De arbeidsmarktpositie van niet-westerse immigratiecohorten in de eerste jaren van verblijf in Nederland 1



Vergelijkbare documenten
Arbeidsmarkttransities van recente niet-westerse immigranten in Nederland

Samenvatting. Wat is de kern van de Integratiekaart?

Werk en uitkering van Turkse en Marokkaanse immigranten

10 Samenvatting en conclusies

Migranten: wie komen, wie gaan terug en wie laten hun gezin overkomen?

Veranderingen in arbeidsparticipatie van gescheiden moeders

Bijlagen bij hoofdstuk 4 Opleidingsniveau en taalvaardigheid

12. Vaak een uitkering

Factsheet Maatschappelijke positie van Voormalig Antilliaanse / Arubaanse Migranten in Nederland

Gezinshereniging en gezinsvorming na immigratie

Embargo t/m woensdag 16 december 2015, uur. Publicatie Policy Brief Geen tijd verliezen. Van opvang naar integratie van asielmigranten

2. Groei allochtone bevolking fors minder

Allochtone vrouwen: arbeidsdeelname en verandering in de gezinssituatie

7. Deelname en slagen in het hoger onderwijs

CBS-berichten: Arbeidsmigratie naar en uit Nederland

Personen met een uitkering naar huishoudsituatie

Cohortvruchtbaarheid van niet-westers allochtone vrouwen

Mantelzorgers op de arbeidsmarkt

Thuis voelen in Nederland: stedelijke verschillen bij allochtonen

Vluchtelingen en gezinsmigranten vinden moeilijk werk

Alleenstaande moeders op de arbeidsmarkt

8. Werken en werkloos zijn

Zijn autochtonen en allochtonen tevreden met hun buurtbewoners?

Sterke toename alleenstaande moeders onder allochtonen

Immigranten op de arbeidsmarkt

Niet-westerse allochtonen behoren minder vaak tot de werkzame beroepsbevolking 1) Arbeidsdeelname niet-westerse allochtonen gedaald

Ontwikkelingen in de volgmigratie van asielmigranten

Steeds meer niet-westerse allochtonen in het voltijd hoger onderwijs

2. De niet-westerse derde generatie

Artikelen. Determinanten van de vruchtbaarheid onder allochtone vrouwen. Aslan Zorlu 1)

Bevolkingsprognose : veronderstellingen over emigratie

Partnerkeuze van allochtonen

De integratie van Antillianen in Nederland. Presentatie 9 juni: De Caribische demografie van het Koninkrijk der Nederlanden

11. Stijgende inkomens

Bijna helft immigranten geen blijvers. inhoud. 65 Bijna helft immigranten geen blijvers 69 Demodata 69 Weinig ouderen overleven hun kinderen

Artikelen. Arbeidsparticipatie van vrouwen: een vergelijking naar opleidingsniveau, leeftijd en herkomst

Bijlage bij hoofdstuk 9 Geregistreerde criminaliteit onder nietwesterse allochtonen en autochtonen

10. Veel ouderen in de bijstand

4. Kans op echtscheiding

Immigranten op de arbeidsmarkt

Demografische levensloop van jongeren na het uit huis gaan

Kenmerken van wanbetalers zorgverzekeringswet

Nederland: van immigratie- naar emigratieland?

Persbericht. Maatschappelijke achterstand allochtonen is hardnekkig Jaarrapport Integratie EMBARGO tot dinsdag 20 septemper 2005, 15.

Steeds meer niet-westerse arbeidsmigranten en studenten naar Nederland

Allochtonen, 2012 Gepubliceerd op Compendium voor de Leefomgeving (

Pensioenaanspraken in beeld

Allochtonenprognose : bijna twee miljoen niet-westerse allochtonen in 2010

Bijlagen bij hoofdstuk 6 Arbeid en inkomen

Factsheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam Werkloosheid stijgt naar 24% Definities. Nummer 6 juni 2014

Langdurige werkloosheid in Nederland

Allochtonen op de arbeidsmarkt

Bijlagen Jaarrapport integratie 2011

Gemengd Amsterdam * in cijfers*

Regionale verschillen in de vruchtbaarheid van autochtonen en allochtonen

Meer of minder uren werken

BIJLAGEN. Jaarrapport integratie 2013

Meerdere keren zonder werk

Herintreders op de arbeidsmarkt

Demografie van (niet-westerse) allochtonen in Nederland

Bevolkingstrends Allochtonen en geluk. Karolijne van der Houwen Linda Moonen Oktober 2014 CBS Bevolkingstrends oktober

BIJLAGEN. Dichter bij elkaar? De sociaal-culturele positie van niet-westerse migranten in Nederland. Willem Huijnk Jaco Dagevos

Facts en figures Integratie etnische minderheden 2005

Jongeren op de arbeidsmarkt

Beroepsbevolking 2005

Factsheet Demografische ontwikkelingen

Administratieve correcties in de bevolkingsstatistieken

Eerder verblijf in Nederland vergroot kans op vertrek én terugkomst

Immigranten op de stedelijke woningmarkt

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Bevolking groeit tot 17,5 miljoen in 2038

Demografische kenmerken van Tsjechen en Slowaken in Nederland

Arbeidsdeelname van paren

Bijlagen bij hoofdstuk 7 Sociaal-culturele integratie Sandra Beekhoven (SCP) en Jaco Dagevos (SCP)

Oudere migranten in Nederland. Jeroen Ooijevaar NVD-seminar oudere migranten, 6 oktober 2017

Achterblijvers in de bijstand

FORUM Factsheet Jeugdwerkloosheid,

CBS-berichten: Veranderingen in de arbeidsparticipatie in Nederland sinds 1970

Herkomst en kenmerken van immigranten uit de voormalige Sovjet-Unie

Bevolkingsprognose : veronderstellingen over emigratie

Sociaaleconomische positie van ouders en kinderen naar herkomst

Samenvatting. De belangrijkste bevindingen per migratietype

Bijlagen Bouwend aan een toekomst in Nederland

Prognose van emigratie op basis van een retourmigratiemodel

Waar zijn allochtone werknemers in dienst?

