Griend Vogels en Bewaking 2010



Vergelijkbare documenten
Griend Vogels en Bewaking 2009

Functioneren kunstmatig eiland voor sterns in de Inlaag Oesterput en op eilanden in de Inlaag s Gravenhoek, Noord-Beveland: Broedseizoen 2017

Symposium Op reis op de Boschplaat, 30 mei 2017 Over (broed)vogels in veranderende landschappen

Aantal gevonden legsels in 2008

Voorkomen van Bruine Kiekendief (Circus aeruginosus) in Het Verdronken Land Van Saeftinghe Walter Van Kerkhoven

Veenweiden steeds belangrijker voor Zwarte sterns in Zuid-Holland. Verslag van monitoring van aantallen en broedsucces in 2013

Voorkomen van Bruine Kiekendief (Circus aeruginosus) in Het Verdronken Land Van Saeftinghe Walter Van Kerkhoven

Functioneren kunstmatige eilanden voor visdieven in de Inlaag Oesterput op Noord-Beveland en in de Inlaag Neeltje Jans: Broedseizoen 2016

Koloniebroeders in 2017 in Zuid-Holland Noord

Bescherming Weidevogels Zuid-Holland Versterken, ondersteunen en stimuleren van vrijwilligerswerk in het groen

2004 De Flamingo's in het Zwillbröcker Venn

8.4 Kokmeeuw (Chroicocephalus ridibundus)

BROEDGEVALLEN VAN DE RAAF IN DE PROVINCIE UTRECHT IN 2009 EN 2010

Vogelwacht Akkerwoude e.o.

Landelijke klapekstertelling winter 2008/2009 Eindresultaten

Monitoring van de SBZ-V Kustbroedvogels te Zeebrugge- Heist tijdens het broedseizoen 2010

8.5 Zilvermeeuw (Larus argentatus)

De betekenis van een zandbank voor Heist voor de avifauna

KERKUILEN WERKGROEP TWENTE

NATUUR IN DE IJSSELDELTA

Aantal broedparen van Kleine Mantelmeeuw, Zilvermeeuw en Scholekster op het Forteiland IJmuiden in 2014

De broedvogels van de Feddema s Plas in 2007

2013 wordt het jaar van de Patrijs.

Koloniebroedende pioniers. Dwergmeeuw Larus minutus

Steenuilenbescherming verslag Steenuilenwerkgroep Echt-Susteren Geco Visscher Fred van Geneijgen

16 Broedsucces van sternen in de Zeebrugse voorhaven

Er zijn drie tellingen waaraan u mee kunt doen. Deze tellingen staan los van elkaar dus u kunt zelf bepalen aan welke tellingen u mee wilt doen.

Kort verslag kleurringen van Nijlganzen en Grote Canadese Ganzen

Onderzoek Wespendief Kempenbroek Volg de Wespendief, Weerterbos 2013

Fig. 4.3a. Dichtheden weidevogels in het reservaatsgebied Giethoorn-Wanneperveen (229 ha)

Weidevogels Liedeweg te Haarlemmerliede

KNNV - afdeling Voorne - Vogelwerkgroep. Mededeling nr. 202

!!!!"### " $% + " $% -""!. /"0%. + %"" 1 "" 3 '$ + * + + * +1 5*!! 1"! '!' 5%!.* " " "!.%%"!%%!-8! " $% *8! %! 9: $% !$!!

NIEUWSBRIEF OVER HET JAAR 2012

Documentnummer AMMD ( )

Versie Maart Verslag Inventarisatie kansen roofvogels Zuidas- Zuidasdok Maart 2016

Meer dan 400 paar Zwarte sterns in Zuid- Holland Verslag van monitoring van aantallen en broedsucces in 2014

Na het karteren is het zoeken van het

Strandvogels in de kijker Jan Seys communicatieverantwoordelijke Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ)

meeuwen in het duin meeuwen in de stad Frits van der Sluis

Evaluatie van de instandhoudingsdoelstellingen voor het SBZ-V Kustbroedvogels te Zeebrugge-Heist tijdens het. broedseizoen 2006

Scholeksterweekend Ameland 2013

Eindrapport HUISMUSSEN TER PLAATSE VAN EN DIRECT ROND JACOBA VAN BEIERENWEG TE VOORHOUT

Resultaten van het kleurringen van Nijlganzen en Grote Canadese Ganzen Frank Majoor & Berend Voslamber

Afgaande op het gedrag vermoeden we dat te maken hadden met hetzelfde mannetje als in 2011, maar omdat het niet geringd is, weten we dat niet zeker.

overvliegende vogels gezien, wat wijst op aankomst van vogels van elders. Het hoogste aantal bedroeg 5 ex >zw op 30 oktober.

Notitie. Inleiding. Methodiek. J. de Waard (Trivire Wonen) aan. van A. de Baerdemaeker. betreft Vleermuis- en vogelonderzoek Patersweg Dordrecht

Inventarisatie Stadsganzen 2016 in vier gemeenten in de Provincie Utrecht

Mahlerlaan Amsterdam. Roofvogelonderzoek. Opdrachtgever: O.G.A. Tussentijdsverslag : 2 september 2015

Watervogels in een deel van de uiterwaard langs de Boven-Rijn (Gld) in winter 2008/09

Notitie. 1 Inleiding. Referentienummer Datum Kenmerk PN mei Betreft Roofvogel onderzoek (BMP-R methode)

belangrijke resultaten hieruit voortvloeien. Een vraag die veel gesteld

K.N.N.V. afd. Vriezenveen

Jaarverslag Bijeneters 2017

Succesvol 7-legsel in 2008

Broedvogelinventarisatierapport. Heseveld, Nijmegen. Marc de Bont Nijmegen, september 2010

DE OVERLEVING VAN VISDIEFJES STERNA HIRUNDO: TUSSENTIJDSE RESULTATEN VAN EEN GRONINGS KLEURRINGPROGRAMMA

Visdief en noordse stern

WEIDEVOGELS LOPIKERWAARD

Onderzoek steltlopers op slaapplaatsen in Noord-Holland Eerste resultaten

(nestkastenproject) Golfbaan Welschap

Broedvogelmonitoring op Schiermonnikoog in 2013

Holenduif. Zes eieren

Broedvogelonderzoek aan Kleine Mantelmeeuwen en Zilvermeeuwen op het Forteiland, IJmuiden, 2011.

Nieuwsbrief Vogelwerkgroep IVN Oisterwijk

Bruine kiekendieven in 2005

Ecologisch onderzoek huismussen Kerkweg-oost 157, Waddinxveen. Gemeente Waddinxveen

STICHTING IT EIBERTSHIEM

Advies broedvrij houden 2012

Door Matthias Koster, Sovon districtscoördinator D13, Grote Rivieren

INHOUDSOPGAVE. Gierzwaluwbescherming Nederland 1

Inleiding. geïnventariseerd op. grootste op daken broedende kolonie meeuwen. Aanvulling hierop betreft het tellen van de grote kolonie op

TREK VAN AALSCHOLVERS OVER TELPOST DE HORDE

Op Europees niveau is de soort in de periode met 52% afgenomen, en ten opzichte van 1990 met 6%.

Gouwebos. midmaandwintertellingen van vogels trends samengesteld door Cok Scheewe. Foto (Huig Bouter)

K.N.N.V. afd. Vriezenveen

Vogeltrekstation. wetenschappelijke vragen maar heeft ook maatschappelijk nut, jaarcyclus, als overwinterings-gebied

Bijzondere Vogels Strabrechtse Heide 2013

Advies betreffende het aantal aanvaringsslachtoffers bij de windturbines langs de oostelijke strekdam te Zeebrugge in 2010

Broedvogelinventarisatie Ecodorp Bergen Voorjaar 2014

Verslag project bontbekplevier Wilhelminadorp 2010 en tevens afsluiting monitoring gedurende 5 jaar.

In het hieronder staande overzicht worden de resultaten weergegeven, van 2013 en Jongen uitgevlogen totaal

VOGELRINGSTATION OUD NAARDEN 4 e KWARTAAL OVERZICHT 2012

Bijzondere Vogels Strabrechtse Heide 2011

Broedende grote meeuwen in de gemeente Zedelgem

Bosuilen 34 jaar geteld in Noord-Kennemerland

Inrichting daken van gebouwen als broedgebied voor Kleine Mantelmeeuw, Zilvermeeuw en Visdief

Inventarisatie van Gierzwaluwen

WEIDEVOGELS RESULTATEN 2011 TOTAAL

Wat feitjes rond de duizendste Eempoldertelling

Algemeen. Wat zijn we dit jaar van de Grutto. stijgen de aantallen in de Zuid-Spaanse enzuid-portugese rijstvelden.

