Tweede Kamer der Staten-Generaal



Vergelijkbare documenten
Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Datum 29 juni 2009 Onderwerp Beantwoording vragen van het lid Langkamp (SP) over adopties uit Nigeria en Malawi

No.W /I 's-gravenhage, 8 augustus 2005

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Datum 10 juni 2009 Onderwerp Antwoorden kamervragen over onrust onder aspirant-adoptiefouders

De opneming in Nederland van een buitenlands kind ter adoptie is geregeld in de Wet opneming

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Directoraat-Generaal Preventie, Jeugd en Sancties

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Datum 5 maart 2009 Onderwerp Beantwoording kamervragen lid Azough (GroenLinks) inzake het verlengen van beginseltoestemming bij adoptie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:RBDHA:2017:8005

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:RBMNE:2017:386

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 5 oktober 2009 Onderwerp Interlandelijke Adoptie

» Samenvatting. » Uitspraak. 1. Verloop van de procedure. 2. Verdere beoordeling

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Voorstel van wet. Artikel I. De Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 3 komt te luiden:

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Verzoekers, beiden te [adres], advocaat: mr. H.E. Menger. Belanghebbende is de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Maastricht.

ECLI:NL:RBMNE:2017:449

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Sectorwerkstuk Nederlands Adoptie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Inspectie jeugdzorg. Matching in het belang van het kind Landelijk beeld onderzoek Inspectie jeugdzorg bij vergunninghouders interlandelijke adoptie

Ministerie van Veiligheid en Justitie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

STATUUT VAN DE HAAGSE CONFERENTIE VOOR INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT

Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden. van het Ministerie van Veiligheid en Justitie

2.1 Voorschriften voor opneminq en toelatinq voor wat betreft verzoeken om opneming ingediend vanaf 15 juli 1989

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie

Verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Antwoord van staatssecretaris Teeven (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 30 november 2012)

ECLI:NL:RBZWO:2003:AI0668

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Interlandelijke adoptie. Knelpunten in het stelsel

Centrale autoriteit internationale kinderaangelegenheden. van het Ministerie van Veiligheid en Justitie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Buitenlandse pleegkinderen

Rapport. Datum: 30 juni 1999 Rapportnummer: 1999/295

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De keuze van de achternaam. Ministerie van Justitie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

PUBLICATIEBLAD. LANDSVERORDENING van de 8'*^mei 2010 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek^ (Landsverordening herziening namenrecht)

De keuze van de achternaam

Adoptie van een kind in Nederland

Tweede Kamer der Staten-Generaal

We willen na twee jaar wel bezien in hoeverre de doorgevoerde maatregelen het beoogde effect hebben gehad.

Centrale autoriteit internationale kinderaangelegenheden van het Ministerie van Veiligheid en Justitie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/312

(R1912) Europees Verdrag inzake de adoptie van kinderen (herzien); Straatsburg, 27 november Den Haag, 25 maart 2010

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 28 mei 2015 Onderwerp Interlandelijke adoptie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Datum: 28 juli 2000 Rapportnummer: 2000/252

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Centraal Informatiepunt

Is een prenatale aantekening in het gezagsregister van gezamenlijk gezag van ongehuwde ongeregistreerde ouders mogelijk?

Rapport. Datum: 24 april 2001 Rapportnummer: 2001/110

Datum 23 november 2018 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over de gehanteerde leeftijdsgrens voor aspirant-adoptieouders

Rapport. Datum: 21 juni 2000 Rapportnummer: 2000/224

Gezagsdragers hebben (anders dan pleegouders) de plicht te voorzien in het levensonderhoud van het kind waarover zij het gezag uitoefenen.

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Gelijkwaardig ouderschap en co-ouderschap; belang van kind doorslaggevend

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Beoordeling. h2>klacht

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

De (herziene) Europese Overeenkomst inzake adoptie van kinderen

Rapport. Datum: 11 april 2000 Rapportnummer: 2000/148

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Wat is gezag? De ouder Gezag en erfrecht Wie heeft het gezag? de NOTARIS en. Gezag. en voogdij

Transcriptie:

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2001 2002 28 000 VI Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2002 Nr. 59 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN Vastgesteld 19 maart 2002 De vaste commissie voor Justitie 1 heeft de staatssecretaris van Justitie de volgende vragen ter beantwoording voorgelegd over diens brief van 10 december 2001 (Just01-1089) inzake het evaluatieverslag werking Haags Adoptieverdrag. De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 18 maart 2002. De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt. De voorzitter van de commissie, Swildens-Rozendaal De griffier voor deze lijst, Stahlie 1 Samenstelling: Leden: Swildens-Rozendaal (PvdA), voorzitter, Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), Dittrich (D66), ondervoorzitter, Rabbae (GroenLinks), Van Oven (PvdA), Kamp (VVD), Rouvoet (ChristenUnie), O. P. G. Vos (VVD), Passtoors (VVD), Van Wijmen (CDA), De Wit (SP), Ross-van Dorp (CDA), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GroenLinks), Weekers (VVD), Van der Staaij (SGP), Wijn (CDA), Vacature (PvdA). Plv. leden: Wagenaar (PvdA), Balkenende (CDA), C. Cörüz (CDA), Van Vliet (D66), Duijkers (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), Hoekema (D66), Karimi (Groen- Links), Santi (PvdA), Luchtenveld (VVD), Slob (ChristenUnie), Van den Doel (VVD), Rijpstra (VVD), Rietkerk (CDA), Marijnissen (SP), Buijs (CDA), Van Baalen (VVD), Van Blerck- Woerdman (VVD), Vacature (GroenLinks), De Vries (VVD), Van Walsem (D66), De Pater-van der Meer (CDA), Arib (PvdA)., KST60416 ISSN 0921-7371 Sdu Uitgevers s-gravenhage 2002 Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 000 VI, nr. 59 1

