Een Heer van Stand Past op Zijn Woorden



Vergelijkbare documenten
Geschiedenis van China

Oosterse filosofie. China en het confucianisme

Eindexamen filosofie vwo I

Nederlands (nieuwe stijl) en Nederlands, leesvaardigheid (oude stijl)

Over Plantinga s argument voor de existentie van een noodzakelijk bestaand individueel ding. G.J.E. Rutten

Onthullingen van Kennis

Religie, christendom en politiek vanuit filosofisch perspectief

Geloven en redeneren. Religie en filosofie

Achtergrond bij het lezen van Schiller extra info:

Actuele vragen met betrekking tot de vrijheid van onderwijs. Fenneke Zeldenrust

TERRACOTTALEGER HET. & De erfenis van de eeuwige Keizer van China EXPO > PEDAGOGISCH DOSSIER JAAR LUIK GUILLEMINS TGV STATION

zondagmorgen 14 november 2010 Welkomkerk ds. W.H. Hendriks-Vogelaar

Namen van God en van Christus in de eerste brief aan Timoteüs

Eindexamen vwo filosofie II

Heeft God het Kwaad geschapen?

VAN PAMPUS & FILOSOFIE

Niet-feitelijke waarheden (2)

HC zd. 42 nr. 31. dia 1

Een hoop genavelstaar. Rijmcanon van de Oosterse wijsbegeerte

De Verlichting. De Verlichting

Openingstoespraak Debat Godsargument VU Faculteit der Wijsbegeerte 11 April Emanuel Rutten

Eindexamen filosofie vwo I

PLATOWEDSTRIJD 2016 Situering

Interventie Syrië. Faculteit der Rechtsgeleerdheid Afdeling Internationaal en Europees recht

Inhoudsopgave. Inleiding 4. Les 1. Introductie filosofie Hebben alle vragen een antwoord? 10. Les 2. Denken Kunnen dieren denken?

leren omgaan met Diversiteit In je gemeente

Gehele lied 2x zingen 1. We zijn hier bij elkaar om de Koning te ontmoeten. We zijn hier bij elkaar om te eren onze Heer.

STIJLEN VAN BEÏNVLOEDING. Inleiding

De Bijbel open (12-10)

VALT HIER NOG WAT TE LEREN? EEN EDUCATIEF PERSPECTIEF OP DUURZAAMHEID Gert Biesta Universiteit Luxemburg. een populair recept

Om mee te beginnen: boekfragment en opdrachten

De drijfveren zijn ontwikkeld en aangeleverd door Coert-Jan Tomassen van CJT for Sales: Coert-Jan Tomassen

Gemeente van onze Heer Jezus Christus, lieve mensen,

Eindexamen Filosofie havo II

verzoeking = verleiden om verkeerde dingen te doen dewijl = omdat wederstand doen = tegenstand bieden de overhand behouden= de overwinning behalen

Examenprograma filosofie havo/vwo

Waar de hemel de aarde raakt daar wordt de mens bewogen...

Karma, Voortzetting en het Edele Achtvoudige Pad

Immanuel Kant Kritiek van het oordeelsvermogen

FILOSOFIE TUSSEN DE PALMEN II EMMANUEL LEVINAS

Examen VWO. Nederlands. tijdvak 1 woensdag 16 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Politieke Filosofie Oudheid en Middeleeuwen

Sprekende Spreuken. Levenslessen uit het boek Spreuken. Kris Tavernier. Het kennen van de Hoogheilige

TIPS & TRICKS VOOR DOCENTEN

Willen sterven. Wie anders dan ik zelf zou het recht hebben om te beslissen over mijn leven? Moment voor religieuze bezinning en waardevol leven

Ethiek (ethos = gewoonte/zede) wil nadenken over en zich bezinnen op de levenshouding, het handelen en de gewoonte.

Opwekking 346: Opwekking 167:

Beginselverklaring van de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie, 1980

Doel van Bijbelstudie

onderwijs trainingen gesprekken

Descartes schreef dat er geen ander land was "où l'on puisse jouir d'une liberté si entière" (waar men een zo volledige vrijheid kan genieten)

AANTEKENINGEN WAAROM WERD GOD EEN MENS?

