misbruik bij boeddhisten in Nederland

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2

Protocol Ongewenste Omgangsvormen. Van. De Banketgroep. en haar dochtervennootschappen

Klachtenregeling ongewenste intimiteiten openbaar

Protocol machtsmisbruik / meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

Rapport. Datum: 23 juni 2004 Rapportnummer: 2004/248

Advies van de Commissie Rechtsherstel Homoseksuelen Tweede Wereldoorlog

In artikel 1 worden in de omschrijving van seksbedrijf de woorden of het verrichten van vervangen door: of tot het verrichten van.

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

nr Klachtenregeling Veilig Thuis Gooi en Vechtstreek (AMHK Gooi en Vechtstreek)

Provinciale Staten van Noord-Holland

Datum 9 oktober 2018 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over het bericht dat de naam van de kerk boven het welzijn van de mens komt

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

af. Met dit protocol, in haar handelen en in haar beleid wil Klik Kinderopvang

Rapport. Datum: 4 december 2010 Rapportnummer: 2010/346

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Klachtenregeling St.-Jozefmavo

Rapport. Datum: 15 juli Rapportnummer: 2013/087

KLACHTENREGELING. Inhoudsopgave

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 22 juni 2015 Betreft Kamervragen. Geachte voorzitter,

MELDCODE HUISELIJK GEWELD

Gepubliceerd in Staatscourant 17 september 2007, nr. 179 / pag. 11

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/241

Jeugd gezond heids zorg jaar

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Protocol ongewenst gedrag, inclusief klachtenregeling

1.1 De coöperatie: Coöperatie van ondernemers in de kleinschalige zorg in Zeeland (CKZ).

Rapport. Datum: 25 maart 1998 Rapportnummer: 1998/083

Artikel 13b, eerste lid Eveneens onder verwijzing naar het voorgaande: of 75 en onderscheidenlijk de Hoge Raad' dient te vervallen.

Klachtenregeling Cliënten van Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers

Wijziging van de Experimentenwet Kiezen op Afstand in verband met de verlenging van de werkingsduur van die wet.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Beoordeling Bevindingen

CHECKLIST KLACHTAFHANDELING BINNEN NUOVO

2 Vergaderjaar

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving

Eerste Kamer der Staten-Generaal

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 10 maart 2017 Betreft Kamervragen. Geachte voorzitter,

NOTA AAN DE LEDEN VAN DE VLAAMSE REGERING

Den Haag, 3 mei Openbaar gedeelte. 1. Verslag van de vergadering van 15 februari 2017 Voorstel: vaststellen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Rapport. Rapport over een klacht over het college van burgemeester en wethouders van Emmen. Datum: 12 december Rapportnummer: 2011/358

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 21 oktober 2013 Betreft Kamervragen. Geachte voorzitter,

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Opgesteld nov 2013 maart Vertrouwenspersoon Binnen de LKO

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Opvattingen van Amsterdammers over tolerantie jegens homoseksuelen

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2

s-gravenhage, 14 januari 2000 De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E. Borst-Eilers

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Protocol 2: het vermoeden van seksuele intimidatie tussen kinderen onderling in de schoolsituatie.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

EERSTE KAMER DER STATEN-GENERAAL. Vergaderjaar 2016/17

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Klachten als gevolg van ongewenst gedrag

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Klachtenregeling. Deel. Van Beleid Klachten bij Scholengroep LeerTij

Tweede Kamer der Staten-Generaal

KLACHTENREGELING BERG EN BOSCHSCHOOL

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Meldcode/Werkwijze bij (vermoedens van) huiselijk geweld, kindermishandeling en ouderenmishandeling bij SZZ

Het bevoegd gezag van Vivente, stichting voor christelijke primair onderwijs, gevestigd te Zwolle,

Protocol Ongewenst Gedrag

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden. RMC-wet Jaargang 2001 Staatsblad

Raad voor Cultuur. Mijnheer de Staatssecretaris,

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Reglement voorfase klachtbehandeling H 3 O ten behoeve van het primair en voortgezet onderwijs

Klachtenregeling Stedelijk Dalton Lyceum Inleiding. 1 Mondelinge klachten. 2 schriftelijke klachten. 2.1 Interne afhandeling op locatieniveau

KLACHTENREGELING LORENTZ CASIMIR LYCEUM

Ministerie van Justitie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Datum: 4 maart 2004 Rapportnummer: 2004/073

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ALMEERSE SCHOLEN GROEP

Transcriptie:

