KNMvD-standpunt: massaal doden en destrueren van gezonde dieren in het kader van



Vergelijkbare documenten
Het doden van dieren:

MKZ-crisis maart 2001: naar de toekomst. drs E.B. Visser

Toelichting voor de Staatscourant

Tweede Kamer der Staten-Generaal

1 Kent u het bericht Politiek: Euthanasie asieldieren voorkomen? 1)

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Handelende in overeenstemming met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Kamervragen aan de ministers van VWS en LNV over de explosieve stijging van het aantal Q-koorts gevallen in Brabant

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA 's-gravenhage. Geachte Voorzitter,

DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT,

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 20 augustus 2010 Betreft Q-koorts. Geachte Voorzitter,

DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT,

Codex landbouwhuisdieren houden zonder winstoogmerk Toetsingskader voor overheid en hobbydierhouder/kleine fokker

De rol van het ministerie van LNV bij besmettelijke dierziekten

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG. Datum 26 april 2019 Betreft Evaluatie van het diergezondheidsfonds

CODEX. Landbouwhuisdieren houden zonder winstoogmerk

Tweede Kamer der Staten-Generaal

DIERZIEKTEBELEID MET DRAAGVLAK Advies over de bestrijding van zeer besmettelijke dierziekten

Bedrijfsopdracht I. Lammes. Almere, 3 juni 2015

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds handelende in overeenstemming met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Blij kuiken of veilig kuiken?

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Factsheet maatregelen Q-koorts 20 mei 2015 (update van versie d.d. 24 november 2011)

Factsheet maatregelen Q-koorts (12 februari :00 uur)

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Gelet op artikel 91 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Vragen en antwoorden over het Schmallenbergvirus Versie 14 februari 2012

Dierziekten en plantenziekten

Bestuurlijke Netwerkkaarten Crisisbeheersing. Netwerkkaart 8 Dierziekte

Veehouderij en volksgezondheid

Welkom. Heleen Prinsen. Specialist Diergezondheid en paardenhouderij

Nota van toelichting 1: Algemeen

Staat van het Dier. Drs. Henny van Rij

Ruimings- en vaccinatiebeleid

Vogelgriep-vaccinatie van hobbypluimvee.

Het handelen in strijd met de voorschriften uit onderhavige regeling levert op grond van de Wet op de economische delicten een economisch delict op.

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA s-gravenhage

KB I&R Pluimvee en konijnen Infosessie konijnenhouders

Kinkhoest is gevaarlijk voor zuigelingen en jonge kinderen

Vaccinatie tegen vogelgriep van bedrijfsmatig gehouden biologische legkippen en legkippen met vrije uitloop

A In artikel 5.5 vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding 1. voor het eerste lid.

Belangenvereniging van Hobbydierhouders. Jaarverslag 2004

Samenvatting. Samenvatting 11

DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT, HANDELENDE IN OVEREENSTEMMING MET DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Gezondheidsaspecten met betrekking tot KI

DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT, Gelet op de artikelen 17 en 31 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren; BESLUIT:

PUBLIC RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 21 november 2005 (02.12) (OR. en) 14116/05 LIMITE AGRILEG 166

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 14 september 2010 Betreft Stand van zaken Q-koorts

Het GLB en dierenwelzijn: hoge normen in de EU

Minsterie van VWS t.a.v. de heer P.H. Huyts. Ministerie van LNV t.a.v. mevrouw A. Burger. Geachte heer Huyts, geachte mevrouw Burger,

lnv Aan de Voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij 1 mei 2001

Naam protocol: Vervoer pluimvee naar slachthuis Versie: 1.12

Niet-technische samenvatting Algemene gegevens. 2 Categorie van het project. 3 Projectbeschrijving. Afdeling

Aanpak uitbraken van besmettelijke dierziekten

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Kent u het bericht rechter gaat varkenstransport bekijken? 1)

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA 's-gravenhage. Geachte Voorzitter,

KNJV presentatie wilde zwijnen AVP 10 december 2018

Voorstel: Type voorstel: [X] Kaderstellend G Controlerend D Rest

Beleidsnotitie bescherming en beheer ree Fryslân

DIERZIEKTEBELEID MET DRAAGVLAK

Tweede Kamer der Staten-Generaal

I & R HOBBYDIEREN / DEFINITIE GEZELSCHAPSDIER

Directie Wetgeving en Juridische Zaken. Bezuidenhoutseweg 73 Postbus EK Den Haag. T (algemeen)