10. Banen met subsidie

Uit huis gaan van jongeren

Eindexamen aardrijkskunde vmbo gl/tl II

Maatschappelijke participatie als opstap naar betaald werk.

Huishoudensontwikkelingen bij allochtonen

FORUM Monitor Allochtonen op de arbeidsmarkt: effecten van de economische crisis 2 e kwartaal 2009

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Tempo vergrijzing loopt op

Potentiële Voortijdig Schoolverlaters in Nederland Toelichting bij de tabellen

Locatiekeuze van immigranten in de eerste vier jaar na aankomst

14 Arbeidsmigratie naar Nederland

Voortijdig schoolverlaten 0c het voortgezet et onderwijs in

Deelname van allochtonen aan de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW) over 1e halfjaar 2001

monitor Marokkaanse Nederlanders in Maassluis bijlage(n)

Potentiële Voortijdig Schoolverlaters in Nederland Toelichting bij de tabellen

Prognose van de bevolking naar herkomst,

Bevolkingsprognose : veronderstellingen over immigratie

Transcriptie:

De arbeidsmarktpositie van niet-westerse immigratiecohorten in de eerste jaren van verblijf in Nederland 1 Roel Jennissen en Ko Oudhof* Samenvatting In deze studie wordt nagegaan in hoeverre en in welk tempo niet-westerse immigranten erin slagen betaalde arbeid te verwerven. Door gebruik te maken van het Sociaal Statistisch Bestand (SSB) konden alle niet-westers allochtone nieuwkomers die zich tussen september 1998 en september 2002 in Nederland vestigden tot en met september 2004 gevolgd worden. Beschrijvende analyses laten het aandeel van de nieuwkomers zien dat in de daaropvolgende jaren werkzaam was. In deze bijdrage worden daarnaast met behulp van multivariate analyses de determinanten van de kans op het hebben van een bepaalde arbeidsmarktpositie voor de niet-westerse immigratiecohorten 1999-2002 in kaart gebracht. Inleiding De arbeidsmarktpositie van allochtonen is een belangrijke, zo niet de belangrijkste, indicator voor de economische integratie van deze bevolkingsgroep in de Nederlandse samenleving. De op de werkvloer gelegde (sociale) contacten tussen allochtonen en autochtonen zullen ook aan de (sociaal-culturele) integratie van allochtonen bijdragen. Er is dus alle reden om de arbeidsmarktpositie migranten naar Nederland te monitoren. In deze bijdrage wordt de arbeidsmarktpositie van vier niet-westers allochtone cohorten (1999-2002) eerstegeneratie immigranten 2 tot het jaar 2004 gevolgd. Op deze manier kunnen we zien hoe het deze immigranten verging op de arbeidsmarkt. Alle niet-westers allochtone nieuwkomers in de leeftijd van 25 tot en met 60 jaar die zich tussen september 1998 en september 2002 in Nederland vestigden, 3 zijn gevolgd tot en met september 2004. We hebben gekozen voor de leeftijdcategorie van 25 tot en met 60 jaar, om zo veel 273

mogelijk arbeidsmarkttransities die voor een groot deel door het ouder worden van het cohort (instroom van schoolverlaters en uitstroom van gepensioneerden) en niet door integratie op de arbeidsmarkt veroorzaakt worden buiten de analyses te houden. Per jaar is gekeken naar de arbeidsmarktpositie van de immigranten op de laatste vrijdag van september. We maken in deze studie gebruik van gegevens uit het Sociaal Statistisch Bestand (SSB) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Zie bijlage 1 voor een uitgebreidere beschrijving van het SSB. Eerst wordt in een beschrijvende analyse nagegaan welk deel van de nieuwkomers die zich in 2001 in Nederland vestigden, in de daaropvolgende jaren werkzaam was. Personen die in de tussentijd zijn gee migreerd of zijn overleden worden niet meegenomen in deze beschrijvende analyses. We onderscheiden twee arbeidsmarktposities. De eerste categorie omvat personen die werkzaam zijn (ongeacht het aantal uren per week) als werknemer of als zelfstandig ondernemer. De tweede categorie bestaat uit personen die niet werkzaam zijn. Om na te gaan of (de economische conjunctuur in) het jaar van migratie invloed heeft op de arbeidsmarktpositie van migranten wordt ter vergelijking ook naar het instroomcohort 1999 gekeken. Na deze beschrijvende analyses worden met behulp van multivariate analyses de determinanten van de kans op het hebben van een bepaalde arbeidsmarktpositie voor de niet-westerse immigratiecohorten 1999-2002 4 in kaart gebracht. Anders dan in de beschrijvende analyses worden immigranten die weer emigreerden (of op een andere manier wegvielen uit het panel, bijvoorbeeld door sterfte of verdwijning in de illegaliteit) in de multivariate analyses we l in beschouwing genomen voor de jaren dat ze in Nederland verbleven. De reden hiervoor is dat we in de multivariate analyses, in tegenstelling tot de beschrijvende analyses, corrigeren voor een aantal variabelen die ten grondslag kunnen liggen aan selectieve cohortuitval. Wanneer, zoals in dit geval, het aantal tijdswaarnemingen per cross-sectie varieert, spreekt men over een unbalanced panel. Wederom worden er analyses uitgevoerd waarin de twee in de beschrijvende analyses onderscheiden arbeidsmarktposities als uitgangspunt worden genomen. De immigratiecohorten 2001 en 1999 in de tijd gevolgd De arbeidsmarktpositie van het niet-westers allochtone immigratiecohort 2001 (n = 23.159) wordt in deze paragraaf op een beschrijvende manier geanalyseerd door onderscheid te maken naar een achttal herkomstgroepen en migratiemotief. Bovendien wordt een uitsplitsing naar geslacht gemaakt. 274