1en6 De Centrale Autoriteit van het ontvangende land dient na te gaan of een kind allereerst binnen de eigen familie of in het eigen land opgevoed kan worden. Hoe is dan de beoordeling geweest bij de recent in het nieuws gekomen adoptie van kinderen uit de Verenigde Staten door paren van gelijk geslacht? Hoe onderzoekt de Centrale Autoriteit van het ontvangende land of het kind lokaal in een pleeg- of adoptiegezin kan worden geplaatst? In geval van een adoptie uit een verdragsland zijn het de bevoegde autoriteiten van het zendende land die onderzoeken of het adoptiefkind lokaal in een pleeg- of adoptiegezin kan worden geplaatst. Het is primair hun verantwoordelijkheid om vast te stellen dat aan het subsidiariteitsbeginsel is voldaan. Zie artikel 4 van het Verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie (Trb. 1993, 197; hierna: het Verdrag). Is de centrale autoriteit van de staat van opvang van oordeel dat het subsidiariteitsbeginsel niet in acht is genomen, dan kan zij weigeren er mee in te stemmen dat de adoptie doorgang vindt (artikel 17 van het Verdrag). De Verenigde Staten hebben het Verdrag ondertekend, maar nog niet geratificeerd. Verwacht wordt dat dit in januari 2004 geschiedt. Het Verdrag is voor de Verenigde Staten derhalve nog niet in werking getreden. In geval van een adoptie vanuit een niet-verdragsstaat gelden de criteria van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (hierna: Wobka). Deze wet is in zeer sterke mate geënt op het systeem en de verdeling van verantwoordelijkheden van het verdrag. Ook buiten het Verdrag is het primair de taak van de bevoegde autoriteiten van de saat van herkomst om te beoordelen of er voor een kind plaatsingsmogelijkheden in eigen land zijn. De genoemde wet vereist in verband hiermee dat door de aspirant-adoptiefouders aan de hand van bescheiden wordt aangetoond dat de autoriteiten in het land van herkomst instemmen met de opneming, door hen, van het buitenlandse kind (artikel 8, onder e Wobka). Op de Nederlandse vergunninghouder wiens bemiddeling is ingeroepen, rust de verantwoordelijkheid om in dit verband de door de aspirant-adoptiefouders in het buitenland benaderde autoriteiten, instellingen of personen te controleren op zuiverheid en zorgvuldigheid van hun handelen. Daaronder valt onder meer dat de vergunninghouders dienen te verifiëren of de voorgenomen adoptie de subsidiariteitstoets kan doorstaan (artikel 1, eerste lid, Besluit inzake het onderzoek naar buitenlandse contatcten van aspirant-pleegouders). Bij de recent in de Verenigde Staten tot stand gekomen adoptie was sprake van de zogeheten «zelfdoenersprocedure» op grond van artikel 7a Wobka. In die procedure onderzoekt de vergunninghouder de door de aspirant-adoptiefouders in het buitenland benaderde autoriteiten, instellingen of personen op zuiver en zorgvuldig handelen. Tot de onderwerpen waarop het onderzoek betrekking heeft, behoort ook de identiteit en de herkomst van de voor adoptie in aamerking gebrachte kinderen en de wijze waarop deze daarvoor in aanmerking zijn gekomen. De vergunninghouder brengt naar aanleiding van dat onderzoek advies uit aan de Minister van Justitie. De Minister beslist of de aspirantadoptiefouders gebruik mogen maken van de bemiddeling van de door hen benaderde personen of instanties. Bemiddeling vindt niet plaats indien aannemelijk is dat niet in overeenstemming zal worden gehandeld met onder meer artikel 8 Wobka. Ten aanzien van de recent in het nieuws gekomen adoptie van kinderen uit de Verenigde Staten door paren van gelijk geslacht kan worden vastgesteld dat het eenouderadopties betrof. Tot heden gaat het om twee gevallen. In beide gevallen werd geoordeeld dat aan het subsidiariteitsbeginsel is voldaan. Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 000 VI, nr. 59 2