Regelwijzer varkens. Over registratie, aan- en afvoer en oormerken

31389 Een integraal kader voor regels over gehouden dieren en daaraan gerelateerde onderwerpen (Wet dieren)

Resultaten verantwoordingsonderzoek. Diergezondheidsfonds (F)

Datum 25 mei 2016 Betreft Beantwoording vragen over het bericht 'Vogelmarkten moeten stoppen'

Raadsvergadering : 8 december 2015 Agendapunt : Commissie : Bestuur en Ruimte. Onderwerp : Verordening dode gezelschapsdieren Berkelland 2016

Tweede Kamer der Staten-Generaal

O 8OKT 2015 Het tentoonstellen van genetisch gemodificeerde organismen

Eindrapport Welzijnscommissie Dierziekten December april 2018

One Health for Food 1H4F. Veilig voedsel produceren

PPS 1Health4Food. Match Making Event Voor Programma 2016 WELKOM

Rabobank Cijfers & Trends

Afrikaanse varkenspest Europese strategie en wetgeving

1/2. Staten-Generaal. Vergaderjaar BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN. Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der

Epidemiologische en economische aspecten van de bestrijding zonder routinevaccinatie. Bestrijdingsscenario s voor de ziekte van Aujeszky:

Met Rijnconsult is afgesproken deze leidende principes in te brengen in de Werkgroep IIDW.

Project: Efficiënter toezicht kalverslachterij

Praktische opdracht Levensbeschouwing MKZ-crisis

In artikel 5.5 vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding 1. voor het eerste. Na artikel 5.7 worden de volgende artikelen ingevoegd, luidende:

Informatie over Q-koorts

HOOFDSTUK III DIERENARTSEN EN CLIËNTEN 7 HOOFDSTUK IV DIERENARTSEN EN VETERINAIRE BEROEPSGROEP 8 HOOFDSTUK V DIERENARTSEN EN VETERINAIR TEAM 10

Kamervragen aan de ministers van VWS en LNV over nieuwe gevallen van Q-koorts besmettingen bij mensen in Brabant

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA s-gravenhage

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Steunmaatregel van de staten nr. N 266/2001 Nederland Regeling MKZ-welzijnsmaatregelen in annex I- en II-gebieden

Directiestatuut van de stichting Voortgezet Montessori Onderwijs Nijmegen en Groesbeek e.o. Herziene versie, 1 februari 2018

Maatregelen Uitvoering

DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT,

Bioveiligheid, mijn bedrijf is beschermd!

Plan van aanpak Bestrijding van een besmetting van wilde zwijnen met Afrikaanse varkenspest

Verificatielijst specifieke eisen voor slachthuis pluimvee en lagomorfen

Samenvatting. Samenvatting 7

Bilaterale overeenkomst melk-/rundveehouder met de `geborgde rundveedierenarts bijlage 1 van het Reglement Geborgde Rundveedierenarts

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD. tot wijziging van Richtlijn 2000/75/EG wat vaccinatie tegen bluetongue betreft

Transcriptie:

dierziektebestrijding? Vraagstelling De vraagstelling, die ten grondslag ligt aan deze nota van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde luidt: Om welke redenen en onder welke voorwaarden is het toelaatbaar om bij het bestrijden van besmettelijke dierziekten te kiezen voor het massaal doden van dieren. Achtereenvolgens worden de achtergronden van deze vraag, het wettelijke kader en de positie van de dierenarts toegelicht. Ook gaat de nota in op de rol van overige belanghebbenden en worden overwegingen uitgewerkt. Op basis van oordeelsvorming worden enkele concrete situaties, ontleend aan uitbraken van klassieke varkenspest (1997), mond en klauwzeer (2001) en aviaire influenza (2003), nader bekeken. Hierna volgt de conclusie. Deze conclusie is doelbewust algemeen gesteld, en daarmee in uiteenlopende situaties toepasbaar. Achtergrond De grote interne Europese markt, die is ontstaan na het wegvallen van de landsgrenzen binnen de EU in 1991, heeft de mobiliteit van mensen en het transport van dieren en dierlijke producten vergroot. Het risico op de verspreiding van dierziekten is daarmee ook groter geworden. Door de open markt is het streven naar een ziektevrije status en daarmee samenhangend non-vaccinatiebeleid voor de zogenaamde A-lijst ziekten ontstaan. Om het risico van verspreiding van A-lijst ziekten, die grote economische schade kunnen veroorzaken en/of een groot risico voor de volksgezondheid kunnen vormen te beperken, zijn er strenge internationale en nationale regels opgesteld. De regelgeving aangaande deze dierziekten is ontwikkeld vanuit het gezichtspunt van de veehouderij. Sinds 1997 zijn er in Nederland uitbraken geweest van klassieke varkenspest, mond en klauwzeer, New Castle Disease en klassieke vogelpest en werden gevallen van BSE gediagnosticeerd. Deze uitbraken werden aangepakt volgens de vigerende internationale en nationale regels. Daarbij werd beoogd de betreffende ziekte middels de stamping-out - methode zo snel mogelijk te beperken en te elimineren. Tijdens deze uitbraken bleek de grote impact van de maatregelen op dieren (productie-, hobby- en dierentuindieren en dieren in natuurgebieden), veehouders, hobbydierhouders, plattelandbewoners en professionals die direct en indirect betrokken waren bij de aanpak van een uitbraak en uiteindelijk de hele Nederlandse samenleving. Tijdens de bestrijding van deze dierziekten zijn er miljoenen zieke, geïnfecteerde, verdachte, maar met name ook gezonde varkens, koeien, geiten, schapen, pluimvee en andere diersoorten gedood, tengevolge van de stamping-out - methode, de geblokkeerde export en de vergaande specialisatie in de verschillende veehouderijsectoren. Door de opeenvolgende uitbraken van A-lijst ziekten en de bestrijding daarvan, kwam een aantal knelpunten naar voren. Zo blijkt de structuur van het platteland zich snel te wijzigen. Het aantal agrarische bedrijven neemt af en het aantal dieren per bedrijf neemt toe. Verder is er enerzijds binnen de agrarische sector een tendens naar verdergaande intensivering van productiesystemen waar te nemen en anderzijds een tendens naar differentiatie van productiesystemen (biologische bedrijven, Freiland-systemen, zorgboerderijen etc). Daarnaast is er een toename van het aantal burgers en hobbydierhouders op het platteland. Ook verandert de opvatting in de samenleving ten aanzien van mens-dier relaties. In Westerse samenlevingen worden gewervelde dieren beschouwd als bewuste wezens die kunnen lijden. Daarom is het algemeen geaccepteerd dat de omgang met dieren moreel gerechtvaardigd moet kunnen worden en dat wij dieren dus niet simpel als dingen kunnen behandelen. Daarnaast speelt het feit dat een groot deel van de Nederlandse bevolking is p. 1 van 7