Broedvogelmonitoring op Schiermonnikoog in 2015

Kievitonderzoek Landschap Noord-Holland 2016/2017

Nieuwsbrief Roofvogelwerkgroep Fruitstreek. Februari 2014

De functie van het Balgzand als hoogwatervluchtplaats voor wadvogels II. aantallen vogels en hun verspreiding tijdens hoogwater

Evaluatie van de instandhoudingsdoelstellingen. te Zeebrugge-Heist tijdens het broedseizoen 2007

Broedsucces van kustbroedvogels in de Waddenzee in 2006

Meeuwen in Alkmaar. Voorkom meeuwen overlast op uw dak

Broedvogelmonitoring op Schiermonnikoog in 2013

Workshop Eenden in de wei. Frank Majoor

Transcriptie:

Griend Vogels en Bewaking 2010 (Deel 1: bewaking en broedvogels) Date Lutterop & Giny Kasemir

Colofon Stedum, 26 februari 2012 Vereniging Natuurmonumenten Regio Groningen, Friesland en Drenthe Postbus 764 9400 AT Assen Overname van tekst of gegevens alleen onder vermelding van de bron. Alle foto s in dit rapport copyright Giny Kasemir en Date Lutterop. Alle rechten voorbehouden. Foto omslag: Juveniele Grote Stern met kleurmutatie Brown ; Griend 5 juli 2010 Wijze van citeren: Lutterop, D. & G. Kasemir 2012. Griend Vogels en Bewaking 2010. Rapport Vereniging Natuurmonumenten, s-graveland.

INHOUDSOPGAVE Pagina VOORWOORD 3 1 INLEIDING 4 2 BEWAKING EN VERSTORINGEN 5 2.1 Verstoringen 5 2.2 Bezoek 5 3 BROEDVOGELS 7 3.1 Methode 7 3.2 Broedresultaat 8 3.3 Het broedseizoen 9 4 LITERATUUR 31 Bijlage 1 - Overtredingen en verstoringen 33 Bijlage 2 - Broedvogels Griend 2001-2010 35 Bijlage 3 - Verdeling broedparen over hoofdeiland (Griend) en Zuidhaak 36 Bijlage 4 - Aantallen broedparen op Griend en in Nederland 37 Bijlage 5 Broedcodes SOVON 38 Lepelaarnest met 2 eieren; Griend 24 juni 2010. 1

Figuur 1. Kaart van Griend met de meest gebruikte namen. 2

VOORWOORD Dit is het verslag van ons negende seizoen als vogelwachter voor Natuurmonumenten op Griend. Mede dankzij de hulp en inzet van een groot aantal mensen werd het wederom een seizoen om niet te vergeten. Otto Overdijk was onze steun en toeverlaat bij organisatorische problemen. Ook zorgde hij ervoor dat de eerste jonge Lepelaar die op Griend is geboren, werd voorzien van kleurringen. Jan Veen was als wetenschappelijk begeleider het wijze aanspreekpunt bij het veldwerk. Jan Kasemir verzorgde op 7 april en 29 juli het vervoer van onze auto plus paardentrailer, waarin de vele 10-tallen dozen met bagage voor het gehele seizoen naar en van Harlingen werden vervoerd. Voor het vervoer tussen Harlingen en Griend konden we ook dit jaar weer gebruik maken van de diensten van de bemanning van de Stormvogel (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, LNV): Eelke Sybren Dijkstra, Nico Laros, Theo van Malsen en Freek Jan v.d. Wal. Dirk de Boer, Peter van Tellingen en Wibbo Hofman verzorgden de wekelijkse bevoorrading vanaf Terschelling met het Griltje, en indien deze niet beschikbaar was, met de boot van Wibbo. Flexibel en vindingrijk als dit driemanschap is, konden wij altijd een beroep op hen doen. Het wekelijkse half uurtje bijpraten op zee blijft een bijzonder fenomeen. Tijdens de spaarzame bezoeken van een van ons aan het vasteland waren de vervangers achtereenvolgens Charles Peeters en Albert Jan Bosscher. Ook dit seizoen werd een weblog bijgehouden op www.natuurmonumenten.nl/content/griend. Bij problemen konden we altijd een beroep doen op Renée Nitters. Hein van Grouw (Curator National History Museum Tring) hielp ons bij het identificeren van de kleurmutatie van een tweetal jonge Grote Sterns. Ben Hoentjen, Roos Meijering, Leentje Norde en Reinoud Norde waren, aansluitend op ons verblijf op het eiland, in wisselende bezetting op Griend aanwezig van 29 juli tot en met 9 augustus. Zij hebben zich ook dit jaar weer vol overgave gestort op de vegetatieopnames van de PQ-vakken op het eiland. Voor zover relevant voor dit rapport zijn hun bevindingen hier ook opgenomen. Zonder de hulp van Ineke Bouwman, Giny Weert, Fredy de Wilde en Marga Willems zou het voor ons niet mogelijk zijn geweest deze periode van huis te zijn. Zij hielden gezamenlijk onze huishouding in Stedum draaiende en de poezen in het gareel. Voor de verzorging van onze paarden gedurende onze afwezigheid en het beschikbaar stellen van de paardentrailer voor het vervoer van onze bagage bedanken we Edwin en Esther Hoekzema van pensionstal Eilardaheerd in Loppersum. Date Lutterop & Giny Kasemir Correspondentieadres: Lopsterweg 31 9921 RN Stedum e-mail: d.lutterop@wxs.nl 3

1 INLEIDING Het waddeneiland Griend (gemeente Terschelling) valt onder de Natuurbeschermingswet en is onderdeel van het Staatsnatuurmonument Waddenzee. Het eiland wordt al meer dan 90 jaar beheerd door de Vereniging Natuurmonumenten en is, om de vogelrijkdom van het eiland te beschermen, gedurende het gehele jaar gesloten voor publiek. Een van de belangrijkste redenen voor de bescherming en het in stand houden van het eiland is het voorkomen van de Grote Stern als broedvogel. Griend herbergt de grootse kolonie van Nederland (en van West-Europa) van deze sternesoort, die op de Rode Lijst van bedreigde en kwetsbare vogelsoorten in Nederland staat, in de categorie bedreigd. Het beheer van het eiland is er op gericht het broedgebied van de Grote Stern te behouden. Om er op toe te zien dat de rust voor de broedvogels niet wordt verstoord en voor het uitvoeren van diverse (monitoring)werkzaamheden wordt het eiland gedurende het broedseizoen bewoond door twee vogelwachters, in opdracht van Natuurmonumenten. Voor ons was dit het negende seizoen op Griend, dat duurde van 7 april tot en met 29 juli. Onze hoofdtaak bestaat uit het handhaven van de rust in het gebied. Verstoringen door mensen worden geregistreerd en indien mogelijk voorkomen (hoofdstuk 2). De meeste tijd wordt besteed aan het onderzoek naar de avifauna van het eiland (hoofdstuk 3). De broedvogels worden geïnventariseerd en van elke soort wordt voor zover mogelijk het broedresultaat bepaald. Ook worden in de loop van het seizoen een groot aantal vogels geringd. Daarbij ligt de nadruk op het ringen van jonge Grote Sterns, Kokmeeuwen, en Visdieven. Dit rapport verschijnt als pdf in een afgeslankte vorm, waarbij alleen de verstoringen en de broedvogels aan de orde komen. Het rapport zal te zijner tijd worden vervangen door een meer uitgebreide versie. 4