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1985-1986 19209 Voortgangsrapportage beleid ter bestrijding van seksueel geweld tegen vrorwen en meisjes Nr. 3 VERSLAG VAN EEN MONDELING OVERLEG Vastgesteld 28 januari 1 986 De vaste Commissie voor het Emancipatiebeleid' voerde op 14 en 28 november 1985 mondeling overleg met de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mevrouw Kappeyne van de Coppello, over de voortgangsrapportage betreffende het beleid ter bestrijding van seksueel geweld tegen vrouwen en meisjes. Van de uitkomsten van het gevoerde overleg brengt de commissie als volgt verslag uit. VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE COMMISSIE ' Samenstelling: Leden: Haas Berger (PvdA), G C. van Dam (CDA), Kraaijeveld-Wouters (CDA), Evenhuis van Essen (CDA), Andela-Baur (CDA), Jabaaij (PvdA), Rempt Halmmans de Jongh (VVD), Groenman (D'66), Van Es (PSP), Ter Veld (PvdA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Ubels-Veen (EVP), Dales (PvdA), voorzitter, Den Ouden-Dekkers (VVD), Eshuis (CPN), Weisglas (VVD). Plv.leden: Buurmeijer (PvdA), Janmaat-Abee (CDA), Oomen-Ruijten (CDA), Van den Toorn (CDA), Krajenbrink (CDA), Herfkens (PvdA), Dijkstal (VVD), Wessel-Tuinstra (D'66), Beckers de Bruijn (PPR), Stoffelen (PvdA), Niessen (PvdA), Worrell (PvdA), Jorritsma Lebbink (VVD), Franssen (VVD) * Wetboek van Strafrecht. Mevrouw Jabaaij (PvdA) constateerde dat de activiteiten ter bestrijding van seksueel geweld goed op gang zijn gekomen. Haar was echter gebleken uit de stand van zaken op blz. 9 van de voortgangsrapportage, dat de motie nr. 7 van mevrouw Van Nieuwenhoven en haarzelf nog niet is uitgevoerd. Aangezien uit de huidige vorm van registratie geen informatie over slachtoffers te verkrijgen is, vroeg zij de staatssecretaris of daarin verandering kan worden aangebracht. Vervolgens bepleitte zij een spoedige behandeling van de herziening van de artikelen 242 en 246 WvSr* en achtte een aparte nota met duidelijke en bindende afspraken, niet alleen voor de politie maar ook voor de hele gerechtelijke procedure wenselijk. Meer sociale kennis bij de betrokken instanties over de psychische gevolgen van seksueel geweld voor het slachtoffer leek haar nodig. Wat betreft de aanpassing van de zedelijkheidswetgeving stond mevrouw Jabaaij positief tegenover het strafbaar stellen van verkrachting binnen het huwelijk, evenals tegenover het vervallen van het onderscheid tussen verkrachting en aanranding. Is het inderdaad zo dat de wettekst, in tegenstelling tot het advies van de Emancipatieraad, niet seksuele agressie in de werksfeer dekt? Zij stelde dat met het voorstel tot verlaging van de leeftijdsgrens van 16 naar 12 jaar voor legalisering van seksuele contacten veel principiële belangen zijn gemoeid, die veel vragen oproepen ook binnen haar fractie. Een aanvraag tot verlenging na 1 januari 1 986 van de werkzaamheden van de ervaringsdeskundige op het gebied van seksueel misbruik van kinderen, die sinds twee jaar voor de zedenpolitie in Utrecht werkzaam is, is gericht aan de staatssecretaris. Mevrouw Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 209, nr. 3 1

Jabaaij verzocht de staatssecretaris de positieve beantwoording van deze aanvrage, reeds doorgestuurd aan de betrokken ministers, te bewerkstelligen opdat niet de opgedane ervaring en deskundigheid verloren gaat. Voorts vroeg mevrouw Jabaaij of het incesthuis in Groningen niet te klein is, en zo ja, of de staatssecretaris voornemens is tot uitbreiding daar of elders over te gaan. Zij was benieuwd naar de verdere ontwikkelingen met betrekking tot het omvangsonderzoek seksueel misbruik van kinderen nu de staatssecretaris bezwaar had gemaakt tegen het niet uitvoeren van het oorspronkelijk apart geplande onderzoek door het te incorporeren in een CBS slachtoffer-enquête. In het najaar zou voor de experimenten met twee projecten «tegen haar wil» en één project «tegen seksueel geweld» in Utrecht een voorstel worden gedaan voor een vervolgbeleid. Wordt de subsidieverlenging aan voorwaarden gekoppeld, wilde mevrouw Jabaaij weten. Zij zou graag zien dat het voorbeeld van de vertrouwensvrouwen, die bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken voor klachten voor vrouwelijke politieagenten zijn aangesteld, ook bij andere ministeries wordt gevolgd. Zij vond het positief dat er in de rapportage onderscheid gemaakt is tussen het bestrijden van seksueel geweld tegen heteroseksuele en tegen lesbische vrouwen. Een algemeen beleid ten opzichte van lesbische vrouwen en homoseksuele mannen zou in samenwerking met reeds bestaande initiatieven moeten worden ontwikkeld: een specifiek beleid ten opzichte van seksueel geweld alléén vond zij niet voldoende. Een verdere vraag was of de staatssecretaris het beleid voor lesbiennes zal coördineren. Aangezien het van een beoordeling op grond van artikel 1 van de Conventie van Genève afhangt of een vluchteling in aanmerking komt voor de A-status, deed mevrouw Jabaaij een beroep op de staatssecretaris bij de beoordeling ook de sekse te laten meewegen. Zij vroeg of er verandering of uitbreiding van wetgeving in die richting te verwachten is. Over de justitiële aspecten van de vrouwenhandel wilde zij graag een mondeling overleg. Tenslotte vroeg zij of de staatssecretaris voornemens is tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de EG extra aandacht te besteden aan de bestrijding van seksueel geweld. Mevrouw Van Es (PSP.) bedankte de staatssecretaris voor de voortgangsrapportage. Ook zij verzocht om voortzetting van de drie experimentele projecten tegen seksueel geweld in Groningen, Amsterdam en Utrecht en wel tot 1990. Voorts hoorde zij graag of er initiatieven genomen zijn om de activiteiten van de projecten te koppelen aan de beleidsvoornemens van het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur. Zij sloot zich aan bij de vragen van mevrouw Jabaaij met betrekking tot de slachtoffer-enquête en het CBS. Bestaan er beleidsvoornemens voor nadere specificatie van vrouwenmishandeling in het Wetboek van Strafrecht of het Wetboek van Strafvordering, wilde zij van de bewindsvrouwe weten. Vervolgens stelde mevrouw Van Es enige vragen die in verband stonden met door haar ingediende moties. 1. In de voortgangsrapportage is onder het kopje algemeen op blz. 4 sprake van de veiligheid op straat. Heeft de staatssecretaris in dit verband contact met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over de uitvoering van de vorig jaar door haar ingediende motie (nr. 18 600 047 XI) waarin wordt gevraagd om specifieke aandacht te besteden aan vrouwen in de volkshuisvesting. 2. Zij had begrepen dat er geen uitzicht is op voortzetting van de formatieplaats van de incestdeskundige in Utrecht en verzocht de staatssecretaris om het kunnen blijven functioneren van deze deskundige te bewerkstelligen. 3. In een door haar ingediende motie (nr. 18 542 011) werd de regering verzocht om een notitie met verdere voorstellen voor een Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1 986, 19 209, nr. 3 2