Verder stuur ik u een meditatie mee die ik op basis van een mail van iemand uit de zaal heb terug gestuurd.

Hoe word je succesvol in sales

De kracht van de vriendschap

ZES VORMEN VAN GEZAG

Tijd van pruiken en revoluties

Faculteit der Rechtsgeleerdheid Amsterdam Center for International Law Postbus BA Amsterdam

Luisteren naar de Heilige Geest

Mededelingen. De bloemen gaan vandaag naar (naam) Lied 454: 1 (Schoollied) >

Je doel behalen met NLP.

Huwelijkscatechese ds. Willem Smouter, NGK Ede

Dordrecht voor Koning Jezus Maart Dordrecht in de hemelse gewesten

Dit is een digitale voorbeeldversie van de opdrachten voor de leerlingen. Mail naar voor de originele versie.

Preekschets voor 26 mei 2013 Trinitatis. Lezingen : Spreuken 8:22-31 en Johannes 3:1-13

TIJD VAN PRUIKEN EN REVOLUTIES

Kennismaking met de bijbel

Thije Adams KUNST. Wordt een mens daar beter van? vangennep amsterdam

Inhoudsopgave. 1. Inleiding 5

Oplossingsgericht en waarderend coachen.

Christus heeft ons bevrijd opdat wij in vrijheid zouden leven; houd dus stand en laat u niet opnieuw een slavenjuk opleggen. (Gal.

Vanwaar Hij komen zal. Geschreven door D. J. Steensma zaterdag, 09 april :19

Het Jezusgebed. de woestijnvaders en het Jezusgebed

In de eeuwigheid van het leven waarin ik ben is alles volmaakt, heel en compleet en toch verandert het leven voortdurend. Er is geen begin en geen

Over de website en de boodschappen

(Deel van) Zijn Lichaam

Opening Hogeschooljaar

2 keer beoordeeld 22 maart Sociale filosofie gaat over de maatschappij, het gaat over hoe je een goede samenleving kan hebben.

1. Inleiding. De normale, driedimensionale ervaring is nog maar een begin van wat het leven te bieden heeft. De levensbloem

Ontdekken hoe je je tijd goed kunt beheren, bestaat voor. Jezelf voorbereiden op succes. Hoofdstuk 1. Leer jezelf kennen.

Eindexamen filosofie havo I

De Bijbel open (09-11)

Tai Chi. Algemeen. Balans tussen lichaam en geest.

Materie en geest. Grenzen aan het fysische wereldbeeld. Gerard Nienhuis. Universiteit Leiden. Workshop Conferentie SCF, 20 januari 2018

Denken in een cirkel. Denken in een cirkel leidt tot niets, maar is in vele gevallen wel veilig. Om de cirkel te doorbreken,

Toelichting bij de Korte Verhandeling van Spinoza Nummer 4

Minor Filosofie en Wetenschap Vrije Universiteit Amsterdam - Onderwijscentrum VU - Minoren

Uit een inleiding en gesprek te Gouda 14 mei

Geluksgevoel hangt meer af van je mentale vermogen dan van wat je overkomt

Heer, U zocht mij, toen ik was weggegaan U bracht mij veilig in Uw gezin U vergaf mij, mijn schuld is weggedaan U gaf mijn leven een nieuw begin

Opdracht Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring

Waarom doet Hij dat zo? Om de diepste bedoeling van Gods geboden aan te geven. Daar kom ik straks op terug. Hij geeft in de Bergrede de beloften en

Levenskunst. Oosters denken

Eindexamen filosofie vwo I

God bestaat en Hij is belangrijk We hebben God nodig in ons leven Jezus: Zijn leven Jezus: Zijn dood Jezus: Zijn opstanding De Heilige Geest

Wat is Keuzeloos Gewaarzijn ofwel Meditatie?

INHOUDSOPGAVE 5 DEEL I KENNIS... 6 DEEL II WETENSCHAP... 76

4. Welk geloof wordt bedoeld? Het gaat om het zaligmakende geloof. Dus niet om een historiëel, tijd- of wondergeloof.

TEAMWORK GEMEENTE ZIJN WE SAMEN, HOE DAN?