2 BEWAKING EN VERSTORINGEN 2.1 Verstoringen Alle door ons waargenomen menselijke verstoringen en overtredingen, voor zover zij niet een onvermijdelijk gevolg waren van werkzaamheden van ons zelf als ook van overige op en rond het eiland werkzame personen, staan vermeld in bijlage 1. De burgerluchtvaart heeft een minimale vlieghoogte boven het gebied aan te houden van 450 meter. Schepen en hun opvarenden dienen minimaal een afstand van circa 400 meter tot de hoogwaterlijn in acht te nemen. Het aantal verstoringen week niet af van de situatie in de afgelopen jaren. In totaal hebben we in de periode 2002-2009 128 zekere verstoringen geconstateerd. De meeste daarvan zijn veroorzaakt door vliegverkeer (105). Het vaakst verstoorden helikopters (51) en sportvliegtuigen (31). Helikopters zorgen ook voor de heftigste reacties onder de vogels op het eiland. Verstoringen door boten en hun opvarenden komen relatief weinig voor (16). Er is daarbij wel sprake van onderschatting van het aantal verstoringen, aangezien deze niet zelden al heeft plaatsgevonden voordat de aanwezigheid van mensen op of bij het eiland wordt ontdekt. Zijn vliegtuigen vooral verstorend voor overtijende wad- en watervogels, mensen die het eiland naderen of zelfs betreden, verstoren vaker de broedvogelkolonies. In de genoemde periode zijn geen trends waarneembaar met betrekking tot toe- of afname van bepaalde vormen van verstoring. De verstoring door de opvarende van de handkokkelaar WR31 op 8 juni is meteen gemeld aan de Stormvogel. Dit heeft uiteindelijk geleid tot een officiële waarschuwing. Over de capriolen van het kustwachtvliegtuig PH-CGN op 10 juni boven het eiland hebben we een getuigenverklaring opgesteld. Dit resulteerde uiteindelijk in een officiële waarschuwing richting de Kustwacht. Tussen 29 juli en 9 augustus meldden Ben Hoentjen c.s. als enige verstoring een laag, pal over het huis vliegende straaljager. Direct na afloop van het bewakingsseizoen is het complete overzicht van alle geconstateerde verstoringen en overtredingen op verzoek toegezonden aan de bemanningen van de LNVsurveillanceschepen Stormvogel en Phoca. 2.2 Bezoek Hieronder volgt een korte opsomming van de meest opvallende bezoeken die dit seizoen hebben plaatsgevonden. Tijdens onze installatie op het eiland, op 7 april, helpen Nico Laros en Freek Jan van der Wal (LNV), Jan Harthoorn (Natuurmonumenten) en Chris Hoenderkamp met het naar het huis slepen van al ons materiaal. Daarnaast is Chris geruime tijd bezig om de webcam in werking te stellen. Op 21 april krijgen we bezoek van vijf mensen van Natuurmonumenten. Ze doen een rondje eiland. Ook dit seizoen is Frank Majoor weer van de partij voor zijn onderzoek voor de Erasmus Universiteit naar vogelgriep bij Kokmeeuwen. Op 26 mei verzamelt hij kokmeeuwenpoep op het strand. Tussen 23 juni en 14 juli komt hij wekelijks een dag langs om jonge Kokmeeuwen te vangen. Daarbij wordt hij op 14 juli vergezeld door Josanne Verhagen Van de Erasmus Universiteit, voor het nemen van bloedmonsters. 5

Op 26 mei krijgen we bezoek van Henk Dommerholt (Natuurmonumenten), vergezeld door Quirin Smeele en Tjisse van der Heide, naar aanleiding van het aanstaande vertrek van Henk bij Natuurmonumenten. Na het afscheid (afgelopen herfst) van Arjen Dijkstra als bemaningslid van de Stormvogel, worden we op 9 juni vereerd met een kennismakingsbezoek van Theo van Malsen met de opvolger van Arjen, Eelke Sybren Dijkstra. Op 17 juli komt Otto Overdijk samen met razende (radio)reporter Remco de Vries (Omrop Fryslân) de jonge Lepelaar van kleurringen voorzien. Jonge Velduil met prooi (Spreeuw); Griend 28 juni 2010. 6

3 BROEDVOGELS Wat betreft de naamgeving en de opsplitsing in soorten volgen we de richtlijnen van SOVON (Samenwerkende Organisaties Vogelonderzoek Nederland) (Anonymus 2000). Dit houdt in dat we de naamgeving en opsplitsing in soorten volgen zoals die is beschreven in van den Berg & Bosman (1999). De hier bovendien voorgestelde nieuwe soortvolgorde nemen we, evenals SOVON, (voorlopig) niet over. 3.1 Methode Gedurende het gehele seizoen zijn gegevens verzameld over de broedvogels. Voor de inventarisatie van de aantallen broedvogels worden zo veel mogelijk de richtlijnen gevolgd, zoals zij door SOVON worden gebruikt (onder meer van Dijk & Hustings 1996, Hälterlein et al. 1995, Hustings et al. 1985). Indien hiervan wordt afgeweken wordt dit bij de bespreking van de betreffende soort vermeld. Voor het bepalen van de aantallen van Scholekster en Kokmeeuw wordt de raaimethode toegepast. Met ingang van 2008 is deze methode iets vereenvoudigd en aangepast, met als doel zowel de hoeveelheid verstoring als de hoeveelheid werk te beperken. Daarbij zijn de oost-west georienteerde raaien komen te vervallen. Enkele daarvan overigens door natuurlijke omstandigheden. Doordat het eiland met name aan de zuidzijde erg afkalft, is de oude zuidelijke strandwal nagenoeg verdwenen, en daarmee ook de twee meest zuidelijke raaien. Hoewel nu de getelde oppervlakte nagenoeg is gehalveerd, heeft dit geen invloed op de getelde aantallen Kokmeeuwen. Voor de Scholekster zal de foutenmarge iets groter zijn, maar aangezien de soort erg verspreid over het eiland broedt, verwachten we niet dat de resultaten daardoor minder betrouwbaar worden. Rekenexercities met data uit voorgaande jaren bevestigen dit vermoeden. Over het eiland wordt een raster gelegd van raaien (om de 50 meter), van noord naar zuid. De Zuidhaak is tegenwoordig zo klein en overzichtelijk dat deze integraal wordt geteld. De breedte van een raai is telkens twee meter. Een stok van twee meter lang, met aan de uiteinden een door een gewicht verzwaard stuk touw geeft de mogelijkheid deze breedte vrij nauwkeurig aan te houden. Per raai wordt het aantal nesten van bovengenoemde soorten genoteerd. Een nest waarvan het centrum buiten de begrenzing van de raai valt, wordt niet meegeteld. De raaien worden gelopen met behulp van een GPS-ontvanger (Garmin GPS 12, Amersfoortcoördinaten xxx.xxx-yyy.yyy). Daardoor is het mogelijk om de raaien exact noord-zuid te lopen, met een onderlinge afstand van 50 meter. De meest westelijke raai start op 145.550. Totaal zijn 32 raaien gelopen. De GPS ontvanger heeft soms problemen met het ontvangen van satellietsignalen, wanneer een raai door de grootste kokmeeuwkolonies loopt. De wolk meeuwen die daar boven hangt, bemoeilijkt de ontvangst. Binnen deze kolonies is het dan ook verstandig om een punt aan de horizon te kiezen als richtpunt, of een tweede persoon alvast naar het eindpunt van de raai te laten lopen. Tijdens het lopen van een raai worden ook de begin- en eindpunten daarvan genoteerd. Daarbij is als grens telkens de buitenrand van de min of meer aaneengesloten begroeiing genomen. Daarbuiten wordt slechts incidenteel door vogels gebroed. Hierdoor is het mogelijk om de begroeide oppervlakte van het eiland vast te stellen (47,97 hectare, exclusief de Zuidhaak), en de oppervlakte van de gelopen raaien (1,948 hectare). Er is dus 4,06% van het eiland geteld. Het gevonden aantal nesten op de raaien dient daardoor te worden vermenigvuldigd met een factor 24,6. Door tijdens het lopen van een raai ook de begin- en eindpunten van de kokmeeuwkolonies te noteren, is het mogelijk ook deze in kaart te brengen. De inventarisatie start traditioneel zodra de eerste jonge Kokmeeuwen uit het ei komen. Dit jaar is de raaieninventarisatie uitgevoerd tussen 19 en 24 mei. Vanwege de vestiging van een kolonie Lepelaars 7

