LNV Wijziging Regeling vaccinatie Newcastle disease 4 juni 2002/Nr. TRCJZ/2002/16943 Directie Juridische Zaken Gelet op richtlijn 92/66/EEG van de Raad van 14 juli 1992 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van de ziekte van Newcastle (PbEG L 260) en richtlijn 90/539/EEG van de Raad van 15 oktober 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren (PbEG L 303); Gelet op de artikelen 17, 18 en 30 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, op artikel 19 van de Landbouwwet en op de artikelen 2 en 3 van het Besluit gebruik sera en entstoffen, voorzover het betreft artikel I en artikel 7, derde lid, van de Wet op de uitoefening diergeneeskunde 1990 voorzover het betreft artikel II. Besluit: Artikel I De Regeling vaccinatie Newcastle disease 1 wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd: 1. De onderdelen h tot en met j worden geletterd m tot en met o. 2. Er wordt een vijftal onderdelen ingevoegd, luidende: h. leghennen: dieren bestemd voor productie van consumptie-eieren; i. reproductiedieren: dieren bestemd voor productie van broedeieren; j. koppel vleeskuikens: vleeskuikens, gehuisvest op een locatie met hetzelfde UBN, met dezelfde gezondheids- en immuniteitsstatus die binnen een periode van drie achtereenvolgende dagen zijn geboren; k. koppel vleeskalkoenen: vleeskalkoenen van hetzelfde geslacht, gehuisvest op een locatie met hetzelfde UBN, met dezelfde gezondheids- en immuniteitsstatus, die binnen een periode van drie achtereenvolgende dagen zijn geboren; l. UBN: een, ter identificatie van het bedrijf, door de Minister erkend uniek bedrijfsnummer;. B Artikel 2 komt te luiden: Artikel 2 1. De ondernemer vaccineert de op zijn pluimveebedrijf aanwezige dieren ten genoegen van de Minister onder verantwoordelijkheid van een dierenarts overeenkomstig een van de in bijlage I bedoelde methoden en overeenkomstig de in die bijlage bedoelde voorschriften tegen NCD. 2. Het eerste lid is niet van toepassing op dieren die voorafgaand aan de aanvoer op het pluimveebedrijf van de ondernemer overeenkomstig het eerste lid zijn gevaccineerd en waarvan de ondernemer ten genoegen van de Minister aantoont dat ze aan de in het vierde lid bedoelde waarde voldoen, en op eendagskuikens waarvan de ouderdieren aan deze waarde voldoen. 3. De ondernemer laat van de dieren van zijn pluimveebedrijf bloed afnemen en laat dit, met gebruikmaking van een ingevuld en ondertekend formulier overeenkomstig het in bijlage IV bedoelde model, ten genoegen van de Minister en bij een door de Minister aangewezen laboratorium onderzoeken op de aanwezigheid van antistoffen tegen NCD, overeenkomstig de in bijlage II bedoelde voorschriften en overeenkomstig de in bijlage 3, hoofdstuk 5, van richtlijn 92/66/EEG bedoelde methode. 4. Bij koppels, niet zijnde koppels vleeskuikens en koppels vleeskalkoenen, voldoet vanaf een leeftijd van 28 dagen ten minste één van de dertig onderzochte monsters en vanaf een leeftijd van 70 dagen ten minste 90% van het aantal onderzochte monsters aan de waarde gemeten in de haemagglutinatie-inhibitie-test van 1:8. 5. Bij koppels vleeskuikens en koppels vleeskalkoenen voldoet vanaf een leeftijd van 28 dagen ten minste één van de dertig onderzochte monsters aan de waarde gemeten in de haemagglutinatie-inhibitie-test van 1:8. 