ROEL JENNISSEN EN KO OUDHOF: De arbeidsmarktpositie van niet-westerse immigratiecohorten in de eerste jaren van verblijf in Nederland Figuur 1 Het percentage werkenden onder nieuwkomers die in 2001 naar Nederland migreerden en minimaal tot september 2004 in Nederland woonachtig waren naar herkomstgroepering. Bron: CRV, SBB Uit figuur 1 blijkt dat van de mannelijke migranten van 25 tot en met 60 jaar die Nederland in 2001 binnenkwamen en minimaal tot september 2004 bleven Marokkanen een jaar later het grootste aandeel werkenden binnen hun gelederen telden (72%). Zij werden op de voet gevolgd door Surinamers (70%), Antillianen 5 (62%) en Turken (62%). Chinezen (48% werkenden) blijven hier 275

enigszins bij achter. De drie in figuur 1 afgebeelde herkomstgroepen waartoe veel vluchtelingen behoren (Afghanen, Irakezen en Somalie rs), hebben percentages werkenden die veel lager zijn. Ook Klaver et al. (2007) en Sprangers et al. (2004) vonden voor asielzoekers die in de jaren negentig in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) geregistreerd werden lage percentages werkenden in de eerste jaren na hun registratie. Dit heeft onder andere te maken met de rechtspositie en immigratiegeschiedenis van asielmigranten. Asielzoekers kunnen zich al een half jaar 6 na de start van hun asielprocedure inschrijven in de GBA (Nicolaas et al., 2005). In de praktijk blijkt echter dat lang niet alle asielzoekers dat ook daadwerkelijk doen. Alleen als ze zich hebben ingeschreven kunnen we ze volgen op de arbeidsmarkt. De beperkte mogelijkheden om zich te orie nteren op de Nederlandse samenleving en de vaak lange periode van onzekerheid rond het al dan niet krijgen van een verblijfsvergunning, kunnen tijdens de asielprocedure bijdragen aan een zekere inactiviteit (Vluchtelingenwerk Nederland, 2004 in: De Gruijter & Ter Woerds, 2005). Onder Surinaamse en in mindere mate Antilliaanse en Chinese immigranten zijn de verschillen in het aandeel werkenden tussen mannen en vrouwen niet bijzonder groot. Het verschil tussen de seksen in het aandeel werkenden onder de Turkse, Marokkaanse, Afghaanse, Irakese en Somalische immigranten is echter aanzienlijk, rekening houdend met hun totale, niet naar sekse uitgesplitste aandeel werkenden. Dit geldt vooral voor de laatste drie groepen. Zo is bijvoorbeeld het aandeel werkenden onder Afghaanse mannen in de eerste drie jaar ongeveer tien keer zo groot als onder hun vrouwelijke herkomstgenoten. De weinig gee mancipeerde rol van de vrouw binnen deze bevolkingsgroepen draagt hier waarschijnlijk aan bij. Als we de ontwikkeling van het aantal werkenden in de tijd bekijken, dan zien we dat voor alle groepen na het eerste jaar nadat ze in Nederland zijn gearriveerd een stijging optreedt van het aantal werkenden. Deze stijging varieert van 25 procentpunten voor Marokkanen tot slechts twee procentpunten voor Somalie rs. Na het tweede jaar zien we echter bij de grote vier klassieke herkomstgroeperingen met uitzondering van de Antillianen weer een lichte daling. Dit kan deels te maken hebben met de toestand van de economie. Na een periode van economische groei stagneerde de economie na 2001. Om dit na te gaan, hebben we ter vergelijking ook de arbeidsmarktpositie van het niet-westerse immigratiecohort 1999 (n = 20.806) onder de loep genomen (zie figuur 2). In dit immigratiecohort nam ook in het derde jaar voor deze herkomstgroeperingen het aantal werkenden toe. Dit zou erop kunnen wijzen dat immigratiecohort 2001 meer door de economische terugval belemmerd is in het sociaaleconomische integratieproces dan cohort 1999. Het effect van de economische terugval wordt in deze vergelijking mogelijk onderschat door selectieve emigratie van personen die er niet in slaagden een betaalde arbeidsbetrekking te verwerven. Wanneer we de herkomstgroepen met veel vluchtelingen uit cohort 1999 vergelijken met hun voormalige landgenoten die twee jaar later in Nederland arriveerden, dan blijkt dat het aandeel werkenden in cohort 1999 aanzienlijk groter is. Het lijkt er dan ook op dat vooral niet-westerse immigranten uit landen die slechts vrij recent een migratiegeschiedenis met Nederland delen onevenredig 276