2,3en5 Hoe en wanneer zal de kwaliteit van de gezinsonderzoeken worden verhoogd? In de schets van de procedure meldt u dat de ontvangende autoriteit rapporteert over de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders. Op welke wijze wordt deze rapportage opgesteld en welke criteria worden gehanteerd bij de bepaling van deze geschiktheid? Welke criteria worden gehanteerd voor een gezinsonderzoek, indien een éénouder-adoptie plaatsvindt in een gezin waarvan de personen van gelijk geslacht zijn? Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) kan op het verzoek tot verlening van een beginseltoestemming eerst worden beslist nadat de raad voor de kinderbescherming een onderzoek heeft ingesteld naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders voor de verzorging en opvoeding van een buitenlands kind. Bij dit gezinsonderzoek zal de raad de beleidsregels met betrekking tot de werkwijze van de raad zoals geformuleerd in het rapport Normen 2000, in acht nemen. Met name zijn hier van belang de beleidsregels opgenomen in hoofdstuk 8.3.1.2.van het rapport. In dit hoofdstuk wordt geschetst langs welke lijnen het onderzoek moet plaatsvinden en worden de criteria beschreven die dienen te worden aangelegd voor het bepalen van de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders. Bij eenouderadoptie door een persoon met een partner van hetzelfde geslacht vindt het onderzoek plaats op dezelfde wijze en met inachtneming van dezelfde criteria als wanneer het een partner van het andere geslacht betreft. De raad voor de kinderbescherming is thans doende om een nieuw onderzoeksmodel in te voeren voor beschermingszaken. Een concept-model, speciaal aangepast voor adoptiezaken, is onlangs gereed gekomen. Over dit model wordt thans met de ketenpartners overleg gepleegd. Indien wordt besloten dit model bij gezinsonderzoeken voor interlandelijke adoptie te gebruiken, zal (eerst in één of meer pilots) een implementatietraject worden gevolgd, waarbij aandacht zal worden besteed aan de noodzakelijke opleiding van de raadsmedewerkers om hun onderzoek volgens dit model te verrichten en op basis daarvan te rapporteren. De verwachting is dat het implementatietraject in de loop van 2002 kan starten en dat eind 2002 de evaluatie van de pilot(s) kan plaatsvinden. 4 Hoe vaak is het voorgekomen dat de «helft» van een echtpaar of een samenwonend stel met succes een beginseltoestemming heeft aangevraagd? Sedert de invoering op 1 oktober 1998 van de mogelijkheid van opneming ter adoptie van een buitenlands kind door één persoon, is per 1 maart 2002 in 50 gevallen een beginseltoestemming verleend aan een «helft» van een echtpaar. In 54 gevallen werd toestemming verleend aan één van twee samenwonende personen. 7 Op welke wijze worden de biologische ouders van het kind voorgelicht over de consequenties van de afstand? De voorlichting aan de biologische ouder(s) over de consequenties van het doen van afstand van hun kind, geschiedt in de staat van herkomst. De wijze waarop dat plaatsvindt verschilt van land tot land. Ingevolge artikel 4, onder c, van het Verdrag kan een adoptie als bedoeld in dit Verdrag slechts plaatsvinden indien de bevoegde autoriteiten van de staat van herkomst zich onder meer ervan hebben vergewist: Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 000 VI, nr. 59 3

dat de personen, instellingen en autoriteiten, wier toestemming voor de adoptie is vereist, zonodig voorlichting hebben ontvangen en naar behoren zijn ingelicht over de gevolgen van hun toestemming, met name over de vraag of adoptie zal leiden tot beëindiging van de rechtsbetrekkingen tussen het kind en zijn familie van herkomst, dat de toestemming van de moeder, indien deze vereist is, eerst na de geboorte van het kind is gegeven, dat deze personen, instellingen en autoriteiten hun toestemming vrij hebben gegeven, in de wettelijke voorgeschreven vorm en dat deze toestemming op schrift is gegeven of vastgesteld. dat de toestemmingen niet zijn verkregen tegen betaling of in ruil voor enige andere tegenprestatie en dat zij niet zijn ingetrokken. In verband met de uitvoering van deze verdragsbepaling zijn in het kader van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht standaardformulieren ontworpen waarmee op dit punt in de praktijk uniformiteit wordt bereikt. In de onderlinge contacten met de autoriteiten in het land van herkomst wordt slechts als daar in een individueel geval reden voor is, navraag gedaan naar de wijze waarop invulling is gegeven aan de onderhavige bepaling van het Verdrag. 8 Hoe vindt coördinatie tussen zendende en ontvangende staat in de praktijk plaats en wat is de gemiddelde duur van dergelijk overleg? De coördinatie tussen de centrale autoriteiten van de staat van herkomst en de staat van opvang vindt met name plaats in het kader van het geven van toestemming voor adoptie en voor de opneming van kinderen in Nederlandse gezinnen (in het bijzonder artikel 17 van het Verdrag). Over het algemeen verloopt de communicatie tussen de centrale autoriteiten schriftelijk. Slechts in bijzondere gevallen is er mondeling contact. De duur van het overleg verschilt van geval tot geval. 9en18 Waarom heeft, zoals op pagina 2 van uw brief wordt vermeld, de verstrekking van de verklaring dat adoptie volgens de procedure heeft plaatsgevonden, problemen opgeleverd? Hoe denkt u de problemen met de verstrekking van de verklaring dat de adoptie volgens de procedure van het Verdrag heeft plaatsgevonden, aan te pakken? De problemen bij het afgeven van de verklaring dat de adoptie conform het Verdrag heeft plaatsgevonden (de zogeheten «Statement of Conformity», bedoeld in artikel 23), hielden verband met de adoptieprocedures in Colombia en Polen. Na de inwerkingtreding van het Verdrag voor Colombia op 1 november 1998 bleek de centrale autoriteit van dit land (nog) niet in staat een verklaring af te geven dat een adoptie conform het Verdrag had plaatsgevonden. Het ontbrak nog aan een door alle betrokken instellingen in het land aanvaard ontwerp voor een dergelijke verklaring. Eerst na een half jaar (voorjaar 1999) werd dit probleem opgelost en is in alle gevallen alsnog, en in de meeste gevallen zelfs met terugwerkende kracht, de verklaring afgegeven. Polen bleek na ratificatie van het Verdrag op 12 juni 1995 verzuimd te hebben de inwerkingtreding daarvan aan te kondigen in het Poolse equivalent van het «Staatsblad». Als gevolg hiervan leefde men in Polen in de veronderstelling dat het Verdrag niet in werking was getreden. Het Verdrag is echter wel degelijk op 1 oktober 1995 voor Polen in werking getreden. Tussen de Nederlandse en de Poolse centrale autoriteiten is overleg gaande opdat ten behoeve van alle kinderen die sedert de inwer- Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 000 VI, nr. 59 4