6. Indien uit het in het derde lid bedoelde onderzoek blijkt dat de immuniteit van de desbetreffende dieren, niet zijnde koppels vleeskuikens en koppels vleeskalkoenen, niet voldoet aan de in het vierde lid bedoelde waarde zorgt de ondernemer terstond voor het door een dierenarts vaccineren van de dieren overeenkomstig een van de in bijlage I bedoelde methoden en overeenkomstig de in die bijlage bedoelde voorschriften en laat de ondernemer de dieren uiterlijk twee weken na het vaccineren opnieuw onderzoeken overeenkomstig het derde lid. 7. Indien uit het in het derde lid bedoelde onderzoek van vleeskuikens en vleeskalkoenen blijkt dat de immuniteit van de desbetreffende dieren niet voldoet aan de in het vijfde lid bedoelde waarde zorgt de ondernemer voor het vaccineren van het eerstvolgende koppel door een dierenarts overeenkomstig een van de in bijlage I bedoelde methoden en overeenkomstig de in die bijlage bedoelde voorschriften. 8. Indien uit het in het derde lid bedoelde onderzoek blijkt dat de immuniteit van het in het zevende lid bedoelde eerstvolgende koppel niet voldoet aan de in het vijfde lid bedoelde waarde zorgt de ondernemer gedurende één jaar voor het vaccineren van alle koppels vleeskuikens of vleeskalkoenen die op zijn bedrijf worden gehouden door een dierenarts overeenkomstig de in bijlage V bedoelde voorschriften. C Artikel 3 komt te luiden: Artikel 3 1. De ondernemer draagt terstond nadat de vaccinaties zijn verricht zorg voor het invullen en ondertekenen van een vaccinatieverklaring overeenkomstig het in bijlage III bedoelde model. 2. De ondernemer overlegt in de periode van 72 tot 24 uur vóór het slachten aan de keuringsdierenarts of diens assistent in het slachthuis een kopie van de op de desbetreffende dieren betrekking hebbende vaccinatieverklaringen en een kopie van de uitslagen van het in artikel 2, derde lid, bedoelde onderzoek van bloed van de desbetreffende dieren. 3. In afwijking van het tweede lid over- Uit: Staatscourant 10 juni 2002, nr. 107 / pag. 12 1
legt de ondernemer in de periode van 72 tot 24 uur vóór het slachten aan de keuringsdierenarts of diens assistent in het slachthuis van koppels, voorzover het betreft vleeskuikens en vleeskalkoenen, de uitslagen van het in artikel 2, derde lid, bedoelde onderzoek van bloed van het vorige koppel dat ter slacht is aangeboden. 4. De ondernemer bewaart de in het eerste lid bedoelde vaccinatieverklaringen en van de uitslagen van het in artikel 2, derde lid, bedoelde onderzoek gedurende een periode van vijf jaren op zijn bedrijf. 5. In afwijking van het vierde lid bewaart de ondernemer die leghennen dan wel reproductiedieren houdt gedurende een periode van vijf jaren op zijn bedrijf de in het eerste lid bedoelde vaccinatieverklaringen en de uitslagen van het in artikel 2, derde lid, bedoelde onderzoek, voorzover de genoemde gegevens betrekking hebben op vaccinaties en bloedonderzoeken die op het bedrijf of op een bedrijf waar de dieren eerder zijn gehouden zijn verricht. D Artikel 4 vervalt. E De bijlagen I tot en met III worden vervangen door de bijlagen I tot en met V van deze regeling. Artikel II Onderdeel h van artikel 4 van de Regeling toegestane handelingen komt te luiden: h. Het afnemen van bloed bij kippen, tenzij het afnemen van bloed geschiedt ten behoeve van het onderzoek naar de aanwezigheid van antistoffen tegen Newcastle disease als bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Regeling vaccinatie Newcastle disease. Artikel III Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin ze wordt geplaatst. Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. L.J. Brinkhorst. 1 Stcrt. 