ROEL JENNISSEN EN KO OUDHOF: De arbeidsmarktpositie van niet-westerse immigratiecohorten in de eerste jaren van verblijf in Nederland hard door de economische neergang na 2001 getroffen zijn. Door de korte gedeelde migratiegeschiedenis hebben ze vaak nog niet de beschikking over een (transnationaal) netwerk, dat te hulp kan schieten bij het zoeken van werk. Figuur 2 Het percentage werkenden onder nieuwkomers die in 1999 naar Nederland migreerden en minimaal tot september 2002 in Nederland woonachtig waren naar herkomstgroepering. Bron: CRV, SBB 277

Zoals te verwachten valt, hebben arbeidsmigranten direct na binnenkomst een relatief hoge arbeidsparticipatie 7 (zie figuur 3). Het aandeel werkenden is voor mannen 80% en voor vrouwen 73%. Ter vergelijking: het aandeel werkenden voor de totale Nederlandse bevolking in de leeftijdgroep van 25 tot en met 55 jaar is voor mannen en vrouwen respectievelijk 79% en 62%. Gezinsvormers participeren vanaf hun tweede jaar in Nederland eveneens in redelijke mate op de arbeidsmarkt. De asielmigranten blijven daar echter ver bij achter. Onder de gezinsmigranten vindt een sterke toename plaats van het aandeel werkenden in het tweede verblijfsjaar; daarna stabiliseert het aandeel werkenden zich. Het aandeel mannelijke gezinsvormers met een baan is vanaf het tweede jaar na hun aankomst in Nederland nog maar een paar procenten lager dan dat van mannelijke arbeidsmigranten. Vanaf het vierde jaar is het aantal werkenden onder mannelijke arbeidsmigranten en gezinsvormers nagenoeg gelijk. Bij vrouwelijke gezinsvormers ligt dit anders. Zij zijn minder vaak werkzaam dan vrouwelijke arbeidsmigranten. De positie van gezinsherenigers is gezien hun lagere aandeel werkenden relatief ongunstiger dan die van gezinsvormers. Ook het onderzoek van Sprangers et al. (2004), waarin overigens ook westerse immigranten in de analyses werden betrokken, laat een dergelijk beeld zien. Dit is wellicht voor een deel te verklaren door het gegeven dat gezinsherenigers vaak migranten zijn die een eerdere arbeidsmigrant volgen. Wanneer er binnen gezinnen een strikte arbeid/zorgverdeling is afgesproken, is in het geval van de gezinshereniger meestal al uitgemaakt wie van de partners de kostwinner zal zijn. Het lijkt voor de hand te liggen dat dit vaak degene is die al in Nederland is gevestigd. In het geval van gezinsvormers valt dit dikwijls nog te bezien. Daar komt nog bij dat bij gezinshereniging, anders dan bij gezinsvorming, vaak kinderen betrokken zijn. We mogen aannemen dat in een gezin zonder (minderjarige) kinderen beide partners relatief vaker werkzaam zijn dan in een gezin waarin er ook een zorgtaak voor kinderen is. Het percentage werkenden onder personen met een onbekend migratiemotief is redelijk groot. Deze groep bestaat voor een groot deel uit Antillianen. Daarom correspondeert het aandeel werkenden bij migratiemotief onbekend in figuur 3 min of meer met het aandeel werkenden bij herkomstgroepering Antillianen in figuur 1. 278

ROEL JENNISSEN EN KO OUDHOF: De arbeidsmarktpositie van niet-westerse immigratiecohorten in de eerste jaren van verblijf in Nederland Figuur 3 Het percentage werkenden onder nieuwkomers die in 2001 naar Nederland migreerden en minimaal tot september 2004 in Nederland woonachtig waren naar migratiemotief. Bron: CRV, SBB 279

Determinanten van het verwerven van betaalde arbeid De determinanten van de kans op het hebben van betaald werk voor de nietwesterse immigratiecohorten 1999-2002 worden in deze paragraaf met behulp van dynamische logistische regressieanalyse in kaart gebracht. In dynamische panelmodellen met discrete variabelen doet zich vaak het initial conditions probleem voor (Honore & Tamer, 2005). Dit houdt in dat de ontwikkeling van de afhankelijke variabele wordt beı nvloed door de waarde van de afhankelijke variabele in de periode voordat deze variabele gemeten wordt. In dit geval is dit probleem opgelost door ervan uit te gaan dat in deze periode niemand in Nederland werkzaam was. Dit hoeft niet per se waar te zijn, aangezien iemand eerst in Nederland werkzaam kan zijn zonder er te wonen en pas later naar Nederland kan migreren. De aanname zal voor het overgrote deel van de immigranten correct zijn In de analyses kan gebruikgemaakt worden van een gedetailleerde trendvariabele (verblijfsduur in dagen). Als deze variabele in het model opgenomen wordt, is de kans op temporele autocorrelatie 8 van de residuen erg klein. Deze is toch al sterk afgenomen doordat de voorafgaande waarneming van de afhankelijke variabele als onafhankelijke variabele in de regressievergelijking is opgenomen. Daarom is besloten een logistisch model te schatten zonder een autoregressieterm. 9 In tabel 1 zijn de resultaten van dynamische binaire logistische regressieanalyse te zien ter verklaring van de kans op werk voor niet-westerse immigratiecohorten. Zoals al in de inleiding is vermeld, worden immigranten die weer emigreerden (of op een andere manier wegvielen uit het panel, bijvoorbeeld door sterfte of verdwijning in de illegaliteit) anders dan in de voorafgaande beschrijvende analyses, nu wel in de berekeningen opgenomen. Een ander verschil met de beschrijvende analyses is dat Antillianen niet in de multivariate analyse worden betrokken. Zij hebben namelijk zoals we in de vorige paragraaf hebben gezien vaak een onbekend migratiemotief, omdat zij met hun Nederlandse paspoort onbeperkt tussen de verschillende staten van het Koninkrijk der Nederlanden kunnen pendelen. De correlatie tussen herkomstgroepering Antillen en migratiemotief onbekend is zo hoog dat het onverantwoordelijk is om deze twee onafhankelijke variabelen simultaan in een regressiemodel op te nemen. 280

