niet verbeterde kopie

Vergelijkbare documenten
Rolnummer Arrest nr. 12/2009 van 21 januari 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 174/2005 van 30 november 2005 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 110/2009 van 9 juli 2009 A R R E S T

niet verbeterde kopie

Rolnummer Arrest nr. 84/2007 van 7 juni 2007 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 85/2009 van 14 mei 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 106/2009 van 9 juli 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 43/2014 van 13 maart 2014 A R R E S T

Rolnummers 6797 en Arrest nr. 160/2018 van 22 november 2018 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 9/2008 van 17 januari 2008 A R R E S T

niet verbeterde kopie

Rolnummer Arrest nr. 50/2009 van 11 maart 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 100/2014 van 10 juli 2014 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 108/2014 van 17 juli 2014 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 120/2013 van 7 augustus 2013 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 84/2003 van 11 juni 2003 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 135/2014 van 25 september 2014 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 169/2005 van 23 november 2005 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 26/2014 van 6 februari 2014 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 65/2010 van 27 mei 2010 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 68/2011 van 5 mei 2011 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 9/2010 van 4 februari 2010 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 203 van het Wetboek van Strafvordering, gesteld door het Hof van Beroep te Luik.

Rolnummer Arrest nr. 182/2011 van 1 december 2011 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 93/98 van 15 juli 1998 A R R E S T

Rolnummers 4519 en Arrest nr. 66/2009 van 2 april 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 21/2009 van 12 februari 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 78/2010 van 23 juni 2010 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 55/2015 van 7 mei 2015 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 135, 3, van het Wetboek van Strafvordering, gesteld door het Hof van Beroep te Gent.

Rolnummer Arrest nr. 83/99 van 15 juli 1999 A R R E S T

niet verbeterde kopie

Rolnummer Arrest nr. 172/2009 van 29 oktober 2009 A R R E S T

niet verbeterde kopie

Rolnummer Arrest nr. 62/2012 van 3 mei 2012 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 27/2013 van 28 februari 2013 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 10/2010 van 4 februari 2010 A R R E S T

Rolnummers 4767 en Arrest nr. 53/2010 van 6 mei 2010 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 233 van het Sociaal Strafwetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Luik.

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. A R R E S T. nr van 4 maart 2010 in de zaak A /XII-5232.

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 307bis van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Cassatie.

Rolnummer Arrest nr. 159/2007 van 19 december 2007 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 200/2006 van 13 december 2006 A R R E S T

II. Verloop van de rechtspleging

Rolnummer Arrest nr. 46/2009 van 11 maart 2009 A R R E S T

Rolnummers 4600, 4601, 4602 en Arrest nr. 135/2009 van 1 september 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 13/2007 van 17 januari 2007 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 178/2014 van 4 december 2014 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 121/2001 van 10 oktober 2001 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 49/2009 van 11 maart 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 41/2005 van 16 februari 2005 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 34/2011 van 10 maart 2011 A R R E S T

Rolnummers 4293, 4294, 4295 en Arrest nr. 138/2008 van 22 oktober 2008 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 79/2006 van 17 mei 2006 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 24/2012 van 16 februari 2012 A R R E S T

Rolnummer 786. Arrest nr. 14/95 van 7 februari 1995 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 70/2007 van 26 april 2007 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 200/2005 van 21 december 2005 A R R E S T

II. Verloop van de rechtspleging

Rolnummer Arrest nr. 143/2010 van 16 december 2010 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 145, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Gent.

Rolnummer Arrest nr. 69/2014 van 24 april 2014 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 86/2003 van 11 juni 2003 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 121/2011 van 30 juni 2011 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 35/2012 van 8 maart 2012 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 14/2009 van 5 februari 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 95/2011 van 31 mei 2011 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 13/2011 van 27 januari 2011 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 50/2014 van 20 maart 2014 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 150/2013 van 7 november 2013 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 61/2001 van 8 mei 2001 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 6/2000 van 19 januari 2000 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 39/2015 van 19 maart 2015 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 33/2008 van 28 februari 2008 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 20/2008 van 21 februari 2008 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 57/2004 van 24 maart 2004 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 144/2010 van 16 december 2010 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 156/2014 van 23 oktober 2014 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 84/2005 van 4 mei 2005 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 190/2011 van 15 december 2011 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 181/2009 van 12 november 2009 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 704 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Arbeidshof te Antwerpen.