Transcriptie:

Een Heer van Stand Past op Zijn Woorden Michiel Leezenberg De Chinese wijsbegeerte wordt ten onrechte nog vaak gezien als een bron van triviale moralistische spreuken of diepzinnige mystieke wijsheden, en minder als een terrein van systematisch filosofisch denken en debatteren. De invloedrijkste Chinese denker, Confucius (551-479 v. Chr.), heeft een reputatie als zedenmeester die de mensen aanmoedigt om een vroom en deugdzaam leven te leiden. Deugd (de) zou bij hem vooral bestaan uit het vereren van ouders en voorouders, en vroomheid uit het nauwlettend uitvoeren van religieuze riten en ceremonies. Laozi (ong. 250 v.chr.) geldt daarentegen als een mysticus, en als verkondiger van een Weg (dao) die niet in woorden uit te drukken valt. Maar in werkelijkheid betreffen deze doctrines vooral de praktische vraag of en hoe je van filosofie een beschaafd, gedistingeerd en vooral ook machtig mens kunt worden. Nadere beschouwing van de begrippen de en dao maakt duidelijk dat er in het antieke China een levendig en systematisch debat over deze noties werd gevoerd, zoals Angus Graham [2] recentelijk beargumenteerd heeft. Ook blijkt eruit dat men er wezenlijk andere opvattingen over macht op nahield dan wij. Het antiek-chinese denken heeft een veel sterker politiek- en taalfilosofisch karakter dan vaak wordt onderkend. Confucius Bildung Confucius was een opmerkelijk mens. Niet alleen droeg hij nooit rood ondergoed (Gesprekken.6), ook sprak hij zelden of nooit over geesten of het lot (7.20, 9.1). Opmerkelijk is inderdaad dat hij zijn morele opvattingen niet in religieuze of kosmologische termen rechtvaardigt. Hij toont weinig interesse in de inhoud van religieuze praktijken zoals het raadplegen van orakels of in de gedachte dat het lot of mandaat van de hemel het menselijke handelen zou voorbestemmen; zulke overwegingen lijkt hij domweg irrelevant te vinden voor het mensenleven. Ook baseert Confucius zijn moraliteit niet op overwegingen aangaande een specifiek menselijke aard of natuur: geen van zijn doctrines wordt gemotiveerd vanuit het idee dat de mens van nature goed of slecht zou zijn. Pas Mencius (371-289 v. Chr) zal later proberen zijn ethiek te funderen in de menselijke natuur (xing); en pas nog later zullen anderen proberen deze menselijke natuur en waarden te verbinden met de orde van de kosmos als geheel. De wereld waar Confucius over spreekt is dus de bij uitstek menselijke wereld van het praktische, alledaagse handelen. Toch is zijn leer niet humanistisch in de gebruikelijke zin: hij stelt de mens niet voor als autonoom, rationeel