ROEL JENNISSEN EN KO OUDHOF: De arbeidsmarktpositie van niet-westerse immigratiecohorten in de eerste jaren van verblijf in Nederland Tabel 1 Resultaten van dynamische binaire logistische regressieanalyse ter verklaring van de kans op werk, niet-westerse immigratiecohorten 1999-2002 in de periode 1999-2004 (odds ratio s voor de categorische variabelen). a mannen vrouwen model A model B model A model B werk t 1 nee (= referentiegroep) 1 1 1 1 ja 16,95 12,97 25,56 23,15 herkomstgroepering Suriname (= ref.groep) 1 1 1 1 Turkije 0,90 0,68 0,34 0,37 Marokko 1,13 0,85 0,28 0,28 Afghanistan 0,31 0,62 0,07 0,17 China 0,59 0,62 0,45 0,44 Irak 0,23 0,45 0,07 0,12 Somalië 0,20 0,34 0,05 0,10 overige niet-westerse landen 0,52 0,59 0,37 0,35 verblijfsduur (in dagen / 1000 ns 0,44 0,89 1,39 verblijfsduur 2 (in dagen) 10 5 0,11 0,13 0,18 0,20 verblijfsduur 3 (in dagen) 10 9 0,47 0,49 0,63 0,68 leeftijd bij immigratie 0,03 0,04 migratiemotief arbeid (= ref.groep) 1 1 gezinsvorming 0,60 0,33 gezinshereniging 0,36 0,26 asiel 0,19 0,10 overige motieven 0,17 0,14 immigratiecohort 1999 (= ref.groep) 1 1 2000 0,94 1,06 2001 0,81 0,92 2002 0,76 0,82 relatie mono-etnisch (= ref.groep) 1 1 gemengd met autochtoon 1,31 1,70 gemengd met allochtoon 1,09 1,36 alleenstaand 0,72 1,09 kinderen (5 18 jr) in huishouden nee (= ref.groep) 1 1 ja, de jongste 0-6 jaar 0,84 0,48 ja, de jongste 7-18 jaar ns ns percentage niet-westerse allochtonen in de woonbuurt / 100 0,06 ns pseudo R 2 0,27 0,31 0,34 0,38 N T 199.906 199.788 175.833 175.765 a Niet-vet: significant p 5 0,001; cursief: significant 0,0015 p 5 0,05; ns: niet significant p 4 0,05. 281

Net als in de beschrijvende analyses maken we bij deze multivariate analyses een uitsplitsing naar geslacht. Voor zowel mannen als vrouwen worden twee modellen geschat. In model A worden behalve herkomst alleen het hebben van werk op het voorafgaande peilmoment (werk t-1 ) en de verblijfsduur als onafhankelijke variabelen opgenomen. In model B wordt ook voor een aantal sociaaldemografische variabelen (verblijfsduur, leeftijd bij immigratie, migratiemotief, jaar van immigratie, het al dan niet hebben van een relatie, de etnische samenstelling van iemands relatie en het al dan niet hebben van minderjarige kinderen en het percentage niet-westerse allochtonen in de woonbuurt) gecontroleerd. De hoge odds ratio s 10 voor werk t-1 tonen aan dat voor de meeste immigranten, net als voor de meeste andere personen, geldt dat er weinig mobiliteit tussen de status van werkende en niet-werkende op de arbeidsmarkt te zien is. Wie werk heeft in jaar t-1 heeft waarschijnlijk ook werk in jaar t, en wie geen werk heeft, zal vaak ook geen werk hebben in het volgende jaar. Dit geldt voor vrouwelijke immigranten overigens nog sterker dan voor hun mannelijke tegenhangers. De invloed van etnische herkomst en het migratiemotief Volgens de resultaten van model A hebben Surinaamse en Marokkaanse mannen relatief vaak een baan. De herkomstgroepen waartoe veel vluchtelingen behoren, blijven hier ver bij achter, terwijl Turken en Chinezen een middenpositie innemen. Dit beeld blijft overeind als we corrigeren voor een aantal sociaaldemografische achtergrondvariabelen, 11 zij het dat Afghanen opschuiven naar de middenmoot, Marokkanen hier enigszins naar terugzakken en de overall-verschillen afnemen. Wederom zien we het verwachte beeld dat arbeidsmigranten relatief vaker een baan hebben dan de migranten met de overige migratiemotieven. De volgorde van de effecten van de migratiemotieven is analoog aan de volgorde van het aandeel werkenden per migratiemotief in de beschrijvende analyses. Dit geldt zowel voor mannen als voor vrouwen. Bij vrouwen vallen de zeer lage odds ratio s, zowel in model A als in model B, voor Afghanen, Irakezen en Somaliërs sterk op. Vrouwen uit deze groepen zijn beduidend minder vaak werkzaam dan mannen uit deze groepen. 12 Conjunctuureffecten en selectieve migratie De modellen B tonen aan dat migranten die een paar jaar voordat de hoogconjunctuur ten einde liep naar Nederland kwamen, relatief vaker werk gevonden hadden dan de personen uit de immigratiecohorten 2001 en 2002. Toch moeten we hier een slag om de arm houden, aangezien selectieve emigratie en zelfs selectieve immigratie 13 hier een intervenie rende rol kunnen spelen. Om te onderzoeken of selectieve emigratie van personen met of juist zonder werk hier van belang is, hebben we een event history analyse uitgevoerd. In deze analyse zijn we nagegaan of personen zonder werk meer geneigd zijn om redelijk kort na hun immigratie weer te emigreren (zie tabel 2, bijlage 2). En passant proberen we hier dus ook een aanzet te geven tot beantwoording van de interessante vraag of 282