zijn de raaien die door c.q. vlak langs de kolonie lopen niet of slechts ten dele geteld. De gegevens uit 2009 zijn gebruikt om de ontbrekende aantallen aan te vullen. Er zijn geen aanwijzingen voor grote veranderingen in de aantallen Kokmeeuwen en Scholeksters in deze omgeving. Rond het uitkomen van de eerste jonge Visdieven worden ook alle visdiefkolonies geteld. De Noordse Stern laat zich moeilijker tellen. Vaak zijn nesten binnen enkele dagen al weer leeg en vestigingen komen en gaan. Er is voor zowel Grote Stern, Visdief als Noordse Stern een integrale nestentelling uitgevoerd in de beste tijd (tegen het uitkomen van de eerste jongen), aangevuld met een tweede telling (naleg) na 3-4 weken. De datum voor de tweede telling wordt zo gekozen dat alle nesten van de eerste tellling inmiddels zijn uitgekomen. Omdat nesten van eenden niet allemaal even eenvoudig zijn op te sporen worden deze soorten op verschillende manieren geïnventariseerd. Bij Bergeend en Eider wordt het aantal paren bepaald aan de hand van het aantal gevonden nesten. Daarbij wordt een schatting gemaakt van het aantal nesten dat niet is gevonden. Dit verschilt per soort. Eiders op het nest worden eerder opgemerkt doordat ze meestal in vrij open terrein broeden en eerder van het nest vliegen dan andere eenden. Ook later in het seizoen zijn de uitgekomen en verlaten nesten nog goed te vinden. Bergeendnesten zijn iets moeilijker te vinden, maar verraden zich vaak wel door rondgestrooid dons, al dan niet het gevolg van predatie. Bij de Wilde Eend is naast het aantal gevonden nesten ook het aantal op het eiland aanwezige mannetjes bij de inventarisatie betrokken; de nesten liggen veelal goed verborgen in de vegetatie en veel vrouwtjes vliegen bij nadering niet op. De Middelste Zaagbek broedt zo verborgen dat het alleen mogelijk is het aantal zekere broedparen te bepalen door het aantal vrouwtjes met jongen te tellen. Vooral de laatste paar jaren worden nog maar sporadisch kleine jongen gezien, die ook vrij snel weer zijn verdwenen. De onderschatting van het werkelijke aantal broedparen wordt daardoor wel erg hoog. Met ingang van het seizoen 2007 worden dan ook territorium- en nestindicerende waarnemingen meegewogen bij de inventarisatie van deze soort. Het is vrij goed mogelijk daarbij onderscheid te maken tussen de soms grote aantallen overzomerende vogels en de broedvogels. In de Grevelingen, het belangrijkste broedgebied van de Middelste Zaagbek in Nederland, wordt sinds 2006 dezelfde methode toegepast (De Kraker 2007). Van de overige broedvogelsoorten is een schatting gemaakt aan de hand van het aantal territoria (Waterral, Tureluur, Graspieper) en/of het aantal gevonden nesten (overige soorten). 3.2 Broedresultaat De meeste broedvogels op Griend hebben kuikens die kort na de geboorte het nest verlaten (seminestvlieders), zodat niet kan worden achterhaald hoeveel kuikens er per nest uitvliegen. Peter Becker, onderzoeker in het Duitse Waddengebied, heeft een methode geïntroduceerd om het broedsucces te bepalen met behulp van enclosures. Rond een aantal nesten wordt een omheining gezet van enkele decimeters hoog. Hierdoor kunnen de kuikens niet ontsnappen en de ouders kunnen zonder problemen hun jongen blijven voeren. Zodoende is het mogelijk de kuikens tot aan het uitvliegen te volgen. Sinds 1992 wordt deze methodiek ook op Griend toegepast in kolonies van Kokmeeuw, Grote Stern en Visdief. De omheining is gemaakt van 50 centimeter hoog geplastificeerd kippengaas waarvan de onderste helft aan de binnenzijde is bedekt met plastic folie of worteldoek. Dit gebeurt om beschadiging van de snavelbasis te voorkomen. Binnen de enclosure worden de kuikens direct na het uitkomen op het nest geringd zodat later precies bekend is hoeveel kuikens er per nest zijn uitgevlogen. Om te bepalen of een vogel vliegvlug is zijn standaardmaten gebruikt; voor Grote Stern en Kokmeeuw een vleugellengte van minimaal 200 mm. Een Visdief wordt 18 dagen nadat hij uit het ei is gekomen vliegvlug beschouwd. 8

De in sommige jaren grote sterfte van jonge Grote Sterns in de enclosure, als gevolg van onder meer het kapen van vis door Kokmeeuwen, levert een erg laag broedsucces, dat veelal niet representatief is voor de gehele populatie. Dit heeft ons doen besluiten om in 2007 voor het laatst gebruik te maken van een enclosure om het broedsucces van de Grote Stern te bepalen. Eerder was ons al gebleken dat een beter beeld van het broedsucces van de Grote Stern is te verkrijgen door naar het aandeel geringde jongen in de kolonies te kijken. Voor een zo betrouwbaar mogelijk resultaat is daarom sinds 2009 het aantal jongen dat geringd wordt, verhoogd. Dit seizoen ringden we circa 1800 jongen. Van de meeste andere broedvogels liggen de nesten zo ver uit elkaar dat een enclosure plaatsen onbegonnen werk is. Om toch een uitspraak te kunnen doen over parameters als gemiddelde legselgrootte en uitkomstsucces per legsel is van een aantal algemene soorten (Bergeend, Wilde Eend, Eider, Scholekster, Stormmeeuw) een deel van de nesten gemarkeerd met een onopvallende genummerde stok. De stok wordt 1 meter ten noorden van het nest geplaatst. Elk nest is voor zover mogelijk 3 tot 4 keer bezocht. Bij eenden is bij ieder bezoek (voor zover mogelijk) eerst van afstand gekeken of het vrouwtje nog op het nest zit te broeden. Is dit het geval dan wordt het nest niet verder benaderd zodat het vrouwtje rustig door kan broeden. Is het vrouwtje niet aanwezig of vliegt zij op, dan wordt de inhoud van het nest gecontroleerd. De klassieke methode voor het berekenen van het uitkomstsucces leidt veelal tot een systematische overschatting van dit uitkomstsucces. Na afloop van het broedseizoen is dan ook waar mogelijk met behulp van de Mayfield-methode het uitkomstsucces berekend. Deze methode gaat uit van de overlevingskans van een legsel per dag. Niet zozeer het aantal legsels, maar het aantal controles van de legsels bepaalt de nauwkeurigheid van de berekening (Beintema 1992). Bij meerdere soorten wordt het uitkomstsucces per legsel gegeven. Een legsel wordt als succesvol beschouwd op het moment dat een ei uitkomt. In dit rapport is de Mayfield-methode niet gebruikt omdat bij de hiervoor in aanmerking komende soorten de bezoekfrequentie van de nesten te laag was. Bij een aantal soorten is aan het eind van het seizoen het aantal vliegvlugge jongen geteld en vervolgens gedeeld door het aantal broedparen. Deze manier van tellen geeft een globaal beeld van het broedsucces maar blijft een grove schatting aangezien vaak niet alle jongen kunnen worden gevonden. Het broedresultaat wordt op drie verschillende manieren weergegeven: uitkomstsucces: het percentage van de eieren of nesten dat uitgekomen is. uitvliegsucces: het percentage van de uitgekomen jongen dat vliegvlug geworden is. broedsucces: het gemiddeld aantal jongen dat per paar vliegvlug geworden is. 3.3 Het broedseizoen Gedurende de laatste vijf jaren (2006-2010) hebben op Griend 25 verschillende vogelsoorten gebroed, waarvan 17 jaarlijks (zie bijlage 2). Dit seizoen hebben we 21 broedvogelsoorten vastgesteld (de Soepeend wordt wel afzonderlijk genoemd, maar is geen aparte soort), waarvan er 7 op de Rode Lijst 2004 (Veerman 2004) staan: Middelste Zaagbek, Tureluur, Grote Mantelmeeuw, Grote Stern, Visdief, Velduil en Graspieper. Er zijn drie soorten waarvan een substantieel deel van de Nederlandse populatie op Griend broedt. Dit zijn Grote Stern (32%), Noordse Stern (26-29%) en Kokmeeuw (26-28%). De 1%-norm (een veelgebruikte kwalificatiedrempel) wordt verder nog gehaald door Grote Mantelmeeuw (8-10%), Velduil (6-7%), Visdief (5-6%), Middelste Zaagbek (3-4%), Eider (2%) en Stormmeeuw (1%). Zie bijlage 4 voor een compleet overzicht. Alle broedvogelsoorten van 2009 waren ook dit jaar als broedvogel aanwezig. Na een lange tijd van afwezigheid broedden Kluut en Spreeuw weer op Griend. Daarnaast waren er dit seizoen twee paar Velduilen. 9