kingtreding van het Verdrag voor beide landen zijn geadopteerd (met terugwerkende kracht) de verklaring alsnog wordt afgegeven. Er zijn per 1 maart 2002 nog 39 gevallen waarin een Statement of Conformity dient te worden afgegeven. 10 Niet alle Europese ontvangende landen zijn nu partij bij het Haags Adoptieverdrag. Waarom niet, en wordt bij die landen aangedrongen om partij te worden? Op dit moment hebben de volgende Europese landen het Verdrag geratificeerd: Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Italië, Nederland, Portugal, Oostenrijk, Spanje en Zweden. Voor deze staten is het Verdrag in werking getreden. België, Groot-Brittannië, Ierland en Luxemburg hebben het Verdrag ondertekend. Voor deze staten is het Verdrag niet in werking. Griekenland heeft als enige Europese land het Verdrag tot dusver niet ondertekend. Het proces van ratificatie verloopt in het ene land trager dan in het andere land. De prioriteit die eraan wordt gegeven hangt mede af van de schaal waarop in het betrokken land interlandelijke adopties plaatsvinden. Dat hangt weer af van de vraag of er in dat land kinderen voor interne adoptie beschikbaar zijn. Periodiek vindt er in het kader van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht overleg plaats over het functioneren van het verdrag. Daarbij worden ook niet-verdragslanden uitgenodigd. Bij dit overleg wordt het belang van ratificatie benadrukt en worden de knelpunten voor ratificatie besproken. Waar mogelijk wordt ondersteuning vanuit de Haagse Conferentie aangeboden. Ook in andere gremia zoals de Raad van Europa wordt van Nederlandse zijde telkenmale het belang van ratificatie van het Verdrag onder de aandacht gebracht. 11 In hoeverre overleggen de Europese ontvangende landen ook in E.U.- verband over het adoptieverdrag? Er vindt periodiek overleg plaats op uitvoerend niveau tussen een groot aantal Europese landen, met inbegrip van de landen die nog geen partij bij het Verdrag zijn. Dit overleg vindt evenwel niet in EU-verband plaats. Aan de orde komen de diverse aspecten van de uitvoering en het beleid ten aanzien van landen van herkomst. Ook het kostenaspect van interlandelijke adoptie wordt besproken. 12 en 13 Als een (niet Europees) land geen verdragsland is, hoe wordt dan toch de bescherming van het kind gewaarborgd en op welke manier worden dergelijke landen aangespoord toe te treden tot het Verdrag of het Verdrag te ratificeren? De uitgangspunten en waarborgen van het Haags Adoptieverdrag worden ook toegepast in de betrekkingen met niet-verdragslanden. In hoeverre kan dat? Ook in de verhouding met niet-verdragslanden worden de uitgangspunten en waarborgen van het Verdrag zo veel mogelijk in acht genomen. De Nederlandse regelgeving inzake interlandelijke adoptie geldt zowel voor interlandelijke adoptie uit verdrags- als uit niet-verdragslanden. Zo wordt de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders voor de verzorging en opvoeding van een adoptiefkind uit een niet verdragsland op gelijke wijze als bij de adoptie van een kind uit een verdragsland onderzocht en behoeven aspirant-adoptiefouders een beginseltoestemming, ongeacht of zij een kind uit een verdragsland of een niet-verdragsland adopteren. Ook Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 000 VI, nr. 59 5