fundament van kennis, en evenmin als vrij wezen dat verantwoordelijk is voor zijn handelingen. De Weg (dao) is bij Confucius de juiste handelswijze die mensen moeten volgen ten aanzien van zichzelf en anderen. De, het vermogen om volgens deze Weg te handelen, wordt doorgaans met deugd vertaald. Het heeft echter een onmiskenbaar politieke dimensie, omdat het systematisch met de praktijk van het staatsbestuur verbonden is: degene die de bezit en de Weg volgt, kan succesvol regeren door beroemde voorbeelden uit het verleden te volgen. De tijd waarin de dao nog heerste is voor Confucius echter geen mythologisch Gouden Tijdperk, en nog minder een natuurtoestand, maar de historische periode van de vroege Zhou-dynastie (ong. 00-722 v. Chr.), toen China relatief stabiele sociale en politieke omstandigheden kende. In de zogeheten Lente en Herfst-periode (722-481 v. Chr.), de tijd waarin Confucius zelf leefde, was deze orde steeds meer in verval geraakt. Confucius ziet de remedie voor dit verval in het opnieuw bevestigen van de Weg, zeden en tradities uit betere tijden. Maar hij predikt niet simpelweg een terugkeer naar de gewoontes van de Zhou-tijd, maar veeleer een selectie van de succesvol of effectief gebleken rituelen en regeerpraktijken van de antieke dynastieën. Centraal daarin staan de li of riten: regeren, zegt hij, is makkelijk als het met behulp van de li wordt beoefend (vgl. 3.11). Deze behelzen niet slechts religieuze rituelen, maar meer in het algemeen de conventies en gebruiken die het hele maatschappelijke leven van de mens beheersen of beheersen moeten. Ze kunnen slechts in een langdurig proces van onderwijs en leren worden verworven. Met andere woorden: de Weg wordt overgedragen, en deugd (de) bijgebracht, door onderwijs, dat de studie van de riten, muziek, geschiedenis en klassieke poëzie omvat. Volgens hem is onderwijs, of preciezer de liefde voor het leren essentieel voor zelfcultivering (wen) en het bereiken van ren, de specifiek menselijke deugden. De voornaamste deugd van de edele, de, bestaat echter niet alleen uit zulke kennis of cultivering, maar omvat ook het vermogen tot handelen volgens de Weg. Confucius zegt van zichzelf: wat betreft cultivering ben ik misschien gelijk aan anderen; maar ik heb nog niet het niveau bereikt van de edele, die handelt volgens zijn woorden (7.32). De edele bezit dus niet alleen kennis, maar handelt er ook naar. Confucius ideaal van de als cultivering en handelingsvermogen vertoont een opmerkelijke overeenkomst met het negentiende-eeuwse onderwijsideaal van Bildung, zoals dat is geformuleerd door de Duitser Wilhelm von Humboldt (1767-1835). Dit ideaal, dat tot op heden in veel Europese universiteiten is verankerd, omvat niet alleen wetenschappelijke kennis, maar ook het vermogen om morele en esthetische oordelen te vellen, en op basis van die oordelen te handelen. Voorts staat bij Von Humboldt het hoger onderwijs met zijn

Bildungsideaal, evenals bij Confucius, vooral in staatsdienst: een mens met onderscheidings- en handelingsvermogen zal ook een goede ambtenaar zijn, suggereren beiden. Anders dan het Bildungsbegrip berusten Confucius noties van wen en de echter niet op de veronderstellingen dat de mens als cultuurwezen is onderscheiden van de natuur, dat geest is onderscheiden van de materie, dat het ethische domein van waarden en van vrijheid is onderscheiden van het wetenschappelijke domein van feiten en natuurwetten, en dat de mens als kennend subject een fundamenteel andere status heeft dan het gekende object. Vrijwel niets in de Gesprekken wijst erop dat Confucius belang aan zulke - voor ons vanzelfsprekende - tegenstellingen hecht. Herbert Fingarette heeft in een beroemde maar controversiële studie [1] zelfs betoogd dat Confucius überhaupt geen notie van een innerlijk psychisch leven heeft: noties zoals li en ren hebben dan geen betrekking op mentale toestanden, maar veeleer op publiek handelen. Hoe dit laatste ook zij, het (politieke) handelen staat inderdaad centraal in de Gesprekken. Onderwijs dient om de elites kennis van de riten, en algemener de vereiste vaardigheden voor het regeren en besturen bij te brengen. Het verwerven van ren, wen en de kost tijd en moeite, maar als het eenmaal is voltooid, zal de edele of gedistingeerde mens spontaan correct, dus volgens de riten en de Weg handelen, en de bevolking zal hem zonder protest gehoorzamen. Een hoofddoel van het onderwijs in de klassieke letteren is dus de voorbereiding op bestuurlijk werk; de riten of conventies zijn een essentieel vereiste voor het succesvol uitoefenen van de macht. Vrijheid, met name de vrijheid om te kiezen tussen verschillende manieren van handelen, speelt hierin geen rol. Spontaniteit is bij Confucius dus geen vermogen van de autonome menselijke rede, maar een verworven vaardigheid of tot tweede natuur geworden geheel van neigingen tot correct gedrag. Confucius politiek: de correctie der namen Opmerkelijk zijn ook Confucius opvattingen over politiek: voor hem is macht - anders dan bij ons - niet wezenlijk verbonden met dwang of sancties. Regeren bestaat voor hem niet in eerste instantie uit het uitvaardigen van wetten of het opleggen van straffen, maar uit corrigeren of rectificeren (zheng); correctie is het bijbrengen van het juiste gedrag of, anachronistischer uitgedrukt, het juiste bewustzijn. In het antieke China bestond een door en door civiele opvatting over het regeren: met geweld of militaire kracht kon men de heerschappij grijpen, maar om haar duurzaam uit te oefenen was een civiele en vreedzame administratie vereist. De correctie die die met zich meebrengt moet niet slechts leiden tot het juiste gedrag in heersers en onderdanen, maar ook tot de juiste rituelen en muziek (9.14). Ook onderwijs is een vorm van correctie (1.14), en in dat opzicht dus eveneens een

