Eclipse Series EPC-30 Patroonbesturing



Vergelijkbare documenten
PS40 spanningsbron P/N B Inleiding. 2. Veiligheid. PS40 spanningsbron 1. - Dutch -

EPC-15. Handleiding P/N A -- Dutch -- NORDSON CORPORATION AMHERST, OHIO USA

voordat u zal de aansprakelijkheid zijn van de eigenaar. Reparaties mogen alleen worden uitgevoerd door service monteurs van Baumatic.

Automatisch Prodigy systeem HDLV pomppaneel

BDS-001, besturing voor handbediende schuifdeuren

GASTRO BUFFET - SALADEBAR GEBRUIKSAANWIJZING EN ONDERHOUDSHANDLEIDING

ES-S7B. Buitensirene.

DRAAITAFEL DT-1000.INOX/ALU DT-1200.INOX/ALU DT-1500.INOX/ALU HANDLEIDING

Bestnr Toerentalregelaar voor ventilator

Gebruikersveiligheid. Elektrische veiligheid. Phaser 4500-laserprinter

Gebruiks- en onderhoudsaanwijzing- NL

Installatiehandleiding Smart-UPS 1200/1500 VA 100/120/230 Vac in rek te monteren 1U

EMS 2.0. ModuLine 1010H (2017/05) NL

Handleiding Digitale Thermostaat elektrische Handdoekradiatoren

VERWARMING «RED HOT» Ref 93475

Hoogfrequent batterijladers. KOP serie. Handleiding

Gumax Terrasverwarmer

Gebruikershandleiding 3 fase test adapter

AX-3010H. Multifunctionele schakelende voeding. Gebruiksaanwijzing

E X T R A C T O R S QS-2115N

Keystone OM13 - EPI-2 driedraads module Handleiding voor installatie en onderhoud

GEBRUIKSAANWIJZING Stralingsmeter PCE-EMF 823

Heteluchtkanon HP18 / HP 30 / HP 45 RVS BEDRIJFSVOORSCHRIFTEN

Professional Supplies EIERKOOKAPPARAAT. Modelnr.: *

Tijdschakelklok. Bestnr.: (groen) (oranje) (transparant) (blauw) Omwille van het milieu 100% recyclingpapier

Gebruikersveiligheid. Elektrische veiligheid. Phaser 5500-laserprinter

Wij danken u hartelijk voor de aankoop van uw LivingLight Color Player Touch en/of Color Player Touch receiver.

Technische handleiding Versie 01/11 SERVER-CONTROL

ES-S7A. Buitensirene.

ilmo 50 WT Ref B

TECHNISCHE HANDLEIDING

DIGITALE STROOMTANG - KEW SNAP MODEL 2017/2027RMS voor het meten van wisselstroom. Klauwen. Klauwopener. Bereikkeuzeschakelaar. Veiligheidsarmband

DE ZON GEEFT ONS ENERGIE, SANTON GEEFT ONS VEILIGHEID VEILIGHEIDSSLEUTEL ALLE KABELS ZIJN STROOMVRIJ AFSTANDSBEDIENING

INHOUD. CE Verklaring van Overeenstemming 8. 2

GEBRUIKERSKAART P/N B Dutch

Gebruikersveiligheid. Veiligheid bij het gebruik van elektriciteit. WorkCentre C2424 copier-printer

Wij danken u hartelijk voor de aankoop van uw LivingLight Color Player 4 en/of Color Player 4 receiver.

Timer TI 100. Nederlandse Handleiding. w w w. b i t n e d e r l a n d. n l

DROOGPLATEAU. Handleiding

GEBRUIKSAANWIJZING EIGENSCHAPPEN VOOR HET GEBRUIK

ES-D1A. Draadloze bewegingsdetector.

GEBRUIKSAANWIJZING. Europese Modellen HI 120 Amerikaanse Modellen HI 48. WAARSCHUWING Lees deze handleiding voordat u de machine gebruikt.

BEP 600-GD EN 600-GDL CONTOUR MATRIX GAS DETECTOR INSTALLATIE EN GEBRUIKS AANWIJZING

GPRS-A. Universele monitoringsmodule. Quick start. De volledige handleiding is verkrijgbaar op Firmware versie 1.00 gprs-a_sii_nl 02/18

Fluke Europa B.V. P.O. Box BD Eindhoven Nederland. Fluke Corporation P.O. Box 9090 Everett, WA Verenigde Staten 11/99

Gumax Terrasverwarmer

Packard Bell Easy Repair

Inhoud: KLANTENSERVICE... 7 Eerste hulp bij storingen... 7 Hebt u meer ondersteuning nodig??... 8

Handleiding Electro - visapparaat

All-in-one warmtepomp water verwarming BOI-200/260

Installatiehandleiding

Secual Box Verkorte handleiding

Handleiding. Bij het installeren en / of samenbouwen van de apparatuur moet voor de ingebruikname alle veiligheidscomponenten zijn aangebracht.

PROGRAMMEERBARE TEMPERATUUR DETECTOR TD-1_NL 07/11

Gebruikersveiligheid. Veiligheid bij het gebruik van elektriciteit. Phaser 7750-kleurenlaserprinter

Bestnr Digitale temperatuurregelaar ENDA ET1311

Gebruikershandleiding.

GA-1 Alarmtoestel vetafscheider Installatie- en bedieningsinstructies

RGB wand bedieningspaneel DMX sturing en PWM output

Elektrische kippengrills

Roll Up 28 WT. Ref A. EN Instructions NL Handleiding IT Manuale SV Bruksanvisning NO Bruksanvisning DA Brugsvejledning FI Käyttöohje

HANDLEIDING ICR-232 WEKKERRADIO

Gebruiksaanwijzing Tweede display

GEBRUIKSAANWIJZING Toerentalmeter PCE-DT 63

VEILIGHEIDS- EN INSTALLATIE-INSTRUCTIES

Gebruikershandleiding

GEBRUIKSAANWIJZING. Europese Modellen MD 60/100/120 3/4/5 Amerikaanse Modellen MD 24/40/48 3/4/5

Idee, ontwerp en realisatie : Marc Van den Schoor. PICAXE-18M2+Rotor speed controller V1 Manual.docx pagina 1 van 7

Wij danken u hartelijk voor de aankoop van uw LivingLight Color Player 2 en Color Player receiver.

GEBRUIKSAANWIJZING Wolff Vochtmeter V1-D4 #071053

GEBRUIKSAANWIJZING Ampèremeter PCE-CM 4

GEBRUIKERS HANDLEIDING INBOUWSTAPELAARS

MDS-2 GEBRUIKSAANWIJZING. Europees Model MDS 86-2 Amerikaans Model MDS WAARSCHUWING Lees deze handleiding voordat u de machine gebruikt.

COPYRIGHT GARANTIEBEPERKINGEN

HP Power Distribution Rack

NOVANEX G22 GEBRUIKSHANDLEIDING

ES-K1A. Draadloze keypad.

Handleiding voor ombouw van Aardgas naar Propaan

VI-D4 Beton Vochtmeter

Gebruiksaanwijzing CULION BTC600, BTC650

ES-S8A. Sirene op zonne-energie.

START SET DRAADLOOS SCHAKELEN

Trolleys voor EP 48-V

Alarmsirene. Bestnr.: Omwille van het milieu 100% recyclingpapier

Aanvulling op de technische handleiding. MOVIMOT -opties MLU.1A, MLG.1A, MBG11A, MWA21A. Uitgave 06/ / NL.

