ECLI:NL:HR:2013:898. 1 Geding in cassatie. 2. Beoordeling van het eerste middel. Uitspraak. 8 oktober 2013. Strafkamer. nr.



Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:HR:2013: Geding in cassatie. 2 Beoordeling van het eerste middel. 3 Beoordeling van het derde middel. Uitspraak.

LJN: BM4440, Hoge Raad, 09/01423

ECLI:NL:HR:2013:1173. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 11/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1169, Gevolgd

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:417, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1483

2 Tenlastelegging en motivering van de gegeven vrijspraak

ECLI:NL:HR:2014:381. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2012:BT8778

ECLI:NL:HR:2010:BO2558

ECLI:NL:HR:2015:3021. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/05204

NBSTRAF 2015/115 Witwassen. Ook gepubliceerd in: ECLI:NL:HR:2015:888, JIN 2015/90, NJB 2015/763, RvdW 2015/650

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:959. Wetboek van Strafvordering 51f

ECLI:NL:HR:2006:AU8286

Uitspraak Datum uitspraak: 29 maart 2016 Strafkamer

Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/04458 Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1277, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2005:AT4094

ECLI:NL:HR:2013:BZ5374

ECLI:NL:PHR:2010:BN0043

ECLI:NL:RBMNE:2016:5688

2 Tenlastelegging en motivering van de gegeven vrijspraak

ECLI:NL:RBOVE:2016:1480. Datum uitspraak: Datum publicatie: Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg - meervoudig.

ECLI:NL:GHLEE:2011:BP4388

ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061

ECLI:NL:PHR:2014:1700 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04833

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012

ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2993

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 21 juni 2013, nummer 22/ , in de strafzaak tegen:

ECLI:NL:PHR:2009:BG5966 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 01971/07

ECLI:NL:GHARN:2007:208

Hof van Cassatie van België

ECLI:NL:GHDHA:2015:84

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420

arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)

ECLI:NL:HR:2006:AW3559

ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00636/06

1 Het geding in feitelijke instanties

ECLI:NL:RBAMS:2011:BU5011

ECLI:NL:HR:2016:554. Uitspraak

ECLI:NL:GHDHA:2016:935

ECLI:NL:GHLEE:2009:BH4974 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Dispuut in de praktijk: leidt belastingfraude altijd tot (een vervolging voor) witwassen?

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 29 november 2016 TEGENSPRAAK

ECLI:NL:HR:2015:3247. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1937, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2017:479. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/01158

Hof van Cassatie van België

ECLI:NL:HR:2001:AD4466

21 mei 2013 Strafkamer nr. 11/ Hoge Raad der Nederlanden. Arrest

ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5999

Hof van Cassatie van België

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek

ECLI:NL:RBZUT:2004:AO7273

ECLI:NL:GHSHE:2016:2010

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341

Strafprocesrecht Bijzondere kenmerken: Hoger beroep Wetsverwijzingen: Wetboek van Strafrecht 197a, geldigheid:

ECLI:NL:GHDHA:2014:205

ECLI:NL:GHSHE:2014:1318

JURISPRUDENTIE STRAFRECHT. Uitspraken 10 februari 2015 Paul Verloop

Hof van Cassatie van België

ECLI:NL:RBASS:2007:BB8355

ECLI:NL:HR:2016:2521. Uitspraak

Hof van Cassatie van België

ECLI:NL:GHAMS:2014:3775

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:602, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2014:6178, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen

ECLI:NL:HR:2015:955. Uitspraak

Hof van Cassatie van België

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO8408 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHSHE:2017:978

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Uitspraak d.d.: 1 december 2015 TEGENSPRAAK. Promis

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 31 januari 2014, nummer 22/ , in de strafzaak tegen:

ECLI:NL:GHSHE:2015:2029

ECLI:NL:RBONE:2013:BY9769

Uitspraak. Parketnummer: Datum uitspraak: 17 november 2016 VERSTEK

ECLI:NL:GHSHE:2015:738

ECLI:NL:HR:2017:130. Uitspraak. Permanente link:

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:948, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2014:938, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen

ECLI:NL:HR:2003:AH9998

ECLI:NL:RBNHO:2015:1805

JURISPRUDENTIE STRAFRECHT

Hof van Cassatie van België

ECLI:NL:RBROT:2017:4588

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO3296

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4692

1 of :47

ECLI:NL:GHSGR:2010:BO0993

ECLI:NL:GHARL:2015:2577

ECLI:NL:PHR:2016:1104 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 15/02973

ECLI:NL:HR:2002:AE5611

3. Het eerste middel klaagt dat het bewezenverklaarde medeplegen niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.

ECLI:NL:HR:2011:BQ0838

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Uitspraak d.d.: 2 februari 2016 TEGENSPRAAK Promis

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

ECLI:NL:RBMAA:2011:BP5002

ECLI:NL:RBALM:2010:BM0983

ECLI:NL:HR:2004:AR4923

JURISPRUDENTIE STRAFRECHT

Hof van Cassatie van België

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Datum uitspraak: 1 november TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)

Conclusie. RvdW 2011/616. Nr. 09/04750 A Mr. Aben Zitting 22 februari Conclusie inzake: [Betrokkene]

ECLI:NL:RBGEL:2014:2835

Transcriptie:

ECLI:NL:HR:2013:898 Uitspraak 8 oktober 2013 Strafkamer nr. 11/04842 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 30 september 2011, nummer 23/000582-10, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970. 1 Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf en de opgelegde vervangende hechtenis inzake de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen en tot verwerping van het beroep voor het overige. 2. Beoordeling van het eerste middel 2.1. Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat het onder 4 bewezenverklaarde gewoontewitwassen oplevert. 2.2.1. Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 4 bewezenverklaard dat: "hij in de periode van 14 december 2001 tot en met 26 november 2008, in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, telkens geldbedragen uit prostitutiewerkzaamheden van vrouwen voorhanden gehad, te weten

- ten aanzien van [betrokkene 1] een bedrag en - ten aanzien van [betrokkene 2] een bedrag terwijl hij telkens wist dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit misdrijf." 2.2.2. Het Hof heeft met betrekking tot de kwalificatie van het onder 4 bewezenverklaarde overwogen: "De raadsman heeft - subsidiair en onder verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad van 26 oktober 2010 (LJN: BM4440) - bepleit dat het enkele voorhanden hebben van door eigen crimineel handelen verworven geld niet kan worden gekwalificeerd als witwassen. Het hof overweegt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte een vrouw ertoe heeft gebracht jarenlang in de prostitutie werkzaam te zijn en dat hij zich (een groot deel van) de door die vrouw verdiende gelden heeft toegeëigend. Daarnaast heeft hij zich door middel van misbruik van overwicht en misleiding (een groot deel van) de door een andere vrouw in de prostitutie verdiende gelden toegeëigend. Het ging daarbij telkens om aanzienlijke bedragen. De verdachte heeft verklaard dat hij geen geld heeft, maar dat hij daarentegen schulden heeft (persoonsdossier, pagina 20001 e.v.). Op de bankrekening van de verdachte bij de ABN-AMRO Bank is in de periode van 1 november 2003 tot en met juni 2007 voor een bedrag van ruim 255.000,- aan contante stortingen gedaan. Zijn partner, [betrokkene 3], heeft in haar verhoor bij de rechter-commissaris verklaard dat zij nooit heeft geweten van de stortingen op die rekening en dat zij er niet naar om heeft gekeken. Het hof gaat er, gelet op die verklaring, van uit dat deze stortingen door de verdachte zijn gedaan. In de tweede helft van 2007 heeft de rekening een debetstand bereikt, die ook in 2008 heeft voortgeduurd. Ook nader onderzoek heeft niet geleid tot het terugvinden van deze aanzienlijke geldbedragen, afgezien van de bij de verdachte in beslag genomen flatscreens, een stereoset en sieraden, alsmede een aantal enveloppes met contant geld tot een bedrag van 5.600,-. Uit de genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, leidt het hof af dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte handelingen heeft verricht die erop waren gericht om zijn criminele opbrengst veilig te stellen; hetgeen hem (kennelijk) ook is gelukt. Daarbij kan in het midden blijven welke handelingen dat specifiek geweest zijn. Het hof komt dan ook tot het oordeel dat het onder 4 bewezen verklaarde feit als gewoontewitwassen dient te worden gekwalificeerd." 2.2.3. Onder 2 en 3 is ten laste van de verdachte - kort gezegd - bewezenverklaard "mensenhandel" ten aanzien van de in het onder 4 bewezenverklaarde genoemde personen.