wordt zowel bij verdrags- als niet-verdragsadopties gebruik gemaakt van vergunninghouders. Bij niet-verdragsadopties dient, evenals bij verdragsadopties, aangetoond te worden dat de oorspronkelijke ouders vrijelijk toestemming voor de adoptie hebben gegeven. Verder wordt ook bij adoptie uit niet-verdragslanden het subsidiariteitsbeginsel gehanteerd; onderzocht moet zijn of er voor het kind in zijn eigen omgeving of land geen aanvaardbare oplossing voorhanden is. Voor wat betreft de vraag over de wijze van stimuleren van landen om tot het Verdrag toe te treden wordt verwezen naar het antwoord op vraag 10. 14 Onder welke regelingen vallen de Verenigde Staten en Griekenland? Welke verdragen hebben deze landen ondertekend? Hebben deze landen het adoptieverdrag ondertekend? Zo nee, waarom niet? De Verenigde Staten hebben het Haagse Verdrag van 1993 ondertekend en bereiden thans de ratificatie voor. De ratificatie zal volgens mededelingen van de autoriteiten van de Verenigde Staten in 2004 plaatsvinden. Griekenland heeft het Verdrag nog niet ondertekend en geratificeerd, maar heeft tijdens de vergadering van de Bijzondere Commissie over het functioneren van het Verdrag aangegeven te verwachten het Verdrag te kunnen ratificeren. Hierbij is geen termijn genoemd waarbinnen ratificatie haar beslag zou kunnen krijgen. Nederland heeft op het gebied van adoptie geen andere verdragen gesloten met de Verenigde Staten respectievelijk Griekenland. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat uit Griekenland al langere tijd geen kinderen in verband met adoptie naar Nederland zijn gekomen. 15 Wat wordt er gedaan aan de spanning tussen het toepassen van het subsidiariteitsbeginseluitgangspunt van het verdrag- en de vertraging die dat teweegbrengt voor de adoptieprocedure? Bij interlandelijke adoptie staat het belang van het kind voorop. Interlandelijke adoptie dient voor het kind de beste oplossing te zijn. De beoordeling van de vraag of interlandelijke adoptie de beste oplossing voor het kind is, berust in het stelsel van het Verdrag en de Nederlandse wet primair bij het land van herkomst. Het doel van interlandelijke adoptie is dus niet om de kinderwens van de ouders te vervullen. Daarom zal altijd het subsidiariteitsbeginsel in acht dienen te worden genomen, ook als dat tot vertraging in de adoptieprocedure leidt. 16 Het Verdrag laat momenteel open of de uiteindelijke adoptie-uitspraak in het land van herkomst dan wel in het land van opvang wordt gegeven. Leidt dit in de praktijk niet tot verwarring en vertraging? Kunt u aangeven op grond van welke criteria de beslissing wordt genomen in welk land de uitspraak plaatsvindt en of hierbij kinderziekten te ontdekken zijn? Bent u bereid zich ervoor in te zetten dat er op dit gebied één duidelijke vaststaande regel komt? Van belang in dit kader is artikel 17 van het verdrag; een beslissing om het kind aan de zorg van de aspirant-adoptiefouders toe te vertrouwen mag slechts onder bepaalde voorwaarden worden genomen. Het betreft hier het zogenoemde «point of no return». De gerechtelijke beslissing waarbij de adoptie wordt uitgesproken is in dat verband niet veel meer dan een formaliteit die hetgeen tevoren door de andere betrokken instanties van beide staten reeds is beslist, bevestigt. In die omstandigheden is het niet meer van primair belang of de beslissing in de staat van herkomst of de staat van opvang wordt gegeven. Veel staten van herkomst eisen dat de Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 000 VI, nr. 59 6

adoptiebeslissing in hun land wordt uitgesproken, maar er zijn ook landen van herkomst die een voorkeur hebben voor een uitspraak in het land van opvang. In het Verdrag is het aan de twee bij de adoptie betrokken staten overgelaten om hiervoor een modus te vinden. Op grond van artikel 28 van het Verdrag dient echter de regelgeving van het land van herkomst op dit punt in acht te worden genomen; als de regelgeving van het land van herkomst bepaalt dat de adoptie-uitspraak aldaar moet plaatsvinden, heeft het land van opvang zich hieraan te conformeren. In praktijk komt het er aldus op neer dat de landen van herkomst bepalen waar de uitspraak wordt gegeven. Problemen hebben zich in dit kader in Nederland niet voorgedaan. Gesteld kan worden dat er een duidelijke vaststaande regel is, nu de wens van de landen van herkomst op dit punt bepalend is. Verwarring op dit punt kan niet ontstaan, aangezien adoptanten bij voorbaat op de hoogte zijn van door hen te nemen stappen. 17 en 26 In welke landen waarmee Nederland relaties onderhoudt werkt het Verdrag nog niet naar behoren? Welke problemen doen zich nog voor? Zijn alle kinderziekten inmiddels overwonnen? Welke oplossingen ziet u voor nog bestaande problemen en kinderziekten? Welke aanloopproblemen hebben zich voorgedaan in de samenwerking tussen de Nederlandse Centrale Autoriteit en de autoriteiten van de overige bij het Verdrag aangesloten landen? Hoe zijn die problemen opgelost? Zoals al is gesteld bij de beantwoording van de vragen 9 en 18 waren er aanloopproblemen in Colombia en Polen, die in goed overleg met de betrokken Centrale Autoriteiten zijn of worden opgelost. Met enkele van de overige verdragsstaten hebben zich slechts kleine afstemmingsproblemen voorgedaan bij de praktische uitwerking van het Verdrag (zoals welke documenten aan wie gezonden dienden te worden). Deze problemen konden in onderling overleg worden opgelost. Thans werkt in alle landen waarmee Nederland onder het Verdrag samenwerkt, het Verdrag naar behoren. 19 Hoeveel gevallen zijn er bij u bekend waarbij er in het ene land een adoptie tot stand komt, die in het andere niet wordt erkend? Hoe schat u de omvang van deze problematiek in? Het Verdrag voorziet in erkenning van rechtswege van een adoptie die in overeenstemming met de procedure van het Verdrag tot stand is gekomen in alle landen die bij het Verdrag zijn aangesloten. Daarentegen worden naar huidig (ongeschreven) Nederlands internationaal privaatrecht adopties die in een niet-verdragsland tot stand zijn gekomen, doorgaans niet erkend. In die gevallen is een (tweede) adoptieprocedure in Nederland nodig om het kind de status van adoptiefkind te geven. Daarmee is enige tijd gemoeid. Op dit moment ligt een wetsvoorstel conflictenrecht adoptie ter advisering bij de Raad van State waarin onder meer voorwaarden voor erkenning van buitenlandse adopties voor zover niet geregeld onder het Verdrag zijn opgenomen. Beoogd wordt buitenlandse adopties onder bepaalde voorwaarden voor erkenning in Nederland in aanmerking te laten komen, waardoor een adoptie-uitspraak van de Nederlandse rechter niet meer nodig is. Het aantal adopties uit niet-verdragslanden bedroeg in 1999 721 en in 2000 887. Het aantal adopties uit verdragslanden bedroeg in 1999 272 en in 2000 310. Zie de bijlage voor een overzicht van in 1999 en 2000 geplaatste kinderen uit verdragslanden en niet-verdragslanden. Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 000 VI, nr. 59 7