ROEL JENNISSEN EN KO OUDHOF: De arbeidsmarktpositie van niet-westerse immigratiecohorten in de eerste jaren van verblijf in Nederland economisch goed geı ntegreerde recente migranten meer of minder geneigd zijn Nederland te verlaten. De resultaten van de Cox regressieanalyses laten zien dat recente immigranten zonder betaalde arbeid eerder geneigd zijn Nederland weer op redelijk korte termijn te verlaten dan personen die wel werkzaam zijn. Selectieve emigratie speelt dus waarschijnlijk een rol in de gevonden conjunctuureffecten. Dit wil echter niet zeggen dat de conjunctuur geen invloed heeft op de mate waarin recente migranten werkzaam zijn. Doordat recente immigranten zonder werk echter eerder geneigd zijn weer uit Nederland te vertrekken dan degenen met werk, wordt het verschil tussen het aantal migranten dat een paar jaar voordat de hoogconjunctuur ten einde liep naar Nederland kwam en het aantal meer recentere migranten dat werkzaam was in deze analyses waarschijnlijk onderschat. De invloed van twee sociaal-culturele indicatoren Ten slotte laten de modellen B ook zien dat de economische integratie van recente nieuwkomers samenhangt met het al dan niet gehuwd zijn met een partner van een andere dan de eigen herkomst. Gehuwd zijn met een autochtone partner, volgens menigeen een belangrijke indicator van sociaal-culturele integratie (zie bijv. Beekhoven & Dagevos, 2005; Uiters, 2007), vertoont hierbij de meeste samenhang met het hebben van betaald werk. Dit effect is voor vrouwen groter dan voor mannen. Het aandeel niet-westerse allochtonen in de woonbuurt blijkt voor mannen een negatief significant effect te hebben op het hebben van werk. Voor vrouwen hebben we een dergelijk verband niet gevonden. Slotbeschouwing De arbeidsmarktpositie van vier niet-westers allochtone cohorten (1999-2002) eerstegeneratie immigranten tot het jaar 2004 hebben we gevolgd om te zien hoe het deze immigranten verging op de arbeidsmarkt. Net zoals in eerder onderzoek (zie bijvoorbeeld Sprangers et al., 2004) worden ook in deze studie in zowel de beschrijvende als de multivariate analyses de hoogste percentages werkenden gevonden onder arbeidsmigranten, gevolgd door gezinsmigranten. Asielmigranten hebben door de bank genomen het laagste percentage werkenden in hun midden. De rechtspositie en immigratiegeschiedenis van asielmigranten is hier hoogst waarschijnlijk debet aan. De groep gezinsmigranten kan men verdelen in gezinsvormers en gezinsherenigers. Het percentage werkenden onder gezinsherenigers is beduidend lager dan dat onder gezinsvormers. Dit valt wellicht te verklaren doordat in het geval van gezinshereniging de geı mmigreerde partner vaak de vrouwelijke partner is die zich (vooralsnog) alleen bezighoudt met de zorgtaken in het gezin. We hebben in deze studie onderscheid gemaakt tussen mannelijke en vrouwelijke migranten. Hierbij viel op dat de verschillen in het aandeel werkenden tussen mannen en vrouwen onder Turkse, Marokkaanse, Afghaanse, Irakese en Somalische immigranten relatief groot was. Dit in tegenstelling tot bij Surinamers, Antillianen en Chinezen. 283