Ondanks dat het geen springtij was, kwam het water in de middag van 19 juni erg snel op. Opgezweept door een noordwester bries met kracht 6-7 Bft. met een verhoging van 48 cm. werd een waterstand van 1,47 meter boven N.A.P. bereikt. Dit was voldoende om nagenoeg de hele kwelder onder water te laten verdwijnen. Hierdoor zijn vooral veel jonge Kokmeeuwen en Visdieven dood gegaan. Hoewel de meeste vogels op dat moment al jongen hadden, zijn naar schatting de volgende aantallen nesten weggespoeld: Lepelaar 3 Scholekster 10-tallen Kokmeeuw 100-en Zilvermeeuw 10 Grote Mantelmeeuw 1-2 Visdief 60 Noordse Stern 80 De Lepelaars waren uren lang van hun nesten af en hun eieren moeten geruime tijd in het koude zeewater hebben gedreven. Dat zal het broedsucces aanmerkelijk verlaagd hebben. Hieronder worden alle broedvogelsoorten besproken. Per soort wordt begonnen met een opsomming van de verzamelde gegevens. Daarbij wordt ook de hoogst vastgestelde broedcode (van Dijk 2004, Hustings et al. 1985) vermeld. Soorten met een broedcode lager dan 4 worden slechts bij uitzondering in de opsomming genoemd. Voor een verklaring van de broedcodes verwijzen we naar bijlage 5. Vervolgens worden de gegevens in de tekst waar nodig nader toegelicht en wordt uitgelegd welke telmethode gebruikt is. Van meerdere soorten zijn op kaartjes de broedplaatsen ingetekend. De kaartjes in dit hoofdstuk zijn door ons zelf samengesteld uit de door ons in 2010 ingemeten gemiddelde hoogwaterlijn (buitenste belijning, circa NAP +0,80 meter), de in 2010 door ons ingemeten buitenste rand van de aaneengesloten vegetatie ten tijde van de raaientelling en de globale vegetatiegrenzen van bestaand kaartmateriaal uit 1999 (www.kwelders.nl). Figuur 2 geeft een globaal overzicht van de landschappelijke zones op het eiland. Voor meer gedetailleerde informatie en de meest recente vegetatiekartering verwijzen we naar Kers et al. (2008). Mogelijk ten overvloede willen we hier benadrukken dat figuur 1 op pagina 1 van dit rapport geen actuele weergave is van de huidige vorm en grootte van Griend. De Haak is nagenoeg geheel verdwenen, en het zuidelijke restant daarvan is de huidige Zuidhaak. Bijlage 2 geeft per soort een overzicht van de aantallen broedparen op Griend in de periode 2001-2010. In bijlage 3 staat de verdeling van het aantal broedparen over het hoofdeiland (Griend) en de Zuidhaak. 10

Figuur 2. Broedvogelkaart Griend 2010 met globale aanduiding van landschappelijke zones. Geel = strand(vlakte), donkerbruin = duin, lichtbruin = rietvelden Noordstrand, groen = kwelder, wit =(oude) strandwal/hoge kwelder. Lepelaar Platalea leucorodia Aantal broedparen : 4 Broedcode : 16 Eerste kuikens : 1 juli; vanuit huis gevoerd zien worden door vrouwtje Broedsucces: : 0,25 uitgevlogen jong per paar (n = 4) Vanaf het begin van het seizoen waren er bijna dagelijks 1-8 Lepelaars aanwezig. Op ongeveer dezelfde plek waar vorig jaar een nest werd gebouwd, zagen we op 28 mei de eerste copulatie. Vanaf 1 juni zat er voor het eerst een vogel vast op het nest. In de daaropvolgende week ging ook een tweede paar tot broeden over. Van twee andere paren zagen we regelmatig copulaties, maar tot broeden kwam het niet. Rond 11 juni begon ook paar 3 met de eileg. Maximaal werden er toen 12 vogels in en bij de kolonie geteld. Op 19 juni kwam het water tot 1,47 meter boven N.A.P. Daarmee stond de kwelder grotendeels onder water, en ook de lepelaarnesten hadden naar schatting 10-20 centimeter water boven de nestrand staan. De Lepelaars verlieten de nesten en pas de volgende dag zagen we ze weer in broedhouding in de kolonie zitten. Op 24 juni werd snel een blik in de kolonie geworpen. We vonden 3 nesten met elk 2 eieren (zie figuur 3; coördinaten: 146.352-584.947). Rond 28 juni werd het eerste paar erg onrustig. Drie dagen later zagen we vanaf het huis voor het eerst een jong dat gevoerd werd door het vrouwtje. Enkele dagen daarna waren er in dit nest 2 jongen zichtbaar. Of de beide andere paren ook jongen hadden, was van afstand niet goed in te schatten. Toen we op 17 juli de kolonie in gingen om het jong te ringen, was er nog maar 1 jong over van paar 1. In de beide andere nesten lagen respectievelijk een niet vers dood jong van een paar dagen oud, en een vers dood jong van circa 1 week oud, samen met 1 ei (geen ontwikkeling). 11

Vanaf dat moment gingen met laag water alle Lepelaars naar het wad, en bleef het jong alleen in de kolonie achter. Dit jong is uiteindelijk succesvol uitgevlogen. Vanaf begin augustus nam de groep Lepelaars in en bij de kolonie snel in aantal toe. Op 4 augustus meldde Ben Hoentjen al 60 exemplaren. Het grootste aantal werd door Arie Baas c.s. gezien, tijdens een hoogwatertelling op 11 september. Er werden op die dag 80 exemplaren geteld. Figuur 3. Ligging van de lepelaarkolonie op Griend in 2010. Bergeend Tadorna tadorna Aantal broedparen : 25 Broedcode : 16 Eerste gevonden nest : 13 mei; nest met 17 eieren op Noorddijk Eerste kuikens : 30 mei; paar met 7 kleine jongen Ondanks dat er aan het begin van het seizoen veel Bergeenden aanwezig waren, viel het aantal gevonden nesten tegen. Uiteindelijk konden we er 14 voorzien van een neststok. Er zijn naar schatting 11 nesten gemist, zodat het totale aantal nesten circa 25 zal bedragen. De eerste 2 eieren van dit seizoen lagen gepredeerd op het dijkpad van de Noorddijk. Het eerste nest, boven op een duintop van de Noorddijk, vonden we op 13 mei. Het nest bevatte 17 netjes toegedekte eieren. Omdat de meeste nesten slechts 1-2 keer werden bezocht, kunnen er geen uitspraken worden gedaan over legselgrootte en uitkomstsucces. Op 6 data zagen we kleine jongen, al dan niet samen met oudervogels. Alle waargenomen jongen waren maximaal enkele dagen oud. De laatste 2 jongen liepen op 15 juli alleen op de kwelder. Op 15 juni vloog een vrouwtje op van een nest met circa 7 jongen. Over het lot van de op Griend geboren jongen is niets bekend. Er zijn ter plaatse in elk geval geen jongen vliegvlug geworden. Mogelijk zijn de ouders met hun jongen naar elders vertrokken. Predatie van jongen door meeuwen werd niet gezien. Wel werden de eieren met name door Zilvermeeuwen veelvuldig gepredeerd. 12

Wilde Eend Anas platyrhynchos Aantal broedparen : 14 Broedcode : 16 Eerste eieren : 24 mei; vrouwtje opvliegend van 4 eieren Eerste gevonden nest : 9 mei; vrouwtje opvliegend van een nest vol kuikens Eerste kuikens : 9 mei; vrouwtje opvliegend van een nest vol kuikens Regelmatig werden tellingen gehouden van op het eiland aanwezige mannetjes (tot 10 mei). Maximaal telden we 17 mannetjes waarvan 2 mannetje Soepeend op 18 april. Een van de wildkleur mannetjes was gepaard met het bekende crèmekleurige vrouwtje (zie Soepeend). Dit resulteert in 14 paren Wilde Eend en 3 paren Soepeend. Er werden slechts 3 nesten gevonden. Omdat Wilde Eenden nogal verscholen broeden en, hoewel meestal vrij schuw, sommige vrouwtjes met geen stok van het nest zijn te krijgen, zal het werkelijke aantal nesten hoger zijn. Ook broedt de soort soms erg vroeg, zodat ook daardoor nesten gemist kunnen zijn. Op 3 data zijn jongen gezien. Op 14 mei liep een vrouwtje met 10 kleine jongen bij de wilg. Op 18 mei zwom 1 klein jong in een kweldergeul, en op 25 mei liep een vrouwtje met kleine jongen in de Zuidbak. Alle waargenomen jongen waren maximaal enkele dagen oud. Soepeend Anas platyrhynchos forma domesticus Aantal broedparen : 3 Broedcode : 12 Eerste kuikens : 16 mei; vrouwtje met 9 kleine jongen bij Bos Naast 2 soepmannetjes, was ook dit jaar weer het crèmekleurige vrouwtje aanwezig (gepaard met een wildkleur mannetje). Dit vrouwtje broedde op de Huisdijk, iets westelijk van het Bos. Op 16 mei liep ze bij het Bos met 9 kleine jongen. Daarna is dit vrouwtje nog regelmatig gezien, maar zonder jongen. Eider Somateria mollissima Aantal broedparen : 78 Broedcode : 16 Eerste gevonden nest : 12 april; vrouwtje opvliegend van 5 eieren bij Lichtopstand Legselgrootte : 5,0 (n = 9 nesten, alleen complete legsels) Eerste kuikens : 5 mei; twee vrouwtje met elk 4 kleine jongen Broedsucces : 0,7 vliegvlug jong per paar We vonden dit jaar 70 nesten, verspreid over alle hogere delen van het eiland. In het gebied in en rond de lepelaarkolonie is niet intensief naar nesten gezocht. We hebben naar schatting 8 nesten gemist. Dat brengt het totale aantal Eidernesten op 78. Van 9 nesten kon de legselgrootte worden bepaald. Deze varieerde van 4-6 eieren per nest: 3 x 4 ei, 3 x 5 ei, 3 x 6 ei. De gemiddelde legselgrootte bedroeg 5,0 eieren per nest. Van 35 nesten met bekende afloop kwamen 16 (46%) uit. De overige 19 nesten werden verlaten en/of gepredeerd. Aangezien de meeste nesten slechts 1-2 keer zijn bezocht, is geen gebruik gemaakt van de Mayfield-methode. 13