INSTRUCTIES_NL. Mode d emploi

GEBRUIKSAANWIJZING (NL)

INLEIDING VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN SYMBOLEN. De symbolen in deze gebruiksaanwijzing. Symbolen op het apparaat

Syncro AS. Analoge Brandmeldcentrale. Gebruikershandleiding. Man V1.0NL

Magnastatic Powder Bell pakketten

Technische handleiding Versie 11/11. PLC-INTERFACE (slave)

DVM830L -- Digitale Mini Multimeter

ACM-LV24 MINI 12-24V LED DIMMER

Harde schijf (met montagebeugel) Gebruiksaanwijzing

Gebruiksaanwijzing Glasoven

TDS 20/50/75/120 R. NL Gebruikshandleiding Elektrische warmeluchtblazer

Transcriptie:

Eclipse Series EPC-30 Patroonbesturing Handleiding P/N 412 985 B -- Dutch -- NORDSON CORPORATION AMHERST, OHIO USA

This equipment is regulated by the European Union under WEEE Directive 2002/96/EC. www.nordson.com See www.nordson.com for information about how to properly dispose of this equipment. Bestelnummer P/N = Bestelnummer van het Nordson artikel Opmerking Dit is een door auteursrechten beschermde publikatie van Nordson. Copyright 1999. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, vertaling in een andere taal of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Nordson Corporation. Nordson behoudt het recht voor om zonder aankondiging wijzigingen aan te brengen. Handelsmerken AquaGuard, Blue Box, Control Coat, Equi=Bead, Excel 2000, FloMelt, FoamMelt, FoamMix, Helix, Hot Shot, Hot Stitch, Meltex, MicroSet, MultiScan, Nordson, the Nordson logo, OmniScan, Porous Coat, Posi-Stop, RBX, Sure-Bond, UniScan, UpTime en Versa-Spray zijn geregistreerde handelsmerken van Nordson Corporation. BetterBook SM, CF, Controlled Fiberization, Easy-Screen, Fibermelt, Flo-Tracker, PrintGuard, Package of Values, PatternView en Swirl Coat zijn handelsmerken van Nordson Corporation. Windows is een geregistreerd handelsmerk van Microsoft Corporation.

Introduction O-1 Nordson International Europe Country Phone Fax Austria 43-1-707 5521 43-1-707 5517 Belgium 31-13-511 8700 31-13-511 3995 Czech Republic 4205-4159 2411 4205-4124 4971 Denmark Hot Melt 45-43-66 0123 45-43-64 1101 Finishing 45-43-66 1133 45-43-66 1123 Finland 358-9-530 8080 358-9-530 80850 France 33-1-6412 1400 33-1-6412 1401 Germany Erkrath 49-211-92050 49-211-254 658 Lüneburg 49-4131-8940 49-4131-894 149 Düsseldorf - Nordson UV 49-211-3613 169 49-211-3613 527 Italy 39-02-904 691 39-02-9078 2485 Netherlands 31-13-511 8700 31-13-511 3995 Norway Hot Melt 47-23 03 6160 47-22 68 3636 Finishing 47-22-65 6100 47-22-65 8858 Poland 48-22-836 4495 48-22-836 7042 Portugal 351-22-961 9400 351-22-961 9409 Russia 7-812-11 86 263 7-812-11 86 263 Slovak Republic 4205-4159 2411 4205-4124 4971 Spain 34-96-313 2090 34-96-313 2244 Sweden Hot Melt 46-40-680 1700 46-40-932 882 Finishing 46 (0) 303 66950 46 (0) 303 66959 Switzerland 41-61-411 3838 41-61-411 3818 United Kingdom Hot Melt 44-1844-26 4500 44-1844-21 5358 Finishing 44-161-495 4200 44-161-428 6716 Nordson UV 44-1753-558 000 44-1753-558 100 Distributors in Eastern & Southern Europe DED, Germany 49-211-92050 49-211-254 658 2002 Nordson Corporation All rights reserved NI_EN_K 0702

O-2 Introduction Outside Europe / Hors d Europe / Fuera de Europa For your nearest Nordson office outside Europe, contact the Nordson offices below for detailed information. Pour toutes informations sur représentations de Nordson dans votre pays, veuillez contacter l un de bureaux ci-dessous. Para obtener la dirección de la oficina correspondiente, por favor diríjase a unas de las oficinas principales que siguen abajo. Contact Nordson Phone Fax Africa / Middle East DED, Germany 49-211-92050 49-211-254 658 Asia / Australia / Latin America Pacific South Division, USA 1-440-988-9411 1-440-985-3710 Japan Japan 81-3-5762 2700 81-3-5762 2701 North America Canada 1-905-475 6730 1-905-475 8821 USA Hot Melt 1-770-497 3400 1-770-497 3500 Finishing 1-440-988 9411 1-440-985 1417 Nordson UV 1-440-985 4592 1-440-985 4593 NI_EN_K 0702 2002 Nordson Corporation All rights reserved

Inhoudsopgave I Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 Veiligheidsvoorschriften 1. Veilig gebruik............................................. 1-1 2. Veiligheidssymbolen....................................... 1-2 3. Gekwalificeerd personeel.................................. 1-3 4. Bedoeld gebruik.......................................... 1-3 5. Installatie en elektrische aansluitingen....................... 1-4 6. Gebruik.................................................. 1-4 Minder voor de hand liggende gevaren.................... 1-5 Akties in het geval van een defect......................... 1-5 Gevaar voor verbrandingen.............................. 1-6 7. Onderhoud/reparatie...................................... 1-7 8. Schoonmaken............................................ 1-8 9. Thermoplastisch hot melt materiaal.......................... 1-9 10. Afvalverwerking........................................... 1-9 Hoofdstuk 2 Overzicht van het systeem 1. Inleiding.................................................. 2-1 2. Productbeschrijving....................................... 2-1 3. Geïntegreerde systemen................................... 2-2 Standaard systeemcomponenten......................... 2-3 Hoofdbesturing....................................... 2-3 Bedieningspaneel.................................... 2-3 Triggerapparaten..................................... 2-4 Spanningsbron....................................... 2-4 Pistool.............................................. 2-4 Encoder............................................. 2-4 Systeemopties.......................................... 2-5 In-/Uitgangskaart..................................... 2-5 Transducer.......................................... 2-5 Systeemconfiguraties.................................... 2-6 Geïntegreerd bedieningspaneel........................ 2-6 Afstandsbediening.................................... 2-6 PC Interface......................................... 2-7

II Inhoudsopgave Hoofdstuk 2 Overzicht van het systeem (vervolg) 4. Mogelijkheden van het systeem............................. 2-8 Instelmogelijkheden..................................... 2-8 Autoschaling......................................... 2-8 Snel instellen van een pistool.......................... 2-9 Snelle patroondefinitie................................ 2-9 Kopieer- en wisfuncties............................... 2-10 Gebruiksmogelijkheden................................. 2-11 Online aanpassen van het patroon..................... 2-11 Online aanpassen van het volume..................... 2-11 Startvrijgavefunctie.................................. 2-11 Ander gebruiksmogelijkheden......................... 2-12 Aanbrengmogelijkheden................................ 2-12 5. Systeemspecificaties..................................... 2-14 Hoofdstuk 3 Overzicht bedieningspaneel 1. Inleiding.................................................. 3-1 2. Belangrijkste delen van het paneel.......................... 3-1 3. Display.................................................. 3-2 Vensters............................................... 3-2 Iconen................................................. 3-4 Woorden en afkortingen op het display.................... 3-6 4. Controlelampjes.......................................... 3-9 5. Toetsen................................................. 3-10 SYSTEM SETTINGS................................... 3-12 PROGRAM SETTINGS................................. 3-13 Bedieningstoetsen..................................... 3-14 Navigatietoetsen....................................... 3-15 Toetsreferentietabel.................................... 3-16