Dit onderzoek laat ook zien dat de stagnerende economische groei van de Nederlandse economie na 2001 de economische integratie belemmerde van niet-westerse migranten die in het nieuwe millennium naar Nederland kwamen. Deze bevinding gaat vooral op voor niet-westerse migranten die slechts vrij recent een migratiegeschiedenis met Nederland delen. Zij beschikken dan ook niet over een (transnationaal) netwerk dat de helpende hand kan reiken bij het vinden van een baan. Bijlage 1 Het Sociaal Statistisch Bestand 14 Het SSB bestaat uit een groot aantal registers (van onder andere de Belastingdienst, diverse uitkeringsinstanties en de Informatie Beheer Groep) die via een uniek persoonsgebonden nummer aan de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) zijn gekoppeld. Het SSB biedt, dankzij deze koppeling, individuele gegevens van alle geregistreerde inwoners van Nederland over onder andere demografische kenmerken, werk, uitkering en inkomen. Aan het gebruik van registergegevens kleven voor- en nadelen. Het grote voordeel van registers is dat ze integraal zijn. Hierdoor treden er geen steekproeffouten op en is er geen probleem met selectieve non-respons. Helaas is de kwaliteit van de administratieve informatie echter niet altijd voldoende. De kwaliteit van de informatie in het SSB wordt vergroot door de gegevens die afkomstig zijn uit verschillende bronnen met elkaar te vergelijken. Daardoor worden fouten opgespoord, die vervolgens worden gecorrigeerd. Een overzicht van deze methode en de aanpassingen die worden uitgevoerd is beschreven in Arts en Hoogteijling (2002). Bijlage 2 Tabel 2 De invloed van het hebben van werk en andere controlevariabelen op de cohortuitval, meestal door vertrek uit Nederland, van recente niet-westerse immigranten, immigratiecohorten 1999-2002 in de periode 1999-2004 (Cox-regressie; hazard ratio s voor de categorische variabelen). a mannen vrouwen werk t 1 nee (= referentiegroep) 1 1 ja 2,63 3,45 herkomstgroepering Suriname (= ref.groep) 1 1 Turkije 1,34 1,26 Marokko 1,20 ns Afghanistan 0,61 0,53 China 1,67 1,72 Irak 1,42 0,77 284

ROEL JENNISSEN EN KO OUDHOF: De arbeidsmarktpositie van niet-westerse immigratiecohorten in de eerste jaren van verblijf in Nederland mannen vrouwen Somalië 3,08 2,78 overige niet-westerse landen 1,74 1,99 leeftijd bij immigratie / 100 0,37 0,52 migratiemotief arbeid (= ref.groep) 1 1 gezinsvorming 0,24 0,30 gezinshereniging 0,29 0,58 asiel 0,32 0,35 overige motieven 0,81 ns immigratiecohort 1999 (= ref.groep) 1 1 2000 ns ns 2001 1,17 1,23 2002 1,38 1,40 relatie mono-etnisch (= ref.groep) 1 1 gemengd met autochtoon ns 0,63 gemengd met allochtoon 1,23 1,18 alleenstaand 1,52 1,36 kinderen (5 18 jr) in huishouden nee (= ref.groep) 1 1 ja, de jongste 0-6 jaar 0,68 0,66 ja, de jongste 7-18 jaar 0,64 0,57 percentage niet-westerse allochtonen in de woonbuurt / 100 0,22 0,76 N observaties 199.788 175.765 N immigranten 52.666 43.978 N cohortuitval 14.173 7.903 A Niet-vet: significant p 5 0,001; cursief: significant 0,0015 p 5 0,05; ns: niet significant p 4 0,05. Noot * Roel Jennissen is onderzoeker bij de afdeling Asiel & Migratie van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het ministerie van Justitie. Ko Oudhof is senior statistisch onderzoeker bij de Divisie Sociale en Ruimtelijke Statistieken van het CBS. 1. Een eerdere versie van dit artikel is verschenen als een hoofdstuk in de Integratiekaart 2006 (WODC cahier 2006-8). De auteurs bedanken Aslan Zorlu en de redactie van Migrantenstudies voor hun nuttige suggesties. 2. Voor tweedegeneratie allochtonen en degenen van de eerste generatie die voor hun instroom op de arbeidsmarkt eerst nog onderwijs in Nederland volgen, zijn de prestaties op school primair van belang voor hun toekomstige arbeidsmarktpositie. Dit geldt uiteraard niet voor 285