personeelsbeleid van de Rijksoverheid dat gericht is op de bestrijding van seksueel geweld, ervan uitgaande dat een experiment met vertrouwenspersonen alléén niet voldoende is. Kon de staatssecretaris meedelen of aan deze motie uitvoering wordt gegeven? 4. Haar bij de behandeling van het wetsontwerp pornografie ingediende motie (nr. 1 5 836 026) vroeg om een onderzoek naar de verbanden tussen gewelddadige pornografie en seksueel geweld. Is al een aanvang gemaakt met dit onderzoek? 5. Bij de behandeling van het jaarverslag van het openbaar ministerie heeft mevrouw Van Es in een motie (18 100 034 VI) aangedrongen op een actief opsporings- en vervolgingsbeleid ter bestrijding van geweld jegens homoseksuelen. Voert de staatssecretaris hierover overleg met de Minister van Justitie en kunnen concrete beleidsdaden worden verwacht? In het jaarverslag van het openbaar ministerie was hierover niets terug te vinden. Mevrouw Eshuis (C.P.N.) sprak haar tevredenheid erover uit, dat het probleem seksueel geweld thans serieus wordt genomen en duidelijk zichtbaar wordt. Zij constateerde echter dat de mogelijkheden om het verzet van vrouwen tegen seksueel geweld te vergroten nog gering zijn en er ook geen beleidsvoornemens op dat gebied bestaan. Zijrpeende dat het probleem van seksueel geweld niet alleen slachtoffers en hulpverleners aangaat, noch dat het zich uitsluitend in bepaalde situaties voordoet. Zij miste dan ook concrete maatregelen om de mogelijkheden tot verzet te vergroten, bij voorbeeld door fysieke weerbaarheidstraining, zelfverdediging enz. Wat betreft de verbeteringen van het politie-apparaat vroeg mevrouw Eshuis of er al resultaten te vermelden zijn over het trainingsprogramma. Tevens, wanneer de brochure voor slachtoffers over het doen van aangifte beschikbaar is en hoe de verspreiding ervan zal plaatsvinden. Zij had begrepen dat er sprake is van opheffing van de zedenpolitie en vroeg de staatssecretaris er wat betreft de Rijkspolitie bij de Minister van Justitie op aan te dringen niet tot opheffing over te gaan. Voorts wilde zij weten of er inderdaad geen verbeteringen van de rol van het justitiële apparaat te vermelden zijn nu er daarover in de voortgangsrapportage niets te vinden is. Naar aanleiding van de conclusies van de knelpuntendiscussie die onlangs in Den Bosch gehouden is over het beleid van het openbaar ministerie en de rechten en wettelijke bescherming van slachtoffers van seksueel geweld binnen het strafrecht, vroeg mevrouw Eshuis de staatssecretaris in het algemeen om commentaar en concreet om in navolging van het geslaagde experiment met de ervaringsdeskundige in Utrecht een schakel tussen slachtoffer en politie in te stellen bij het justitiële apparaat. Voorts zag zij graag de rechtspositie verbeterd van het slachtoffer van geweld bij een gerechtelijke procedure, mogelijk door rechtskundige bijstand; zij vond die procedure onevenredig zwaar vergeleken bij andere geweldsdelicten. Zij sloot zich aan bij de vragen van de vorige sprekers wat betreft de drie experimenten in Amsterdam, Utrecht en Groningen. Vervolgens vroeg mevrouw Eshuis naar de mening van de staatssecretaris over decentralisatie, nu de Emancipatieraad daar een duidelijke uitspraak over had gedaan. Hoe wordt bevorderd dat de politie actiever zal optreden bij een vermoeden of melding van vrouwenmishandeling, zoals in de rapportage wordt aangekondigd? Levert de staatssecretaris een bijdrage aan een eventuele opneming van vrouwenmishandeling in artikel 67 Wetboek van Strafvordering? Voorts suggereerde zij bij het beleid gericht op de bestrijding van seksueel misbruik van kinderen het accent te verleggen naar de dader. Zij drong erop aan bij het beleid meer het veld te betrekken, bijvoorbeeld COC, Schorer stichting e.a Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 209, nr. 3 3

