Rolnummer 4560. Arrest nr. 21/2009 van 12 februari 2009 A R R E S T



Vergelijkbare documenten
Rolnummer Arrest nr. 49/2009 van 11 maart 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 110/2009 van 9 juli 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 78/2010 van 23 juni 2010 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 704 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Arbeidshof te Antwerpen.

Rolnummer Arrest nr. 24/2012 van 16 februari 2012 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 172/2009 van 29 oktober 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 65/2010 van 27 mei 2010 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 9/2010 van 4 februari 2010 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Antwerpen.

Rolnummer Arrest nr. 18/2002 van 17 januari 2002 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 108/2014 van 17 juli 2014 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 68/2011 van 5 mei 2011 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 200/2006 van 13 december 2006 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 307bis van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Cassatie.

Rolnummer Arrest nr. 62/2012 van 3 mei 2012 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 203 van het Wetboek van Strafvordering, gesteld door het Hof van Beroep te Luik.

Rolnummer Arrest nr. 12/2009 van 21 januari 2009 A R R E S T

niet verbeterde kopie

Rolnummer Arrest nr. 15/2009 van 5 februari 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 43/2014 van 13 maart 2014 A R R E S T

Rolnummers 4767 en Arrest nr. 53/2010 van 6 mei 2010 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 174/2005 van 30 november 2005 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 106/2009 van 9 juli 2009 A R R E S T

Rolnummers 4600, 4601, 4602 en Arrest nr. 135/2009 van 1 september 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 9/2008 van 17 januari 2008 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 86/2004 van 12 mei 2004 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 161/2013 van 21 november 2013 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 26/2014 van 6 februari 2014 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 10/2010 van 4 februari 2010 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 46/2009 van 11 maart 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 55/2015 van 7 mei 2015 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 93/98 van 15 juli 1998 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 61/2009 van 25 maart 2009 A R R E S T

Rolnummers 4519 en Arrest nr. 66/2009 van 2 april 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 84/2003 van 11 juni 2003 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 169/2005 van 23 november 2005 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 15/2010 van 18 februari 2010 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 41/2005 van 16 februari 2005 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 113/2002 van 26 juni 2002 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 84/2007 van 7 juni 2007 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 156/2014 van 23 oktober 2014 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 50/2013 van 28 maart 2013 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 135, 3, van het Wetboek van Strafvordering, gesteld door het Hof van Beroep te Gent.

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 145, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Gent.

Rolnummer Arrest nr. 182/2011 van 1 december 2011 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 49/2010 van 29 april 2010 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 86/2003 van 11 juni 2003 A R R E S T

Rolnummers 4284, 4290 en Arrest nr. 162/2007 van 19 december 2007 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 173/2011 van 10 november 2011 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 109/2003 van 22 juli 2003 A R R E S T

niet verbeterde kopie

Rolnummer Arrest nr. 200/2005 van 21 december 2005 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 27/2013 van 28 februari 2013 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 135/2014 van 25 september 2014 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 18/2009 van 12 februari 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 50/2014 van 20 maart 2014 A R R E S T

A R R E S T. samengesteld uit voorzitter M. Melchior en de rechters-verslaggevers J.-P. Moerman en E. De Groot, bijgestaan door de griffier L.

Rolnummer Arrest nr. 95/2011 van 31 mei 2011 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 57/2004 van 24 maart 2004 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 156/2010 van 22 december 2010 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 80/2007 van 16 mei 2007 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 38/2004 van 10 maart 2004 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 76/2016 van 25 mei 2016 A R R E S T

niet verbeterde kopie

Rolnummer Arrest nr. 13/2011 van 27 januari 2011 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 123/2009 van 16 juli 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 50/2009 van 11 maart 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 118/2002 van 3 juli 2002 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 121/2011 van 30 juni 2011 A R R E S T

niet verbeterde kopie

Rolnummer Arrest nr. 200/2009 van 17 december 2009 A R R E S T

Rolnummers 4343 en Arrest nr. 45/2008 van 4 maart 2008 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 33/2008 van 28 februari 2008 A R R E S T

Rolnummers 6797 en Arrest nr. 160/2018 van 22 november 2018 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 79/2006 van 17 mei 2006 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 13/2007 van 17 januari 2007 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 85/2009 van 14 mei 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 191/2014 van 18 december 2014 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 67/2002 van 28 maart 2002 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 579, 1, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Arbeidshof te Bergen.

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 1056, 2, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Arbeidshof te Brussel.

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, gesteld door het Arbeidshof te Gent.

niet verbeterde kopie

Rolnummer Arrest nr. 26/2015 van 5 maart 2015 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 115/2009 van 16 juli 2009 A R R E S T

Rolnummers 4545 en Arrest nr. 112/2009 van 9 juli 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 80/2005 van 27 april 2005 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 168/2014 van 27 november 2014 A R R E S T

Rolnummers 4381, 4425 en Arrest nr.137/2008 van 21 oktober 2008 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 35/2012 van 8 maart 2012 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 83/99 van 15 juli 1999 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 144/2010 van 16 december 2010 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Vrederechter van het kanton Eupen.

