Rapport. Titel: De onverwachte gevolgen van een aangifte.

Vergelijkbare documenten
Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Gelderland-midden, thans regionale eenheid Oost-Nederland. Datum: 17 oktober 2013

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Noord- Nederland. Datum: 11 februari 2015 Rapportnummer: 2015/030

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Huurcommissie ressort 's-gravenhage te Den Haag. Datum: 17 juni Rapportnummer: 2013/065

Rapport. Datum: 5 april 2006 Rapportnummer: 2006/128

Een onderzoek naar (het gebruik van geluidsopnamen in) de klachtbehandeling door de regionale eenheid van politie Oost-Nederland.

Rapport. Een onderzoek naar een klacht over informatieverstrekking aan derden. Oordeel

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Beoordeling Bevindingen

f. Klachtencoördinator: de klachtencoördinator als bedoeld in artikel 1 van de Uitvoeringsregeling

Een onderzoek naar de handelwijze van de Stichting Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/049

Rapport. Rapport over een klacht over de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. Datum: 24 maart 2015 Rapportnummer: 2015/067

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: 7 juli 2015 Rapportnummer: 2015/109

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Huurcommissie te Den Haag. Datum: 20 februari Rapportnummer: 2013/012

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie-eenheid Den Haag. Datum: 2 maart 2015 Rapportnummer: 2015/047

Klager bevindingen en beoordeling inzake klacht verzoeker/scholengemeenschap

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/332

Verzoeker, die optrad als gemachtigde in een ontslagzaak, klaagt erover dat de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI), thans UWV WERKbedrijf:

Rapport. Datum: 4 december 2010 Rapportnummer: 2010/346

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048

Verstoord contact. Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie-eenheid Oost-Nederland.

Rapport. Datum: 8 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/162

Een onderzoek naar de mogelijkheden van de politie om het maken van beeldopnamen door burgers van slachtoffers te beletten.

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/302

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de directeur Belastingdienst/Zuidwest uit Roosendaal. Datum: 1 juni Rapportnummer: 2011/163

Een onderzoek naar het verstrekken van informatie en de wijze van klachtbehandeling door de politie Oost-Nederland.

Beoordeling Bevindingen

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Rapport over een klacht over het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Amsterdam. Datum: 5 juni Rapportnummer: 2012/0094

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Utrecht. Datum: 16 april Rapportnummer: 2012/062

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Centraal Administratie Kantoor uit Den Haag. Datum: 04 augustus Rapportnummer: 2011/229

Rapport. Datum: 26 september 2005 Rapportnummer: 2005/293

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: 13 juni Rapportnummer: 2012/101

Een onderzoek naar een klacht over de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de Dienst Justitiële Inrichtingen.

de eigen bijdrage 2006 alsmede de naheffing over 2006 onvoldoende duidelijk

Rapport. Rapport over een klacht over het College bescherming persoonsgegevens. Datum: 29 december Rapportnummer: 2011/368

Beoordeling. h2>klacht

hem niet heeft gehoord, ondanks zijn uitdrukkelijke verzoek daartoe;

Rapport. Rapport over een klacht over de regionale politie-eenheid Oost-Brabant. Datum: 16 augustus Rapportnummer: 2013/101

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze ambtenaren zijn kamer hebben doorzocht om zijn legitimatiebewijs te vinden.

Rapport. Datum: 28 juni 2006 Rapportnummer: 2006/234

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 24 augustus 1998 Rapportnummer: 1998/348

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Datum: 26 januari 2015 Rapportnummer: 2015/015

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/175

Rapport. Datum: 8 mei 2002 Rapportnummer: 2002/142

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

I. Ten aanzien van het afwijzen van verzoekster voor een vaste functie

Rapport. Datum: 21 juni 2000 Rapportnummer: 2000/224

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 13 januari 2006 Rapportnummer: 2006/005

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 21 juli 2005 Rapportnummer: 2005/209

Rapport. Rapport over een klacht over de gemeente Weert. Datum: 27 juni Rapportnummer: 2013/073

Rapport. Datum: 3 december 1998 Rapportnummer: 1998/535

Rapport. Datum: 22 december 2008 Rapportnummer: 2008/317

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/267

Rapport. Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/221

Rapport. Datum: 27 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/181

Rapport. Datum: 26 april 2000 Rapportnummer: 2000/163

Rapport. Datum: 20 december 2005 Rapportnummer: 2005/389

Rapport. Datum: 23 mei 2003 Rapportnummer: 2003/148

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de Dienst Terugkeer en Vertrek.