Inhoudsopgave III Hoofdstuk 4 Installatie 1. Inleiding.................................................. 4-1 2. Inspectie van de apparatuur................................ 4-1 3. Systeemontwerp.......................................... 4-2 Kiezen van de systeemcomponenten...................... 4-2 Het vinden van het beste bereik van de overbrengverhouding van de encoder............... 4-3 Plaatsen van de systeemcomponenten.................... 4-6 4. Monteren van de apparatuur................................ 4-9 Monteren van de besturing............................... 4-9 Monteren van een afstandsbedieningspaneel.............. 4-12 Monteren van de encoder............................... 4-13 Monteren van een triggerapparaat....................... 4-14 Monteren van een transducer voor een gekoppelde regeling........................... 4-15 Monteren van een spanningsbron........................ 4-15 5. Elektrische installatie..................................... 4-16 Verwijderen van het deksel van het aansluitblok........... 4-16 Aansluiten van in- en uitgangen op de hoofdbesturingskaart............................. 4-17 Aansluiten van in- en uitgangen op de optionele in-/uitgangskaart......................... 4-26 Aansluiten van ingangen op het optionele afstandsbedieningspaneel................ 4-30 Aansluiten van netspanning op de spanningsbron.......... 4-31 6. Instellingen voorbereiden.................................. 4-32 Verwijderen van de energiebronnen van de aan de patroonbesturing gekoppelde apparatuur.... 4-32 Afstellen van een triggerapparaat........................ 4-33 Bepalen van de polariteit van het triggerapparaat.......... 4-35 Controleren van de juiste encoderbedrading............... 4-36 Controleren van de bedrading van de pistooluitgang........ 4-37 Controleren van de bedrading van de in-/uitgangskaart..... 4-37 Plaatsen van het deksel van de aansluitblokken........... 4-38

IV Inhoudsopgave Hoofdstuk 5 Het instellen van het systeem 1. Inleiding.................................................. 5-1 2. Basisinstellingen van het systeem........................... 5-2 Beschrijving van de basisinstelling van het systeem......... 5-2 Wachtwoordfunctie................................... 5-4 Invoeren van de basisinstellingen van het systeem.......... 5-6 3. Het instellen van de encoder................................ 5-8 Beschrijving van de overbrengverhouding van de encoder... 5-8 Foutboodschappen bij het instellen van de encoder......... 5-9 Bevestigen van de foutboodschap...................... 5-9 Het instellen van de encoder............................ 5-10 Het gebruik van de productlengtemethode.............. 5-10 Het gebruik van de lijnverplaatsingsmethode............ 5-12 Het gebruik van de constante lijnsnelheidmethode....... 5-14 Het gebruik van een door de gebruiker geleverde methode 5-15 4. Het instellen van het pistool............................... 5-16 Beschrijving van de instellingen van het pistool............ 5-16 Invoeren van de instellingen van het pistool............... 5-18 Het meten van de offset-afstand tussen pistool en triggerapparaat................................... 5-19 Het bepalen van de offset-afstand met behulp van de besturing.................................... 5-20 Het invoeren van de offset-afstanden.................. 5-22 Het invoeren van bekende pistoolcompensatiewaarden.. 5-24 Het bepalen en invoeren van pistoolcompensatiewaarden....................... 5-25 Het kopiëren van pistoolinstellingen.................... 5-30 5. Protocol van systeeminstellingen........................... 5-31

Inhoudsopgave V Hoofdstuk 6 Het instellen van het programma 1. Inleiding.................................................. 6-1 2. Patroondefinitie........................................... 6-2 Patroonbesturingsterminologie........................... 6-2 Beschrijving van het instellen van patronen................. 6-4 Definiëren van een patroonset............................ 6-5 Sneltoetsen voor het definiëren van patronen............... 6-8 Wissen van een lijmspoor............................. 6-8 Kopiëren van een patroon............................ 6-10 Wissen van een patroon.............................. 6-12 3. Het instellen van de programmaopties...................... 6-13 Beschrijving van de programmaopties.................... 6-14 Streeplijnpatronen................................... 6-16 Puntlijmspoorpatronen............................... 6-17 Gemoduleerde lijmspoorpatronen...................... 6-18 Patronen met lijmsporen van willekeurige lengte......... 6-19 Wijzigen van de programmaopties....................... 6-20 Maken van speciale types lijmsporen..................... 6-20 Het uit een patroon verwijderen van speciale lijmspoortypes............................. 6-23 Maken van lijmsporen van willekeurige lengte............. 6-23 Kopiëren van het lijmspoortype.......................... 6-24 4. Het instellen van de regeluitgang........................... 6-26 Beschrijving van de regeluitgang......................... 6-26 Instellen van de regeluitgang............................ 6-28 Het kopiëren van instellingen van een regeluitgang......... 6-30 5. Programmabeheer....................................... 6-31 Het activeren van een programma....................... 6-31 Een programma wijzigen................................ 6-33 Een programma opslaan................................ 6-33 Een programma kopiëren............................... 6-34 Een programma overschrijven........................... 6-35 Protocolleren van programma s.......................... 6-35 6. Protocol van programmainstellingen........................ 6-36

VI Inhoudsopgave Hoofdstuk 7 Gebruik 1. Inleiding.................................................. 7-1 2. Veiligheid tijdens het gebruik................................ 7-2 3. Bedienen................................................. 7-3 Het systeem starten..................................... 7-3 Het systeem stoppen.................................... 7-5 De pistolen spoelen..................................... 7-6 Een programma activeren................................ 7-7 Een programma uitvoeren.............................. 7-10 Een programma stoppen................................ 7-11 Het online aanpassen van een patroon................... 7-12 Het online aanpassen van het volume.................... 7-14 Het online aanpassen van het type lijmspoor.............. 7-17 4. Contoleren.............................................. 7-19 Beschrijving van de controlemogelijkheden................ 7-20 Controleren van het systeemgebruik..................... 7-22 Het op nul zetten van de productteller.................... 7-24 Controleren van het lijmspoorvolume..................... 7-25 Controleren van alarmen en waarschuwingen............. 7-26 Bevestigen van een alarm.............................. 7-27 Bevestigen van een waarschuwing....................... 7-28 Controleren van programma- en systeeminstellingen....... 7-30 5. Bedienen op afstand...................................... 7-31 Het systeem op afstand stoppen (met alarmering).......... 7-31 Het op afstand blokkeren van het systeem................ 7-31 Het schakelen tussen lokaal en op afstand activeren van programma s.................... 7-32 Het activeren van een programma....................... 7-33 Een programma op afstand stoppen...................... 7-35 Het op afstand controleren van alarmen en waarschuwingen........................ 7-35 Besturen van het systeem vanaf een PC.................. 7-36

Inhoudsopgave VII Hoofdstuk 8 Problemen en oplossingen 1. Inleiding.................................................. 8-1 2. Problemen oplossen aan de hand van symptomen............ 8-2 Het READY-lampje gaat niet aan.......................... 8-3 Alle patronen ontbreken (geen enkel pistool werkt).......... 8-4 Eén patroon ontbreekt (een pistool werkt niet).............. 8-6 Op sommige producten ontbreken alle patronen............ 8-8 Eén of meer lijmsporen liggen altijd op de verkeerde plaats.................................. 8-9 Eén of meer lijmsporen liggen soms op de verkeerde plaats................................. 8-11 Eén of meer lijmsporen ontbreken op sommige producten................................. 8-12 Eén of meer lijmsporen zijn te kort of te lang............... 8-13 Lijmspoorvolume te klein of te groot...................... 8-14 Bij het stoppen van de productielijn ontstaan plassen lijm... 8-15 Instellingen worden niet opgeslagen...................... 8-15 3. Problemen oplossen aan de hand van alarm en waarschuwingscodes......................... 8-16 4. Problemen oplossen aan de hand van storingslogcodes....... 8-20 5. Problemen oplossen met behulp van controles en testen..... 8-21 Controleren van het door een pistool opgenomen vermogen.................................. 8-21 Het controleren van de werking van een pistool............ 8-22 Controleren van de werking van het triggerapparaat........ 8-24 Controleren van de pistoolcompensatie................... 8-26 6. Hulpmiddelen en referentiemateriaal voor het oplossen van problemen.......................... 8-28 Informatie over zekeringen.............................. 8-28 Testen van voltages.................................... 8-29 Blokdiagram van de besturing........................... 8-31 Bedradingsschema van de in- en uitgangen van de besturing....................................... 8-32