Rolnummer Arrest nr. 138/2000 van 21 december 2000 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 86/2013 van 13 juni 2013 A R R E S T

niet verbeterde kopie

Rolnummer Arrest nr. 80/2016 van 25 mei 2016 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 38/2012 van 8 maart 2012 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 136/2007 van 7 november 2007 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 86/2008 van 27 mei 2008 A R R E S T

Transcriptie:

Rolnummer 4560 Arrest nr. 21/2009 van 12 februari 2009 A R R E S T In zake : de prejudiciële vraag over artikel 13 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Brugge. Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters P. Martens, L. Lavrysen, J.-P. Moerman, E. Derycke en T. Merckx-Van Goey, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : * * *

2 I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 7 november 2008 in zake het openbaar ministerie, Carlos Haerts en Leslie Deloof tegen Eveline Deknudt, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 18 november 2008, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Brugge de volgende prejudiciële vraag gesteld : «Schendt artikel 13 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat (B.S. 31 mei 2007) al dan niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet door een verschil in behandeling tussen de volgende categorieën personen in te stellen, dat niet op een objectief criterium berust en dat niet redelijk verantwoord is, meer bepaald : een onderscheid tussen die categorie personen in wiens strafrechtelijke procedure de debatten werden gesloten vóór de inwerkingtreding van de wet van 21 april 2007, de zaak voor definitief vonnis was gesteld vóór de inwerkingtreding van de wet van 21 april 2007 en anderzijds definitief vonnis tussenkomt vóór de inwerkingtreding van de wet van 21 april 2007 en die categorie van personen in wiens strafrechtelijke procedure de debatten ook gesloten werden vóór de inwerkingtreding van de wet van 21 april 2007, de zaak tevens voor definitief vonnis was gesteld vóór de inwerkingtreding van de wet van 21 april 2007 doch, onafhankelijk van deze categorie van personen pas definitief vonnis tussenkomt na de inwerkingtreding van de wet van 21 april 2007?». Op 18 december 2008 hebben de rechters-verslaggevers T. Merckx-Van Goey en P. Martens, met toepassing van artikel 72, eerste lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989, het Hof ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht voor te stellen een arrest van onmiddellijk antwoord te wijzen. De bepalingen van voormelde bijzondere wet met betrekking tot de rechtspleging en het gebruik van de talen werden toegepast. II. De feiten en de rechtspleging in het bodemgeschil Voor het verwijzende rechtscollege worden de burgerrechtelijke aspecten van een politiezaak in hoger beroep afgewikkeld. Na een heropening der debatten vanwege een wijziging in de samenstelling van de zetel werd de zaak op 7 december 2007 in beraad genomen en werd de uitspraak gepland voor 11 januari 2008. Met betrekking tot de betwisting over de rechtsplegingsvergoeding vraagt een van de partijen in ondergeschikte orde dat een prejudiciële vraag zou worden gesteld aan het Grondwettelijk Hof. Daarop beslist de Rechtbank die vraag te stellen in de bewoordingen zoals gesuggereerd door die partij.

3 III. In rechte A.1. In hun conclusies met toepassing van artikel 72 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 hebben de rechters-verslaggevers uiteengezet dat zij ertoe konden worden gebracht aan het Hof voor te stellen deze zaak te beëindigen met een arrest van onmiddellijk antwoord, aangezien het hun voorkomt dat het Hof in zijn arrest nr. 182/2008 van 18 december 2008 reeds heeft geoordeeld dat de in het geding zijnde bepaling de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet schendt. - A - A.2. Er zijn geen memories met verantwoording ingediend. - B - B.1.1. Artikel 13 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat bepaalt : «De artikelen 2 tot 12 zijn van toepassing op de zaken die hangende zijn op het moment dat ze in werking treden». B.1.2. De artikelen 2 tot 12 van de voormelde wet van 21 april 2007 wijzigen sommige bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek en van het Wetboek van strafvordering teneinde een deel van de kosten van de bijstand van de advocaat van de partij die een proces wint, ten laste te leggen van de partij die in het ongelijk wordt gesteld. B.1.3. Krachtens het koninklijk besluit van 26 oktober 2007 tot vaststelling van het tarief van de rechtsplegingsvergoeding zijn de artikelen 1 tot en met 13 van de voormelde wet van 21 april 2007 in werking getreden op 1 januari 2008, dit is de uiterste datum van inwerkingtreding voorgeschreven bij artikel 14 van de wet van 21 april 2007. B.2. De prejudiciële vraag noopt tot een vergelijking van de categorie van personen in een strafrechtelijke procedure waarin over de burgerlijke belangen uitspraak is gedaan vóór 1 januari 2008 en de categorie van personen in een vergelijkbaar geschil, maar waarover uitspraak is gedaan na die datum. Die vraag kan worden begrepen als een kritiek op het feit dat ten aanzien van de tweede categorie van personen de nieuwe wetgeving mede van toepassing is op hun zaak die nog voor de rechtbank hangende was.