vorm van machtsuitoefening. Wie eenmaal zichzelf gecorrigeerd heeft, en dus de en ren bezit, kan regeren zonder bevelen te hoeven uitdelen (13.6). Macht of heerschappij uitoefenen is volgens Confucius dus geen kwestie van dreigen met sancties of geweld, maar één van het inperken van de handelingsmogelijkheden van de onderdanen: regeren is corrigeren. Als je een voorbeeld geeft in het corrigeren, wie durft er dan nog niet correct te zijn? (12.17). Dit lijkt op regeren door het goede voorbeeld te geven (vgl. Legge [4], p. 258), maar Confucius heeft hier iets anders op het oog: hij vervolgt namelijk met de opmerking de de van de heerser lijkt op de wind, de de van de gewone man op gras; wanneer de wind over het gras waait, moet dat buigen. Met andere woorden, succesvolle heerschappij brengt geen imitatie van de heerser met zich mee (die heeft zich immers anders te gedragen dan zijn onderdanen), maar het erkennen van diens macht als legitiem, en zelfs vanzelfsprekend. Confucius geeft een interessante talige wending aan deze visie op regeren (vgl. [6]). Voor hem is niet de correctie van heersers of onderdanen, maar de correctie der namen (zheng ming) de allereerste taak van de bestuurder: Zilu zei: Als de vorst van Wei de administratie aan u zou toevertrouwen, waar zou u dan mee beginnen? De meester zei: Als iets het eerst noodzakelijk is, dan is het de correctie der namen! Zilu zei: Is dat zo? Wat maakt u een omweg! Waarom die correctie der namen? De meester zei: You, wat ben jij een barbaar! Als de edele iets niet weet, dan zou men verwachten dat hij zich onthoudt van een mening. Als de namen niet correct zijn, dan zijn de woorden niet in overeenstemming. Als de woorden niet in overeenstemming zijn, dan worden de zaken niet tot stand gebracht. Als de zaken niet tot stand gebracht worden, bloeien rite en muziek niet. Als rite en muziek niet bloeien, dan kloppen de straffen niet met de misdaden. Als de straffen niet kloppen met de misdaden, dan heeft het volk geen plaats om hand of voet neer te zetten. Als de edele daarom iets benoemt, kan het gezegd worden. Als hij iets zegt, kan het gedaan worden. In zijn gesprekken is er daarom niets waar de edele zorgeloos mee omspringt. (Gesprekken 13.3; vert. [5], p. 53-54) In het verleden is deze passage wel geduid als een uiting van een primitief magisch wereldbeeld, dat de levenloze natuur zou verwarren met de sfeer van het menselijk spreken en handelen: het zou dan een opvatting van dezelfde orde zijn als het geloof dat men de regen op kan roepen door een rondedans of toverspreuk. Maar Confucius woorden geven hiertoe geen aanleiding. De namen die hij op het oog heeft zijn specifiek sociale titels, zoals die van vader, vorst of minister. Wie mensen onderscheidt door ze verschillende titels