vervreemd van de agrarische sector een rol in de acceptatie van de wijze van bestrijden van A-lijst ziekten. De diergeneeskundige professie is op verschillende wijzen betrokken bij de bestrijding van A-lijst ziekten. Dierenartsen in dienst van de VWA participeren in de bestrijding van een uitbraak, locale practici zijn betrokken bij de gevolgen van de aanpak van een uitbraak en niet rechtstreeks betrokken dierenartsen voelen hun verantwoordelijkheid als dierenarts, zoals verwoord is in de Code van de dierenarts, om de gezondheid en het welzijn van dieren te bevorderen en te handelen in het belang van eigenaren. De complexe positie van de dierenarts werd onder meer duidelijk tijdens het massaal doden van biggen in 1997. Door exportverboden, een beperkte afvoer- en destructiecapaciteit, en een voortdurende aanwas van jonge biggen ontstonden er overvolle stallen in de getroffen gebieden waar de gezondheid en het welzijn van de biggen niet langer kon worden gewaarborgd. Op verzoek van de overheid hebben dierenartsen toen ongeveer 2.7 miljoen jonge gezonde biggen gedood. Wettelijk kader De Europese regelgeving voor besmettelijke, aangifteplichtige dierziekten is bepalend voor het nationale beleid inzake deze dierziekten. De Europese richtlijnen en beschikkingen dienen door de afzonderlijke EU-landen te worden geïmplementeerd. Tijdens een uitbraak van een aangifteplichtige dierziekte kunnen door het ministerie van LNV op basis van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD) nieuwe uitvoeringsregels worden afgekondigd. Deze regels betreffen onder andere het instellen van beschermings- en toezichtsgebieden, beperkingen van vervoer van dieren en (dierlijke) producten en evenementenregelingen. In 2003 is het strikte Europese non-vaccinatiebeleid verlaten. Onder bepaalde voorwaarden bestaat er de mogelijkheid bij uitbraken van klassieke varkenspest en MKZ te vaccineren. Op 22 februari 2006 heeft de Europese Commissie Nederland onder strikte voorwaarden toestemming gegeven om hobbymatig gehouden pluimvee en bedrijfsmatig pluimvee met vrije uitloop ( Freiland ) preventief tegen aviaire infuenza te vaccineren. Al eerder was het aan dierentuinen toegestaan het aldaar gehuisveste pluimvee te vaccineren. Het doden van dieren is wettelijk geregeld in de in september 1992 van kracht geworden GWWD. Het algemeen door de wetgever in deze wet gehanteerde uitgangspunt is het zogenoemde nee, tenzij -principe; een algemeen verbod dat wordt gevolgd door uitzonderingen op het verbod. Zo verbiedt artikel 43 van de wet het doden van gehouden dieren in andere dan bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen. Aanwijzing kan onder andere geschieden in het kader van de dierziektebestrijding. Ter nadere invulling van dit artikel 43 publiceerde het ministerie van LNV in augustus 1997 een discussienota. In deze nota wordt een afwegingskader gepresenteerd (2). Dit kader is erop gericht te voorkomen dat dieren nodeloos worden gedood. Uitgangspunt is dat het doden van een dier is toegestaan indien dit in het belang van het dier is, bijvoorbeeld wanneer een dier ernstig en uitzichtloos lijdt. Is dit niet het geval dan volgt de vraag of er een belang van de mens in het geding is. Zo ja, dan is doden toegestaan. Zo nee, dan zal gezocht moeten worden naar alternatieven. Indien onbekend is of er haalbare alternatieven zijn dan is het doden voor een bepaalde periode toegestaan. De algemene vraag over het belang van de mens gaat voorbij aan de belangen die door specifieke groepen (producenten, consumenten, hobbydierhouders etc.) worden nagestreefd. Artikel 44 van de GWWD stelt in vervolg op artikel 43 nadere regels voor het doden van dieren. Deze regels hebben onder andere betrekking op de wijze waarop en de personen door wie het doden geschiedt. Hierbij wordt met name gedacht aan het uit oogpunt van dierenwelzijn vaststellen van voorschriften over het doden zelf. De wetgever geeft aan het doden van dieren te willen reguleren. Het besluit op basis van artikel 44 is in 1997 in werking getreden; een besluit op basis van artikel 43 is tot nu toe nog niet geformuleerd. p. 2 van 7