Rolnummer Arrest nr. 119/2005 van 6 juli 2005 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 85/2014 van 22 mei 2014 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, gesteld door het Arbeidshof te Gent.

Rolnummer Arrest nr. 81/99 van 30 juni 1999 A R R E S T

niet verbeterde kopie

Rolnummer Arrest nr. 173/2011 van 10 november 2011 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 129/2008 van 1 september 2008 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 200/2009 van 17 december 2009 A R R E S T

J.-P. Snappe, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul en R. Leysen

Rolnummer Arrest nr. 42/2007 van 15 maart 2007 A R R E S T

Rolnummer 258. Arrest nr. 39/92 van 13 mei 1992 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 76/2016 van 25 mei 2016 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 134/2003 van 8 oktober 2003 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 18/2002 van 17 januari 2002 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Antwerpen.

Rolnummer Arrest nr. 8/2010 van 4 februari 2010 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 15/2010 van 18 februari 2010 A R R E S T

Transcriptie:

Rolnummer 4841 Arrest nr. 115/2010 van 21 oktober 2010 A R R E S T In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 11, 3, 2, en 44, 2, juncto artikel 5, 4, 2, b), van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens, gesteld door de Raad van State. Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, J. Spreutels en T. Merckx-Van Goey, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : * * *

2 I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest nr. 199.000 van 17 december 2009 in zake Marcel Lambrechts tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 31 december 2009, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : «Schenden de artikelen 11, 3, 2, en 44, 2, juncto artikel 5, 4, 2, b), van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat voor de toekenning van vergunningen tot het voorhanden hebben van vuurwapens een onderscheid wordt gemaakt tussen, enerzijds, personen die veroordeeld zijn wegens één van de misdrijven van het Strafwetboek die zijn opgenomen in artikel 5, 4, 2, b), en, anderzijds, personen die veroordeeld zijn wegens andere misdrijven vermeld in het Strafwetboek?». Memories zijn ingediend door : - Marcel Lambrechts, wonende te 2140 Antwerpen, Prins Leopoldstraat 57; - de Ministerraad. Op de openbare terechtzitting van 28 september 2010 : - zijn verschenen :. Mr. T. Eyskens, advocaat bij de balie te Brussel, loco Mr. J. Bruneel, advocaat bij de balie te Antwerpen, voor Marcel Lambrechts;. Mr. P. Peeters, advocaat bij de balie te Brussel, voor de Ministerraad; - hebben de rechters-verslaggevers A. Alen en J.-P. Moerman verslag uitgebracht; - zijn de voornoemde advocaten gehoord; - is de zaak in beraad genomen. De bepalingen van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof met betrekking tot de rechtspleging en het gebruik van de talen werden toegepast. II. De feiten en de rechtspleging in het bodemgeschil De verzoekende partij heeft voor het verwijzende rechtscollege beroep tot nietigverklaring ingesteld van het besluit van 24 september 2007 van de gouverneur van de provincie Antwerpen waarbij haar aanvraag tot het verkrijgen van vergunningen tot het voorhanden hebben van vuurwapens - twee jacht- en sportwapens waarvoor voordien geen vergunning vereist was en drie verweervuurwapens waarvoor zij voordien vergunningen had gekregen - niet wordt ingewilligd. Op basis van de artikelen 11, 3, 2, en 44, 2, van de wet van 8 juni 2006 werden de vergunningen geweigerd aan de verzoekende partij voor het verwijzende rechtscollege wegens haar vroegere veroordeling als dader of medeplichtige van een één van de misdrijven bedoeld in artikel 5, 4, 1 tot 4.