Een onderzoek naar een klacht over informatieverstrekking aan een derde.

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de William Schrikker Groep. Datum: 9 augustus Rapportnummer: 2011/241

Verzoeker klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in strijd met:

Een onderzoek naar het vorderen van een identiteitsbewijs door de politie.

Rapport. Datum: 1 februari 2007 Rapportnummer: 2007/021

Rapport. Datum: 15 augustus 2006 Rapportnummer: 2006/280

2. Het UWV nodigde verzoeker op 19 september 2006 uit voor een gesprek met de arbeidsdeskundige op 26 september 2006.

Rapport. Datum: 9 december 2002 Rapportnummer: 2002/374

5. Verzoeker kon zich niet vinden in de reactie van W. en wendde zich bij brief van 26 januari 2009 tot de Nationale ombudsman.

Rapport. Datum: 25 januari 2007 Rapportnummer: 2007/012

Naar aanleiding van de beslissing van de gemeente van 16 maart 2007 wendde verzoekster zich opnieuw tot de Nationale ombudsman.

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Een onderzoek naar het verstrekken van een strafdossier door het Openbaar Ministerie aan een curator.

Rapport. Datum: 23 september 2005 Rapportnummer: 2005/288

Rapport. Datum: 28 september 2007 Rapportnummer: 2007/205

Rapport. Datum: 25 september 2006 Rapportnummer: 2006/323

Rapport. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over het Openbaar Ministerie gegrond.

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/279

Rapport. Rapport over het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Amsterdam. Datum: 29 augustus Rapportnummer: 2012/137

Rapport. Datum: 31 augustus 2005 Rapportnummer: 2005/255

Rapport. Datum: 26 augustus 2005 Rapportnummer: 2005/249

Rapport. Datum: 28 januari 1999 Rapportnummer: 1999/027

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/174

Rapport. Datum: 23 april 2007 Rapportnummer: 2007/069

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/321

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Randmeren uit Zwolle. Datum: 11 april Rapportnummer: 2011/105

Rapport. Datum: 8 juni 2006 Rapportnummer: 2006/197

Rapport. Datum: 9 november 2006 Rapportnummer: 2006/361

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de politie-eenheid Den Haag. Datum: 23 december 2015 Rapportnummer: 2015/175

Rapport. Datum: 3 maart 1999 Rapportnummer: 1999/087

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/334

Rapport. Datum: 9 november 2007 Rapportnummer: 2007/251

Rapport. Klacht over UWVWerkbedrijf uit Groningen. Datum: Rapportnummer:

Rapport. Rapport over een klacht over het UWV te Amsterdam. Datum: 19 september Rapportnummer: 2013/0128

Transcriptie:

Rapport Titel: De onverwachte gevolgen van een aangifte. Een onderzoek naar een klacht over de politie eenheid Noord Nederland en naar een klacht over de klachtencommissie van de politie eenheid Noord Nederland. Oordeel Op basis van het onderzoek vindt de klacht over de chef van de politie eenheid Noord Nederland en over de klachtencommissie van de politie eenheid Noord Nederland gegrond. Datum: 23 juli 2018 Rapportnummer: 2018/057