Tenslotte vroeg mevrouw Eshuis naar de betrokkenheid van de staatssecretaris bij de Welzijn, Volksgezondheid en Cultuurnota seksueel geweld. Mevrouw Evenhuis-van Essen (CDA.) sprak haar waardering uit over de voortgangsrapportage. Zij vroeg de staatssecretaris of de veelheid van projecten en experimenten erin vermeld haar geen aanleiding geeft tot het stellen van prioriteiten, of dat alle binnen een redelijke termijn te realiseren zijn. De nota seksueel geweld van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur zag zij als een waardevolle aanvulling. In het huidige stadium is een goede voorlichting, ten einde het publiek bewust te maken van seksueel geweld, van veel belang. Zij constateerde echter dat er te weinig in de algemene media doordringt en vroeg of het voorlichtingsapparaat van de emancipatie geen kans zou zien om de aandacht over seksueel geweld bij de media te intensiveren. Bevordering van de deskundigheid op het gebied van praktische en menselijke benadering is tevens belangrijk voor de aanpak van seksueel geweld. Vele opgezette activiteiten zijn bedoeld om te zijner tijd door de lokale overheden te worden overgenomen. Kan de staatssecretaris enig inzicht geven in de bereidheid van de lokale overheden hiertoe? En hoe denkt zij die bereidheid te stimuleren? Is er in dit verband al iets te zeggen over de ervaringsdeskundige in Utrecht? Nu de richtlijnen voor het het aangiftebeleid onvoldoende doorwerken naar het openbaar ministerie en de rechterlijke macht, vroeg mevrouw Evenhuis of er mogelijkheden tot verbetering zijn. Zij meende dat het wetsvoorstel, dat voor advies bij de Raad van State is ingediend, waarin kinderen van 12-16 jaar vrij over hun seksuele contacten moeten kunnen beschikken, de strijd tegen seksueel misbruik van kinderen kan ondermijnen. Voorts was het haar niet duidelijk wat in de rapportage op blz. 12 wordt bedoeld met «legitieme beroepsmatige handelingen in de hulpverleningsrelaties». Zij hoopte dat de afschaffing van artikel 250 bis Wetboek van Strafrecht een mogelijkheid biedt om het zorgelijke probleem van de positie van buitenlandse vrouwen die in de prostitutie terecht komen aan te pakken. Wat betreft de slachtofferenquête en het CBS en met betrekking tot de drie projecten over seksueel geweld kon zij zich bij de vragen van de vorige sprekers aansluiten. Mevrouw Groenman (D'66) maakte bezwaar tegen de experimentele sfeer waarin de projecten in de voortgangsrapportage worden uitgevoerd. In de eerste plaats zag zij problemen bij de overgang van experimenteel naar structureel. Bij voorbeeld de integratie van de drie experimentele projecten seksueel geweld in Groningen, Amsterdam en Utrecht, die afhankelijk gesteld wordt van het instellen van stuurgroepen. Nu volgens de staatssecretaris de algemene hulpverleningsinstellingen nog niet openstaan voor de problematiek, en ook een project van het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur erop gericht is om de belangstelling voor de problemen rond seksueel geweld te vergroten, vroeg dit lid waarom zo overhaast op stuurgroepen wordt aangedrongen. Voorts vroeg mevrouw Groenman wat verstaan wordt onder «experi menten op het gebied van ruimtelijke ordening». Nu bekend is dat seksueel geweld in de arbeidssituatie voorkomt, waarom worden vertrouwenspersonen op departementen dan experimenteel aangesteld en niet structureel? Tenslotte vroeg mevrouw Groenman de staatssecretaris waarom een nader onderzoek naar de zelfstandige bedrijfsvoering van prostituees niet opportuun geacht wordt, en of nader overleg heeft plaatsgevonden met de Stichting De Rode Draad. Mevrouw Lucassen-Stauttener (VVD.) prees de staatssecretaris en de Minister van Justitie met de voortgangsrapportage. Het verheugde Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1 986, 19 209, nr. 3 4

haar dat op diverse terreinen experimenten plaatsvinden, en dat het opnemen van de bestrijding van seksueel geweld in het emancipatiebeleid het tevens mogelijk maakt op de diverse beleidsterreinen dwarsverbindingen te leggen. Nu gesteld wordt in de rapportage dat vrouwen die het slachtoffer zijn van seksueel geweld dikwijls afhankelijk zijn van degene die het geweld pleegt, vroeg zij de staatssecretaris naar de situatie met lesbische vrouwen. De ontwikkelingen met betrekking tot het zichtbaar worden en het serieus nemen door instanties en personen van de problemen rond seksueel geweld lijken in de afgelopen periode niet aan kracht te hebben ingeboet. Mocht zij hieruit concluderen dat reeds het grootste deel, of slechts een topje van de ijsberg zichtbaar is geworden? Is er behalve tussen incest en jeugdprostitutie een verband te leggen met seksueelgeweldproblemen die zich op jeugdige leeftijd hebben voorgedaan? Wellicht kan een dergelijke wetenschap preventief werken. Zijn er gegevens beschikbaar in welke mate de bestaande hulpverleningsinstellingen openstaan voor de slachtoffers van seksueel geweld? Wanneer denkt de staatssecretaris het beleid te introduceren waar in de aanbevelingen van de projectgroep vrouwenhulpverlening in mei 1986 op aangedrongen is? Naar aanleiding van de WVC-nota seksueel geweld merkte mevrouw Lucassen op, dat Minister Brinkman, in strijd met het daarin verwoorde beleid, in de nota opvang tot twee maal toe «blijf-van-m'n-lijfhuizen» in de eerste plaats als actiegroepen beschrijft en minder aandacht besteedt aan het veilige onderdak dat die huizen aan voor geweldsituaties gevluchte vrouwen bieden. Kan de staatssecretaris meedelen of een begin gemaakt is met het project gericht op bevordering van de samenwerking tussen de algemene voorzieningen onderling en de specifieke voorzieningen? Mevrouw Lucassen vroeg vervolgens naar de verdere ontwikkelingen met betrekking tot de formatieplaats van de incest-deskundige bij de politie in Utrecht aangezien 1 januari aanstaande de financiële middelen uitgeput zullen zijn. Nu ten behoeve van slachtoffers van seksueel geweld een brochure wordt vervaardigd over de gang van zaken bij de aangifte bij de politie, het politieonderzoek, enz. wilde mevrouw Lucassen vernemen of de brochure ook gericht is op preventie en onder wie deze brochure zal worden verspreid. Aangezien zal worden bekeken op welke wijze de experimenten seksueel geweld betrokken kunnen worden bij enkele van de de door het Ministerie van Welzijn Volksgezondheid en Cultuur geformuleerde beleidsvoornemens, vroeg zij de staatssecretaris of al beleidsvoornemens zijn uitgevoerd nu deze nota een jaar geleden is opgesteld. Een verdere vraag was of bij het hoofdonderzoek naar seksueel misbruik van kinderen ook het geestelijk en lichamelijk mishandelen van kinderen zal worden betrokken. Zij vroeg dit in verband met een door de Kamer aangenomen motie, aangezien tot op heden alleen het seksuele geweld wordt onderzocht. Zij meende begrepen te hebben van de Staatssecretaris van Welzijn, Voksgezondheid en Cultuur dat bij het hoofdonderzoek ook geestelijke en lichamelijke mishandeling betrokken zou worden. Mevrouw Lucassen had gehoord dat in Haarlem een vooronderzoek op een kleuterschool is gehouden naar geweld en dat men geschrokken is van de uitslag van het onderzoek. Indien dit onderzoek de staatssecretaris bekend is, kan zij er iets over meedelen? Is er al meer informatie te verstrekken over het opvanghuis in Groningen voor jeugdige incestslachtoffers? Een laatste vraag was, hoe de stand van zaken met betrekking tot de slachtofferenquête en het CBS is. ANTWOORD VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID De staatssecretaris was zich ervan bewust, dat de voortgangsrap portage slechts een kleine stap betekent op de weg van de bestrijding Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 209, nr. 3 5