VIII Inhoudsopgave Hoofdstuk 9 Onderhoud 1. Inleiding.................................................. 9-1 2. Aanbevolen gereedschappen............................... 9-1 3. Servicepakketten.......................................... 9-1 4. Andere onderdelen........................................ 9-3 Het vervangen van een onderdeel in de patroonbesturing.... 9-3 Onderdelenlijst besturing (met geïntegreerd bedieningspaneel)...................... 9-6 Onderdelenlijst besturing (met afstandsbedieningspaneel).......................... 9-8 Onderdelenlijst hoofdbesturingskaart..................... 9-10 Onderdelenlijst bedieningspaneel........................ 9-12 Onderdelenlijst afstandsbedieningspaneel................ 9-13 Onderdelenlijst externe componenten.................... 9-14 5. Aanbevolen reserveonderdelen............................ 9-14

Hoofdstuk 1 Veiligheidsvoorschriften 1994 Nordson Corporation Uitgave 11/94 A1DU 02 [XX SAFE] 1

1-0 Veiligheidsvoorschriften A1DU 02 [XX SAFE] 1 Uitgave 11/94 1994 Nordson Corporation

Veiligheidsvoorschriften 1-1 Hoofdstuk 1 Veiligheidsvoorschriften 1. Veilig gebruik De veiligheidsvoorschriften in dit hoofdstuk en verder in dit handboek zijn van toepassing op het werken met of aan de apparatuur. Er zijn waarschuwingen met betrekking tot specifieke veiligheidsoverwegingen opgenomen in de tekst waar vor toepassing. Het is zeer belangrijk dat deze veiligheidsvoorschriften altijd in acht worden genomen. Nalaten kan resulteren in persoonlijk letsel en/of schade aan de apparatuur of aan andere uitrusting. Met dit in gedachten, zijn hier enkele algemene veiligheidsaanbevelingen: Lees, en raak vertrouwd met de veiligheidsvoorschriften in dit hoofdstuk voordat U gaat installeren, gaat werken met, onderhoud pleegt aan, of reparaties uitvoert aan de apparatuur. Lees en sla acht op de waarschuwingen in de tekst, ze hebben betrekking op specifieke taken. Berg dit handboek op, op een plaats waar bedienings of onderhoudspersoneel het gemakkelijk kan inzien. Draag beschermende uitrusting en kleding b.v. veiligheidsbril en handschoenen. Maak U zelf vertrouwd met en volg alle veiligheidsvoorschriften van Uw firma, algemeen geldende ongevalpreventieregels en de van overheidswege gegeven veiligheidsvoorschriften. 1994 Nordson Corporation Uitgave 11/94 A1DU 02 [XX SAFE] 1

1-2 Veiligheidsvoorschriften 2. Veiligheidssymbolen De volgende symbolen worden gebruikt om te waarschuwen tegen gevaren en mogelijke bronnen van gevaar. Raak vertrouwd met ze! Geen acht slaan op een waarschuwing kan persoonlijk letsel en/of beschadiging van de apparatuur of andere apparatuur tot gevolg hebben. PAS OP: Het niet inachtnemen kan een noodlottig ongeval, persoonlijk letsel of beschadiging van apparatuur tot gevolg hebben. PAS OP: Elektrische spanning. Het niet inachtnemen kan een noodlottig ongeval, persoonlijk letsel of beschadiging van apparatuur tot gevolg hebben. PAS OP: Ontkoppel het apparaat van de netspanning. PAS OP: Heet! Gevaar voor verbranding. Draag tegen hitte beschermende kleding, een veiligheidsbril en/of tegen hitte beschermende handschoenen afhankelijk van het getoonde symbool. PAS OP: Explosie of brandgevaar. Open vuur en roken verboden. PAS OP: Systeem of materiaal onder druk. Druk ontlasten. Nalaten kan ernstige brandwonden tot gevolg hebben. LET OP: Het niet inachtnemen kan beschadiging van apparatuur tot gevolg hebben. LET OP: Hete oppervlakte. Het niet in acht nemen kan brandwonden tot gevolg hebben. A1DU 02 [XX SAFE] 1 Uitgave 11/94 1994 Nordson Corporation

Veiligheidsvoorschriften 1-3 3. Gekwalificeerd personeel Gekwalificeerd personeel wordt hier gedefinieerd als personeel met een grondige kennis van de apparatuur en van het veilig werken met en onderhouden van de apparatuur. Gekwalificeerd personeel is fysiek in staat de benodigde taken uit te voeren, bekend met alle relevante veiligheidsvoorschriften en geschoold in het veilig installeren, bedienen en/of onderhouden van de apparatuur. Het valt onder de verantwoordelijkheid van het bedrijf dat de apparatuur gebruikt, om er voor te zorgen dat het personeel aan deze eisen voldoet. 4. Bedoeld gebruik De apparatuur is ontworpen en bedoeld enkel en alleen voor het doel zoals wordt beschreven in het hoofdstuk Beschrijving. Gebruik dat niet in overeenstemming is met dat hoofdstuk of met beschrijvingen in deze handleiding wordt beschouwd als onbedoeld gebruik en als niet in overeenstemming met overheidsvoorschriften. PAS OP: Het gebruiken van de apparatuur op een manier die niet overeenkommt met de beschrijving in deze handleiding kan resulteren in persoonlijk letsel, een dodelijk ongeval of beschadiging van apparatuur. De volgende akties van de eigenaar of van een gebruiker van de apparatuur zijn enkele, maar niet alle voorbeelden van onbedoeld gebruik, welke Nordson het recht geven te claimen dat ze niet verantwoordelijk zijn voor persoonlijk letsel of schade die voortkomt uit zo een onbedoeld gebruik. Het zonder toestemming modificeren of veranderen van het toestel Het nalaten in overeenstemming met de veiligheidsvoorschriften te werken Het nalaten in overeenstemming met instrukties voor installeren, gebruik, bediening, onderhoud en reparatie te werken of als deze taken worden uitgevoerd door onbevoegd personeel. Het gebruik van ongeschikte of onverenigbare materialen of apparaten. Het niet naleven van op de werkplek geldende veiligheidsvoorschriften of overheidsvoorschriften. 1994 Nordson Corporation Uitgave 11/94 A1DU 02 [XX SAFE] 1

1-4 Veiligheidsvoorschriften 5. Installatie en elektrische aansluitingen PAS OP: Het niet inachtnemen van de veiligheidsvoorschriften kan een noodlottig ongeval, persoonlijk letsel of beschadiging van apparatuur tot gevolg hebben. Het aansluiten van elektriciteit, druklucht, gas en hydrauliek en het installeren van hot melt apparatuur mag alleen worden uitgevoerd door bevoegde personeel. Volg de installatie instrukties voor onderdelen en accessoires. De apparatuur moet worden geaard en worden gezekerd in overeenstemming met het stroomverbruik (zie identificatie plaat). Kabels buiten het apparaat moeten op regelmatige tijden worden gecontroleerd op slijtage en beschadigingen. De doorsnede van de voedingskabel en de isolatie moeten voldoende zijn voor het aangegeven stroomverbruik. Kabels nooit afknellen of buigen. Plaats geen kabels of slangen op plaatsen met druk verkeer. 6. Gebruik De apparatuur behoort te worden gebruikt door bevoegd personeel in overeenstemming met de instrukties in deze handleiding. PAS OP: Het niet inachtnemen van de veiligheidsvoorschriften kan een noodlottig ongeval, persoonlijk letsel of beschadiging van apparatuur tot gevolg hebben. Sta nooit toe dat de apparatuur wordt gebruikt door personeel die onder invloed van reaktiesnelheid verminderende stoffen zijn of die om lichamelijke redenen niet in staat zijn de apparatuur te bedienen. Controleer voorafgaand aan het opstarten de beveiligings en alarmeringsapparatuur. Gebruik het apparaat niet als deze niet naar behoren werkt. Als het nodig is een beveiliging te verwijderen, voor het installeren, voor onderhoud of voor reparatie, dan moet de beveiliging direkt na het beeindigen van de werkzaamheden weer worden aangebracht. Overtuig U ervan, voorafgaand aan het opstarten, dat alle beveiligingen en beveiligingsapparatuur aanwezig zijn en naar behoren functioneren. A1DU 02 [XX SAFE] 1 Uitgave 11/94 1994 Nordson Corporation