De eerste jongen zagen we op 5 mei. Op twee verschillende locaties zwom een vrouwtje met 4 kleine jongen. Het aantal jongen liep snel op naar een maximum van 96 op 17 mei. De pullentellingen hierna zijn onvolledig, maar een schatting van circa 52 groot gekomen jongen lijkt reëel. Dat zou neerkomen op een broedsucces van 0,7 jongen per paar. Middelste Zaagbek Mergus serrator Aantal broedparen : 2 Broedcode : 12 Eerste kuikens : 9 juli; vrouwtje met 4-5 kleine jongen in de Baai Aanvankelijk waren er nauwelijks aanwijzingen voor de aanwezigheid van potentiële broedvogels in het gebied. Meestal werden de vogels in groepen gezien, zoals een groep van 36 exemplaren op 8 mei. Alleen op 13 mei zagen we een paartje dat ter hoogte van de noordoosthoek van de Baai de vegetatie in vloog. Pas op 9 juli werd duidelijk dat er wel degelijk gebroed was. Op die datum zwom een vrouwtje met 4-5 pas uitgekomen jongen in de Baai. Op de beide opvolgende data zwom hetzelfde clubje bij de Westpunt. Daarna zijn ze niet teruggezien. Op 16 juli zwom een vrouwtje met 6 pas uitgekomen jongen in de hoofdgeul van de kwelder. Vervolgwaarnemingen ontbreken. Omdat er geen aanvullende waarnemingen zijn die duiden op de aanwezigheid van meer broedparen, blijft het aantal voor dit jaar (evenals in 2009) steken op 2. Het is niet aannemelijk dat de waargenomen jongen uieindelijk zijn uitgevlogen. Het broedsucces zal dan ook, net als in voorgaande jaren, nihil zijn. De grootste groep Middelste Zaagbekken werd dit jaar op 16 juni gezien. Er zaten toen 41 vogels op de Westpunt. Waterral Rallus aquaticus Aantal broedparen : 8 Broedcode : 12 Eerste kuikens : 25 april; 1 klein jong bij huis Op basis van meermalen op dezelfde plaats roepende vogels, en waarnemingen van kleine jongen, schatten we het aantal broedparen op minimaal 8. Mogelijk zijn de aantallen van deze lastig te inventariseren soort daarbij nog onderschat. Nesten werden niet gevonden. Wel lag er op 9 mei een dop van een waarschijnlijk uitgekomen ei in het hoge gras op de zuidelijke strandwal ter hoogte van de derde palenrij. Pas uitgekomen jongen (met eitand) werden gezien op 25 april (onderkoeld en later dood bij huis), 9 mei (webcamgeul overstekend in rietveld halverwege Baken) en 16 juni (kwelder zuidoost van huis). Op 23 juni lag een klein jong dood in een rietveld in de noordoosthoek van de Baai. Er zijn ook dit jaar en aantal Waterrallen door Velduilen gepakt. Op 26 april vonden we bij huis een zeer verse braakbal met daarin de resten van een circa 1 week oud Waterraljong. Op 25 mei lagen langs de Zuidbak resten van een door een Velduil gepakte volwassen vogel. In juni en juli werd sporadisch een enkele juveniel gezien bij de wilg. Hoeveel jongen er in werkelijkheid zijn uitgevlogen blijft bij deze heimelijk levende soort ongewis. 14

Scholekster Haematopus ostralegus Aantal broedparen : 487 Broedcode : 16 Eerste gevonden nest : 28 april; 3 nesten met elk 1 ei Gemiddeld legbegin : 9 mei (n = 7 nesten; spreiding 4 mei - 20 mei) Legselgrootte : 3,2 (n = 11 nesten, alleen complete legsels; spreiding 2-4 eieren) Eerste kuikens : 23 mei; 2 pas uitgekomen jongen in nest op de Zuidhaak Uitkomstsucces per legsel : 55,0% (klassiek, n = 20 nesten) Broedsucces : 0,05 jong per paar Tijdens de raaientelling (19 tot 24 mei) werden 19 nesten gevonden. Aangezien 4,06% van de totale eilandoppervlakte (met uitzondering van de Zuidhaak) is geteld, leverde dit totaal 467 nesten op. De Zuidhaak werd op 1 juni integraal geteld; hier vonden we nog eens 20 nesten. Daarmee komt het totale aantal nesten op 487. Dit is in dezelfde orde van grootte als in 2009. Tussen 28 april en 21 mei zijn min of meer at random 24 nesten op het westelijke deel van het eiland voorzien van een genummerde stok. Nagenoeg alle nesten bevatten bij het eerste bezoek 1-2 eieren. Deze nesten werden regelmatig gecontroleerd. De gemiddelde datum van het eerste ei was 9 mei (n = 7 nesten, alleen berekend bij nesten in de legfase). Van 11 nesten was de legselgrootte bekend; de gemiddelde legselgrootte bedroeg hier 3,2. Het lage aantal nesten is veroorzaakt doordat veel legsels in de legfase zijn verdwenen. Van 20 nesten is bekend of ze al dan niet zijn uitgekomen. 11 Wel, en 9 niet uitgekomen legsels resulteerden in een klassiek uitkomstsucces van 55,0%. Evenals in voorgaande jaren hebben we maar weinig jongen gezien. Verspreid over het eiland werden 10-tallen dode kleine en grotere jongen gevonden. Grotere donsjongen waren schaars. Om een beeld te krijgen van het broedsucces hebben we zo veel mogelijk jongen geringd vanaf het moment dat de ring niet meer van de tibia afgleed. Dit resulteerde in 17 geringde jongen, aanmerkelijk minder dan vorig seizoen; deze jongen waren voor een deel in vrij slechte conditie. We schatten dat er circa 25 jongen vliegvlug zijn geworden. Dit komt neer op een broedsucces van 0,05 jong per paar. Kluut Recurvirostra avosetta Aantal broedparen : 1 Broedcode : 16 Eerste gevonden nest : 19 mei; broedend op Zuidhaak Legselgrootte : 3 (n = 1 nest) Eerste kuikens : 10 juni; ouder met 1 klein jong bij nest Het laatste broedgeval van de Kluut op Griend stamt uit 1986. Dit seizoen zagen we op 19 mei voor het eerst een Kluut foerageren in een plasje langs de Zuidhaak. Even later vond daar vlakbij een aflossing op het nest plaats. Op 23 mei hebben we het nest gecontroleerd. Het lag op een zandstrandje tegen een pol Biestarwegras, ongeveer langs het midden van de noordzijde van de Zuidhaak, vlak bij de kolonie Noordse Sterns en het paar Grote Mantelmeeuwen aldaar. Het bevatte 3 eieren. Op basis van het gedrag van de oudervogels zullen de eieren op of rond 8 juni zijn uitgekomen. Op 10 en 12 juni zagen we in de omgeving van het nest een adult met 1 jong lopen. De volgende dag liepen beide ouders te foerageren in het midden van de Baai. Het jong was verdwenen. 15