van seksueel geweld tegen vrouwen en meisjes. De maatregelen die erin beschreven worden hebben bijna allemaal ook een experimenteel karakter, met uitzondering van de nieuwe wetgeving die wordt voorbereid en de aanbevelingen van de werkgroep-de Beaufort. Dit heeft te maken met het feit dat er nog steeds een groot taboe rust op seksueel geweld tegen vrouwen en meisjes; de meest reële weg is dan in de vorm van een experiment te werken. Seksueel geweld blijkt in de praktijk veel vaker voor te komen dan men denkt en de opvangvoorzieningen zijn niet toegerust op de grote toeloop die er waarschijnlijk zal komen. Zij vreesde dan ook dat, naarmate het beleid voortschrijdt, een grote afstand zal ontstaan tussen aanbod en vraag naar voorzieningen. Indien bewezen is dat er sprake is van een blijvende behoefte, zal het afhangen van de desbetreffende overheid of de experimentele voorziening structureel gemaakt zal worden. De staatssecretaris hoopte dat de opvang van blijf-van-m'n-lijfhuizen zal blijven bestaan, ook al hebben sommige huizen aangekondigd hun werkzaamheden te zullen staken. Het incesthuis in Groningen is een vrij kleine voorziening, aldus de staatssecretaris, die als experiment is opgezet. Er blijken zich meer kinderen te melden dan aanvankelijk was voorzien. Een probleem vormt de doorgeleiding indien nodig naar opvang in een pleeggezin. In de praktijk is het erg moeilijk om daar een goede koppeling te leggen, aangezien in de pleeggezinnen en in de hulpverleningsinstellingen nog weinig specifieke kennis bestaat over de opvang van deze kinderen. Zij was van plan op korte termijn te overleggen met de staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en de Minister van Justitie en zegde toe de Kamer op de hoogte te houden van de ontwikkelingen in Groningen. De staatssecretaris zei een brief geschreven te hebben aan de Minister van Economische Zaken nadat de directeur-generaal van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) had besloten om de enquêtevragen die voorzien waren in de slachtofferenquête toch niet mee te nemen. Het CBS bleek nadien bereid om een apart kwantitatief onderzoek in te stellen, met hulp van een begeleidingsinstantie. Ook zij had vele bezwaren en klachten ontvangen vanuit het veld en van onderzoekers. Mocht blijken dat overleg met het CBS en onderzoekers en met mensen in het veld niet tot resultaten leidt, dan is zij bereid in overleg met de Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur voor te stellen het onderzoek in de tijd te faseren. Ook hierover zal de Kamer bericht ontvangen. De incest-deskundige bij de Utrechtse politie is bij wijze van experiment aangesteld. Nu het experiment bijna ten einde loopt is de vraag of er een overbrugging naar een normale situatie zal plaatsvinden. Problemen hierbij zijn enerzijds de organisatie van de politie in Utrecht en de omringende gemeenten, waarbij niet duidelijk is of er bij overleg een positief resultaat zal worden bereikt en er een formatieplaats voor deze deskundige wordt vrijgemaakt. Anderzijds valt de deskundige, ondanks de belangstelling van de departementen van Justitie en van Binnenlandse Zaken, onder de autonomie van de gemeentepolitie. De staatssecretaris heeft in een brief aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie aangedrongen op het helpen vinden van een oplossing. Over het vervolgbeleid van de drie experimenten heeft de staatssecretaris juist een ambtelijke nota ontvangen; zij hoopte daarover vóór 1 december een definitief oordeel te kunnen geven. Tot nog toe heeft haar betrokkenheid bij de WVC-nota eruit bestaan, dat de nota voor openbaarmaking aan de staatssecretaris is voorgelegd. De bewindsvrouwe heeft zich met de nota kunnen verenigen. Voorts bestaat er tussen ambtenaren van de beide ministeries een regelmatig contact, dat ook bij de uitvoering van de nota zal worden onderhouden. De Minister van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft een nota in voorbereiding waarin de problemen van seksueel Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 209, nr. 3 6