te geven, maakt daarmee ook sociale onderscheidingen; en het maken van de juiste onderscheidingen, ofwel het corrigeren van namen (zheng ming), is daarmee ook een manier om de maatschappelijke orde te scheppen en bewaren. Het bezit van een naam of titel, bijvoorbeeld die van vorst of vader, impliceert bij Confucius dat de drager zich in overeenstemming met de naam zal, of moet, handelen. Zijn de namen van de mensen correct gegeven, dan zullen ze zich ook correct of overeenkomstig hun titel gedragen. Niet voor niets maakt Confucius herhaaldelijk bezwaar tegen personen die zich onrechtmatig vorstelijke titels toeëigenen, en tegen zonen die de rollen van hun vader overnemen en zich dus niet meer als zoon gedragen. De correcte benaming gaat ook vooraf aan het succesvol uitvoeren van rituelen en opleggen van straffen, dus aan normen en conventies in bredere zin.wie mensen corrigeert, stelt dus grenzen aan wat ze kunnen wensen; wie namen corrigeert, omgrenst wat mensen kunnen doen. Voor Confucius is taal zodoende niet in eerste instantie met denken en kennen, maar met handelen verbonden. De edele spreekt bedachtzaam en zorgt dat zijn handelingen in overeenstemming zijn met zijn woorden: als het handelen moeilijk is, zal dan het spreken niet aarzelend zijn? (12.3). Maar niet alleen vermijdt de edele of man van stand ijdel taalgebruik, hij heeft in regeringsdienst ook de macht de sociale werkelijkheid tot stand te brengen door haar te benoemen. Met magie heeft dat niet zoveel te maken: het is dezelfde macht die bijvoorbeeld een priester of gemeenteambtenaar heeft, die tegen de juiste personen bij dezen verklaar ik u tot man en vrouw zegt. In het voltrekken van een huwelijk verandert hij de sociale wereld, en zo oefent hij een specifiek talige of symbolische macht uit. Door zo n benoeming of correctie legt hij aan anderen immers de verplichting tot specifieke manieren van handelen op. De machtsrelatie die hier in het geding is wordt zelden als zodanig onderkend, omdat ze niet per se berust op dwang of dreigementen, en doordat het gezag van zulke functionarissen doorgaans aanvaard wordt als rechtmatig. Kortom, bij Confucius omvat de niet slechts morele deugd, maar ook legitiem gezag. Wie met de regeert, en niet met wetten en straffen, zal in zijn onderdanen een schaamtegevoel opwekken, waardoor ze zichzelf zullen corrigeren (vgl. 2.3). De is dus geen wet maar juist een vervanging van wetten en andere sancties; de behelst ook het vermogen om sociale werkelijkheden te benoemen en daarmee te creëren. In het met de regeren verdwijnt de noodzaak om in conflicten te bemiddelen, omdat de bevolking zonder dwang tot overeenstemming zal komen over wat de correcte namen en wijzen van handelen zijn, en zijn wensen en gedachten laat bepalen door de heerser. Het feit dat het voltrekken van een huwelijk niet tegen de zin van de gehuwden hoeft te zijn maakt duidelijk dat de een vorm van regeren zonder dwang of zelfs maar inspanning op kan leveren. Sociale consensus en

gedeelde taal of cultuur, of algemener maatschappelijke conventies, resulteren in deze visie niet uit een soort sociaal contract tussen als gelijkwaardig voorgestelde individuën, maar uit het uitoefenen van macht. Deze macht ligt primair in de symbolische sfeer van taal en rituelen; ze richt zich ook niet zozeer tegen de wil van de onderdanen, maar ze bepaalt en beperkt juist wat ze überhaupt kunnen doen en willen. Taal is voor Confucius dus niet slechts een middel voor communicatie, maar ook een instrument van macht, dat zelfs voorafgaat aan wetten, riten en conventies. Het is de heerser, of preciezer de minister, die die conventies moet vestigen, handhaven en in ere laten houden; het bestaan en voortbestaan van zulke conventies is bij Confucius dan ook het resultaat van een voortdurende machtsuitoefening. Laozi s dolce far niente Laozi, die vermoedelijk zo n twee eeuwen na Confucius leefde in het uiterst instabiele tijdperk van de Strijdende Staten (453-221 v.chr.), heeft heel andere opvattingen over regeren, over deugd en over de Weg (vgl. [3]). Zijn notie van dao is een kosmologische en zelfs mystieke uitbreiding van Confucius sociaal-politieke begrip. De Weg kan volgens Laozi niet benoemd worden, en evenmin kunnen we haar zien of horen; veeleer is ze juist datgene wat alle zicht- en benoembare dingen voortbrengt. De hoogste vorm van de, deugd of macht, bestaat bij hem juist uit het verbergen van macht. De wijze of heerser, verklaart hij, blijft onzichtbaar en zegt weinig, zodat alles vanzelf, dus zonder zijn ingrijpen, lijkt te gebeuren. Deze visie op heerschappij in het verborgene hangt samen met de beroemde notie van wu wei of niets doen. Voor Laozi is dit niets doen de hoogste vorm van handelen; degene die de bezit en niets doet handelt in overeenstemming met de Weg, inzoverre hij niet op basis van overwegingen en onderscheidingen en wensen handelt: hij handelt zonder doel voor ogen, en kan alleen op die manier zijn doelen verwerkelijken. Wu wei bestaat dus niet uit lanterfanten, maar uit het spontaan handelen dat geen individuele doelen nastreeft: Als ik niets doe, dan wordt het volk vanzelf omgevormd; als ik onbeweeglijkheid verkies, dan corrigeert (zheng) het volk zichzelf (Daodejing, hoofdstuk 57). Evenals bij Confucius leidt het bezit van de tot een min of meer spontaan soort actie; maar bij Laozi is deze spontaniteit niet het resultaat van studie of het leren onderscheiden en benoemen van dingen en personen. Integendeel, door mensen geen kennis van onderscheidingen en waarden bij te brengen, leert de heerser ze ook geen verlangens aan naar status, distinctie of het bezit van kostbaarheden (hoofdstuk 3). Intellectuele onderscheidingen brengen volgens Laozi onvermijdelijk ook normatieve en sociale onderscheiden met zich mee, en daarmee ook naijver en jaloezie. De li of riten zijn, anders