20 Bent u bereid om middelen vrij te maken voor betere voorlichting over binnenlandse en interlandelijke adoptie en technische hulp in zendende landen als Paraguay, de Filippijnen en Guatemala? Zoals ik in mijn begeleidende brief van 10 december 2001 heb aangegeven zal ik in overleg treden met de Minister van Ontwikkelingssamenwerking om te bezien in hoeverre door Nederland steun kan worden geboden bij de verbetering van voorzieningen voor kinderbescherming in de landen van herkomst. Ik zal daarbij tevens aan de orde stellen: de voorlichting over binnenlandse adoptie (in het kader van het subsidiariteitsbeginsel) en interlandelijke adoptie, alsmede de mogelijkheid van technische hulp. 21 Hoe denkt u omzeiling van het Verdrag te voorkomen? Bijvoorbeeld wat betreft zwangere vrouwen die in een buitenlandse staat bevallen met als doel adoptie in de betreffende staat of voor wat betreft het vrije grensverkeer tussen Australië en Nieuw-Zeeland, en vergelijkbare problemen? Omzeiling van het Verdrag wordt in de eerste plaats voorkomen door een goede voorlichting aan het publiek over de risico s die zijn verbonden aan een interlandelijke adoptie. Omzeiling wordt echter met name voorkomen door een heldere en zorgvuldige procedure voor de behandeling van verzoeken. Alleen instanties die op grond van het Verdrag daartoe door de beide bij de adoptie betrokken landen zijn aangewezen, mogen bij die behandeling betrokken zijn. Aan een adoptie op grond van het Verdrag is bovendien een aantal voordelen verbonden zoals de verkrijging van het Nederlanderschap door het adoptiefkind. Gelet op de barrières bij immigratie in Nederland en de praktische hindernissen (zoals de afstandsprocedure, de eis dat aspirant-adoptiefouders het kind ten minste een jaar moeten hebben verzorgd alvorens het te kunnen adopteren) is het niet waarschijnlijk dat aanstaande moeders uit het buitenland naar Nederland komen om hier te bevallen en vervolgens hier het kind voor adoptie af te staan en aldus het verdrag te omzeilen. 22 De afgelopen tijd deden zich problemen voor met adoptie van kinderen uit Guatemala. Adoptie is al enige tijd niet mogelijk. Ouders die de leeftijdsgrens voor adoptie naderen en al eerder een kind uit Guatemala adopteerden, zagen hun kansen verminderen om een tweede kind uit dat land te adopteren. Wat is de huidige stand van zaken in dit dossier? De uitvoering van de twee moties over adopties uit Guatemala (Kamerstukken 2000 2001, 27 400 VI, nrs. 73 en 74), is in een zeer ver gevorderd stadium. Ik verwacht dat de in de moties gevraagde maatregelen op 1 april 2002 in werking kunnen treden. 23 Welke verschillende gevolgen zijn er tussen Nederland en andere verdragslanden als gevolg van adoptie, zoals welke nationaliteit(en) het kind zal krijgen, per wanneer dat ingaat en welke naam het kind zal dragen? Allereerst verdient opmerking dat het Verdrag alleen ziet op adopties die familierechtelijke betrekkingen tot stand brengen en dat verdragsadopties in alle verdragsstaten van rechtswege erkend worden. Blijkens artikel 26 houdt de erkenning tevens de erkenning in van de familierechtelijke betrekkingen tussen het kind en zijn adoptiefouders, het ouderlijk gezag van de adoptiefouders over het kind en de verbreking van de voordien Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 000 VI, nr. 59 8