geweld met betrekking tot de ruimtelijke ordening zullen worden behandeld; een belangrijk onderdeel betreft de veiligheid op straat. Ook bij de opstelling van deze nota is de staatssecretaris betrokken geweest. Het wetsvoorstel betreffende de zware zedendelicten, de herziening van een aantal artikelen van het Wetboek van Strafrecht, ligt nu voor advies bij de Raad van State. De bewindsvrouwe maakte de kanttekening, dat de berichtgeving in de media hier en daar iets te globaal is geweest, waardoor mogelijk verkeerde indrukken zijn gewekt. Bij de definitieve indiening van het voorstel bij de Kamer zal ingegaan worden op het vraagstuk of seksuele agressie in de werksfeer in het kader van dit wetsvoorstel strafbaar zal worden gesteld. Voorts zal ook dan indien een advies van de tmancipatieraad eventueel niet wordt gevolgd, hiervoor een argumentatie worden gegeven. Wat betreft de slachtoffers van seksueel geweld deelde de staatssecretaris mede, dat de Minister van Justitie hedenochtend het Comité justitiebeleid slachtoffers seksueel geweld heeft toegezegd het openbaar ministerie aan te sporen meer aandacht te besteden aan de bejegening van slachtoffers van seksueel geweld. De aanbevelingen van de werkgroep-de Beaufort zijn bijna gereed. De staatssecretaris verwacht bij invoering ervan een uitstraling naar de politie en naar het openbaar ministerie. De staatssecretaris meende, met betrekking tot het erkennen van seksueel geweld als voorwaarde voor de toelating van vrouwelijke vluchtelingen, dat het heel moeilijk is om verandering te brengen in de normen voor het toelatingsbeleid van vluchtelingen die internationaal aanvaard zijn. Zij meende dat die grond niet snel aanvaard zal worden als norm voor de toekenning van de A-status. Wel zag zij ruimte om in het kader van de humanitaire overwegingen op grond waarvan asielgerectv tigden toegelaten worden deze vrouwen toegang tot Nederland te geven. De weg voorgesteld door mevrouw Jabaaij via wijziging van verdragen zag zij als een moeilijke, langdurige en voorlopig niet haalbare. De staatssecretaris was voornemens tijdens de informele Raad, in het kader van het Nederlandse voorzitterschap van de EG, ook seksueel geweld te noemen; zij was ervan overtuigd dat de belangstelling in Europa voor dit onderwerp toeneemt. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken had te kennen gegeven, dat het vooralsnog niet voornemens was een afzonderlijke notitie omtrent het personeelsbeleid van de overheid en ongewenste intimiteiten op te stellen. Mogelijk wil men eerst zien hoe het aanstellen van vertrouwenspersonen uitwerkt en zo dit tot het opstellen van richtlijnen aanleiding geeft een notitie op te stellen. De vraag van mevrouw Van Es naar nadere informatie over het onderzoek naar het verband tussen gewelddadige pornografie en seksueel geweld zou de staatssecretaris voorleggen aan de Minister van Justitie, hoewel zij zelf twijfelde aan het nut en de haalbaarheid van een dergelijk onderzoek. Ten aanzien van een actief opsporingsbeleid betreffende seksueel geweld tegen lesbische vrouwen stelde de staatssecretaris dat het heel moeilijk is inzicht in de situatie te krijgen aangezien de opsporingsmogelijkheden geheel afhankelijk zijn van de bereidheid tot aangifte De bereidheid tot aangifte is bovendien weer afhankelijk van de bereidheid van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan. De bewindsvrouwe kon bevestigen dat het COC en de Schorer stichting, het veld in het algemeen, bij het beleid betrokken worden. Op de vraag of het stimuleren van het verzet onder vrouwen tegen seksueel geweld te weinig concrete beleidsdaden te zien heeft gegeven, kon de staatssecretaris meedelen, dat er verschillende subsidies zijn verleend ten behoeve van zelfverdedigingscursussen. Voorts moet met het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen overlegd worden over mogelijkheden om in het onderwijs aandacht te besteden aan mentaliteitsveranderingen. Ook moet worden bekeken hoe, in het sportonderwijs Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 209, nr. 3 7