2001, nr. 122. Bijlage I, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Regeling vaccinatie Newcastle disease Vaccinatiemethoden: injectie; spray; aërosol; oogdruppels. Voorschriften ten aanzien van vaccinatie: De dieren worden in de periode van 72 uur na de geboorte tot de achttiende levensdag ten minste eenmaal gevaccineerd. Dieren die bestemd zijn voor de productie van broed- dan wel consumptieeieren worden tevens geïnjecteerd met een geïnactiveerd vaccin. Alle koppels van 10 weken of ouder, niet zijnde vleeskuikens of vleeskalkoenen, die worden verplaatst van het ene pluimveebedrijf naar het andere worden 14 tot 42 dagen vóór het vervoer gevaccineerd met een levend vaccin. Alle koppels van 10 weken of jonger, niet zijnde vleeskalkoenen of vleeskuikens, worden, indien ze worden verplaatst, ten minste tweemaal gevaccineerd, waarbij de laatste vaccinatie tussen 14 tot 42 dagen vóór het vervoer wordt toegediend. Dit geldt niet voor dieren die binnen een bedrijf naar een ander lokaal worden verplaatst, mits daarbij geen vervoer over de openbare weg plaatsheeft. Op de vaccinatieverklaring wordt iedere vaccinatie tegen Newcastle disease geregistreerd, onder vermelding van de gehanteerde methode. De vaccins voldoen aan de criteria, bedoeld in Beschikking 93/152/EEG van de Commissie van 8 februari 1993 houdende vaststelling van de eisen waaraan in het kader van de programma s inzake routinevaccinatie tegen Newcastle disease te gebruiken vaccins moeten voldoen (PbEG L 059). Bijlage II, bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Regeling vaccinatie Newcastle disease Voorschriften ten aanzien van bloedonderzoek: De effectiviteit van de vaccinaties van reproductiedieren en leghennen van 10 weken of ouder dient, door middel van onderzoek van bloed van ten minste 30 willekeurig gekozen dieren per koppel, in ieder geval te worden gecontroleerd, vóór verplaatsing van het koppel en tevens maximaal 9 weken voor de slacht. Dit geldt niet voor dieren die binnen een bedrijf naar een ander lokaal worden verplaatst, mits daarbij geen vervoer over de openbare weg plaatsheeft. De effectiviteit van de vaccinaties van vleeskuikens en vleeskalkoenen dient, door middel van onderzoek van bloed van ten minste 30 willekeurig gekozen dieren per koppel en ten minste 5 dieren per lokaal wanneer op het bedrijf wordt getapt en 30 willekeurig gekozen dieren per koppel wanneer op het slachthuis wordt getapt, in ieder geval te worden gecontroleerd: bij vleeskuikens: vanaf een leeftijd van 4 weken op het bedrijf, dan wel aan de slachtlijn; bij vleeskalkoenen: vanaf een leeftijd van 13 weken op het bedrijf, dan wel aan de slachtlijn. Het afnemen van bloed op het bedrijf geschiedt door een dierenarts dan wel door een op aanwijzing van en onder controle van een dierenarts handelende dierenartsassistent als bedoeld in artikel 9 van het Besluit paraveterinairen. Het afnemen van bloed aan de slachtlijn geschiedt onder verantwoordelijkheid van een dierenarts. Uit: Staatscourant 10 juni 2002, nr. 107 / pag. 12 2
Bijlage III, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling vaccinatie Newcastle disease Uit: Staatscourant 10 juni 2002, nr. 107 / pag. 12 3
Bijlage IV, bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Regeling vaccinatie Newcastle disease Inzendformulier bloedmonsters pluimvee (Regeling vaccinatie NCD) Bijlage V, bedoeld in artikel 2, achtste lid, van de Regeling vaccinatie Newcastle disease Aangepast vaccinatieregime Vleeskuikens: Eerste verplichte vaccinatie: uit te voeren tussen 3e en 10e levensdag met levende entstof spray; Tweede verplichte vaccinatie: uit te voeren na de 17e levensdag met gecloneerde entstof met spray of aerosol. Vleeskalkoenen: Tussen de 14e en de 16e levensdag: levende entstof spray; Tussen de 28e en de 30e dag: levende entstof aerosol; In de 10e levensweek: levende entstof aerosol; Voor de hanen bovendien in de 17e levensweek: levende entstof aerosol. Toelichting De Verordening N.C.D.