Positie van de dierenarts De dierenarts bevindt zich in een complexe positie, waarin hij/zij wordt geacht velerlei belangen in ogenschouw te nemen. Artikel 6 van de Code voor de Dierenarts (4) stelt: De dierenarts laat zich in zijn/haar handelen leiden door: de bevordering van de gezondheid en het welzijn van het dier met in achtneming van de erkenning van de eigen waarde van het dier; de bevordering van de volksgezondheid en milieuhygiëne; de belangen van de eigenaar van het dier of van de eigenaar van de dierlijke producten; de plaats en de functie in de samenleving van de diergeneeskunde en haar beoefenaars; wat verder redelijkerwijs van belang wordt geacht. Deze belangen liggen niet bij voorbaat in elkaars verlengde. Soms zullen zij tegengesteld aan elkaar zijn. Daarbij komt dat het gewicht dat aan elk van de belangen wordt toegekend naar plaats en tijd wisselt. De toelichting op de Code zegt ook dat de dierenarts persoonlijk verantwoordelijk is voor zijn handelen. Dit geldt ook voor het hanteren van veterinair technische en veterinair ethische normen, waarbij de dierenarts zich dient te realiseren dat de maatschappelijke opvattingen hierover aan verandering onderhevig kunnen zijn. Van de dierenarts wordt dus verwacht dat hij/zij zelfstandig een afweging maakt. Dierenartsen zijn op verschillende manieren betrokken bij de bestrijding van een uitbraak van een A-lijst ziekte. Dierenartsen in dienst van de VWA zijn direct betrokken bij de bestrijding. Daarbij valt het doden van zieke, geïnfecteerde en gezonde dieren en het eventueel vaccineren van dieren binnen de aangewezen gebieden onder hun directe verantwoordelijkheid. Locale landbouwhuisdierenpractici zijn veelal betrokken bij de gevolgen van het gevoerde beleid tijdens de uitbraak van een A-lijst ziekte. Zo hebben zij meegewerkt aan het euthanaseren van gezonde biggen om te voorkomen dat deze dieren ernstig in hun welzijn zouden worden aangetast door de genomen maatregelen. Het euthanaseren van dieren is door wetgeving (Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde, ofwel de WUD) aan dierenartsen voorbehouden. Door de beroepsgroep wordt het massaal doden van gezonde dieren als zeer belastend ervaren. Dit komt mede door de uitgangspunten voor diergeneeskundig handelen zoals verwoord is in artikel 6 van de Code van de dierenarts. Ook de samenleving verwacht van de dierenarts een handelen zoals in artikel 6 is beschreven. Uit onderzoek van Alterra (9), uitgevoerd na de MKZ-crisis, blijkt bij een aanzienlijk deel van de dierenartsen betrokken bij het massaal doden van dieren, sprake te zijn van posttraumatisch stress disorder. Tijdens de afgelopen uitbraken bleek dat ook de niet rechtstreeks betrokken dierenartsen zich vanuit hun professie als dierenarts verantwoordelijk voelden voor de gezondheid en het welzijn van de getroffen dieren en de belangen van de getroffen eigenaren en houders van productiedieren, hobbydieren, dierentuindieren en dieren in natuurgebieden. Overige belanghebbenden Houder van het dier Volgens de GWWD is de houder van een dier verantwoordelijk voor de gezondheid en het welzijn van het dier. De bestrijding van een aangifteplichtige, besmettelijke dierziekte heeft verstrekkende gevolgen voor verschillende categorieën dieren en houders. Bedrijfsmatig gehouden dieren De door de veehouder, als primaire producent, gekozen bedrijfsvoering is in belangrijke mate bepalend voor het risico van het inslepen van een besmettelijke dierziekte. Gesloten bedrijfsvoeringen en hygiënemaatregelen beïnvloeden de kans p. 3 van 7