op zelfverdediging het accent gelegd kan worden. Evenwel zullen hiervan pas op langere termijn resultaten te zien zijn. Het voorlichtingsmateriaal over de aanbevelingen-de Beaufort zal in de wachtkamers op politiebureaus ter inzage liggen en worden verspreid aan hulpverleningsinstellingen. Alleen in Amsterdam was de staatssecretaris een poging tot opheffing van de zedenpolitie bekend. Hoewel het valt onder de autonomie van de gemeentepolitie heeft zij de aandacht van de Minister van Justitie daarvoor toch gevraagd. De mogelijkheden van de Rijksoverheid tot intensivering van de voorlichting over seksueel geweld via de media zijn zeer beperkt. Vanuit het departement worden alle onderzoeksresultaten gepubliceerd, ook wanneer subsidies aan experimenten worden verstrekt wordt hieraan uitvoerig aandacht besteed. Het is echter aan de media hieraan al dan niet aandacht te besteden. De zinsnede op blz. 1 2 van de voortgangsrapportage: «het gaat vaak om grensgebieden ( )», houdt in dat naarmate de hulpverlening zich uit in emotionele handelingen het voor de cliënt niet altijd zichtbaar zal zijn of die hulpverleningshandeling een legitieme beroepsmatige handeling is, of een handeling in het persoonlijke vlak door de hulpverlener. Het voorkómen dat de behandeling van slachtoffers van seksueel geweld kan ontaarden in een rol van aangeklaagde in plaats van beklaagde, moet volgens de staatssecretaris geschieden bij de eerste fase: de politie of hulpverlener die het eerst in contact komen met het slachtoffer. Het aanstellen van een afzonderlijke functionaris die voor rechtsbijstand van het slachtoffer zorgt, leek de bewindsvrouwe niet zinvol. Experimenten in de ruimtelijke ordening zijn erop gericht om na te gaan of ruimtelijke maatregelen invloed hebben op het voorkómen van seksueel geweld en in hoeverre die maatregelen effect hebben op de subjectieve onveiligheidsgevoelens van de mens, aldus de staatssecretaris. Verder was de staatssecretaris van mening dat het nog te vroeg is om een nader onderzoek naar de zelfstandige bedrijfsvoering van prostituees op te zetten, aangezien eerst de resultaten van de lopende onderzoeken moeten worden bezien. Ook heel belangrijk is om eerst decriminalisering tot stand te brengen, hopelijk een gevolg van de wetswijzing waarbij het souteneurschap uit de strafwet geschrapt wordt. Er bestaan contacten met de Stichting De Rode Draad; de bewindsvrouwe is eventueel bereid een subsidieaanvrage te honoreren. Tenslotte deelde de staatssecretaris mede dat het hoofdonderzoek betreffende incest geen onderzoek bevat naar kindermishandeling in meer brede zin, aangezien dat een ander probleem betreft. Zij was niet op de hoogte van het onderzoek op de kleuterscholen in Haarlem, maar zegde toe de Commissie hierover nader te zullen informeren. GEDACHTENWISSELING IN TWEEDE TERMIJN Mevrouw Jabaaij (P.v.d.A.) vroeg de reactie van de staatssecretaris nu de moties «blijf-van-m'n-lijf-huizen» kamerbreed zijn aangenomen. Voorts vroeg zij een reactie naar aanleiding van de zin in de brief van Minister Brinkman aan de Kamer waarin de motie werd ontraden, te weten: «dat neemt niet weg dat ook de Stichtingen blijf van m'n lijf door mij worden gezien als overlegpartner ( ) zoals ook is aangegeven in de Nota seksueel geweld en het WVC-beleid». Het is nog slechts voor één planperiode, zo zei zij, en over wat er daarna gebeurt vroeg zij duidelijkheid Zij was verheugd dat het nog in te dienen wetsvoorstel over het verlagen van de leeftijdsgrens van seksuele contacten met minderjarige kinderen aangepast zal worden Mevrouw Jabaaij zou voorts graag zien, dat de ervaringsdeskundige in Utrecht ook na 1 januari 1986 zijn werkzaamheden kan voort- Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 209, nr. 3 8

zetten. Zij vroeg de staatssecretaris naar plannen daaromtrent. Aan gezien de staatssecretaris had toegezegd vóór 1 december duidelijkheid te zullen geven over de drie Stichtingen - aanvankelijk al medio 1 985 - vroeg mevrouw Jabaaij ook hierover om uitsluitsel. Tenslotte voeg zij of de staatssecretaris, indien zij erkende dat mogelijk seksueel geweld in het land van herkomst grond is tot vluchten, met de Staatsse cretaris van Justitie wilde overleggen om die gevallen te legaliseren en het die vrouwen mogelijk te maken de A-status te verkrijgen. De heer Van Dam (CDA.) sloot zich aan bij mevrouw Jabaaij waar het ging over het terugnemen van het voorstel van de leeftijdsgrenzen voor seksueel contact van meerderjarigen met minderjarigen. Wat betreft de incest deskundige in Utrecht vroeg hij welke mogelijkheden de opening geeft die de Minister van Justitie als beheerder van de Rijkspolitie heeft gemaakt, en of die opening in het kader van het politie-overleg in de provincie Utrecht verdere perspectieven biedt. Voorts deelde hij het bezwaar van de drie Stichtingen tegen het afhankelijk stellen van hun voortbestaan van instemming van de instellingen waaraan ze hun diensten moeten verlenen. Mevrouw Eshuis (C.P.N.) stelde mede namens mevrouw Beckers-de Bruijn (PPR.) en mevrouw Van Es (PSP.) te spreken. Zij was niet eenduidig enthousiast over het intrekken van het voorstel van de leeftijdsgrenzen, aangezien het begrip misbruik van overmacht hierin aan de orde kwam. Zij vond dat een begrip dat ook in de relatie tussen volwassenen een belangrijk element vormt en dat nadere jurisprudentie verdient. Zij had twee vragen naar aanleiding van de voortgangsrapportage. In de eerste plaats vroeg zij om duidelijkheid over de toekomst van de drie experimenten. Verder stond in de oorspronkelijke nota nadrukkelijk, dat op het gebied van justitie de nodige verbeteringen wenselijk en noodzakelijk zijn. Aangezien in de voortgangsrapportage hierover niets is terug te vinden, vroeg zij de staatssecretaris om opheldering. ANTWOORD VAN DE STAATSSECRETARIS De staatssecretaris deelde mede dat het wetsvoorstel omtrent zware zedendelicten voor advies naar de Raad van State is gezonden. Naar aanleiding van de mededeling van de Minister van Justitie in de media het wetsvoorstel te zullen beperken wat betreft het niet meer strafbaarstellen van seksuele contacten tussen jongeren van een bepaalde leeftijd en jongeren met volwassenen, meende zij, dat na ontvangst van het addvies van de Raad van State de Minister van Justitie bij de hernieuwde afweging in de ministerraad vermoedelijk zal voorstellen het wetsvoorstel op dat punt te wijzigen. Zij wees erop dat incest ook in de toekomst strafbaar zal zijn. De staatssecretaris kende de tekst van de brief van Minister Brinkman met betrekking tot de blijf-van-m'n-lijfhuizen niet. Zij was van mening dat de blijf-van-m'n lijfhuizen zeer nuttige instellingen zijn en zou het betreuren indien sommige nu al gesloten zouden worden. Zij zag de huizen als een overgangsverschijnsel en hoopte dat ze mettertijd gestructureerd zullen worden in het normale patroon van hulpverlening. De vraag is hoelang die overgangsperiode moet duren. Zij zag een redelijke mogelijkheid dat de huizen op decentraal niveau worden voortgezet. Het verschil van mening ligt niet in de erkenning van de noodzaak van deze vorm van opvang, maar in de verwachting omtrent de welwillendheid van de decentrale overheid om dit op te vangen. Zij achtte daar geen risico's aanwezig en naar zij vermoedde de heer Brinkman evenmin. Over de incest ervaringsdeskundige in Utrecht verwachtte zij binnenkort een antwoord van de Minister van Justitie, waarin mogelijk een financieel Tweede Kamer, vergaderjaar 1 985-1 986, 1 9 209, nr. 3 9

