Datum van inontvangstneming : 02/10/2015



Vergelijkbare documenten
Datum van inontvangstneming : 02/10/2015

Datum van inontvangstneming : 10/03/2017

Datum van inontvangstneming : 27/01/2015

Datum van inontvangstneming : 05/08/2014

Datum van inontvangstneming : 07/02/2017

Datum van inontvangstneming : 28/01/2016

Datum van inontvangstneming : 22/08/2017

Datum van inontvangstneming : 07/07/2017

Datum van inontvangstneming : 10/10/2017

Datum van inontvangstneming : 28/02/2013

Date de réception : 18/10/2011

Datum van inontvangstneming : 24/03/2016

Datum van inontvangstneming : 10/01/2018

Datum van inontvangstneming : 09/06/2017

Datum van inontvangstneming : 19/07/2016

Datum van inontvangstneming : 07/04/2017

Datum van inontvangstneming : 12/07/2013

Datum van inontvangstneming : 19/04/2013

Datum van inontvangstneming : 07/07/2017

Datum van inontvangstneming : 13/10/2017

Datum van inontvangstneming : 13/11/2015

Datum van inontvangstneming : 08/04/2014

Datum van inontvangstneming : 21/03/2017

Datum van inontvangstneming : 06/02/2017

Datum van inontvangstneming : 21/06/2016

Datum van inontvangstneming : 17/12/2013

Datum van inontvangstneming : 08/07/2016

Datum van inontvangstneming : 23/07/2013

Datum van inontvangstneming : 01/09/2015

Datum van inontvangstneming : 07/05/2015

Datum van inontvangstneming : 25/07/2014

Datum van inontvangstneming : 19/06/2015

Datum van inontvangstneming : 18/10/2018

Datum van inontvangstneming : 17/12/2015

Datum van inontvangstneming : 22/05/2017

Datum van inontvangstneming : 08/12/2014

Datum van inontvangstneming : 01/02/2013

Datum van inontvangstneming : 22/06/2017

Datum van inontvangstneming : 19/12/2016

Datum van inontvangstneming : 31/01/2014

Datum van inontvangstneming : 11/07/2014

Datum van inontvangstneming : 21/01/2013

Datum van inontvangstneming : 13/12/2016

Datum van inontvangstneming : 22/02/2013

Datum van inontvangstneming : 09/06/2015

Datum van inontvangstneming : 23/03/2017

Datum van inontvangstneming : 20/01/2017

Datum van inontvangstneming : 02/07/2015

Datum van inontvangstneming : 07/02/2018

Datum van inontvangstneming : 04/01/2018

Datum van inontvangstneming : 27/07/2015

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD. tot wijziging van

Datum van inontvangstneming : 19/04/2013

Datum van inontvangstneming : 26/06/2014

Datum van inontvangstneming : 05/09/2016

Datum van inontvangstneming : 31/08/2015

Datum van inontvangstneming : 18/06/2012

Date de réception : 24/02/2012

Datum van inontvangstneming : 02/02/2016

Datum van inontvangstneming : 08/11/2016

Datum van inontvangstneming : 13/08/2015

Datum van inontvangstneming : 31/07/2014

Datum van inontvangstneming : 13/04/2015

Datum van inontvangstne ming : 24/05/2012

Date de réception : 06/01/2012

Datum van inontvangstneming : 04/03/2013

Datum van inontvangstneming : 09/02/2015

Datum van inontvangstneming : 19/06/2015

Datum van inontvangstneming : 21/11/2017

Vertaling C-441/13-1. Zaak C-441/13. Verzoek om een prejudiciële beslissing

Datum van inontvangstneming : 23/11/2015

Datum van inontvangstneming : 16/09/2013

Datum van inontvangstneming : 17/07/2019

Datum van inontvangstneming : 03/07/2015

VOORSTEL VAN DECREET

Datum van inontvangstneming : 25/08/2014

Datum van inontvangstneming : 11/03/2014

Datum van inontvangstneming : 03/09/2012

Datum van inontvangstneming : 20/09/2016

Datum van inontvangstneming : 13/03/2019

Datum van inontvangstneming : 07/09/2018

Datum van inontvangstneming : 12/03/2015

Datum van inontvangstneming : 18/09/2017

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Datum van inontvangstneming : 27/10/2015

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Datum van inontvangstneming : 14/02/2017

Datum van inontvangstneming : 09/11/2015

Datum van inontvangstneming : 16/12/2016

Datum van inontvangstneming : 19/11/2015

Datum van inontvangstneming : 26/05/2014

Datum van inontvangstneming : 23/05/2014

Datum van inontvangstneming : 20/11/2015

Date de réception : 01/12/2011

Datum van inontvangstneming : 19/03/2019

Datum van inontvangstneming : 13/07/2012

Datum van inontvangstneming : 06/03/2017

Datum van inontvangstneming : 11/12/2012

Datum van inontvangstneming : 21/08/2017

Datum van inontvangstneming : 21/07/2014

Transcriptie:

Datum van inontvangstneming : 02/10/2015

Vertaling C-460/15-1 Zaak C-460/15 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 28 augustus 2015 Verwijzende rechter: Verwaltungsgericht Berlin (Duitsland) Datum van de verwijzingsbeslissing: 26 juni 2015 Verzoekende partij: Schaefer Kalk GmbH & Co. KG Verwerende partij: Bundesrepublik Deutschland VERWALTUNGSGERICHT BERLIN BESCHIKKING In de bestuursrechtelijke zaak tussen Schaefer Kalk GmbH & Co. KG, [OMISSIS] Diez, verzoekster, [OMISSIS] en Bundesrepublik Deutschland, [OMISSIS] verweerster, NL

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 26. 6. 2015 ZAAK C-460/15 heeft de Tiende Kamer van het Verwaltungsgericht Berlin [OMISSIS] op 26 juni 2015 de volgende beschikking gegeven: De behandeling van de zaak voor het Verwaltungsgericht Berlin wordt geschorst. Het Hof van Justitie van de Europese Unie wordt krachtens artikel 267 VWEU verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen: [Or. 2] 1. Is verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie ongeldig en strijdig met de doelen van richtlijn 2003/87/EG, voor zover in artikel 49, lid 1, tweede volzin, ervan wordt bepaald dat CO 2 dat niet in de zin van artikel 49, lid 1, eerste zin, wordt overbracht, wordt geacht te zijn uitgestoten door de installatie die het CO 2 produceert? 2. Is verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie ongeldig en strijdig met de doelen van richtlijn 2003/87/EG, voor zover in bijlage IV, deel 10, ervan wordt bepaald dat CO 2 dat voor de productie van PCC (precipitatie van calciumcarbonaat) naar een andere installatie wordt overgebracht, wordt geacht te zijn uitgestoten door de installatie die het CO 2 produceert? Motivering I. Verzoekster exploiteert een aan de emissieregeling onderworpen installatie voor het branden van kalk in Hahnstätten. Zij heeft de Deutsche Emissionshandelsstelle (Duitse autoriteit voor handel in emissierechten, hierna: DEHSt ) per brief van 31 juli 2013 verzocht om de goedkeuring van een monitoringplan volgens het recht betreffende de emissiehandel, zonder rapportageverplichting betreffende het ter precipitatie van calciumcarbonaat (PCC) overgebrachte CO 2, met de motivering dat CO 2 bij PCC chemisch wordt gebonden en derhalve niet in de atmosfeer terecht komt. Bij beschikking van 10 januari 2013 heeft de DEHSt het monitoringplan van verzoekster goedgekeurd, zonder op de vraag van verzoekster in te gaan. Bij brief van 23 januari 2013 heeft verzoekster bezwaar gemaakt [OMISSIS]. Bij beschikking op bezwaar van 29 augustus 2013 heeft de DEHSt het bezwaar afgewezen, in wezen op grond dat ingevolge artikel 49 en bijlage IV bij verordening (EU) 601/2012 geen rekening wordt gehouden met een afvoercapaciteit. 2

SCHAEFER KALK In het op 10 september 2013 hiertegen ingestelde beroep handhaaft verzoekster haar standpunt. Volgens haar is de regeling in verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie (monitoringverordening), op grond waarvan het CO 2 dat bij PCC wordt gebonden en voor de productie daarvan wordt overgebracht, is onderworpen aan de verplichting tot handel in emissierechten, onrechtmatig, omdat de verordenende bevoegdheid van artikel 14, lid 1, van richtlijn 2003/87/EG (richtlijn emissiehandel) niet een dergelijke regeling omvat. Krachtens dit artikel is de Commissie [Or. 3] bevoegd tot het vaststellen van een verordening voor de bewaking en rapportage van emissies. Het begrip emissie wordt in artikel 3, onder b, van de richtlijn emissiehandel gedefinieerd als de emissie van broeikasgassen in de atmosfeer door bronnen die in een installatie aanwezig zijn. Bij de productie van PCC wordt een deel van het CO 2 dat bij de vervaardiging van kalk vrijkomt en afkomstig is uit de verbranding van grondstoffen of uit de grondstof zelf, getransformeerd en bestaat het daarna niet langer. Dit CO 2 komt op geen enkel moment in de atmosfeer. Uit meerdere punten in de richtlijn emissiehandel (onder andere in de artikelen 4, 5, 6, 12, lid 3, en 14, lid 3, van deze richtlijn) komt naar voren dat enkel de daadwerkelijke emissie van CO 2 of andere broeikasgassen in de atmosfeer hieronder valt. Volgens overweging [20] van richtlijn 2009/29/EG hoeven er voor permanent opgeslagen of vermeden CO 2 geen emissierechten te worden ingeleverd. Ook volgens het doel en de strekking van de richtlijn is het niet noodzakelijk het getransformeerde CO 2 aan de rapportageplicht te onderwerpen, aangezien de emissieloze transformatie juist verhindert dat dat CO 2 in de atmosfeer komt. De monitoringplicht brengt aldus een extra financiële belasting mee voor de exploitant van de installatie, zonder dat dit vanuit het oogpunt van de milieubescherming tot een voordeel leidt. De door de Commissie in overweging 13 van de monitoringverordening aangevoerde reden, eventuele mazen in het net ten aanzien van de overbrenging van inherent of puur CO 2 te dichten, is hier niet relevant. Bij het gebruik van CO 2 ter vervaardiging van PCC betreft het geen pure overdracht van CO 2, maar wordt het CO 2 eerder aansluitend chemisch omgezet. Derhalve is hier, anders dan bij de geologische opslag die in de monitoringverordening de voorkeur geniet, geheel geen sprake meer van CO 2 dat in de atmosfeer kan komen. Tot slot pleit ook de historische uitlegging voor het standpunt van verzoekster. Uit de motivering van de Commissie bij het voorstel voor de richtlijn emissiehandel komt namelijk naar voren, dat ook de Commissie wilde dat de uitstoot van CO 2 in de atmosfeer als voorwaarde gold voor het begrip emissie. Verzoekster verzoekt: dat de beschikking houdende vergunning van verweerster van 10 januari 2013 en de beschikking op bezwaar van verweerster van 29 augustus 2013 nietig wordt verklaard en de aangevraagde vergunning aan verzoekster wordt verstrekt zonder daarin een 3