op besmetting met en verspreiding van dierziekten en dragen, evenals buffercapaciteit voor opvang van dieren tijdens een blokkade van het bedrijf, er toe bij dat veel minder dieren hoeven te worden gedood tijdens een uitbraak. In zijn bedrijfsvoering heeft de veehouder echter rekening te houden met de wensen en eisen die binnen de keten worden gesteld. Ook de posities die maatschappelijke organisaties, consumenten(-organisaties) en namens hen grootwinkelbedrijven en slachterijen innemen zijn bepalend voor de situaties op de bedrijven. Hobbymatig gehouden dieren Hobbymatig gehouden (pluimvee, herkauwers en varkens) dieren zijn in principe net zo gevoelig voor besmetting van A-lijst ziekten als de bedrijfsmatig gehouden dieren. Ook hier brengt de wijze van houden en omgang met deze dieren mogelijke risico s voor de verspreiding van dierziekten met zich mee. Hobbydieren worden om een andere reden gehouden dan productiedieren. De functie van het dier en de waardering zijn ook van een andere orde. Bij de hobbymatig gehouden dieren telt voor de eigenaar veel meer dan bij de productiedieren het individuele dier. De zorg van de eigenaar is daar ook primair op gericht. De regelgeving inzake de bestrijding van A-lijst ziekten gaat over de bestrijding van deze ziekten binnen de veehouderij en doet onvoldoende recht aan de positie van hobbymatig gehouden landbouwhuisdieren. Dieren gehouden in dierentuinen en in natuur- en wildparken Deze categorie werd bij de bestrijding van uitbraken op dezelfde wijze benaderd als productiedieren. Het betreft hier vaak bijzondere dieren, waarbij speciale fokprogramma s het in stand houden van een soort of ras moet garanderen. Deze dieren vervullen functies waaraan andere maatschappelijke waarden worden toegedacht dan aan zuiver commercieel gehouden productiedieren, zoals educatie, biodiversiteit en natuurbeheer. Deze categorie dieren kan in principe geïsoleerd gehouden worden van de productiedieren Overheid Behalve een vooraanstaande positie bij het vaststellen van het wettelijk kader waarbinnen dieren gehouden mogen worden, speelt de overheid een leidende rol in het (laten) uitvoeren van de maatregelen ter bestrijding van een groot aantal dierziekten. Als uitvoerder van bestrijdingsmaatregelen streeft de overheid naar effectiviteit en efficiëntie. Praktische uitvoerbaarheid, snelheid en kosten zijn in hoge mate bepalend voor de werkwijze. Deze twee rollen van de overheid, beleid en uitvoering, leiden tot dubbele en soms tegenstrijdige verwachtingen van de overheid ten opzichte van de dierenarts. Zij verwacht, en vordert desnoods, dat de dierenarts loyaal meewerkt aan bestrijdingsprogramma s. Tegelijkertijd spreekt zij de beroepsgroep continu aan op haar positie van bewaker van de gezondheid en het welzijn van het dier. Overwegingen Uit grootschalig sociologisch en normatief-ethisch onderzoek onder de Nederlandse bevolking blijkt dat bepaalde redenen acceptabel worden gevonden bij het doden van dieren en dat bepaalde morele principes binnen onze samenleving daarbij leidend zijn (7). Wanneer dieren een groot risico vormen voor de gezondheid van mensen wordt het doden van deze dieren rechtvaardig gevonden. Wanneer een besmettelijke dierziekte heerst onder dieren is het acceptabel om de besmette- en zieke dieren te doden. Macro-economische overwegingen, zoals een exportblokkade, worden niet als acceptabele redenen voor het doden en vernietigen van grote aantallen gezonde dieren gezien. Het morele principe van respect voor leven, uitgelegd als respect voor de natuurlijke levensloop van het dier, vormt de belangrijkste common sense opvatting dat het doden van dieren niet mag, tenzij daar gegronde redenen voor zijn. Het houden van dieren voor de productie van vlees en andere dierlijke producten wordt algemeen aanvaard. Bij productiedieren wordt de periode waarin p. 4 van 7

het dier onder normale bedrijfsomstandigheden productief is als de natuurlijke levensloop beschouwd: daarna kan het worden gedood en verwerkt. Het morele principe dat dieren niet onnodig ernstig mogen lijden, rechtvaardigt het doden van (gezonde) dieren waarbij het welzijn van de dieren door omstandigheden ernstig (in de nabije toekomst) wordt geschaad. Als alternatieven niet (direct) beschikbaar zijn, dienen de nodige maatregelen te worden genomen zodat deze zo spoedig mogelijk beschikbaar komen. Het doden van deze dieren mag niet langer dan noodzakelijk worden voortgezet. Daarbij valt te denken aan alternatieven zoals het instellen van een fokverbod, het vergroten van de buffercapaciteit voor dieren op een bedrijf en het vaccineren van dieren. Oordeelsvorming en uitwerking van een aantal concrete situaties Om tot een afgewogen oordeel te komen wanneer het doden van dieren gerechtvaardigd is, dienen onderstaande vragen beantwoord te worden: Is er sprake van doden in het belang van het dier, ter vrijwaring van het uitzichtloos lijden? Zijn er belangen van de mens in het geding die van dien aard zijn dat zij prevaleren boven de uitgangspunten zoals afgesproken aangaande de omgang van mensen met dieren (GWWD, 4, 6)? Wanneer belangen van de mens worden gewogen dienen de belangen van verschillende groeperingen, betrokken bij de uitbraak van een besmettelijke dierziekte, te worden meegewogen. Zijn er reële alternatieve mogelijkheden? Zijn er maatregelen genomen voor de ontwikkeling van potentiële alternatieven? De KNMvD onderschrijft in grote lijnen het rapport van de Raad voor Dieraangelegenheden (RDA) en Raad Landelijk gebied (RLG): Dierziektebeleid met draagvlak: advies over de bestrijding van zeer besmettelijke dierziekten (8). In deze uitwerking zullen een aantal specifieke zaken aan de orde worden gesteld. ad 1: Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij: ernstig zieke dieren zonder kans op herstel; bij dieren in situaties waarin, bijvoorbeeld op grond van epidemiologische gegevens, het oplopen van een dergelijke aandoening onvermijdelijk is; of bij ernstige welzijnsproblemen ten gevolge van overbevolking. Art 44 van de GWWD stelt dat het doden van dieren op zo een wijze dient te geschieden dat de dieren snel en met zo weinig mogelijk stress worden gedood. Methoden voor het grootschalig doden van dieren, met name van pluimvee, moeten verder worden ontwikkeld om onnodig lijden tijdens het dodingsproces te voorkomen. De dodingcapaciteit dient opgevoerd te worden, aangepast aan de diersoort en de schaal van de huidige dierhouderijsector. ad 2: In geval er sprake is van een bedreiging van de volksgezondheid als gevolg van een dierziekte dan weegt het belang van de mens zwaar. Het belang van de mens weegt ook zwaar wanneer geïnfecteerde dieren de gezondheid van andere dieren bedreigen. Tijdens dierziekteuitbraken kunnen bedrijven langdurig geblokkeerd zijn. In dergelijke situaties kunnen argumenten als: de sociaal-emotionele belasting van de dierhouder; de verspilling van voer- en huisvestingskosten; het ontstaan en de verspreiding van dierziekten; en/of de beheersing van het volume gedode dieren; leiden tot het besluit om over te gaan tot het doden van dieren. p. 5 van 7