Klutennest met 3 eieren op de Zuidhaak; Griend 23 mei 2010. Tureluur Tringa totanus Aantal broedparen : 11 Broedcode : 16 Eerste gevonden nest : 29 april; nest met 4 eieren bij huis Legselgrootte : 4,0 (n = 4 nesten) Eerste kuikens : 21 mei; nest met 4 jongen bij huis Broedsucces : minimaal 0,36 uitgevlogen jong per paar Dit jaar zijn er 11 territoria vastgesteld op basis van nestvondsten, regelmatig op dezelfde plaats zingende Tureluurs en het alarmeren van vogels met jongen. Rondom het huis broedden vijf paren. Van vier daarvan hebben we het nest gevonden. Al deze nesten bevatten vier eieren. Ze lagen op een rechte lijn van oost naar west, circa 22 meter zuid van het huis. De onderlinge afstand tussen de nesten varieerde van 13 tot 24 meter. Van 1 nest werden de eieren gepredeerd. Kort daarvoor, op 13 mei, vonden we een losse kop van een volwassen Tureluur op de kwelder vlak bij dit nest. Deze vogel is vrijwel zeker door een Velduil geslagen. Van de overige 3 nesten kwamen alle jongen uit; 8 van de 12 jongen konden vlak na het uitkomen geringd worden. De overige paren bevonden zich langs de noordoosthoek van de Baai (1), langs de zuidrand van de Noorddijk ter hoogte van paal 700 zuid (1), bij de Hals (3) en langs de zuidrand van de Noorddijk ten oosten van de Hals (1). De globale ligging van deze territoria is weergegeven in figuur 4. De jongen bij huis zagen we maar zelden. Ze hielden zich voonamelijk schuil in de hoge vegetatie op de grens met de kwelder ten zuidoosten van het huis. Daardoor is het ook erg moeilijk iets over het broedsucces te zeggen. Enkele slechtweerperiodes in de jongentijd hebben waarschijnlijk wel voor verliezen gezorgd. Er zijn hier minstens drie jongen vliegvlug geworden. Elders op het eiland zijn geen jongen gezien. Uitgaande van minstens 4 uitgevlogen jongen, is het broedsucces minimaal 0,36 jong per paar. 16

Figuur 4. Ligging van de territoria/nesten van de Tureluur op Griend in 2010. Zwartkopmeeuw Larus melanocephalus Aantal broedparen : 1 Broedcode : 16 Eerste gevonden nest : 19 mei; nest met 2 eieren kokmeeuwkolonie zuid van huis Legselgrootte : 2,0 (n = 1 nest) Broedsucces : 1,0 vliegvlug jong per paar (n = 1 nest) Vanaf het begin van het seizoen waren regelmatig 1-5 Zwartkopmeeuwen aanwezig, waaronder een 2 kj vogel (mogelijk een van de twee vorig jaar op Griend geringde jongen?). Uiteindelijk kon van 1 paar het broeden worden aangetoond. Aanwijzingen voor de aanwezigheid van meer broedparen waren er niet. Op 19 mei vonden we het nest met 2 eieren in de kokmeeuwkolonie op de strandwal ten zuiden van het huis. De omgeving van het nest lag bezaaid met kokmeeuweieren. Beide partners waren in adult zomerkleed. Een van beiden droeg een kleurring (wit 31A7); deze was op 24 juni 2009 als 3 kj in Harlingen geringd door Frank Majoor. De partner was ongeringd. De gekleurringde vogel werd meermalen geobserveerd tijdens het aanslepen van kokmeeuweieren uit de kolonie. Daartoe vloog hij naar een ander gedeelte van de kolonie (ten noordwesten van het Baken), waar hij duidelijk niet welkom was. In de omgeving van zijn eigen nest werd hij wel getolereerd, maar daar werden ook geen eieren geroofd. Van de 2 jongen in het nest, stierf er een vrij snel na het uitkomen. Het andere jong kon op 16 juni (toen circa 1,5 week oud) geringd worden. Op 17 juli vingen we hem als vliegvlugge juveniel (in goede conditie) terug met het kokmeeuwslagnet op de kwelder bij huis. 17

Kokmeeuw Larus ridibundus Aantal broedparen : 31408 Broedcode : 16 Eerste gevonden nest : 23 april; enkele nesten met 1 ei Gemiddeld legbegin : 6 mei (enclosures, n = 14 nesten, spreiding 28 april - 20 mei) Legselgrootte : 2,83 (enclosures, n = 24 nesten, alleen complete legsels) Uitkomstsucces per ei : gemiddeld 87,5% (n = 68 eieren) Eerste kuikens : 18 mei; 1 jong en 2 eieren in eerste nest van 23 april Eerste vliegvlugge jongen : 20 juni; 1 juveniel vliegt rondje ten zuiden van huis Uitvliegsucces : 45,4% (n = 59,5 uitgekomen eieren) Broedsucces : 1,13 vliegvlug jong per paar (enclosures, n = 24 nesten) De eerste eieren werden op 23 april gelegd. Op deze datum vonden we een vers gepredeerd ei op het strand. In de kolonie troffen we op deze datum een nest met 1 ei aan. Enkele door de kolonies vliegende Zilvermeeuwen gaven aan dat er her en der al meer eieren te halen waren. Het eerste volledige legsel (3 eieren) vonden we op 28 april. Vooral in de eerste week van mei was er veel predatie van eieren door Zilvermeeuwen en Kleine Mantelmeeuwen. Met behulp van de raaimethode (31193 nesten, gebaseerd op 1268 nesten op de raaien) en de integrale telling van de Zuidhaak (215 nesten) werd bepaald dat er dit seizoen 31408 paren Kokmeeuwen op Griend hebben gebroed. De kans op verstoring van de overige broedvogels op de Zuidhaak was dit jaar te groot, waardoor er van deze soort geen nestentelling heeft plaatsgevonden. We hadden de indruk dat het aantal Kokmeeuwen op de Zuidhaak niet veel verschilde van het aantal in 2009, zodat we het aantal gevonden nesten van vorig seizoen hebben gebruikt. Ook voor een drietal raaien zijn de gegevens van 2009 gebruikt. Deze raaien liepen door en vlak langs de lepelaarkolonie. Ook hier zou tellen van deze raaien grote kans op verstoring hebben gegeven. De ligging van de kolonies wordt weergegeven in figuur 5. Kleine vestigingen van maximaal enkele 10-tallen paren, die vaak later in het seizoen rond sternenkolonies ontstaan, zijn niet in het kaartje opgenomen. Voor de bepaling van het broedsucces is gebruik gemaakt van dezelfde drie enclosures in de omgeving van het Baken als in 2009. Het heeft er alle schijn van dat Kokmeeuwen liever buiten dan binnen de grenzen van een enclosure broeden wanneer die, zoals de laatste jaren gebruikelijk is, de winter over blijft staan. Daardoor zijn er ook nu weer een paar stroken met nesten aan de enclosures 2 en 3 toegevoegd. Twee nesten, die net buiten een enclosure lagen, zijn door ons ongeveer 1 meter verplaatst, zodat zij wel binnen de grenzen van de enclosure vielen. Deze verplaatsingen zijn door de oudervogels probleemloos geaccepteerd. De coördinaten van het centrum van de drie enclosures bleven nagenoeg ongewijzigd (meting 2009): enclosure 1: 145.929-585.092 enclosure 2: 145.920-585.063 enclosure 3: 145.911-585.063 In de enclosures werden 24 legsels gevolgd. De gemiddelde datum van het eerste ei bedroeg 6 mei (n = 14 nesten). Voor de berekening van de gemiddelde legselgrootte konden alle 24 nesten gebruikt worden. Van 1 paar verdween het eerst gelegde ei kort na het leggen door predatie. Daarna werden er nog 3 eieren bijgelegd. Voor dit paar is als legselgrootte 3 aangehouden. Het is niet ondenkbaar dat van de in totaal 4 tweelegsels, er ook 1 ei is gepredeerd. In deze 24 nesten werden 68 eieren gelegd, wat resulteerde in een gemiddelde legselgrootte van 2,83 eieren per nest. Van alle 68 gelegde eieren kwamen er 58-61 uit, zijnde 85,3% - 89,7% (gemiddeld 87,5%) van het totaal. Van de uitgekomen eieren zijn uiteindelijk 27 jongen (45,4%) uitgevlogen. Het gemiddelde aantal vliegvlug geworden jongen per paar (begonnen legsel) bedraagt dan 1,13. Een broedsucces van 1,0 wordt als voldoende beschouwd om de populatie in stand te houden (Stienen et al. 1998). 18