2.3. Art. 420bis Sr luidt: "1. Als schuldig aan witwassen wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie: a. hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergt of verhult, dan wel verbergt of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij weet dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf; b. hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt of omzet of van een voorwerp gebruik maakt, terwijl hij weet dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf. 2. Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten." Art. 420ter Sr luidt: "Hij die van het plegen van witwassen een gewoonte maakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie." 2.4.1. Met betrekking tot het witwassen door het voorhanden hebben van een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, is in HR 26 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4440, NJ 2010/655 het volgende overwogen. Vooropgesteld moet worden dat op zichzelf noch de tekst noch de geschiedenis van de totstandkoming van de art. 420bis en 420quater Sr eraan in de weg staat dat iemand die een in die bepalingen omschreven gedraging verricht ten aanzien van een voorwerp dat afkomstig is uit enig door hemzelf begaan misdrijf, wordt veroordeeld wegens - kort gezegd - (schuld)witwassen. Dat geldt, naar uit de tekst van de wet volgt, ook voor het voorhanden hebben van zo'n voorwerp (vgl. HR 2 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7923, NJ 2008/16). Dit betekent niet dat elke gedraging die in de art. 420bis, eerste lid, en 420quater, eerste lid, Sr is omschreven, onder alle omstandigheden de - in beide bepalingen nader omschreven - kwalificatie witwassen onderscheidenlijk schuldwitwassen rechtvaardigt (vgl. in ander verband HR 5 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU6712, NJ 2006/612). Zo kan ingeval het gaat om een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf en hem het "voorhanden hebben" daarvan wordt verweten, de vraag rijzen of een dergelijk enkel voorhanden hebben voldoende is om als (schuld)witwassen te worden aangemerkt. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de strafbaarstelling van witwassen strekt ter bescherming van de aantasting van de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde, dat witwassen een veelomvattend, maar ook te begrenzen fenomeen is, en dat ook in het

geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht "om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen". Gelet hierop moet worden aangenomen dat indien vaststaat dat het enkele voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd. 2.4.2. Aan deze overwegingen heeft de Hoge Raad in zijn arrest van HR 8 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX6910, NJ 2013/266 het volgende toegevoegd. Met deze rechtspraak wordt mede beoogd te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen onder zich heeft en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen. Bovendien wordt aldus bevorderd dat in zo een geval het door de verdachte begane (grond)misdrijf, dat in de regel nader is omschreven in een van specifieke bestanddelen voorziene strafbepaling, in de vervolging centraal staat. Daarom is beslist dat "indien vaststaat dat het enkele voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd". Er moet in dergelijke gevallen dus sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft. Ingeval de gedraging betrekking heeft op een gedeelte van die voorwerpen, kan slechts het voorhanden hebben van dat gedeelte worden aangemerkt als witwassen. In die eerdere rechtspraak is voorts tot uitdrukking gebracht dat een vonnis of arrest voldoende duidelijkheid moet verschaffen over de door de rechter in dit verband relevant geachte gedragingen van de verdachte. Wanneer het gaat om het voorhanden hebben van een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, moeten daarom bepaaldelijk eisen worden gesteld aan de motivering van het oordeel dat sprake is van (schuld)witwassen. Uit die motivering moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. 2.5. In het onderhavige geval gaat het om het bewezenverklaarde voorhanden gehad hebben van voorwerpen - te weten geldbedragen - in de periode van 14 december 2001 tot en met 26 november 2008 die afkomstig zijn uit door de verdachte zelf begane misdrijven (mensenhandel) en ten aanzien waarvan het Hof heeft geoordeeld dat zulks "van het plegen van witwassen een gewoonte maken" oplevert. Het Hof heeft in zijn nadere overweging vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 november 2003 tot en met juni 2007 geldbedragen van ruim 255.000,- contant op een bankrekening heeft gestort, maar dat die rekening in de tweede helft van 2007 een