ad 3 en 4: Alternatieven waarmee het massaal doden van dieren tijdens een dierziekteuitbraak kan worden voorkomen c.q. beperkt en de ontwikkeling van potentiële alternatieven. De dierhouder zal een aantal maatregelen dienen te nemen ter preventie van verspreiding van besmettelijke dierziekten zoals: - hygiënemaatregelen; - extra stalruimte om contacten met andere dieren tijdens risicoperioden te vermijden (zgn. buffercapaciteit); - en een gesloten bedrijfsvoering. Ook een, door de overheid erkende identificatie en registratie voor alle diersoorten is essentieel om monitoring- en zonodig vaccinatieprogramma s uit te kunnen voeren. De hele keten dient haar verantwoordelijkheid te nemen. Dat geldt zeker ook ten tijde van een uitbraak. Programma s voor de monitoring van dierziektes dienen verder te worden geïmplementeerd. Omdat vroegdiagnostiek cruciaal is, ongeacht het verder te volgen beleid, moeten daartoe geëigende testen ontwikkeld worden. De drempel voor dierhouders, om een verdenking direct te melden, kan door een snelle, betrouwbare diagnose worden verlaagd. Daarmee zal immers de lengte van de stand-still -periode zo kort mogelijk zijn. Verder is de KNMvD een warm pleitbezorger van het formeren van zogenaamde brandweerteams tijdens de uitbraak van een dierziekte. Een dierziektedeskundige, een epidemioloog en een lokale practicus zouden tenminste deel uit moeten maken van dit team. Op Europees niveau dient te worden gewerkt aan het wegnemen van blokkades tegen het inzetten van vaccins voor de verschillende A-lijst ziekten. Vaccinatie moet worden ingezet ter voorkoming en verdere verspreiding van een A-lijst ziekte. Bij herbevolking kan, afhankelijk van de situatie, vaccinatie worden ingezet. Hierbij dient het ter beschikking komen van markervaccins en bijbehorende diagnostische tests te worden gestimuleerd. Tijdens de eerste dagen van een uitbraak en zeker wanneer het een uitbraak met meerdere infectiehaarden in een dierdicht gebied betreft, dient een (nood)vaccinatie serieus te worden overwogen. Deze maatregel kan helpen de infectie te couperen en zal op deze wijze het aantal te doden gezonde dieren beperken. Dierlijke producten van gevaccineerde dieren zijn in principe geschikt voor consumptie. Alle partijen in de productieketen (inclusief retailers en slachterijen) dienen de afzet van deze producten te garanderen. Hobbymatig gehouden dieren die gevoelig zijn voor A-lijst ziekten, kunnen worden gevaccineerd en moeten in dat geval altijd worden geregistreerd en geïdentificeerd. De verantwoordelijkheid voor de administratie ligt bij de houder van deze dieren. Om een alternatieve strategie van aanpak voor bepaalde houderijsystemen of dieren tijdens een uitbraak te kunnen realiseren, moeten van tevoren met alle betrokken partijen bindende afspraken gemaakt worden. Niet gevaccineerde dieren (productie- en hobbydieren) zullen bij een uitbraak van een A-lijst ziekte vallen onder het regime zoals dat geldt voor de productiedieren. Dieren in grote natuurgebieden, te weten wilde dieren en landbouwhuisdieren (onder andere Heckrunderen), kunnen onder strikte voorwaarden worden geïsoleerd en hoeven niet te worden geruimd. Landbouwhuisdieren in kleine natuurgebieden en dierentuindieren kunnen onder strikte voorwaarden worden geïsoleerd en gevaccineerd. Alle dieren die ziek of besmet zijn ten gevolge van een A-lijst ziekte zullen worden gedood. Indien bij een uitbraak van een besmettelijke dierziekte op grond van epidemiologisch onderzoek aannemelijk is dat de duur van de epidemie de draagtijd van de getroffen diersoort zal overschrijden, dient een fokverbod ingesteld te worden. Indien besloten wordt om welzijnsredenen jonge dieren op te kopen en te euthanaseren dient dit p. 6 van 7