2 KADER Wet politiegegevens Politieambtenaren zijn op grond van de Wet politiegegevens verplicht om gegevens over personen geheim te houden, tenzij hun taak het noodzakelijk maakt om die gegevens aan derden te geven. Dit kan bijvoorbeeld zijn om strafbare feiten op te sporen. Dit is geregeld in artikel 7 en 19. (zie Achtergrond onder I). Wat is er gebeurd? Verzoekers aangiftes van oplichting Verzoeker is gedetineerd sinds 2004. Sinds 2015 verblijft hij in een TBS kliniek. Hij heeft op 28 april 2016, aangevuld op 27 december 2016, aangifte gedaan tegen zijn broer van oplichting. Verzoeker verklaarde in zijn aangifte dat hij zijn paspoort en zijn bankpas aan zijn broer had gegeven, omdat hij gedetineerd was. Volgens verzoeker had zijn broer in 2007 op verzoekers naam een uitkering bij het UWV aangevraagd en gekregen voor ruim 20.000. Ook had verzoekers broer volgens verzoeker in 2014 in Duitsland geld (ongeveer 7.000) opgenomen van verzoekers bankrekening. Verzoekers broer is inmiddels verdwenen. Informatie van de politie aan het UWV Politieambtenaar L. vond verzoekers verhaal onduidelijk. L. wilde weten hoe de uitkering bij het UWV in 2007 was aangevraagd, omdat verzoeker was gedetineerd. Daarom belde hij op 11 januari 2017 met een contactpersoon van het UWV. L. zei in dat gesprek dat verzoeker in een TBS kliniek verbleef. De contactpersoon deelde daarop mee dat verzoeker helemaal geen uitkering had gekregen in 2007, maar dat hij die wel kreeg sinds 2016, wegens een gewijzigde detentiestatus. De contactpersoon bij het UWV vroeg aan L. welke detentiestatus verzoeker op dat moment had, en betwijfelde of verzoeker wel recht had op een uitkering. Een collega van L. deed na dit gesprek navraag bij de kliniek over verzoekers detentiestatus. L. belde daarna het UWV terug om verzoekers detentiestatus door te geven. Het UWV maakte vervolgens gebruik van zijn formele bevoegdheid, op grond van artikel 54 van de Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen (SUWI, zie Achtergrond onder III) en verzocht aan de TBS kliniek om informatie over verzoekers detentiestatus. Daarna startte het UWV een invorderingsprocedure bij verzoeker, omdat hij onterecht een uitkering had ontvangen. Verzoeker voert hiertegen een procedure. De politie seponeerde verzoekers aangiftes tegen zijn broer. Klachtbehandeling bij de politie Verzoeker diende via zijn advocaat een klacht in bij de politie. De klacht hield in dat L. onderzoek had moeten doen naar de geldopname in Duitsland in 2014 in plaats van het UWV te bellen. Ook had L. niet verzoekers verblijfplaats aan het UWV mogen doorgeven. En L. had zeker niet het UWV mogen terugbellen om verzoekers detentiestatus door te geven, na navraag bij de TBS kliniek. Hiermee had L. verzoekers privacy geschonden.

3 Verzoeker eiste materiële en immateriële schadevergoeding van de politie wegens schending van zijn privacy. De hoorzitting De klachtencommissie nodigde verzoekers advocaat bij brief van 15 juni 2017 uit voor een hoorzitting op 21 juli 2017. Meteen na ontvangst van deze uitnodiging verzocht verzoekers advocaat om de hoorzitting te verzetten omdat hij op 21 juli ging trouwen. De klachtencommissie wees dit verzoek af. Hierop gaf de advocaat een nadere schriftelijke toelichting op de klacht. Verzoeker en zijn advocaat waren niet aanwezig tijdens de hoorzitting. L. was wel aanwezig. Hij legde een verklaring af. Ook zond L. twee dagen voor de hoorzitting aan de klachtencommissie een nader rapport (van 19 juli 2017). De klachtencommissie zond dit rapport van L. niet aan verzoeker of aan de politiechef. Het advies van de klachtencommissie De klachtencommissie baseerde haar advies aan de korpschef mede op dit nadere rapport van L. De klachtencommissie gaf in het advies aan dat zij het betreurde dat verzoekers advocaat (of een vertegenwoordiger van het kantoor) niet aanwezig was bij de zitting om zijn visie op de zaak te geven. Daarmee had hij zichzelf de kans ontnomen om zijn verhaal rond de klacht duidelijk te maken. De klachtencommissie was van mening dat geen sprake was van schending van de privacy. De klachtencommissie gaf daartoe aan dat tijdens het gesprek met het UWV was gebleken dat verzoeker een strafbaar feit had gepleegd. Volgens de klachtencommissie heeft een politieambtenaar de plicht om hier iets mee te doen, zodat het verstrekken van verzoekers verblijfplaats valt onder de uitzondering van artikel 7 Wet politiegegevens (Wpg, zie Achtergrond onder I). De politiechef oordeelde dat de klacht ongegrond was, op basis van het advies van de klachtencommissie. Verzoeker was het niet eens met deze beslissing en diende een klacht in bij de Nationale ombudsman. KLACHT Verzoeker klaagt erover dat een met naam genoemde politieambtenaar van de eenheid Noord-Nederland op 11 januari 2017 verzoekers privacy heeft geschonden door op verzoek van het UWV aan het UWV informatie te verschaffen over de detentiestatus van verzoeker. Verzoeker klaagt eveneens over de wijze waarop de klachtencommissie van de politie Noord-Nederland zijn klacht heeft behandeld.