kanaal wordt aangegeven om deze incest-deskundige te financieren. Deze mogelijkheid zou, aldus geruchten, gevonden worden door sommige vacatures niet direct te vervullen. Daartoe zou dan binnen het raam van de gemeentepolitie besloten moeten worden. De staatssecretaris hoopte dat de deskundige inderdaad tot 1 januari 1988 kan worden aangesteld. Zij zei toe de Kamer van het antwoord van de minister op de hoogte te zullen stellen. Vervolgens deelde de staatssecretaris mede, dat het experiment «de drie stichtingen tegen haar wil» wordt voortgezet tot 1 januari 1990 en niet afhankelijk is gesteld van enige vorm van instemming van de reguliere opvang. Wat de wijze van begeleiding betreft zal zij trachten contacten te leggen tussen de reguliere opvang en de experimentele. Voorts was de bewindsvrouwe bereid met de Staatssecretaris van Justitie het probleem van de vrouwelijke vluchtelingen in verband met seksueel geweld in het land van herkomst en het verlenen van de A-status te bespreken. Zij achtte echter, juist in verband met internationale consequenties, de kans dat er op korte termijn wijzigingen kunnen worden aangebracht uiterst gering. De verbeteringen op het terrein van justitie die in de nota sekueel geweld werden aangetroffen betreffen een voortdurend proces dat niet specifiek in de voortgangsrapportage wordt vermeld. De bewindsvrouwe kon de verzekering geven dat er voortgang geboekt wordt en verwees naar het toenemend aantal gevallen waarin tot vervolging wordt overgegaan, de aanbevelingen De Beaufort en de positieve instelling van justitie ten opzichte van vrouwelijke slachtoffers. NADERE GEDACHTENWISSELING De heer Dijkstal (V.V.D.) vroeg naar het rapport over het onderzoek onder directies Riagg's inzake vrouwenhulpverlening. Mevrouw Eshuis (C.P.N.) meende ten aanzien van de integratie van de experimenten in de reguliere hulpverlening, dat de traditionele en reguliere instellingen onder curatele gesteld dienen te worden van de alternatieve, teneinde het risico te vermijden dat de pressie van de reguliere instellingen buitengewoon groot wordt. Mevrouw Jabaaij (P.v.d.A.) maakte zich erover bezorgd dat Minister Brinkman regelmatig verwijst naar de Nota sekueel geweld en vroeg de staatssecretaris ook na de planperiode voortdurend bij de discussie betrokken te blijven en tevens van briefwisselingen van Minister Brinkman met de Kamer over dat onderwerp op de hoogte te blijven. De heer Van Dam (C.D.A.) drong erop aan er bij de vaststelling van de duur van de overgangsperiode rekening mee te houden, dat de deskundigheid van de blijf-van-m'n-lijfhuizen op een verantwoorde manier wordt overgedragen aan de reguliere instellingen. Wat de incest-deskundige in Utrecht betreft, vroeg hij de staatssecretaris nogmaals bij de Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken op continuering aan te dringen met vermelding dat ook de Kamer prijs stelt op continuering van deze post. Het Riagg-onderzoek, aldus de staatssecretaris, dat door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is gefinancierd, betreft de mentaliteit van de Riagg's ten opzichte van de bestaande vrouwenhulpverlening Het resultaat van het onderzoek vond de bewindsvrouwe interessant, onhullend en in sommige opzichten onthutsend. De suggestie van mevrouw Eshuis om reguliere hulpverlening en opvang onder curatele te stellen van de alternatieve hulpverlening vond de staatssecretaris verrassend, zij meende evenwel dat de tijd daarvoor Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 209, nr. 3 10

nog niet gekomen was. Zij hoopte dat de contacten tussen beide op een constructieve manier zullen plaatsvinden en wees erop dat het afhankelijk is van de aard van de reguliere hulpverlening en in welke mate die decentraal is, of het ministerie er invloed op kan uitoefenen. Zij probeert een klimaat te scheppen waarin overdracht van ervaring, kennis en deskundigheid optimaal kan geschieden. Vervolgens verzekerde zij de leden dat de drie experimenten tot 1 januari 1990 zullen worden voorgezet. Voorts was de staatssecretaris voornemens zich met Minister Brinkman te verstaan over de voortgang van diens Nota seksueel geweld en het WVC-beleid. Zij verzekerde de Kamer dat zij een levendige belangstelling ook voor dat beleidsterrein blijft koesteren. Wat betreft de incest-deskundige in Utrecht, tenslotte, wachtte de staatssecretaris het antwoord van de Minister van Justitie af; mocht het positief zijn, dan zal zij in een brief aan de burgemeester van Utrecht ook de suggestie van de heer Van Dam meenemen. De voorzitter van de commissie, Dales De griffier voor dit verslag, Janssen Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 209, nr. 3 11