debetstand heeft bereikt die ook in 2008 heeft voortgeduurd en dat nader onderzoek niet of nauwelijks heeft geleid tot het terugvinden van die gestorte bedragen. Met zijn op die vaststellingen gebaseerde oordeel "dat de verdachte handelingen heeft verricht die erop waren gericht om zijn criminele opbrengst veilig te stellen" heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat de verdachte in de periode waarin door hem geldbedragen van zijn bankrekening werden opgenomen en nadien, die bedragen niet slechts voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) waren gericht op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die bedragen. 2.6. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is - ook in het licht van hetgeen hiervoor onder 2.4 is vooropgesteld - toereikend gemotiveerd. 2.7. Het middel faalt. 3 Beoordeling van het derde middel 3.1. Het middel klaagt dat het Hof aan de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen in totaal meer vervangende hechtenis heeft verbonden dan wettelijk is toegestaan. 3.2. De bestreden uitspraak houdt in dat het Hof aan de verdachte op de voet van art. 36f Sr de verplichting heeft opgelegd tot betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partijen [betrokkene 2], [betrokkene 1] en [betrokkene 4] van respectievelijk 81.873,-, 76.200,- en 494,07. Daarbij heeft het Hof de vervangende hechtenis bepaald op respectievelijk 365, 365 en 9 dagen. 3.3. Op grond van art. 36f, zesde lid (oud), Sr in verbinding met art. 24c Sr kan bij het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat zoals hier bedoeld, worden bepaald dat bij gebreke van betaling en verhaal vervangende hechtenis wordt toegepast. Deze vervangende hechtenis mag in het onderhavige geval, waarin sprake is van samenloop als bedoeld in art. 57 Sr, ingevolge art. 60a Sr in verbinding met art. 24c, derde lid, Sr ten hoogste een jaar bedragen. 3.4.

Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het middel terecht is voorgesteld. De Hoge Raad zal de duur van de vervangende hechtenis verminderen in die zin dat is voldaan aan het wettelijk bepaalde maximum van een jaar. 4 Beoordeling van het tweede middel 4.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. 4.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zes jaren. 5 Slotsom Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist. 6 Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging en de bij de aan de verdachte opgelegde verplichtingen tot betaling aan de Staat ten behoeve van [betrokkene 2], [betrokkene 1] en [betrokkene 4] bepaalde vervangende hechtenis; vermindert de duur van de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze vijf jaren en zes maanden beloopt; bepaalt dat het aan de Staat te betalen bedrag van 81.873,- ten behoeve van [betrokkene 2] bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door 180 dagen vervangende hechtenis; bepaalt dat het aan de Staat te betalen bedrag van 76.200,- ten behoeve van [betrokkene 1] bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door 180 dagen vervangende hechtenis; bepaalt dat het aan de Staat te betalen bedrag van 494,07 ten behoeve van [betrokkene 4] bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door 5 dagen vervangende hechtenis; verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, W.F. Groos en Y. Buruma, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 oktober 2013.