4 BEVINDINGEN 1. Schending van verzoekers privacy Visie van betrokken ambtenaar L. L. gaf in zijn nadere rapport van 19 juli 2017 onder meer aan dat verzoekers advocaat niet het politieonderzoek kon beperken. L. wist niet dat hij niet had mogen zeggen dat verzoeker in een TBS kliniek verbleef, omdat hij niet wist dat verzoeker in 2016 zelf een uitkering had aangevraagd. L. legde in het kader van het onderzoek van telefonisch een verklaring af tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman. L. verklaarde dat hij zich het gesprek op 11 januari 2017 met het UWV niet meer precies kon herinneren. Hij kon zich nog wel herinneren dat hij met zijn contactpersoon van het UWV heeft gesproken. Verzoekers aangifte diende als start van het onderzoek. Deze aangifte was echter niet heel specifiek. Daarom heeft hij informeel contact opgenomen met het UWV om de situatie duidelijker te krijgen. Het UWV was daarmee getuige. L. ging daarbij uit van verzoekers aangifte. L. heeft aan de contactpersoon van het UWV verteld over de reden waarom hij contact opnam. Hij heeft gezegd dat verzoeker zijn paspoort aan zijn broer had gegeven vanwege zijn detentie, omdat verzoeker dat zelf in zijn aangifte had aangegeven. Daarnaast was verzoekers detentie relevant voor de onderzoeksvragen in dat gesprek, te weten hoe de uitkering was aangevraagd, juist omdat verzoeker had verklaard dat hij zijn paspoort had afgegeven aan zijn broer vanwege zijn detentie. Daarop merkte het UWV op dat verzoeker nu een uitkering kreeg, en dat het raar was dat verzoeker was gedetineerd. Het UWV vroeg hem of de politie kon nagaan of het klopte dat verzoeker was gedetineerd en om uit te zoeken wat verzoekers detentiesituatie was. L. heeft daarop tegen het UWV gezegd dat hij dat kon doen. Hij heeft er bij het UWV wel op aangedrongen dat het UWV daar geen rechten aan kon ontlenen, en dat het UWV zijn informatie zelfstandig moest verifiëren. Dat heeft het UWV ook gedaan. Hij had inderdaad het UWV teruggebeld, maar het UWV wist al in het eerste gesprek dat verzoeker gedetineerd was. Volgens L. was het nadelige effect voor verzoeker tijdens het eerste gesprek ontstaan en niet omdat hij het UWV had teruggebeld. Het is niet zijn bedoeling geweest om verzoeker nadeel toe te brengen. Hij heeft met zijn aanvullende rapportage en zijn uitgebreide verklaring geprobeerd om zoveel mogelijk details te vermelden. Achteraf gezien was het misschien beter geweest als hij eerst contact had opgenomen met de officier van justitie, voordat hij het UWV terugbelde. Het was van verzoeker overigens ook handiger geweest als hij open was geweest over zijn uitkering, zo stelde L.