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 26. 6. 2015 ZAAK C-460/15 4 subsidiair: verplichting op te nemen om het naar een installatie ter vervaardiging van PCC overgebrachte CO 2 als is uitgestoten te rapporteren, en met een dienovereenkomstige instructie in het monitoringplan. [Or. 4] vast te stellen, dat verzoekster niet verplicht is het CO 2 dat is overgebracht naar een installatie ter vervaardiging van PCC, als uitgestoten te rapporteren. Verweerster verzoekt, het beroep te verwerpen. Verweerster staat op het standpunt dat de regelingen in de monitoringverordening enkel invulling geven aan het begrip emissie in de richtlijn emissiehandel. De definitie in artikel 3, onder b), van de richtlijn emissiehandel bevat geen beperking in die zin dat er alleen een verplichting tot rapportage en inlevering zou bestaan voor dat deel van het CO 2, dat rechtstreeks door de CO 2 producerende installatie in de atmosfeer wordt uitgestoten. Voorts voorziet de richtlijn emissiehandel ook in de verplichting tot handel in emissierechten voor activiteiten die zelf geen CO 2 uitstoten, omdat voor de bijbehorende energie-installatie een afzonderlijke vergunning is afgegeven. De ontheffing van CCS (Carbon Capture Storage) dient ertoe de permanente opslag van CO 2 te bevorderen. Deze zienswijze kan niet worden toegepast op vervaardiging van PCC, omdat het CO 2 niet permanent aan de atmosfeer wordt onttrokken. Voorts pleit het feit dat CCS onder de richtlijn emissiehandel valt, zonder dat bij de activiteit zelf CO 2 vrijkomt, ervoor dat met betrekking tot de verplichting tot het handelen in emissierechten uitsluitend de uitputtende opsomming in bijlage I van de richtlijn bepalend is. Daarenboven heeft de Commissie een ruime beoordelingsmarge bij de beoordeling van technisch complexe feiten en dus ook bij de vraag in hoeverre de vastgelegde CO 2 wordt beschouwd als milieuonvriendelijke uitstoot. Aangezien de hoeveelheden CO 2 die ontstaan bij het productieproces in aanmerking worden genomen bij productbenchmarks, moet dit ook gebeuren bij de inlevering, teneinde onrechtmatige neveneffecten te voorkomen. Tot slot is de monitoringverordening in de zogenaamde regelgevingsprocedure met toetsing krachtens besluit 1999/468/EG (comitologiebesluit) vastgesteld, zonder dat er bezwaren zijn opgeworpen. II. De relevante bepalingen van het Unierecht staan in richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap [Or. 5] en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275, blz. 32); de richtlijn emissiehandel in de thans geldende versie. Van toepassing zijn

SCHAEFER KALK artikel 3, onder b), en artikel 14, lid 1, van de richtlijn emissiehandel, alsmede artikel 49, lid 1, en bijlage IV bij verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie van 21 juni 2012 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (Monitoringverordening). De toepasselijke nationale voorschriften [OMISSIS] III. De voorgelegde vragen zijn relevant voor de beslissing. Zij kunnen de omvang van de verplichting tot monitoring en rapportage van verzoekster verduidelijken. Deze vragen zijn tot op heden geen voorwerp geweest van een beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Unie. 5