samen te gaan met het instellen van een fokverbod. Wanneer tijdens de uitbraak, aan de hand van epidemiologische gegevens, aannemelijk wordt gemaakt dat de duur van een uitbraak de draagtijd van de betreffende diersoort niet meer zal overschrijden, kan het fokverbod zo spoedig mogelijk worden opgeheven. Tegelijkertijd zal dan het opkopen en euthanaseren van jonge dieren worden gestaakt. Conclusie De KNMvD vindt het massaal doden van dieren in het kader van de bestrijding van een besmettelijke dierziekte niet toelaatbaar, tenzij: er sprake is van doden in het belang van het dier, ter vrijwaring van voor het dier uitzichtloos lijden; er zeer zwaarwegende belangen van mensen boven belangen van dieren in termen van de gezondheid en het welzijn van het dier met respect voor de eigen waarde van het dier zijn; er geen reële alternatieve mogelijkheden beschikbaar zijn; er maatregelen voor de ontwikkeling van potentiële alternatieven, waarmee het doden kan worden beperkt, zijn genomen. Met het doden van dieren pas worden begonnen als aan alle voorwaarden is voldaan, en dient na het vervallen van één of meer van deze voorwaarden te worden beëindigd. In alle gevallen dient er een nauwkeurige registratie van de aantallen en de aard van de gedode dieren plaats te vinden. De KNMvD neemt als vertegenwoordiger van dierenartsen betrokken bij preventie en bestrijding van A-lijst ziekten, deel aan het overleg over grootschalige veterinaire preventieen bestrijdingsprogramma s. Literatuur 1. Brief van Algemeen secretaris van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde aan de Commissie Ethiek, referentie 99.0190/Tj-ll, de dato 9 februari 1999 2. Een voorstel voor de nadere invulling van de amvb behorend bij artikel 43 GWWD: doden van dieren: situaties waarin. Directie MKG/LNV. 26 augustus 1997. 3. Nota van toelichting Besluit doden van dieren. Uitvoeringsvoorschriften Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (C-3.2b) Vermande *9-'97 4. Code voor de dierenarts 2002. Uitgave van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde. 5. Wetgeving dierenwelzijn 2003. Uitgave Koninklijke Vermande Editie 2003. 6. Dierziektebeleid met draagvlak: Advies over de bestrijding van zeer besmettelijke dierziekten.(deel 2 : Onderbouwing van het advies) Publicatie RLG 03/8 en publicatie RDA 2004/01. 7. Het doden van gehouden dieren: ja, mits..of nee, tenzij? L.J.E. Rutgers, J.Swabe en E.N.Noordhuizen- Stassen. 2003. Uitgave in het kader van het nationale stimuleringsprogramma Ethiek & Beleid van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). ISBN: 90-393-3593-1. 8. Dierziektebeleid met draagvlak: Advies over de bestrijding van zeer besmettelijke dierziekten. Gezamenlijke uitgave van de Raad voor het Landelijk Gebied en de Raad voor Dierenaangelegenheden. Publicatie RLG 03/8 en publicatie RDA 2003/08. December 2003. 9. Veerkracht. E.H. van Haaften en P.H. Kersten, Alterra rapport 539, Wageningen 2002. p. 7 van 7