Figuur 5. Ligging van de kolonies van de Kokmeeuw op Griend in 2010. Van alle uitgevlogen jongen in de enclosures is een conditiescore berekend. Als maat voor de conditie werd het quotiënt van gewicht (in gram) en lengte van kop + snavel (in millimeter) genomen op de meetdatum die het dichtst bij het moment van uitvliegen lag (vleugellengte 200 mm.). Voor 2010 bedroeg de gemiddelde conditiescore 3,2 (spreiding 2,56-3,73). Deze waarde week niet wezenlijk af van die gemeten in de voorgaande jaren 2004 (3,3), 2005 (3,5), 2006 (3,4), 2007 (3,3), 2008 (3,3) en 2009 (3,3). Ook dit jaar stierven veel jongen tijdens langere periodes met regen en wind, met name tijdens het hoge water van 19 juni. Daarmee lijkt ook nu het broedsucces met name bepaald door de jongensterfte. Blijkbaar lukt het Kokmeeuwen op Griend niet om meer dan 1 jong groot te brengen, ondanks dat bij de meeste paren alle 3 eieren uitkomen. Het ligt voor de hand om aan te nemen dat de beschikbaarheid van voedsel daarbij een belangrijke rol speelt. Stormmeeuw Larus canus Aantal broedparen : 57 Broedcode : 16 Eerste gevonden nest : 5 mei; 6 nesten met 1 ei op de Westpunt Gemiddeld legbegin : 14 mei (n = 18 nesten; spreiding 5-26 mei) Legselgrootte : 2,65 (n = 43 nesten, alleen complete legsels) Uitkomstsucces per legsel : 65,4% (klassiek, n = 52 begonnen legsels) Eerste kuikens : 6 juni; 1 klein dood jong in de kolonie Broedsucces : minimaal 0,79 en maximaal 1,89 vliegvlug jong per paar Het aantal broedparen handhaafde zich op hetzelfde hoge niveau als de afgelopen jaren. Ondanks dat de beschikbare hoeveelheid broedhabitat op de Westpunt steeds kleiner wordt, heeft er nog geen verplaatsing van de kolonie in oostelijke richting plaatsgevonden. Op vijf nesten na, lagen alle nesten nog ten westen van het Bootpad (zie figuur 6). Buiten deze kolonie werden geen nesten gevonden. 19

Uiteindelijk hebben er minimaal 57 paren gebroed. Daarbij is rekening gehouden met paren die na het mislukken van hun eerste poging, later opnieuw zijn begonnen met broeden. De nesten zijn minder frequent gecontroleerd dan in voorgaande jaren (gemiddeld 2-3 keer). Het gemiddelde legbegin en de legselgrootte weken niet af van die van 2009. Een legsel van 6 eieren, zeer waarschijnlijk gelegd door twee vrouwtjes, is niet in de berekening meegenomen. Van dit nest zijn minstens twee jongen uitgekomen. We vonden twee nesten met daarin ook een dwergei. Er zijn minder legsels uitgekomen dan vorig jaar, maar ook nu was het aantal vervolglegsels gering. Het eerste (dode) kleine jong vonden we op 6 juni. In de periode daarna kwamen we maar weinig jongen tegen, ondanks dat meer dan de helft van de nesten sporen van uitgekomen nesten bevatte. In de dichte vegetatie lukt het de jongen blijkbaar goed om zich te verstoppen. Daardoor zal in het verleden het broedsucces zeker zijn onderschat. Enkele ringsessies leverden slechts 13 ringbare jongen op. Daarvan zijn er later geen jongen dood teruggevonden. In juli hebben we een drietal keren het aandeel geringde jongen op het strand rondom de kolonie bepaald. Van totaal 58 jongen droegen 7 (12,1%) een ring. Er zijn minimaal 45 jongen tegelijkertijd gezien. Dit geeft een minimaal broedsucces van 0,79 uitgevlogen jong per paar. Het aandeel geringden doet echter vermoeden dat er veel meer jongen zijn uitgevlogen, namelijk 108! Dit zou resulteren in een broedsucces van 1,89. Vermoedelijk ligt de waarheid ergens in het midden, aangezien het vaak niet eenvoudig is om op afstand te bepalen of eeen jong al dan niet geringd is. Maar een goed broedseizoen was het voor de Stormmeeuw zeker wel. Figuur 6. Ligging van de kolonie van de Stormmeeuw op Griend in 2010. Kleine Mantelmeeuw Larus graellsii Aantal broedparen : 10 Broedcode : 16 Sinds 2005 schommelt het aantal broedparen tussen 8 en 12. Dit jaar telden we 10 paren. Tellingen van aanwezige paren vanaf het huis, in combinatie met nestvondsten en aanvullende tellingen van gebieden die vanaf het huis niet te overzien waren, resulteerden in de volgende verdeling van 20

broedparen over het eiland: kwelder (8), noordelijk dijkvoet bij rietvelden Noordstrand (1) en schelpenstrand Noordstrand (1). Nesten van de Kleine Mantelmeeuw zijn soms moeilijk te onderscheiden van die van de Zilvermeeuw. Een deel van de legsels zal daardoor mogelijk door ons opgeruimd zijn (zie Zilvermeeuw). Er zijn geen jongen vliegvlug geworden. Zilvermeeuw Larus argentatus Aantal broedparen : 50 Broedcode : 16 Eerste gevonden nest : 28 april; 1 nest met 3 eieren Het beheer op Griend is er op gericht te voorkomen dat de Zilvermeeuw beschikbaar biotoop van de sterns inneemt. Momenteel broeden de Zilvermeeuwen voornamelijk op plaatsen waar geen sterns broeden of dit in het recente verleden gedaan hebben. Aanvankelijk hebben wij ons (vanaf 2002) beperkt tot het stelselmatig verwijderen van de eieren en nesten. Dit heeft niet geleid tot een afname van het aantal broedparen. Aangezien het opsporen van de nesten en het later verwijderen van de eieren een tijdrovende en verstorende bezigheid is, zijn we in 2007 begonnen met het tevens opruimen van de broedvogels zelf. Tot en met 2009 zijn er in drie jaar 232 adulte Zilvermeeuwen op het nest gevangen. Het aantal broedparen is sindsdien aanmerkelijk gedaald. Dit jaar hebben we minder energie gestoken in het vangen van volwassen Zilvermeeuwen. Er zijn acht adulte vogels gevangen op locaties in de nabijheid van sternkolonies. Daarnaast werden wel alle nesten opgespoord en de eieren kapot geprikt. Rekening houdend met een klein aandeel herleggers, voornamelijk van vroeg gepredeerde legsels, en enkele door ons gemiste nesten schatten we het aantal broedparen, evenals in 2009, op 50. Ondanks intensief zoeken zijn ook dit jaar een aantal nesten, die erg verborgen lagen in de hoge vegetatie, aan onze aandacht ontsnapt. Tijdens tellingen in de tweede en derde decade van juli werden maximaal 10 net vliegvlugge jongen op het strand geteld. Grote Mantelmeeuw Larus marinus Aantal broedparen : 4 Broedcode : 16 Eerste gevonden nest : 29 april; nest met 1 ei op de Zuidhaak Eerste kuikens : 1 juni; 2 pas uitgekomen jong op de Zuidhaak Broedsucces : 1,7 vliegvlug jong per paar (n = 3 nesten) : 1,3 vliegvlug jong per paar (n = 4 paren) Nadat de Grote Mantelmeeuw zich in 2002 met 1 broedpaar op Griend vestigde, is het aantal langzaam opgelopen tot vier in 2010. De Nederlandse populatie bedroeg in 2009 naar schatting 42-50 broedparen (Boele et al. 2011), zodat op Griend 9% van de Nederlandse populatie van deze Rode Lijst-soort broedt (zie bijlage 4). Op basis van gedrag, broedlocatie en kleurringen nemen we aan dat in 2010 dezelfde drie broedparen aanwezig waren als vorig seizoen. Daarnaast vestigde zich een nieuw paar langs de hoofdgeul van de kwelder, ter hoogte van het zuidwestelijke deel van de Hals. Zie figuur 7 voor de locaties van de nesten in 2010. Het oudste paar kon zich niet langer handhaven op het meest noordelijke deel van de Zuidhaak doordat de broedlocatie door afslag was verdwenen. Zij maakten dit jaar de sprong naar het meest westelijke puntje van de Westpunt. De jongen kwamen op 6 juni uit. Na ze op 28 juni geringd te 21