3 De verzoekende partij was van oordeel dat de voorwaarde ingeschreven in de artikelen 11, 3, 2, en 44, 2, van de wet van 8 juni 2006 bij de beoordeling van haar aanvraag buiten toepassing diende te worden gelaten wegens haar strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel omdat de lijst van misdrijven in artikel 5, 4, 2, b), van dezelfde wet willekeurig zou zijn en niet aan de finaliteit van de wet zou beantwoorden. Het verwijzende rechtscollege was van oordeel dat de voorwaarden vervuld waren om hierover een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof. III. In rechte - A - Standpunt van de verzoekende partij voor het verwijzende rechtscollege A.1. De verzoekende partij voor de Raad van State is van oordeel dat de in het geding zijnde bepalingen strijdig zijn met het gelijkheidsbeginsel doordat een - in het licht van het doel van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens (hierna : Wapenwet) - niet te verantwoorden onderscheid wordt ingevoerd tussen personen die zijn veroordeeld wegens één van de misdrijven van het Strafwetboek die zijn opgenomen in artikel 5, 4, 2, b), van de voormelde wet, en niet in aanmerking komen voor het verkrijgen van een wapenvergunning, en personen die zijn veroordeeld wegens andere misdrijven van het Strafwetboek, die daarvoor wel in aanmerking komen. De Wapenwet beoogt immers de risico s voor de openbare orde tot het minimum te beperken en stelt de openbare orde en de veiligheid in de samenleving voorop, zodat het logisch is dat een persoon die is veroordeeld voor een gewelddadig misdrijf en aldus zijn gewelddadige natuur heeft laten kennen, niet meer in aanmerking komt voor het verkrijgen van een vergunning voor een vuurwapen. Die partij is evenwel van oordeel dat de lijst met misdrijven die worden vermeld in artikel 5, 4, 2, b), volstrekt willekeurig is en niet beantwoordt aan de finaliteit van de wet, vermits een persoon die bijna tien jaar vóór zijn aanvraag tot het verkrijgen van een vergunning en dus lang vóór de inwerkingtreding van de wet is veroordeeld wegens valsheid in geschrifte, hiervoor niet meer in aanmerking komt, en een persoon die bijvoorbeeld is veroordeeld wegens een ernstige schending van het internationaal humanitair recht of wegens één van de terroristische misdrijven, wel in aanmerking zou komen om een wapenvergunning te krijgen. Doordat er geen redelijke verantwoording bestaat voor het verschil in behandeling schenden de in het geding zijnde bepalingen het grondwettelijk gewaarborgde gelijkheidsbeginsel. A.2. De verzoekende partij verwerpt het argument dat de door haar gegeven voorbeelden waarin de wet niet voorziet, boven alle twijfel zijn verheven. Het is theoretisch immers niet uitgesloten dat in die gevallen toch een wapenvergunning zou worden afgegeven, terwijl dat zeker niet kan voor een persoon die werd veroordeeld wegens valsheid in geschrifte. Evenmin aanvaardt zij dat de wettelijk bepaalde gevallen enkel «twijfelgevallen» zouden zijn, vermits onder de zogenaamde «twijfelgevallen» eveneens personen worden gerekend die zijn veroordeeld wegens moord. Standpunt van de Ministerraad A.3. De Ministerraad verwijst naar het arrest nr. 154/2007 van het Hof, waarin het heeft beslist dat aanvragen voor een wapenvergunning kunnen worden geweigerd aan personen die bepaalde misdrijven hebben gepleegd, gelet op de bescherming van de openbare veiligheid. De in artikel 5, 4, 2, b), vermelde misdrijven zijn ernstige misdrijven die worden bestraft met een criminele straf. Met de lijst, die reeds voorkwam in de Wapenwet van 3 januari 1933, zoals gewijzigd bij de wet van 30 januari 1991, beoogde de wetgever te vermijden dat een particulier met twijfelachtige eerbaarheid, integriteit en bekwaamheid een activiteit zou uitoefenen die een grote impact heeft op de veiligheid van de samenleving. Gold dat standpunt toen evenwel uitsluitend voor de beslissing in verband met de erkenning van wapenhandelaars, dan heeft de wet van 8 juni 2006 de wapenwetgeving willen gelijkschakelen met de wetgeving op de bewakingsondernemingen en privédetectives. Dat die lijst bij artikel 11 van de Wapenwet ook van toepassing werd verklaard op de aanvragers van een wapenvergunning werd verantwoord door de overweging