4 B.3.1. Die kritiek is reeds geuit in de in de zaken nrs. 4313 en andere ingestelde beroepen tot vernietiging van, onder andere, artikel 13 van de wet van 21 april 2007. B.3.2. Het Hof heeft in zijn arrest nr. 182/2008 van 18 december 2008 geoordeeld : «B.20.2. De middelen [het tweede en het vierde middel in de zaak nr. 4354 en het derde middel in de zaak nr. 4370, gericht tegen artikel 13 van de wet van 21 april 2007] zijn afgeleid uit de schending van de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 6, 13 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, met artikel 2 van het Burgerlijk Wetboek en met het algemeen beginsel van de niet-retroactiviteit van de wetten. De verzoekende partijen verwijten de bestreden bepaling dat zij een terugwerkende kracht zou toekennen aan de wet, waardoor de rechtzoekende zou worden misleid die partij is bij een vóór 1 januari 2008 aangevat proces en die het risico van zijn procedure aldus niet correct heeft kunnen inschatten. B.20.3. De verantwoording voor het amendement dat de bestreden bepaling heeft ingevoerd in het wetsontwerp, luidt : Er wordt voorgesteld om de toekomstige wet van toepassing te maken op de lopende zaken, zodra zij in werking treedt. Het arrest van het Hof van Cassatie van 2 september 2004 heeft immers een belangrijke rechtsonzekerheid geschapen, zowel voor de nieuwe zaken als voor de zaken die lopende waren op het moment dat het arrest uitgesproken werd. Sedertdien vragen de partijen systematisch het toepassen van de verhaalbaarheid aan de rechter, zonder dat die (noch de partijen) ter zake over duidelijke en precieze regels beschikt. Dat is precies het voorwerp van dit voorstel. Het lijkt derhalve uit het oogpunt van gelijkheid en non-discriminatie opportuun om te voorzien dat de partijen op een identieke manier zullen behandeld worden bij de vraag over de verhaalbaarheid, onafhankelijk van de datum waarop de zaak werd ingeleid. Het is in ieder geval van belang dat er zo snel mogelijk een einde wordt gemaakt aan de rechtsonzekerheid die veroorzaakt werd door het arrest van september 2004 (Parl. St., Senaat, 2006-2007, nr. 3-1686/4, p. 7). B.20.4. De bestreden bepaling heeft niet tot gevolg de wet toepasselijk te maken op de zaken die met een definitieve rechtelijke beslissing zijn afgesloten. Zij heeft dus geen retroactieve werking. Zij leidt evenmin ertoe de afloop van de hangende gedingen te beïnvloeden. Het is daarentegen juist dat zij, door de onmiddellijke toepassing van de wet op de hangende zaken op te leggen, tot gevolg kan hebben de financiële last van de in het ongelijk gestelde partijen te verzwaren, terwijl zij bij de aanvang van het proces niet konden voorzien dat zij dat risico liepen. B.20.5. Het staat in beginsel aan de wetgever de inwerkingtreding van een nieuwe wet te regelen en te beslissen of er overgangsmaatregelen moeten worden genomen. Uit de hiervoor geciteerde uittreksels van de parlementaire voorbereiding blijkt dat de wetgever ter zake snel wilde optreden om een einde te maken aan de onzekerheden die zijn ontstaan na de

5 rechtspraak van het Hof van Cassatie. In die context is de onmiddellijke toepassing van de bestreden wet een pertinente maatregel om, ten aanzien van alle rechtzoekenden, een einde te maken aan de ontwikkeling van een uiteenlopende rechtspraak die derhalve ongelijkheden inhield ten aanzien van het beginsel van de verhaalbaarheid en de bedragen die konden worden toegewezen. B.20.6. Ermee rekening houdend dat de wetgever de verhaalbaarheid heeft omlijnd en dat de rechter op verzoek van de partijen de rechtsplegingsvergoeding kan verminderen, met name wanneer hij van oordeel is dat de situatie kennelijk onredelijk is, heeft de onmiddellijke toepassing van de in het geding zijnde wetgeving geen onevenredige gevolgen voor de partijen die op het ogenblik van de inwerkingtreding ervan bij gerechtelijke procedures betrokken zijn. [ ] B.21.4. De middelen zijn niet gegrond». B.3.3. Bij zijn arrest van 18 december 2008 heeft het Hof de beroepen onder voorbehoud van een hier niet ter zake doend element verworpen. B.4. De in de prejudiciële vraag vermelde omstandigheid dat het in beide gevallen gaat om zaken waarin de debatten waren gesloten en die reeds «voor definitief vonnis» waren gesteld vóór de inwerkingtreding van de nieuwe bepalingen, leidt niet tot een andere conclusie. B.5. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

6 Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 13 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet. Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 12 februari 2009. De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux M. Bossuyt