Veiligheidsvoorschriften 1-5 6. Gebruik (vervolg) In een vochtige omgeving mag alleen apparatuur met een daarvoor bestemde beveiligingsklasse worden gebruikt. Gebruik het apparaat niet in een explosieve omgeving. Houd lichaamsdelen en kleding weg van draaiende delen. Draag geen loshangende kleding bij het gebruik van of het onderhoud aan machines met draaiende delen. Doe polshorloges, ringen, kettingen en dergelijke sieraden af. Bedek of steek lang haar op, voordat enig werk wordt verricht met of aan de machine. Schakel, voor het opmeten van werkstukken, de machine af en wacht tot het tot stilstand is gekomen. Nooit handpistolen of spuitmonden op U zelf of anderen richten. Minder voor de hand liggende gevaren PAS OP: Gebruikers of onderhoudspersoneel moeten op de hoogte zijn van de minder voor de hand liggende gevaren die, in een produktieomgeving, meestal niet compleet vermeden kunnen worden: Vrijliggende vlakken van het apparaat die om praktische redenen niet afgeschermd kunnen worden. Ze kunnen heet zijn, het duurt een tijd voordat ze zijn afgekoeld nadat het apparaat in gebruik is geweest. De mogelijkheid dat er elektrische spanningen aanwezig zijn, nadat het apparaat is uitgeschakeld. Hot melt materiaal en dampen. Hydraulisch en pneumatisch bestuurde delen van het apparaat. Niet afgeschermde delen die iets op of afspoelen. Akties in het geval van een defect Als het apparaat niet werkt, direkt uitschakelen. Zet de hoofdschakelaar op OFF. Laat het toestel alleen repareren door bevoegd personeel. 1994 Nordson Corporation Uitgave 11/94 A1DU 02 [XX SAFE] 1

1-6 Veiligheidsvoorschriften Gevaar voor verbrandingen Het in aanraking komen met hot melt materiaal of met hete delen van de apparatuur kan ernstige brandwonden veroorzaken. PAS OP: Heet! Gevaar voor verbranding. Draag tegen hitte beschermende kleding, een veiligheidsbril en/of tegen hitte beschermende handschoenen afhankelijk van het getoonde symbool. Wees uiterst voorzichtig bij het gebruik van hot melt materiaal. Zelfs gestold materiaal kan zeer heet zijn. Draag altijd beschermende kleding, die alle blootgestelde delen van het lichaam afdekken. In geval van brandwonden: Aangetaste huid direkt afkoelen met koud, schoon water. Hot melt materiaal niet met geweld van de huid verwijderen. Direkt onder behandeling van een arts stellen. A1DU 02 [XX SAFE] 1 Uitgave 11/94 1994 Nordson Corporation

Veiligheidsvoorschriften 1-7 7. Onderhoud/reparatie Sta enkel bevoegd personeel toe onderhoud te plegen, reparaties uit te voeren en storingen op te lossen. Draag bij het uitvoeren van deze werkzaamheden beschermende kleding en uitrusting. PAS OP: Zelfs als de hoofdschakelaar is uitgeschakeld (OFF) staat er nog spanning op het apparaat. Doe, voorafgaand aan het plegen van onderhoud of het uitvoeren van reparaties het volgende. Koppel netspanning af. Controleer dat de netspanning is afgesloten, probeer het apparaat in te schakelen. Ga, als het apparaat niet in werking treedt, verder met het onderhoud of met de reparatie. Als het apparaat opstart, herhaal dan het ontkoppelen. Test het apparaat opnieuw. Volg de specifieke instrukties in dit handboek om het gehele systeem drukloos te krijgen. Beveilig pneumatisch of hydraulisch bediende apparatuur tegen ongecontroleerde bewegingen. Gebruik alleen onderdelen die de veiligheid van het systeem niet in gevaar brengen. Gebruik alleen authentieke Nordson onderdelen. Gebruik altijd gereedschappen met geisoleerde handgrepen bij het verwijderen of plaatsen van onderdelen. 1994 Nordson Corporation Uitgave 11/94 A1DU 02 [XX SAFE] 1

1-8 Veiligheidsvoorschriften 8. Schoonmaken OPMERKING: Lees altijd de bij het materiaal behorende veiligheidsvoorschriften van de leverancier of het materiaalgegevensblad alvorens met enig hot melt materiaal te werken. PAS OP: Nooit aluminium onderdelen reinigen of een systeem spoelen met gehalogeneerde koolwaterstoffen bevattende oplosmiddelen. Voorbeelden van algemeen voorkomende gehalogeneerde koolwaterstoffen zijn dichloormethyleen, 1,1,1 trichloorethyleen en perchloorethyleen. Gehalogeneerde koolwaterstoffen kunnen explosief reageren met aluminium. PAS OP: Vuur, open vlam en en roken zijn verboden bij het werken met oplosmiddelen. Neem alle voorschriften ter voorkoming van explosies in acht. Oplosmiddelen mogen alleen worden verwarmd in temperatuurgeregelde en explosievrije verwarmingstoestellen. Nooit open vuur gebruiken voor het schoonmaken van het systeem of van onderdelen. Gebruik voor het schoonmaken enkel oplosmiddelen die zijn gemaakt en bedoeld voor het gebruik in combinatie met het hot melt materiaal dat wordt verwerkt in het systeem. Nooit en te nimmer verfoplosmiddelen gebruiken. Denk om het ontvlampunt van het oplosmiddel. Gebruik enkel een gecontroleerde methode voor het verwarmen van oplosmiddelen. Zorg voor voldoende ventilatie om ontstane dampen af te voeren. Vermijd het langdurig inademen van dampen. A1DU 02 [XX SAFE] 1 Uitgave 11/94 1994 Nordson Corporation

Veiligheidsvoorschriften 1-9 9. Thermoplastisch hot melt materiaal OPMERKING: Lees altijd de bij het materiaal behorende veiligheidsvoorschriften van de leverancier of het materiaalgegevensblad alvorens met materiaal te werken. Zorg voor een goede ventilatie van de werkplek. De aanbevolen verwerkingstemperaturen niet overschrijden, anders ontstaat gevaar voor het personeel door het ontleden van het materiaal. 10. Afvalverwerking Afval, ontstaan bij het het werken met en schoonmaken van de apparatuur, afvoeren en overeenstemming met de lokaal geldende voorschriften. 1994 Nordson Corporation Uitgave 11/94 A1DU 02 [XX SAFE] 1

1-10 Veiligheidsvoorschriften A1DU 02 [XX SAFE] 1 Uitgave 11/94 1994 Nordson Corporation

Hoofdstuk 2 Overzicht van het systeem

2-0 Overzicht van het systeem

Overzicht van het systeem 2-1 Hoofdstuk 2 Overzicht van het systeem 1. Inleiding In dit hoofdstuk wordt de serie Eclipse EPC-30 patroonbesturingssystemen en de mogelijkheden ervan beschreven. Het hoofdstuk is verdeeld in vier delen: Productbeschrijving Geïntegreerde systemen Mogelijkheden van het systeem Systeemspecificaties Zijn de technische uitdrukkingen in dit hoofdstuk onbekend of is de algemene patroonbesturingsterminologie onbekend, zie dan de verklarende woordenlijst aan het eind van deze handleiding. 2. Productbeschrijving De EPC-30 is ontworpen voor gebruikt in een breed gebied van verpakkings- en assemblagetechnologie. Met zijn mogelijkheid om continue, binnen één millimeter (of 0,1 ) een lijn te trekken, kan de EPC-30 nauwkeurige lijmpatronen genereren met een productiesnelheid tot op 300 m/min (983 ft/min). Er kunnen één of twee triggerapparaten op worden aangesloten, vier onafhankelijke uitgangen worden aangestuurd, tot 24 lijmrupsen per uitgang worden geproduceerd, 50 programma s worden opgeslagen en continue, streeplijn of andere soorten lijmpatronen worden geproduceerd. 5742007A Afb. 2-1 Het type Eclipse EPC-30 patroonbesturing