5 Visie politiechef De politiechef gaf in reactie op de klacht aan dat hij bleef bij zijn eerdere standpunt dat de klacht ongegrond was. De politiechef gaf daartoe aan dat het eerste gesprek dat L. met het UWV voerde, binnen de kaders van de Wpg valt. De politiechef vond het tweede gesprek onrechtmatig. Hij was van mening dat de Wpg geen bevoegdheid kent voor de politie om informatie aan het UWV te verstrekken ten behoeve van de informatiepositie van het UWV zelf. Daarbij merkte hij wel op dat deze informatie in het eerste gesprek al was gedeeld. De politiechef was bereid om verzoeker zijn excuses hiervoor aan te bieden. Ook zou deze onrechtmatige verstrekking worden besproken met de betreffende politiemedewerkers, om herhaling in de toekomst te voorkomen. Dit maakte echter niet dat de klacht gegrond was, aldus de politiechef. Reactie verzoeker Verzoekers advocaat vond het niet met elkaar te rijmen dat de politiechef de klacht enerzijds ongegrond verklaarde, maar anderzijds van mening was dat de nadere informatie onrechtmatig was verstrekt. De advocaat voegde hier nog aan toe dat verzoeker eerst was gedetineerd in een penitentiaire inrichting, en daarna naar een TBS kliniek was overgeplaatst. Daarom dacht verzoeker dat zijn detentiestatus was gewijzigd en dat hij vanwege zijn verblijf in deze kliniek recht had op een uitkering. Dat bleek echter niet het geval te zijn. 2. De klachtbehandeling Verzoekers toelichting op de klacht over de klachtbehandeling Verzoekers advocaat was van mening dat de klachtencommissie de hoorzitting had moeten uitstellen wegens een zwaarwegende omstandigheid, zoals is vermeld in artikel 9.3 van het Huishoudelijk Reglement Klachtencommissie politie (zie Achtergrond, onder II). Verzoekers advocaat vond dat sprake was van een zwaarwegende omstandigheid vanwege zijn huwelijk, waarbij zijn kantoorgenoten waren uitgenodigd, en vanwege het feit dat verzoeker zelf vanwege zijn detentie niet aanwezig kon zijn. Hij vond de opmerking van de klachtencommissie in het advies dat zij zijn afwezigheid betreurde, een trap na. Bovendien had de klachtencommissie het advies mede gebaseerd op een rapport dat hij niet kende. Dit vond hij in strijd met artikel 11 van dit Huishoudelijk Reglement. De visie van de klachtencommissie De klachtencommissie gaf aan dat zij beoordeelde of verplaatsing van de hoorzitting binnen een redelijke termijn mogelijk was. In dit geval was verplaatsing niet mogelijk en niet wenselijk, omdat de hoorzitting in verzoekers zaak de laatste zitting was voor de vakantieperiode. De klachtencommissie gaf geen oordeel over de zwaarwegendheid van de argumenten van verzoekers advocaat om niet bij de zitting aanwezig te zijn. De klachtencommissie ging er vanuit dat een klager een goede reden heeft voor het verzoek om de zitting te verplaatsen.

6 De klachtencommissie gaf verder aan dat zij een zitting nooit opschortte vanwege aanvullende stukken. Het was eleganter en correcter geweest als het rapport van L. wel was toegestuurd aan de advocaat. De klachtencommissie achtte de kans echter zeer klein dat een reactie op het rapport tot nieuwe inzichten en een ander advies van de commissie zou hebben geleid. BEOORDELING 1. Schending van verzoekers privacy Het is een vereiste van behoorlijk overheidsoptreden dat de overheid grondrechten van burgers respecteert. Een van deze grondrechten is het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Dit grondrecht is in het geding als de politie privacygevoelige informatie verstrekt aan derden. Het verstrekken van gegevens mag slechts plaatsvinden voor zover dit bij of krachtens de wet uitdrukkelijk is toegestaan. Op grond van artikel 7 in combinatie met artikel 19 van de Wet politie gegevens (zie Achtergrond onder I), mag de politie persoonsgegevens verstrekken aan een derde. Bijvoorbeeld als dit noodzakelijk is om strafbare feiten op te sporen. Daarbij moet de proportionaliteit en subsidiariteit in acht worden genomen. Dit betekent dat alleen die persoonsgegevens mogen worden vermeld die noodzakelijk zijn voor het politieonderzoek. Uit het onderzoek van is gebleken dat de politie het UWV heeft gebeld in het kader van het onderzoek naar aanleiding van verzoekers aangifte tegen zijn broer van fraude met een UWV uitkering. Tijdens dit gesprek heeft de politie verzoekers detentie vermeld. De Nationale ombudsman vindt het begrijpelijk dat de politie wilde weten hoe de uitkering was aangevraagd. Dit hield verband met het feit dat verzoeker had verklaard dat hij vanwege zijn detentie zijn paspoort en zijn bankpas aan zijn broer had gegeven. De onderzoeksvraag hield dan ook verband met verzoekers detentie. De politie had daarom een wettelijke grondslag om persoonsgegevens van verzoeker aan het UWV te verstrekken die verband houden met het onderzoek naar verzoekers aangifte. Uit het onderzoek van is verder gebleken dat het UWV tijdens het telefoongesprek met de politie constateerde dat verzoeker een uitkering ontving wegens gewijzigde detentieomstandigheden, waar verzoeker mogelijk geen recht op had. De politie is vervolgens op verzoek van het UWV nagegaan wat verzoekers detentiestatus was en heeft verzoekers detentiestatus doorgegeven in een tweede gesprek met het UWV. De Nationale ombudsman overweegt dat het UWV (onder andere aan de politie) informatie mag vragen die noodzakelijk is voor de uitvoering van de taak, op grond van