bestaande familierechtelijke betrekkingen tussen het kind en zijn oorspronkelijke ouder(s), indien de adoptie dit tot gevolg heeft in de staat waar de adoptie plaatsvond. Wat betreft de niet in het Verdrag geregelde gevolgen van de adoptie geldt het volgende. Tijdens de vergadering van de Bijzondere Commissie is onder meer gesproken over de nationaliteitsrechtelijke gevolgen van een verdragsadoptie. Geconstateerd werd dat er een tendens is om het geadopteerde kind van rechtswege de nationaliteit te laten verkrijgen van het land van opvang (dat veelal ook het land is waarvan de adoptiefouders de nationaliteit bezitten). Het moment van verkrijging van de nationaliteit verschilt; soms verkrijgt het kind de nationaliteit op het moment van adoptie, soms op het moment dat het kind in het land van opvang aankomt. De verkrijging van de nationaliteit van het land van opvang leidt in sommige gevallen tot verlies van de oorspronkelijke nationaliteit (bijvoorbeeld Korea). In andere gevallen behoudt het kind de oorspronkelijke nationaliteit (bijvoorbeeld China, Colombia, Ecuador). In Nederland verkrijgt een minderjarig kind bij een sterke verdragsadoptie dat is een adoptie waarbij een volledige verbreking van de banden met de oorspronkelijke familie plaatsvindtdoor ouders van wie ten minste een de Nederlandse nationaliteit bezit op de dag dat de adoptie-uitspraak onherroepelijk wordt, het Nederlanderschap. Het Nederlanderschap wordt verkregen met ingang van de dag waarop de adoptie-uitspraak in beginsel onherroepelijk is. In het geval van een zwakke verdragsadoptie dat is een adoptie waarbij bepaalde betrekkingen met de oorspronkelijke familie in stand blijven en bepaalde betrekkingen met de nieuwe familie ontstaan kan het Nederlanderschap alleen worden verkregen als de adoptie bij rechterlijke uitspraak in het Koninkrijk overeenkomstig het Verdrag wordt omgezet in een sterke adoptie. Daarbij geldt als voorwaarde dat tenminste één van de adoptiefouders Nederlander is op de dag dat de uitspraak houdende omzetting in beginsel onherroepelijk wordt. Het Nederlanderschap wordt dan verkregen met ingang van de dag waarop die uitspraak onherroepelijk is. Doorgaans zal het ontstaan van familierechtelijke betrekkingen door adoptie tot gevolg hebben dat het kind dezelfde geslachtsnaam krijgt die een eigen kind van de adoptiefouders zou dragen. Is de adoptie in het buitenland uitgesproken, dan wordt de als gevolg van de adoptie verkregen naam in Nederland erkend. De adoptiefouders hebben evenwel de gelegenheid om ten behoeve van het kind, dat door de adoptie het Nederlanderschap heeft verkregen, een naamskeuze te doen op de voet van artikel 5 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. 24 Zijn er in Nederland plannen voor verplichte voorbereidingscursussen (zoals genoemd op pagina 23 van het rapport van de Bijzondere Commissie voor de praktische werking van het Haags adoptieverdrag) voor aspirant-adoptiefouders? Zo ja, wie geeft de cursussen en wordt het aspirant-adoptiefouders in ieder geval sterk aangeraden deze te volgen? Ingevolge artikel 5, tweede lid, van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) dienen aspirant-adoptiefouders, ter voorbereiding op het gezinsonderzoek door de raad voor de kinderbescherming, algemene voorlichting omtrent de opneming en de adoptie van buitenlandse kinderen te ontvangen. De voorlichtingscursus neemt zes dagdelen in beslag en wordt gegeven door de Stichting Adoptie Voorzieningen (voorheen: Bureau VIA). 25 Volgens de Landelijke Vereniging Adoptieouders (LAVA) laat de nazorg bij adoptie nogal eens te wensen over. Hoe staat u tegenover het voorstel van LAVA om de nazorg te verbeteren door bijvoorbeeld medewerkers Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 000 VI, nr. 59 9

van consultatiebureau s op te leiden in specifiek op adoptie gerichte kennis en door kennis van adoptie bij Bureau s Jeugdzorg en de Therapeutische Gezinsverpleging te versterken? Op dit moment wordt een inventarisatie gemaakt van de aanwezige deskundigheid inzake de psycho-sociale hulp ten behoeve van geadopteerde kinderen, en wordt bezien op welke wijze deze deskundigheid kan worden vergroot. Het ligt in mijn bedoeling om de adoptienazorg te positioneren bij de Bureau s Jeugdzorg, waar ook de Therapeutische Gezinsverpleging is ondergebracht. 27 Welke invloed heeft het Verdrag gehad op de duur van de adoptieprocedure (met name in de fase tussen het aanvragen van de beginseltoestemming en de daadwerkelijke adoptie)? Op de beginfase van de procedure, van het aanvragen van de beginseltoestemming tot en met de afgifte daarvan met daartussen de verplichte algemene voorlichting door Stichting Adoptievoorzieningen en het gezinsonderzoek door de raad voor de kinderbescherming, heeft het Verdrag geen invloed gehad. Zowel voorlichting als gezinsonderzoek waren reeds in de wet voorzien voordat het Verdrag in werking trad. Ook de duur van de periode tussen de afgifte van de beginseltoestemming en de daadwerkelijke adoptie is door de inwerkingtreding van het Verdrag nauwelijks beïnvloed. Slechts twee extra handelingen zijn het directe gevolg van het Verdrag. De eerste vormt het voorleggen al dan niet door tussenkomst van een vergunninghouder door de centrale autoriteit van het land van herkomst aan de Nederlandse centrale autoriteit van een voorstel voor toewijzing van een kind. De tweede is dat de centrale autoriteit van Nederland, na beoordeling en goedkeuring van het betreffende voorstel op grond van artikel 17 van het Verdrag een zogenoemde «Statement of Approval» afgeeft. Deze verklaring wordt weer al dan niet door tussenkomst van de vergunninghouder aan de centrale autoriteit in het buitenland gezonden. 28, 29, 30 en 42 Wat is bekend over de (uiteenlopende) duur van de aanvraag van adopties en wat wordt er aan gedaan om die duur te verkorten? Hoeveel tijd neemt de afhandeling van een aanvraag na beginseltoestemming in Nederland in de afgelopen jaren gemiddeld in beslag? In hoeverre vormen capaciteitsproblemen een oorzaak voor een vertraging in de afdoening? Wanneer is het mogelijk de adoptieprocedure in tijd tot maximaal 14 maanden te beperken? Het afgelopen jaar bereikten de fractie van D66 klachten over de lange duur van de adoptieprocedure in Nederland; er lijken op het ministerie van Justitie problemen te bestaan met de snelle verwerking van gegevens, en de wachttijden voor het voorlichtingstraject van het Bureau Voorlichting Interlandelijke Adoptie (VIA) zijn lang. Op welke wijze is deze problematiek aangepakt? Welke resultaten zijn tot nu toe geboekt? Op welke wijze is verbetering in deze problematiek gekomen door uitvoering van het amendement Dittrich (voorjaarsnota 2001) waarbij extra middelen voor personeel werden bestemd? Zoals bekend, kan op een verzoek tot verlening van een beginseltoestemming eerst worden beslist nadat de raad voor de kinderbescherming een gezinsonderzoek heeft ingesteld en de aspirant-adoptiefouders ter voorbereiding van dit onderzoek algemene voorlichting is verstrekt (artikel 5 Wobka). De duur van de periode tussen de aanvraag van de beginseltoestemming en de aanvang van de voorlichtingscursus bedraagt Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 000 VI, nr. 59 10