eerstegeneratie allochtonen, die na geïmmigreerd te zijn niet aan het onderwijs deelnemen. 3. De datum van instroom is de datum van formele vestiging, dus inschrijving in de gemeentelijk basisadministratie (GBA). De periode hieraan voorafgaand, die bijvoorbeeld door asielmigranten in een asielzoekerscentrum (AZC) doorgebracht is, wordt niet meegerekend. Voor sommige personen kan de feitelijke verblijfsduur in Nederland dus aanmerkelijk langer zijn. Dit zal ook systematisch samenhangen met wijzigingen in het beleid ten aanzien van inschrijving in de GBA van asielzoekers. Voor personen met andere migratiemotieven zal de time lag tussen binnenkomst en inschrijving waarschijnlijk veel kleiner zijn. 4. Met immigratiecohort 1999 worden personen bedoeld die tussen september 1998 en september 1999 in de GBA zijn ingeschreven. 5. Onder Antillianen verstaan we hier en in de rest van deze bijdrage migranten met als herkomstland de Nederlandse Antillen of Aruba. 6. Voor 1 juni 2000 was dit nog e én jaar. 7. Toch valt dit percentage tegen, gelet op het specifieke migratiemotief. Een belangrijke oorzaak van dit tegenvallende percentage zou kunnen zijn dat gezinsleden die meemigreren met een arbeidsmigrant ook in sommige gevallen als arbeidsmigrant worden geregistreerd. 8. Met temporele autocorrelatie wordt de correlatie tussen twee opeenvolgende waarnemingen bedoeld. De aanwezigheid van positieve temporele autocorrelatie van de residuen leidt ertoe dat de standaardfouten worden onderschat. Dit betekent dat een effect ten onrechte als significant kan worden aangemerkt. 9. Door het gebruik van een autoregressieterm kan men corrigeren voor temporele autocorrelatie. Zo houdt bijvoorbeeld het opnemen van een autoregressieterm van de eerste orde in de regressievergelijking in dat bij het schatten van de regressiecoëfficie nten ook een coe fficie nt voor het residu van de voorafgaande jaren wordt meegeschat. 10. De odds ratio s in deze analyse geven de kansenverhoudingen weer van het werkzaam en het niet-werkzaam zijn ten opzichte van een referentiecategorie. Deze referentiecategorie heeft in de regressietabellen altijd de waarde 1. 11. Helaas is in het SSB (nog) geen informatie over het uiteindelijk behaald opleidingsniveau van individuen op integrale basis opgenomen (Bakker et al., 2006). We hebben dan ook niet de beschikking over het opleidingsniveau van de migranten. Dit is zeer waarschijnlijk een belangrijke determinant van hun kans op betaalde arbeid. Toch moet het belang van het uiteindelijk behaald opleidingsniveau ook weer niet overschat worden. Zo is het opleidingsniveau van recente (gezins)migranten uit Turkije, Marokko en Suriname vrij laag en zitten hier weinig positieve uitschieters tussen. Onder de migranten uit de landen waar relatief veel vluchtelingen vandaan komen bevinden zich wel relatief veel hoger opgeleiden. Deze hoger opgeleiden hebben echter vaak de grootste moeite om hun in het land van herkomst verworven onderwijsdiploma s op de Nederlandse arbeidsmarkt te verzilveren (Klaver & Odé, 2005). 12. In feite zeggen de odds ratio s hier alleen iets over de positie van Afghaanse, Irakese en Somalische mannen en vrouwen ten opzichte van Surinaamse mannen en vrouwen. Het percentage werkenden onder Surinaamse vrouwen doet echter nauwelijks onder voor dat van recente mannelijke immigranten uit dat land (zie figuur 1). Daarom kunnen we deze uitspraak rechtvaardigen, ondanks dat we een slag om de arm moeten houden omdat dit niet multivariaat wordt getoetst. 13. Zo zou het bijvoorbeeld kunnen zijn dat ten tijde van de hoogconjunctuur gemiddeld hoger of juist lager opgeleide mensen naar Nederland kwamen. 14. Deze tekst is overgenomen uit: Jennissen en Blom (2007, pp. 53-54). Literatuur Arts, C.H. & Hoogteijling, E.M.J. (2002). Het Sociaal Statistisch Bestand 1998 en 1999. Sociaaleconomische Maandstatistiek 12, 13-21. 286

ROEL JENNISSEN EN KO OUDHOF: De arbeidsmarktpositie van niet-westerse immigratiecohorten in de eerste jaren van verblijf in Nederland Bakker, B.F.M., Bouman, A.M. & Toor, L. van (2006). Opleidingsniveau uit registers: Nieuwe bronnen, maar nog niet compleet. In: CBS, Sociale samenhang in beeld, het SSB nu en straks (pp. 141-160). Voorburg/Heerlen: CBS. Beekhoven, S. & Dagevos, J. (2005). Sociaal-culturele integratie. In: SCP/WODC/CBS, Jaarrapport integratie 2005 (pp. 107-131). Den Haag: SCP/WODC/CBS. Gruijter, de M. & Woerds, S. ter (2005). Kansen en belemmeringen bij maatschappelijke participatie van hoger opgeleide vrouwelijke vluchtelingen. Utrecht, Verwey-Jonker Instituut. Honoré, B.E. & Tamar, E. (2006). Bounds on parameters in panel dynamic discrete choice models. Econometrica 74, 611-629. Jennissen, R.P.W. & Blom, M. (2007). Allochtone en autochtone verdachten van verschillende delicttypen nader bekeken. Den Haag: WODC/CBS. Klaver, J. & Odé, A. (2005). Een weg vol obstakels: De moeizame integratie van vluchtelingen op de Nederlandse arbeidsmarkt. Migrantenstudies 21, 102-118. Klaver, J., Odé, A. & Gent, M. van (2007). Vluchtelingenwerk Integratiebarometer. Amsterdam: Regioplan. Nicolaas, H., Sprangers, A. & Zorlu, A. (2005). Migranten op de arbeidsmarkt: Meeste vluchtelingen hebben binnen vijf jaar werk. Demos 18, 29-32. Sprangers, A., Zorlu, A., Hartog, J. & Nicolaas, H. (2004). Immigranten op de arbeidsmarkt. Sociaaleconomische Trends 2, 27-37. Uiters, E. (2007). Contacten tussen allochtonen en autochtonen. In: Jennissen & Oudhof (red.), Ontwikkelingen in de maatschappelijke participatie van allochtonen (pp. 103-114). Den Haag: BJu. Vluchtelingenwerk Nederland (2004). Kansen bieden voor eigen verantwoordelijkheid: Wegwijzer voor de integratie van vluchtelingen in Nederland. Amsterdam: Vluchtelingenwerk. 287