4 dat men de toekenning van een dergelijke vergunning niet wou overlaten aan willekeur en subjectiviteit. In de parlementaire voorbereiding van de wet van 25 juli 2008 werd de lijst van opgesomde misdrijven uitgebreid omdat de wetgever niet wilde dat gewelddadige en onbetrouwbare personen die zich schuldig maakten aan misbruik van vertrouwen, in het bezit zouden zijn van wapens en van documenten die daarvoor worden afgegeven. De Ministerraad is dan ook van oordeel dat de wetgever verschillende doelstellingen heeft willen nastreven met de opsomming van misdrijven, namelijk het verstrengen van de bestaande wetgeving, de gelijkschakeling van de wapenwetgeving met andere verwante wetgeving en het vermijden van willekeur. De overige, zeer specifieke misdrijven van het Strafwetboek werden niet opgenomen in artikel 5, 4, 2, b), omdat zij niets te maken hebben met betrouwbaarheid in verband met wapenbezit noch met gewelddaden. De wetgever is bijgevolg coherent opgetreden bij de opmaak van de lijst. A.4. De Ministerraad gaat ook dieper in op de specifieke vergelijking met personen die werden veroordeeld wegens een schending van het internationaal humanitair recht en wegens een terroristisch misdrijf, die volgens de verzoekende partij voor het verwijzende rechtscollege niet zijn opgenomen in de lijst en precies het willekeurig karakter ervan aantonen. De Ministerraad wijst allereerst erop dat bij de wet van 25 juli 2008 de voormelde misdrijven wel degelijk werden opgenomen in de lijst. Bovendien houdt de verzoekende partij voor het verwijzende rechtscollege er geen rekening mee dat de vergunning van personen die zijn veroordeeld voor die misdrijven, kan worden beperkt, geschorst of ingetrokken indien blijkt dat het voorhanden zijn van het wapen de openbare orde kan verstoren, zodat a fortiori de vergunning niet zal worden verleend indien de openbare orde kan worden verstoord. Tot slot kwam de opsomming van terroristische misdrijven in artikel 137, 2, van het Strafwetboek nauw overeen met de misdrijven die werden opgenomen in de versie van artikel 5, 4, 2, b), van de Wapenwet, vóór de wijziging ervan bij de wet van 25 juli 2008. Enkel de aard en de context van een terroristisch misdrijf zijn verschillend van de (voordien reeds) opgesomde misdrijven. Dat gold ook voor de ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht opgesomd in titel Ibis van het Strafwetboek. A.5. Of specifieke andere misdrijven zouden moeten worden opgenomen in de lijst van artikel 5, 4, 2, b), is volgens de Ministerraad een loutere beleidskwestie. Wel staat eenduidig vast dat er een gegronde reden was voor de opneming van de veroordeling wegens valsheid in geschrifte in de lijst. Dat ten tijde van de instelling van het beroep tot nietigverklaring bij het verwijzende rechtscollege nog niet alle misdrijven inzake misbruik van vertrouwen waren opgenomen, vormt volgens de Ministerraad, verwijzend naar het arrest nr. 57/98 van 27 mei 1998 van het Hof, ook geen probleem. In dat arrest oordeelde het Hof immers dat een onvolledige lijst van misdrijven geen schending van het gelijkheidsbeginsel inhoudt, zolang de opsomming steunt op een objectief criterium, wat te dezen zeker het geval is. - B - B.1. De prejudiciële vraag betreft de artikelen 11, 3, 2, en 44, 2, juncto artikel 5, 4, 2, b), van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens (hierna : Wapenwet). Op grond van artikel 11, 3, van de Wapenwet wordt de vergunning voor een vergunningsplichtig vuurwapen of de daarbij horende munitie slechts verleend aan personen die voldoen aan onder meer de voorwaarde niet te zijn veroordeeld als dader of medeplichtige wegens één van de misdrijven bedoeld in artikel 5, 4, 1 tot 4.