dan bij Confucius, voor hem dan ook niet de basis van sociale orde, maar kunnen door hun rol in het maken van onderscheidingen integendeel juist leiden tot jaloezie en conflict; ze zijn dus een pover surrogaat van de Weg en de (hoofdstuk 38). Volgens Laozi behelst het verwerven van de dan ook niet het verwerven van kennis in Confucius zin. Kennis bestaat voor hem niet uit het aanleren van de juiste woorden en riten, maar juist uit het afleren van begrippen, onderscheidingen en waarden die met taal en onderwijs verbonden zijn. De wijze, of de heerser, dient te streven naar een toestand als die van een onbewerkt houtblok : hij dient kennis te hebben maar er niet naar te handelen; hij dient macht te hebben maar die te verbergen. Alleen op die manier kan hij een duurzame en moeiteloze heerschappij uitoefenen: dankzij het onbewerkte houtblok kan het volk in eendracht en consensus leven, zonder wet of dwang (hoofdstuk 32). Laozi onderkent evenals Confucius de nauwe samenhang van ordenen, benoemen en regeren: Zodra het blok bewerkt wordt, [dwz. zodra er geordend, onderscheiden en geregeerd wordt], zijn er namen. (hoofdstuk 32). Maar de correctie der namen speelt in zijn visie op regeren geen rol: die is immers verbonden met het ordenen en onderscheiden, en met het doelbewuste handelen dat hij juist afwijst. Bij Laozi is het niet de correctie der namen maar juist de incorrecte benaming die succesvolle heerschappij waarborgt: Het nederige is de wortel van het machtige; het lage is de fundering van het hoge. Daarom noemen koningen en prinsen zich wezen, eenzamen, of behoeftigen (hoofdstuk 39). Cultuur of natuur? De verleiding is sterk om de tegenstelling tussen Confucius nadruk op onderwijs en Laozi s verwerping van onderscheidingen als een tegenstelling tussen cultuur en natuur te presenteren. Volgens Confucius zou dan het moeiteloze correcte handelen resulteren uit langdurig onderwijs en Bildung; de spontaniteit van de bezitter van de is hem dan tot een tweede natuur geworden. Laozi daarentegen zou juist het afleren van alle specifiek menselijke en cultuurgebonden onderscheidingen verkondigen als doel. Ons onderscheid tussen natuur en cultuur hangt echter samen met de scheiding tussen de natuur als het domein van feiten en wetmatigheden en de culturele en morele sfeer als het domein van waarden en van vrijheid. Noch bij Confucius, noch bij Laozi is deze tegenstelling werkzaam. Voorzover Confucius spreekt over een specifieke menselijke natuur of aard (xing) of over specifiek menselijke deugden, lijkt hij die te beschouwen als het resultaat van onderwijs en correctie: pas Bildung maakt de mens volledig menselijk. Ren, de deugd van (mede-) menselijkheid, ontstaat uit het volgen van de riten, en berust dus op conventies (12.1).