7 artikel 54 SUWI. De politie kan op grond van artikel 19 Wpg (sub a of d) deze informatie verstrekken in het kader van het opsporen van een strafbaar feit of het uitoefenen van toezicht op het naleven van regelgeving. Het is echter niet gebleken dat een van deze twee gronden van toepassing was. Dat betekent dat de politie het aan het UWV had moeten overlaten om nadere stappen te ondernemen, zoals het UWV ook heeft gedaan. Zoals de politiechef heeft aangegeven, had de politie het UWV niet moeten terugbellen. Dit leidt tot de conclusie dat het tweede gesprek met het UWV onjuist was, en dat de politie hiermee verzoekers privacy onvoldoende heeft gerespecteerd. Zij het dat inhoudelijk geen andere informatie is verstrekt, dan de informatie die de politie eerder in een ander kader wel mocht verstrekken. De onderzochte gedraging is niet behoorlijk. 2. De klachtbehandeling Het vereiste van fair play houdt in dat de overheid de burger de mogelijkheid geeft om zijn procedurele kansen te benutten en daarbij zorgt voor een eerlijke gang van zaken. Dit brengt mee dat een klachtencommissie een klacht zorgvuldig behandelt. Dit houdt onder meer in dat zij oog heeft voor het belang van een klager om zijn standpunt tijdens een hoorzitting naar voren te (laten) brengen. Op grond van artikel 9.3 van het Huishoudelijk Reglement (zie Achtergrond onder II) kan de datum van de hoorzitting bij de klachtencommissie wegens een zwaarwegende omstandigheid worden verplaatst. Uit het onderzoek is gebleken dat verzoekers advocaat had verzocht om de hoorzitting te verplaatsen, omdat de hoorzitting plaatsvond op dezelfde dag als zijn huwelijk. Daarbij had hij zijn kantoorgenoten uitgenodigd, en kon hij dus geen waarnemer sturen. Verzoeker kon evenmin aanwezig zijn omdat hij gedetineerd is. De Nationale ombudsman is van mening dat hiermee sprake was van een zwaarwegende omstandigheid om de zitting op te schorten. De Nationale ombudsman maakt uit de lezing van de klachtencommissie op dat de klachtencommissie bij het verzoek om de zitting te verplaatsen alleen heeft meegewogen of verplaatsing van de zitting mogelijk dan wel wenselijk was vanuit het oogpunt van de agenda van klachtencommissie, en hierbij niet heeft betrokken wat de reden was van het verzoek om de zitting te verplaatsen. De Nationale ombudsman is het met de klachtencommissie eens dat verplaatsing van de zitting minder wenselijk was, omdat dit de laatste zitting was voor de zomervakantie. Dit zou inderdaad een paar maanden vertraging betekenen. Dit mag echter niet doorslaggevend zijn. De klachtencommissie had met verzoekers advocaat kunnen overleggen over zijn verzoek om de zitting te verplaatsen. De klachtencommissie had de advocaat kunnen wijzen op het gevolg, te weten verdere vertraging. Als verzoeker dan zou vasthouden aan zijn wens om de zitting te verplaatsen, zou hij daarmee akkoord zijn gegaan met de vertraging.