5 Krachtens artikel 44, 2, eerste lid, moet eenieder die op de datum van de inwerkingtreding van die wet - dit is op 9 juni 2006 voor de meeste bepalingen - een vuurwapen voorhanden heeft dat krachtens die wet vergunningsplichtig is geworden, daarvan binnen zes maanden aangifte doen bij de gouverneur bevoegd voor zijn verblijfplaats, door bemiddeling van de lokale politie. Indien de betrokkene houder is van een jachtverlof of van een sportschutterslicentie, wordt het wapen automatisch op zijn naam geregistreerd. Indien dit niet het geval is, wordt hem een vergunning uitgereikt mits hij meerderjarig is en geen veroordelingen heeft opgelopen zoals bedoeld in artikel 5, 4. Artikel 5, 4, van de Wapenwet, waarnaar artikel 11, 3, verwijst, bepaalt van welke personen de aanvragen voor de erkenning als wapenhandelaar of tussenpersoon onontvankelijk zijn. Onder 2, b), van die bepaling worden vermeld de personen die als dader of medeplichtige veroordeeld zijn wegens een van de misdrijven bepaald in de artikelen 101 tot 135quinquies, 193 tot 214, 233 tot 236, 269 tot 274, 313, 322 tot 331, 336, 337, 344, 345, 347bis, 392 tot 415, 423 tot 442, 461 tot 488, 510 tot 518 en 520 tot 525 van het Strafwetboek. De in artikel 5, 4, 2, b), vermelde lijst werd inmiddels vervangen bij artikel 4, 2, van de wet van 25 juli 2008 tot wijziging van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens (Belgisch Staatsblad, 22 augustus 2008, eerste editie) en omvat thans de misdrijven bepaald in de artikelen 101 tot 135quinquies, 136bis tot 140, 193 tot 226, 233 tot 236, 246 tot 249, 269 tot 282, 313, 322 tot 331bis, 336, 337, 347bis, 372 tot 377, 392 tot 410, 417ter tot 417quinquies, 423 tot 442ter, 461 tot 488bis, 491 tot 505, 510 tot 518, 520 tot 525, 528 tot 532bis en 538 tot 541 van het Strafwetboek. Die wijziging werd als volgt verantwoord : «De in het Strafwetboek vervatte lijst van strafbare feiten waarbij een veroordeelde geen aanvraag mag indienen om een vuurwapenvergunning te verkrijgen, wordt uitgebreid met alle misdrijven waarbij sprake is van geweldpleging en misbruik van vertrouwen» (Parl. St., Kamer, 2007-2008, DOC 52-0474/001, p. 5). B.2. Het verwijzende rechtscollege vraagt aan het Hof of de artikelen 11, 3, 2, en 44, 2, juncto artikel 5, 4, 2, b), van de Wapenwet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schenden, doordat voor de toekenning van vergunningen tot het voorhanden hebben van vuurwapens een onderscheid wordt gemaakt tussen, enerzijds, personen die veroordeeld zijn

6 wegens één van de misdrijven van het Strafwetboek die zijn opgenomen in artikel 5, 4, 2, b), en, anderzijds, personen die veroordeeld zijn wegens andere misdrijven vermeld in het Strafwetboek. B.3. De in het geding zijnde bepalingen, en in het bijzonder artikel 11, leggen in de wet de voorwaarden vast waaronder een wapenvergunning kan worden verkregen. De wetgever beoogde hiermee elke vorm van willekeur en subjectiviteit te vermijden. De voorwaarden op zich waren niet nieuw maar sommige werden nog niet op correcte wijze toegepast (Parl. St., Kamer, 2005-2006, DOC 51-2263/001, p. 26). Eén van de gevallen waarin de aanvraag zal worden geweigerd, is het geval waarin de aanvrager is veroordeeld als dader of medeplichtige wegens één van de misdrijven bedoeld in artikel 5, 4, 1 tot 4. Dat artikel bepaalt de voorwaarden voor de erkenning als wapenhandelaar en werd als volgt verantwoord in de memorie van toelichting : «Deze bepaling maakt het mogelijk beter te voldoen aan de Europese regelgeving. Hierbij werd uitgegaan van een analoge bepaling in de recent aangepaste wetgeving op de bewakingsondernemingen (wet van 10 juni 2001 tot wijziging van de wet van 10 april 1990). [ ] In de bestaande erkenningscriteria worden tenslotte enkele aanpassingen aangebracht die tot doel hebben de risico s voor de openbare orde tot het minimum te herleiden. Zo wordt de toegang tot het beroep nu ook ontzegd aan zij die voor de bestaande reeks opgesomde misdrijven werden veroordeeld tot een straf lichter dan drie maanden gevangenisstraf. Deze lijst wordt uitgebreid met de onverenigbare misdrijven bepaald in de zeer verwante wetgevingen inzake private bewaking en privé-detectives, die op hun beurt de toegang tot deze beroepen ontzeggen aan personen veroordeeld voor inbreuken op de wapenwetgeving. Tot slot wordt ook rekening gehouden met de recente mogelijkheid dat ook rechtspersonen die een erkenning als wapenhandelaar vragen, zelf kunnen zijn veroordeeld wegens de genoemde inbreuken» (Parl. St., Kamer, 2005-2006, DOC 51-2263/001, pp. 22-23). B.4. Op grond van de gezamenlijke lezing van de artikelen 11, 3, en 5, 4, 2, b), die te dezen in het geding zijn, wordt een wapenvergunning geweigerd aan personen die als dader of medeplichtige veroordeeld zijn wegens een van de misdrijven bepaald in de artikelen 101 tot 135quinquies, 193 tot 214, 233 tot 236, 269 tot 274, 313, 322 tot 331, 336, 337, 344, 345, 347bis, 392 tot 415, 423 tot 442, 461 tot 488, 510 tot 518 en 520 tot 525 van het Strafwetboek.