Maar deze conventies zijn het resultaat van een voortdurende machtsuitoefening of correctie door vorsten, ministers en docenten. Confucius menselijkheid is dus geen natuurtoestand die aan elke uitoefening van macht voorafgaat; het morele individu is bij hem dan ook niet autonoom of vrij. Voorts is wen als cultivering niet van natuurlijkheid maar van boersheid onderscheiden; het is een onderscheid tussen sociale groepen of klassen, niet tussen natuur en cultuur (6.16). Anders dan Confucius beveelt Laozi geen terugkeer naar de wegen van de vorsten uit verleden tijden aan; maar evenmin predikt hij een terug naar de natuur als remedie tegen de problemen van de Strijdende Staten. De Daodejing bespreekt vele tegenstellingen, maar niet die tussen natuur en cultuur. De term xing ( natuur ) komt zelfs in het hele boek niet voor. Zelfs de toestand van het onbewerkte houtblok gaat niet zozeer vooraf aan menselijke kennis, beschaving en onderscheidingen: ze berust juist op het vermogen om onderscheidingen te maken maar daar niet naar te handelen (hoofdstuk 28). Voorts is er bij geen van beiden sprake van een vrije wil of vrije keuze. Voorzover ze er ethische doctrines op nahouden, spelen daarin noties als de wil, keuze en vrijheid een ondergeschikte rol. Beiden onderkennen slechts één juiste of correcte manier van handelen, de Weg, die door de wijze of de machthebber spontaan gevolgd wordt. Ze verschillen alleen ten aanzien van de vraag hoe dit spontane en schijnbaar moeiteloze handelen bereikt kan worden. Het verwerven van wijsheid geldt in het antieke China niet slechts als het aanleren van deugd in een morele zin; het behelst ook het verwerven van specifiek symbolische vormen van macht ten aanzien van zichzelf en anderen. Wijsheid omvat het correcte handelen in overeenstemming met de Weg, en is daarmee een wezenlijk bestanddeel van effectief regeren. Sociale consensus en conventies, zoals vereist voor een gemeenschappelijke taal, zijn het resultaat van het uitoefenen van macht (de). Bij Confucius vloeit deze macht voort uit maatschappelijke distinctie en het leren van de riten, bij Laozi bestaat ze uit het vermogen te handelen zonder doel voor ogen. Ondanks hun grote verschillen onderkennen beiden echter de rol van taal, en algemener de symbolische en rituele sfeer, in het uitoefenen van macht. Volgens Confucius past een mens die de en wijsheid heeft verworven niet alleen op zijn woorden in het besef dat die met zijn daden moeten overeenstemmen en sociale feiten kunnen scheppen. Voor hem zijn woorden zelfs de toegang tot die wijsheid: zonder kennis van woorden kunnen we de mens niet kennen (20.3). Literatuur [1] H. Fingarette 1972 Confucius: The Secular as Sacred. New York: Harper & Row

[2] A. Graham 1989 Disputers of the Tao: Philosophical Argument in Ancient China. LaSalle: Open Court [3] D.C. Lau (vert.) 1989 Tao Te Ching. Hong Kong: Chinese University Press [4] J. Legge (vert.) 1971 [1893] Confucian Analects, the Great Learning, and the Doctrine of the Mean. New York: Dover Books [5] Karel van der Leeuw 1994 Het Chinese denken: geschiedenis van de Chinese filosofie in hoofdlijnen. Amsterdam: Boom [6] J.G.A. Pocock 1971 Ritual, Language, Power: An Essay on the Apparent Political Meanings of Ancient Chinese Philosophy. In Politics, Language, and Time: Essays in Political Thought and History. New York: Athenaeum Michiel Leezenberg Afdeling Wijsbegeerte Faculteit der Geesteswetenschappen Universiteit van Amsterdam Nieuwe Doelenstraat 15 12 CP Amsterdam e-mail: leezenb@hum.uva.nl