8 Daarnaast stelt dat de opmerking van de klachtencommissie dat zij het betreurde dat verzoekers advocaat niet aanwezig was, omdat hij zichzelf hiermee de mogelijkheid had ontnomen om zijn verhaal duidelijk te maken, niet passend is. Juist als de klacht van verzoeker niet duidelijk was, was het zaak geweest om hier tijdens de hoorzitting opheldering over te krijgen en daarom in overleg met de advocaat van verzoeker te zoeken naar een mogelijkheid waarbij ook hij aanwezig kon zijn. Hierbij komt nog dat de klachtencommissie in strijd met artikel 11 van het Huishoudelijk Reglement (zie Achtergrond onder II) het aanvullend rapport van politieambtenaar L. niet meteen aan verzoekers advocaat heeft doorgestuurd, en evenmin als bijlage bij het advies heeft gevoegd. Dit is onjuist, omdat het van belang is dat alle partijen op de hoogte zijn van alle relevante informatie tijdens de klachtprocedure. Bovendien heeft de klachtencommissie het advies wel mede op dit rapport gebaseerd. Hier doet niet aan af of een eventuele reactie van de verzoeker al dan niet tot wijziging van het advies had geleid. Dit leidt tot de conclusie dat de klachtbehandeling op deze punten in strijd is met het beginsel van fair play. De onderzochte gedraging is niet behoorlijk. CONCLUSIE De klacht over de onderzochte gedraging van de politiechef van de politie eenheid Noord Nederland is gegrond, wegens strijd met het vereiste dat grondrechten, in dit geval verzoekers privacy, moeten worden gerespecteerd. De klacht over de onderzochte gedraging van de klachtencommissie van de politie De Nationale ombudsman, Reinier van Zutphen eenheid Noord Nederland is gegrond, wegens strijd met het vereiste van fair play.

9 ACHTERGROND/BIJLAGEN I Wet Politiegegevens Artikel 7. (geheimhoudingsplicht) 1 "De ambtenaar van politie of de persoon aan wie politiegegevens ter beschikking zijn gesteld is verplicht tot geheimhouding daarvan behoudens voor zover een bij of krachtens de wet gegeven voorschrift tot verstrekking verplicht, de bepalingen van paragraaf 3 verstrekking toelaten of de politietaak in bijzondere gevallen tot verstrekking noodzaakt. 2 De persoon aan wie politiegegevens zijn verstrekt is verplicht tot geheimhouding daarvan behoudens voor zover een bij of krachtens de wet gegeven voorschrift tot verstrekking verplicht of zijn taak daartoe noodzaakt." Artikel 19. (verstrekking aan derden incidenteel) "In bijzondere gevallen kan de verantwoordelijke, voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang, in overeenstemming met het bevoegd gezag, bedoeld in de artikelen 11, 12 en 14 van de Politiewet 2012, beslissen tot het verstrekken van politiegegevens aan personen of instanties voor de volgende doeleinden: a. het voorkomen en opsporen van strafbare feiten; b. het handhaven van de openbare orde; c. het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven; d. het uitoefenen van toezicht op het naleven van regelgeving." II Huishoudelijk Reglement klachtencommissies politie 2013 9. Procedure hoorzitting "9.3. Een verzoek van de klager en/of de betrokken ambtenaar van politie tot wijziging van de datum en/of het tijdstip van het horen kan slechts worden gehonoreerd, indien zich zwaarwegende omstandigheden voordoen die niet voor rekening van de verzoeker komen." 11. Advies "11.3. De klachtencommissie stuurt de klager en de betrokken ambtenaar van politie een afschrift van aanvullende rapporten en stukken en biedt hun binnen een door de klachtencommissie te stellen termijn de gelegenheid daarop te reageren. 11.4. Na ontvangst van de aanvullende informatie en de eventuele reacties daarop van de klager en de betrokken ambtenaar van politie brengt de klachtencommissie zo spoedig mogelijk het advies uit." III Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen (SUWI) "Artikel 54: Verstrekking van gegevens aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, de Sociale verzekeringsbank, de Inspectie SZW en de minister.

10 1. Een ieder verstrekt op verzoek aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen ( ), kosteloos, alle gegevens en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van bij of krachtens deze wet of enige andere wet door het desbetreffende bestuursorgaan en de Inspectie SZW uit te voeren taken ten opzichte van: a. De betrokken persoon zelf; ( ) 9. Onze Minister van Veiligheid en Justitie verstrekt ten aanzien van de persoon die rechtens zijn vrijheid is ontnomen of de persoon die zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel, onverwijld en kosteloos de gegevens en alle overige opgaven en inlichtingen, waarover deze beschikt en die noodzakelijk zijn voor het recht op uitkering, aan de Sociale verzekeringsbank en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, waarbij hij gebruik kan maken van het burgerservicenummer."