7 Die lijst van misdrijven stemt overeen met de lijst van misdrijven die - als uitsluitingsgrond voor de erkenning als wapenhandelaar (namelijk de persoon die vuurwapens, onderdelen voor die wapens en munitie vervaardigt, herstelt, verkoopt, opslaat, uitvoert, invoert of verkoopt voor groot- of kleinhandel) - werd opgenomen in artikel 1, 2, 2, b), van de wet van 3 januari 1933 «op de vervaardiging van, den handel in en het dragen van wapenen en op den handel in munitie», zoals gewijzigd bij artikel 1 van de wet van 30 januari 1991 (Belgisch Staatsblad, 21 september 1991) en bij artikel 6 van de wet van 10 januari 1999 (Belgisch Staatsblad, 26 februari 1999). Uit de memorie van toelichting bij de voormelde wet van 30 januari 1991 tot wijziging van de wet van 3 januari 1933 blijkt de wil van de wetgever om geen vergunning te verlenen aan een particulier van wie de integriteit twijfelachtig is, wat vooraf dient te worden gecontroleerd : «De artikelen 1 en 2 van de wet van 3 januari 1933 stellen geen enkele voorafgaande controle in voor de uitoefening van een economische activiteit met betrekking tot wapens en munitie. Daardoor is het niet mogelijk een voorafgaande controle uit te oefenen op de eerbaarheid van een particulier en kan de overheid geen particulier waarvan de integriteit twijfelachtig is, uitsluiten uit deze commerciële sector waarvan de weerslag op de openbare veiligheid niet meer moet bewezen worden» (Parl. St., Kamer, 1989-1990, nr. 978/1, p. 2). Daaraan werd toegevoegd dat de aanvragen tot erkenning ingediend door personen tegen wie gerechtelijke beslissingen genomen zijn wegens feiten die hun bekwaamheid om dergelijke activiteiten uit te oefenen in het geding brengen, in principe zonder onderzoek worden afgewezen (ibid., p. 3). B.5. Uit wat voorafgaat vloeit voort dat de maatregel waardoor een wapenvergunning, zelfs in een overgangsregeling als die waarin artikel 44, 2, van de Wapenwet voorziet, wordt geweigerd aan de persoon die is veroordeeld wegens één van de misdrijven in artikel 5, 4, 2, b), van dezelfde wet, waaronder, zoals te dezen, het misdrijf van valsheid in geschrifte, tegemoetkomt aan de zorg van de wetgever om te voorkomen dat een vergunning wordt verleend aan personen die veroordeeld zijn voor feiten die de dader of medeplichtige als onbetrouwbaar doen overkomen voor het bezit van een wapenvergunning. De wetgever heeft derhalve een onderscheid gemaakt dat steunt op een objectief criterium dat redelijk verband houdt met het beoogde doel, zoals het hiervoor werd omschreven, in het bijzonder in B.4.

8 De omstandigheid dat, op het ogenblik van de aanneming van de in het geding zijnde wet, andere, meer recent omschreven misdrijven over het hoofd werden gezien die getuigen van diezelfde onbetrouwbaarheid van de aanvrager, doordat zij feiten van geweldpleging bestraffen, zoals een ernstige schending van het internationaal humanitair recht of één van de terroristische misdrijven, doet geen afbreuk aan de verantwoording van de maatregel. Ook het feit dat de wetgever die situatie nadien heeft verholpen bij de voormelde wet van 25 juli 2008 doet daaraan geen afbreuk. B.6. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

9 Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De artikelen 11, 3, 2, en 44, 2, juncto artikel 5, 4, 2, b), van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet. Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 21 oktober 2010. De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux M. Bossuyt