2-2 Overzicht van het systeem 3. Geïntegreerde systemen Door te kiezen uit de verschillende componenten, opties en randapparatuur waaruit de Eclipse familie is opgebouwd, is een geïntegreerd patroonbesturingssysteem samen te stellen dat voldoet aan de specifieke behoeften. De verschillende manieren waarop een Eclipse systeem kan worden samengesteld worden uitgelegd in de volgende paragrafen. Zie Standaard systeemcomponenten Systeemopties Systeemconfiguraties 5 1 4 3 2 5742005A Afb. 2-2 Standaard componenten van het Eclipse patroonbesturingssysteem 1. Hoofdbesturing met geïntegreerd bedieningspaneel 3. Triggerapparaat (fotocel) met reflector 2. Encoder (getoond met een wrijvingswiel) 4. Pistool en pistoolactuator 5. Voedingsspanningsbron

Overzicht van het systeem 2-3 Standaard systeemcomponenten Eclipse patroonbesturingssystemen omvatten de volgende standaard componenten: hoofdbesturing met een geïntegreerd bedieningspaneel één of twee triggerapparaten één of twee externe voedingsspanningsbronnen pistolen en pistoolactuators tot voor maximaal vier uitgangen een encoder Hoofdbesturing De hoofdbesturing bestaat uit een hoofdbesturingskaart, een dc-converterkaart en een huis en basisplaat. Als het wordt besteld met een geïntegreerd bedieningspaneel, bevat de hoofdbesturing ook het bedieningspaneel en de bijbehorende displaykaart. Als het optionele afstandsbedieningspaneel is besteld, wordt de hoofdbesturing geleverd met een indicatiepaneel in plaats van een bedieningspaneel. Beide versies van de hoofdbesturing passen op een standaard DIN-rail. Bedieningspaneel Het bedieningspaneel wordt gebruikt voor het instellen, gebruiken en bewaken van het patroonbesturingssysteem. Het is verdeeld in zes basis velden, als wordt getoond in afbeelding 2-3. Zie voor meer informatie over het bedieningspaneel onder Overzicht bedieningspaneel. 1 E CLIPSE S ERIES PATTERN CONTROL SYSTEM 6 2 5 4 2 3 5742008A Afb. 2-3 Belangrijkste onderdelen van het bedieningspaneel 1. Liquid crystal display (LCD) 3. Navigatietoetsen 2. Bedieningstoetsen 4. Programma-insteltoetsen 5. Systeeminsteltoetsen 6. Controlelampjes

2-4 Overzicht van het systeem Triggerapparaten Een triggerapparaat of fotocel detecteert een product bij het over de productielijn bewegen en zorgt zo voor een ingangssignaal naar de patroonbesturing. Voor complexe patronen of toepassingen met twee lijmsporen, kan de EPC-30 worden voorzien van twee triggerapparaten. Nordson levert drie verschillende types triggerapparaten: een retroreflecterende fotocel, een retroreflecterende fotocel met polarisatielens en een diffuus reflecterende fotocel. Het type triggerapparaat dat moet worden gebruikt hangt af van de reflectie op het te detecteren product en de verlichtingsomstandigheden in het detectiegebied. Spanningsbron Het Eclipse systeem heeft een externe spanningsbron nodig die wisselspanning omzet in gelijkspanning. Nordson levert twee verschillende spanningsbronnen: een 2,5 A spanningsbron in een IP54 gesloten huis en een 2,5 A spanningsbron in een niet afgedichte behuizing. Beide spanningsbronnen zijn autoranging units die een ingangsspanning tussen 90 en 135 V~ of tussen 175 en 264 V~ accepteren en die spanning omzetten in een geregelde 24 V=. De spanningsbron moet voldoende capaciteit hebben voor de totale belasting van de pistolen en de patroonbesturing. Zie, voor informatie over het kiezen van een spanningsbron voor het patroonbesturingssysteem, Systeemontwerp in het hoofdstuk Installatie. Pistool Het EPC-30 systeem moet één of meer lijmpistolen hebben. De besturing kan tot vier pistolen individueel besturen. Op de EPC-30 kunnen zowel elektromagnetische persluchtkleppen als elektrische pistooldrivers worden gebruikt, al naar gelang waaraan de voorkeur wordt gegeven. Encoder De EPC-30 patroonbesturing heeft een encoder voor het opnemen van de positie van de productielijn nodig. Er worden bij het EPC-30 systeem twee encoders aangeboden; één met metrische afmetingen en één met Amerikaanse standaard afmetingen. Beide encoders produceren 500 pulsen per omwenteling en kunnen zowel vooruitgaande als achteruitgaande bewegingen opnemen.

Overzicht van het systeem 2-5 Systeemopties Naast de standaard onderdelen, die nodig zijn voor alle Eclipse patroonbesturingssystemen, zijn de mogelijkheden van de EPC-30 uit te breiden met optionele apparatuur. De volgende opties worden aangeboden bij de EPC-30 patroonbesturing: een in-/uitgangskaart (I/O) één of twee transducers 5742009A Afb. 2-4 EPC-30 patroonbesturing met optionele in-/uitgangskaart In-/Uitgangskaart Een optionele in-/uitgangskaart kan worden toegevoegd aan de EPC-30 als u de mogelijkheid wilt hebben om de lijmhoeveelheid te regelen afhankelijk van de ingang van de encoder of als u de mogelijk wilt hebben programma s van een externe locatie te activeren. Met de in-/uitgangskaart zijn tot 15 verschillende programma s te activeren en de afgifte van één of twee smeltlijmpompen. De twee 4-20 ma uitgangen van de patroonbesturing kunnen worden aangesloten op twee transducers, die de perslucht naar twee plunjerpompen regelen. Of de twee 0-10 V= uitgangen kunnen worden aangesloten op twee gelijkspanningsdrivers die de afgifte van twee tandwielpompen regelen. De in-/uitgangskaart wordt getoond in afbeelding 2-4. De in-/uitgangskaart heeft ook twee ingangen voor integratie met de productielijn en een uitgangscontact voor storings- en waarschuwsignalen. Transducer Twee stroom-naar-druk (I/P) transducers zijn leverbaar voor gebruik als een gekoppelde regelaar. Eén heeft een IP66 classificatie voor waterdichte toepassingen en de andere heeft een IP54 classificatie.

2-6 Overzicht van het systeem Systeemconfiguraties De Eclipse patroonbesturingen worden in drie verschillende configuraties geleverd om te voldoen aan verschillende bedrijfs- en productieomstandigheden. De volgende paragrafen beschrijven elk van deze configuraties. Geïntegreerd bedieningspaneel De standaard configuratie combineert de hoofdbesturing en het bedieningspaneel in dezelfde behuizing. Bij deze configuratie zitten alle besturingskaarten en het bedieningspaneel in één en hetzelfde huis. Afstandsbediening U kunt de EPC-30 patroonbesturing kopen met een afzonderlijk bedieningspaneel dat via een kabel met de hoofdbesturing is verbonden. Bij deze configuratie kan het bedieningspaneel direct op de productielijn worden gemonteerd, in de buurt van de toepassing. 1 2 5742010A Afb. 2-5 EPC-30 Systeem met een afstandsbedieningspaneel 1. Hoofdbesturing met indicatiepaneel 2. Externe behuizing met afstandsbedieningspaneel 3. Verbindingskabel