-bestrijding 1976 van het Landbouwschap is met ingang van 1 juli 2001 vervangen door de Regeling vaccinatie Newcastle disease (NCD-regeling). In de toelichting bij de NCD-regeling was bepaald dat na een half jaar een evaluatie van de NCD-regeling zou plaatsvinden. Naar aanleiding van de evaluatie wordt de NCD-regeling thans aangepast. De wijzigingen betreffen in hoofdlijnen het volgende: In artikel 1 zijn naast de bestaande definitie voor het begrip koppel thans ook definities opgenomen voor de begrippen koppel vleeskuikens en koppel vleeskalkoenen. De reden hiervoor is dat de definitie van het begrip koppel in de regeling uitgaat van dieren die een epizoötiologische eenheid vormen én die in een zelfde lokaal of uitloopruimte worden opgefokt. Deze definitie was minder toegeschreven op de praktijksituatie waarin vleeskuikens en vleeskalkoenen die wel als epizoötiologische eenheid kunnen worden beschouwd vaak over meerdere stallen zijn verspreid. De koppel-definitie leidde er in de praktijk toe dat ten aanzien van vleeskuikens en vleeskalkoenen naar verhouding veel bloedonderzoeken werden verricht. Dit wordt ondervangen met de nieuwe definitie. Ten aanzien van de definitie koppel vleeskalkoenen zij er nog op gewezen dat hennen en hanen geen epizoötiologische eenheid vormen. Derhalve is in de begripsbepaling van deze categorie dieren tevens een onderscheid in geslacht gemaakt. Voor de goede orde zij er voorts op gewezen dat in de begripsbepalingen ten aanzien van koppels vleeskuikens en vleeskalkoenen wordt uitgegaan van huisvesting op een locatie met hetzelfde door de Minister erkende unieke bedrijfsnummer. Daarbij wordt aangesloten bij de bestaande praktijk waarin deze nummers door de Gezondheidsdienst voor dieren, gevestigd te Deventer, privaatrechtelijk worden verstrekt. Nieuw formulier. In de regeling is de verplichting voor de ondernemer opgenomen om bij het insturen van bloedmonsters voor onderzoek, een formulier overeenkomstig het in bijlage IV bij de regeling bedoelde model, mee te sturen. Daarmee vormen de monsters en het formulier één geheel (artikel 2, derde lid). Aangezien uit de evaluatie naar voren is gekomen dat de in de regeling voorgeschreven norm voor jonge vleeskuikens en vleeskalkoenen niet haalbaar bleek, wordt de norm aangepast. Voor jonge dieren (jonger dan 70 dagen) vervalt de eis dat 90% van de onderzochte monsters aan de waarde gemeten in de haemagglutinatie-inhibitietest van 1:8 moet voldoen. Deze eis wordt vervangen door de eis dat één van de dertig monsters een titer van ten minste drie moet hebben. Deze norm garandeert een zodanig beschermingsniveau dat gevaccineerde vogels bij een uitbraak van NCD niet klinisch ziek worden, ervan uitgaande dat de hele koppel gevaccineerd is. Aldus blijven de veterinaire waarborgen in stand. Verplaatsing van pluimvee naar een ander pluimveebedrijf verhoogt het risico op verspreiding van besmettelijke dierziekten. Om die reden worden Uit: Staatscourant 10 juni 2002, nr. 107 / pag. 12 4
de vaccinatievoorschriften van bijlage I aangescherpt voor leg- en reproductiedieren jonger dan 10 weken die worden verplaatst. De wijziging houdt in dat deze dieren ten minste tweemaal worden gevaccineerd waarbij de laatste vaccinatie 14 tot 42 dagen voor de verplaatsing moet plaats vinden. Voor oudere leg- en reproductiedieren blijft de eis dat 90% van de dertig monsters een titer van drie of hoger halen in stand. Wanneer de dieren niet voldoen aan het vereiste beschermingsniveau moeten de dieren opnieuw worden gevaccineerd en uiterlijk twee weken daarna opnieuw worden onderzocht. Ingevolge de onderhavige wijziging mag dit onderzoek ook plaatsvinden op een ander pluimveebedrijf. Het absolute verbod dat oorspronkelijk in de regeling was opgenomen om dieren op het pluimveebedrijf aan te voeren, te houden, dan