Overzicht van het systeem 2-7 PC Interface Elke EPC-30 patroonbesturing wordt geleverd met een exemplaar van PatternView, een softwareprogramma onder Windows. Met PatternView geïnstalleerd op een desktop of een notebook computer, kunt u patronen definiëren, programma s up- of downloaden, het patroonbesturingssysteem bedienen, de real-time-variabelen bekijken, projectbestanden beheren en rapporten generen. PatternView maakt het eenvoudig om systeem- en programmainstellingen in te voeren en geeft u de mogelijkheid dit aan uw bureau te doen. Als u klaar bent om de programmabestanden over te brengen naar de patroonbesturing, koppelt u de patroonbesturing eenvoudig aan de computer met de door Nordson geleverde kabel. Neem, voor nader informatie over PatternView, contact op met uw Nordson vertegenwoordiger. 3 1 2 5742096A Afb. 2-6 Gebruik van PatternView met het EPC-30 systeem 1. Patroonbesturing 2. Aansluitkabel 3. Notebook met PatternView

2-8 Overzicht van het systeem 4. Mogelijkheden van het systeem Het EPC-30 systeem heeft enkele uitgebreide mogelijkheden en nieuwe technologieën die het instellen en het gebruik van het systeem vergemakkelijken en die de speciale patronen en toepassingen mogelijk maken. In dit deel van hoofdstuk 2 worden deze kenmerken en mogelijkheden samengevat, zodat u er uw voordeel mee kunt doen. Instelmogelijkheden Gebruiksmogelijkheden Aanbrengmogelijkheden Instelmogelijkheden Het Eclipse patroonbesturingssysteem heeft een aantal nieuwe eigenschappen die de tijd beperken voor het invoeren van systeem- en patrooninstellingen: Autoschalen Snel instellen van een pistool Snelle patroondefinitie Kopieer- en wisfuncties In de volgende paragrafen worden deze eigenschappen beschreven. Zie voor uitgebreidere informatie Het instellen van het systeem en Het instellen van het programma. Autoschaling De EPC-30 heeft verschillende snelle manieren voor het instellen van de encoder, waardoor uitgebreide berekeningen overbodig worden. Door gebruik te maken van de autoschaalfunctie van de besturing, is elke diameter encoder-wiel of -overbrenging te installeren en de patroonbesturing zal de juiste overbrengverhouding bepalen. Bij gebruik van de productlengte-methode van het autoschalen, wordt het product eenvoudig langs de sensor gevoerd en de lengte van het product opgegeven. Hiermee heeft de EPC-30 alle benodigde informatie voor het berekenen van de overbrengverhouding van de encoder. Een andere autoschaalmethode is de productielijn een stuk te verplaatsen (jog), de afgelegde afstand te meten en deze afstand in te voeren in de besturing. Of als de snelheid van de productielijn bekend is, hoeft alleen maar de lijnsnelheidsmethode te worden gekozen en de snelheid te worden ingevoerd. De meeste gemakkelijke methode van autoschalen kan worden gekozen.

Overzicht van het systeem 2-9 Snel instellen van een pistool De EPC-30 maakt ook het bepalen van de pistoolcompensatie gemakkelijk. Door het invoeren van de pistoolcompensatiewaarden, wordt de besturing aangegeven hoeveel tijd te reken voor elektrische en mechanische vertraging in het openen en sluiten van elk pistool. Zijn de pistoolcompensatiewaarden bekend, dan kunnen de pistool-aan en pistool-uit tijden eenvoudig weg invoeren in milliseconden worden ingevoerd. Maak, als niet bekend is hoeveel pistoolcompensatie is toe te staan, een testpatroon. Het enige wat daarna moet worden gedaan, is het meten van hoeveel het begin- en eindpunt van het patroon naar voren of naar achter moeten schuiven en het invoeren van deze afstanden. De EPC-30 berekent automatisch de juiste pistool-aan en pistool-uit tijden uit de ingevoerde afstanden, waarmee een langdurig proces van proberen en testen overbodig wordt. Snelle patroondefinitie Met de EPC-30 patroonbesturing zijn patronen snel te definiëren. Te bepalen zijn de lengte van het lijmspoor en de afstand tussen de voorkant van het product en het begin van het lijmspoor. Als eenmaal deze twee maten van het te maken lijmspoor bekend zijn, worden pistoolnummer en lijmspoornummer gekozen en worden de afmetingen van het lijmspoor ingevoerd. Gekozen kan worden tussen de invoer in millimeters of in inches. Afbeelding 2-7 toont een voorbeeld van een lijmspoor (spoor 2 van pistool 1) met de afmetingen die moeten worden bepaald: de offset van het lijmspoor (120 mm) de lengte van het lijmspoor (30 mm) Zoals de afbeelding laat zien, worden dezelfde maten ingevoerd in de patroonbesturing. 120 mm 30 mm 5742100A Afb. 2-7 Invoeren van de afmetingen van lijmspoor nummer 2

2-10 Overzicht van het systeem Kopieer- en wisfuncties De EPC-30 heeft kopieer- en wisfuncties om het invoeren van patronen en andere instellingen te versnellen. Door het indrukken van de SHIFT-toets, kan met de bovenste drie navigatietoetsen de verschillende kopieer, plak en knip bewerkingen worden uitgevoerd. Er zijn de volgende mogelijkheden Kopiëren van de instellingen van één pistool naar een ander pistool Kopiëren van een patroon van één pistool naar een ander pistool Kopiëren van streeplijn-instellingen van één pistool naar een ander pistool Kopiëren van de instelling van de regeluitgang (als het systeem is voorzien van een gekoppelde regelapparatuur) Wissen van een lijmspoor Wissen van een lijmpatroon De wisfunctie wordt ook gebruikt voor het verwijderen van vergrendelde waarschuwingen en om snel instellingen op de laagst mogelijke waarde te zetten. 1 2 3 4 5742011A Afb. 2-8 Toetsen die worden gebruikt voor het kopiëren en wissen 1. SHIFT-toets 3. COPY-toets (kopiëren) 2. DELETE-toets (wissen) 4. PASTE-toets (plakken)

Overzicht van het systeem 2-11 Gebruiksmogelijkheden De EPC-30 maakt het eenvoudig om een patroonbesturingssysteem te bedienen en maakt het gemakkelijk om het systeem te laten functioneren. Operators hebben toegang tot real-time-informatie over systeemvariabelen en ze kunnen, indien nodig, te plekke aanpassingen uitvoeren aan patronen of lijmspoorvolumes. De verschillende gebruiksmogelijkheden van het systeem worden in de volgende paragrafen beschreven. Online aanpassen van het patroon Door het online aanpassen van het patroon zijn de patronen fijn af te regelen terwijl ze op de productielijn worden geproduceerd. Bijvoorbeeld, als de lengte van een bepaald lijmspoor moet worden verlengd met twee millimeter, kies dan het betreffende pistoolnummer en het lijmspoornummer, ga naar lijmspoorveld van het display en druk twee keer op de pijlomhoogtoets om de lengte met twee millimeter te verhogen. De verandering is binnen seconden waar te nemen op de productielijn. Aanvullend zal het programmanummer veranderen in streepjes om aan te geven dat het programma is gewijzigd. Elk moment is terug te keren naar de oorspronkelijke instelling of kan het oorspronkelijke programma worden overschreven door de aangepaste versie. Zowel het oorspronkelijke en het aangepaste programma kunnen worden opgeslagen. Online aanpassen van het volume In systemen die zijn voorzien van een optionele in-/uitgangskaart kan het volume van het lijmspoor online worden aangepast. Kies, om de hoeveelheid lijm in een patroon te vergroten of te verkleinen, de transducer en gebruik de pijlomhoog- of pijlomlaagtoets voor het verkrijgen van het gewenste resultaat. Startvrijgavefunctie De startvrijgavefunctie van de EPC-30 geeft een gemakkelijke manier om betrouwbaar de spanning van de uitgangscircuits van de besturing te verwijderen en om de ingangscircuits uit te schakelen. Het onderbreken van het circuit op de startvrijgave-aansluitpunten (X7-14 en X7-15) verwijdert de spanning van de pistooluitgangen en schakelt de triggeringangen uit. De spanning van de optionele regeluitgangen wordt verwijderd en alle ingangen van de in-/uitgangskaart worden uitgeschakeld. In het kort, een onderbroken circuit tussen X7-14 en X7-15 zorgt ervoor dat alle in- en uitgangen, met uitzondering van de encoder-ingang en de twee uitgangscontacten op de in-/uitgangskaart: Te lage lijnsnelheid en Waarschuwing/Storing, naar de onbekrachtigde toestand terugkeren. Voor het inschakelen van alle ingangen van de patroonbesturing of voor het bekrachtigen van de uitgangen van de patroonbesturing, moet dit circuit zijn gesloten.