wel af te voeren, wanneer niet aan de verplichtingen was voldaan, is komen te vervallen omdat dit tot welzijnsproblemen kon leiden. Indien een pluimveehouder een koppel vleeskuikens en vleeskalkoenen heeft waarvan het beschermingsniveau niet voldoende is, worden verplichtingen ten aanzien van het vólgende koppel opgelegd, teneinde te bereiken dat het volgende koppel wel aan de gestelde norm voldoet. Deze verplichting houdt in dat de dierenarts zelf (en niet een ander onder zijn verantwoordelijkheid) de dieren vaccineert. In geval ook de vaccinatie door de dierenarts niet leidt tot het voorgeschreven beschermingsniveau, geldt de verplichting dat alle koppels gedurende één jaar door een dierenarts worden gevaccineerd volgens een aangepast regime zoals beschreven in bijlage V. Op de vaccinatieverklaring wordt iedere vaccinatie tegen Newcastle disease geregistreerd, onder vermelding van de gehanteerde methode. Voor de goede orde zij er op gewezen dat ook drinkwatervaccinaties welke methode van vaccinatie wel is toegestaan, maar die niet geldt als een erkende vaccinatie in de zin van deze regeling dienen te worden geregistreerd op de vaccinatieverklaring. De Regeling toegelaten handelingen wordt gewijzigd. Ingevolge die regeling was van het verbod tot het afnemen van bloed bij kippen vrijstelling verleend aan personen die bedrijfsmatig dieren houden op een landbouwbedrijf. Deze vrijstelling geldt ingevolge de onderhavige wijziging niet langer indien het afnemen van bloed geschiedt ten behoeve van het onderzoek naar de aanwezigheid van antistoffen tegen Newcastle disease als bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Regeling vaccinatie Newcastle disease. Ingevolge bijlage II geschiedt het afnemen van bloed op het bedrijf door een dierenarts dan wel door een op aanwijzing van en onder controle van een dierenarts handelende dierenartsassistent als bedoeld in artikel 9 van het Besluit paraveterinairen. Het afnemen van bloed aan de slachtlijn geschiedt onder verantwoordelijkheid van een dierenarts. Voorts is van de gelegenheid gebruikgemaakt om enkele kleine technische en redactionele aanpassingen door te voeren. Bij de evaluatie van de regeling is met het bedrijfsleven aandacht besteed aan de vraag hoe de administratieve lasten verminderd zouden kunnen worden. Dit heeft er onder meer toe geleid dat de verplichting om vaccinatieverklaringen en bloeduitslagen tijdens het transport op de vrachtwagen mee te vervoeren, is komen te vervallen. Ook de wijziging om vleeskuikens en vleeskalkoenen met dezelfde gezondheidsen immuniteitsstatus per bedrijfslokatie (in plaats van per stal) te laten vaccineren en te laten onderzoeken, geeft een vermindering van de administratieve lasten. Daartegenover staat een eventuele toename van de administratieve lasten als gevolg van het opnemen van een apart formulier voor het aanvragen van bloedonderzoek op NCD in het kader van deze regeling. Met dit formulier geeft de pluimveehouder toestemming aan het laboratorium dat de uitslagen worden doorgegeven aan de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees. Dit aparte formulier betekent voor pluimveehouders die bloedmonsters niet alleen op NCD laten onderzoeken, maar ook op andere ziektes, een extra administratieve handeling (invullen van een extra formulier voor het NCD onderzoek). Naar verwachting wordt door de wijziging van de regeling voor de pluimveesector een verlaging van de administratieve lasten van 250.000 Euro gerealiseerd. Dit betekent een vermindering van de administratieve lastendruk ten opzichte van de oorspronkelijke regeling van 15 tot 25 procent. L. J. Brinkhorst. Uit: Staatscourant 10 juni 2002, nr. 107 / pag. 12 5