2-12 Overzicht van het systeem Ander gebruiksmogelijkheden Naast de mogelijkheid om het patroon aan te passen beschikt de EPC-30 over nog andere gebruiksmogelijkheden. In de volgende tabel worden de meest belangrijke van deze mogelijkheden opgesomd. Doel van de functie/ mogelijkheid Geeft de mogelijk op te starten en af te sluiten Verschaffen van real-time-informatie over de werking van het systeem Hulp bij het oplossen van problemen Tab. 2-1 Gebruiksmogelijkheden van het EPC-30 systeem Functie/Mogelijkheid Beschrijving van de functie/mogelijkheid Autostartoptie READY-controlelampje PURGE-toets Display van de lijnsnelheid Display van het aantal producten Display lijmspoorvolume-uitgang Chaosdetectiefunctie Te-lage-lijnsnelheidswaarschuwing Display van diagnosecodes Maakt het mogelijk de patroonbesturing zodanig in te stellen dat bij het inschakelen automatisch wordt overgegaan naar de bedrijfstoestand, waardoor het overbodig wordt om op de RUN-toets te drukken. Geeft aan wanneer het systeem bedrijfsklaar is. Op besturingen met een optionele in-/uitgangskaart kan dit controlelampje worden gebruikt om aan te geven of het smeltlijmsysteem bedrijfsklaar is. Geeft de mogelijkheid om, vanaf het bedieningspaneel, lucht of kool uit het smeltlijmsysteem te spoelen. Hiermee kan de actuele snelheid van de productielijn op het display worden getoond. Hiermee kan het actuele aantal producten op het display worden getoond en kan het aantal op nul worden gezet. Geeft, op besturingen met een optionele regeluitgang, de mogelijkheid om het actuele percentage uitgangsstroom naar één of twee transducers of motordrives op het display te tonen. Geeft de mogelijkheid om een waarschuwing te ontvangen als de door de gebruiker opgegeven maximum onderlinge afstand tussen producten is overschreden. Geeft de mogelijkheid een minimum lijnsnelheid in te stellen waarop het systeem een waarschuwing afgeeft. Voorziet in waarschuwings- en storingscode waarmee de oorzaak van elke waarschuwing of storing wordt aangegeven. Aanbrengmogelijkheden De EPC-30 heeft de flexibiliteit om een scala aan toepassingen aan te kunnen en om aan verschillende productieomstandigheden te kunnen voldoen. Al naar gelang de wensen kan/kunnen door de klant gewenste patronen worden gegenereerd het gebruik van lijm worden beperkt sneller worden geproduceerd de kosten van apparatuur worden verminderd door gebruik van minder systeemcomponenten. De volgende tabel geeft een overzicht van deze mogelijkheden. Zie voor gedetailleerde informatie de betreffende aanwijzingen in Het instellen van het systeem en Het instellen van het programma.

Overzicht van het systeem 2-13 Mogelijkheid/ Functie Op positie gebaseerd gebruik Patronen van willekeurige lengte Regeluitgang Streeplijnpatronen Gemoduleerde lijmpatronen Puntlijmsporen Palletstabilisatie Verwerking meerdere patronen Tab. 2-2 Aanbrengmogelijkheden van het EPC-30 systeem Doel of Toepassing Hiermee is aan de hoogste eisen te voldoen. Door gebruik te maken van een encoder van het kwadratuurtype voor het opnemen van de lijnpositie, kunnen met de EPC-30 met een hoge nauwkeurigheid complexe patronen worden gemaakt op snelheden tot 300 m/min (983 ft/min). Geeft de mogelijkheid om continue enkelspoorpatronen te maken op producten van verschillende lengte zonder het programma te wijzigen. Op de productielijn zijn verschillende korte en lange producten te mixen en de EPC-30 past automatisch de lengte van het patroon aan, aan elk van de producten. Geeft tevens de mogelijk om voor het eind van elk product een rand aan te geven waarin geen lijm wordt aangebracht. Geeft de mogelijkheid om een gelijkmatig lijmspoorvolume in stand te houden, zelfs als de snelheid van de productielijn varieert. Gebruikmakend van het ingangssignaal van de encoder, stuurt de EPC-30 de uitgang naar één of twee transducers of motordrives. Een transducer geeft de mogelijkheid om de afgifte van een plunjerpomp te regelen terwijl een gelijkspanningsmotordrive de mogelijkheid geeft om de afgifte van een tandwielpomp te regelen. Hiermee is met één instelling een besparing in lijm te bereiken. Afhankelijk van het ingevoerde percentage lijmbesparing, bepaalt de besturing automatisch het beste streeplijnpatroon om de besparing te verkrijgen. De mogelijkheid wordt gegeven het standaard interval van 25 mm (1 ) te accepteren of om de besturing in te stellen op een ander interval. Verder bestaat de mogelijkheid de streeplijnfunctie voor elk van de vier pistolen aan of uit te schakelen. Geeft de mogelijk om nagenoeg constante lijmspoorvolumes te krijgen zonder gebruik te maken van de regeluitgang. Als de snelheid van de productielijn afneemt tot op een door de gebruiker gekozen snelheid, begint de besturing de lijmsporen te verdelen in kortere sub-sporen om te voorkomen dat het lijmspoorvolume toeneemt. De lijmspoormodulatiefunctie kan voor afzonderlijke programma s en de afzonderlijke pistolen in en uit worden geschakeld. Als de nauwkeurigheid van de volumeregeling doormiddel van een in-/uitgangskaart met transducer niet nodig is, kan lijmspoormodulatie worden gebruikt om de kosten te beperken. Deze functie kan ook worden gebruikt in systemen met een externe volumeregeling. Hiermee kunnen patronen worden geproduceerd bestaande uit lijmpunten met een constant gewicht (constant volume) op een door de gebruiker bepaalde onderlinge afstand. Het gewicht van de lijmpunt wordt bepaald door de pistoolopentijd. De onderlinge afstand tussen de lijmpunten wordt bepaald door de lijmpuntafstand. Een constant lijmpuntgewicht en lijmpuntafstand kunnen worden verkregen in het gehele snelheidsgebied van de productielijn zonder gebruikt te maken van externe regelapparatuur. Hiermee kan een palletstabilisatie worden uitgevoerd. Ingevoerd wordt het aantal opeenvolgende dozen die van lijm moeten worden voorzien en het aantal opeenvolgende dozen dat moet worden overgeslagen. Met behulp van deze informatie, brengt de EPC-30 een stabilisatiepatroon aan op alle lagen dozen, behalve de bovenste, op een pallet. Er is de mogelijkheid om één triggersignaal te gebruiken voor palletstabilisatie en het andere triggersignaal voor het sluiten de dozen, waardoor met één patroonbesturing twee taken worden uitgevoerd. Geeft de mogelijkheid om een sensor verder van de pistolen te plaatsen, de producten korter op elkaar te plaatsen en de productielijn sneller te laten lopen. De meeste patroonbesturingen kunnen de positie van maar één product te gelijk volgen; dus moet het patroon volledig zijn afgewerkt voor het volgende product kan worden gedetecteerd. Hierdoor moet het triggerapparaat zo dicht mogelijk bij de pistolen worden geplaatst of moet op een lagere snelheid worden geproduceerd. De EPC-30 kan echter gelijktijdig de positie van tot vier producten bijhouden die langs het triggerapparaat komen of, als een tweede triggerapparaat is geïnstalleerd, die langs beide triggerapparaten komen. Geen Geen Systeem eisen In-/Uitgangskaart en één of twee transducers of motordrives Geen Geen Geen Geen Geen