momenteel ongeveer twintig maanden. Het gezinsonderzoek neemt, uitzonderingssituaties daargelaten, ongeveer vier maanden in beslag. Het Bureau centrale autoriteit heeft ongeveer een maand nodig voor het beoordelen van het complete dossier en voor de met de verdere behandeling verband houdende administratieve handelingen. In totaal neemt de verkrijging van een beginseltoestemming meer dan twee jaar in beslag. Bij de behandeling van de voorjaarsnota 2001 zijn middelen (f 500 000) beschikbaar gekomen die uitbreiding van het Bureau Centrale Autoriteit interlandelijke adoptie op korte termijn mogelijk maken. Een en ander zal zijn beslag krijgen in 2002. In overleg met de ketenpartners zal voorts op korte termijn worden bezien welke verdere maatregelen nodig zijn en of extra middelen hiervoor beschikbaar moeten worden gesteld. In dit verband is aan een extern onderzoeksbureau gevraagd om een onderzoek (quick scan) uit te voren, waarbij kort gezegd wordt bezien of de doorlooptijd kan worden verkort door mensen en middelen op andere (efficiëntere) wijze in te zetten en welke «noodverbanden» kunnen worden gelegd om in de tussentijd de doorlooptijd bij de reeds ingediende aanvragen te bekorten. Ik streef er naar u voor het zomerreces over de resultaten van de quick scan te berichten. 31 en 41 In hoeverre overweegt u de leeftijdscriteria bij adoptie te versoepelen? Ziet u daartoe aanleiding mede in het licht van de mogelijke éénouderadoptie? Bent u, gezien het feit dat mensen op steeds latere leeftijd kinderen krijgen, van mening dat de leeftijdsgrenzen die nu bij adoptie worden gehanteerd nog steeds voldoen? Het onderwerp leeftijdsgrenzen is meermalen onderwerp van discussie geweest. De leeftijdscriteria in de wet zijn opgenomen om de kansen op succes van de adoptie zo groot mogelijk te maken; gezocht is naar criteria die zo veel mogelijk in overeenstemming zijn met de leeftijdsopbouw van gezinnen met eigen kinderen en die aldus het succes van de plaatsing zo goed mogelijk waarborgen. Zo dienen de ouders, als het kind in de puberteit komt, «nog» bestand te zijn tegen eventuele problemen die dit met zich brengt. Telkenmale is het standpunt ingenomen dat interlandelijke adoptie bijzondere eisen aan adoptanten stelt, die het hanteren van specifieke leeftijdscriteria rechtvaardigen (zie met name de mondelinge behandeling op 3 december 1997 in de Tweede Kamer van het wetsvoorstel tot uitvoering van het Haagse Verdrag van 1993, Kamerstukken II, 1997 1998, 24 811). Ik deel het standpunt van mijn ambtsvoorgangers dat het niet wenselijk is om zonder nadere onderbouwing de bijzondere leeftijdscriteria te verruimen of zelfs af te schaffen. Dat is niet anders voor eenouderadopties. Op dit moment wordt in opdracht van mijn ministerie een onderzoek verricht naar het verloop van interlandelijke adopties op lange termijn. Hierbij wordt onder meer nagegaan of de leeftijd van de adoptiefouders van invloed is op het welslagen van de adoptie. Alvorens een beslissing te nemen over een eventuele wijziging ten aanzien van de leeftijdscriteria, wil ik de resultaten van genoemd onderzoek afwachten. De resultaten van dit onderzoek worden medio volgend jaar verwacht. 32 De vergunninghoudende bemiddelende instanties hebben in de systematiek van het Verdrag een belangrijke taak. In hoeverre bestaat er inzicht in de voorwaarden die Nederlandse instanties stellen aan hun bereidheid tot bemiddelen? Is voldoende duidelijk welke bevoegdheid de organisaties hebben? En bestaat hier toezicht op? Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 000 VI, nr. 59 11

Na verkrijging van een beginseltoestemming kunnen aspirant adoptiefouders zich wenden tot een vergunninghouder naar keuze met een verzoek om bij adoptie te bemiddelen. De vergunninghouder zal het verzoek in beginsel inwilligen. Er is met betrekking tot het bemiddelen sprake van een «inspanningsverplichting». In voorkomende gevallen kunnen aspirant-adoptiefouders met betrekking tot gedragingen van vergunninghouders terzake, een klacht indienen bij de landelijke Klachtencommissie (artikel 24a Wobka). 33 Nederland zal met geïnteresseerde landen en organisaties overleg openen teneinde meer inzicht te verkrijgen in de kosten verbonden aan interlandelijke adopties. Kan hierbij ook worden betrokken welke wettelijke voorzieningen ter tegemoetkoming in de kosten in de diverse landen van ontvangst bestaan voor adoptiefouders met lagere inkomens? Zoals uit het verslag van de Bijzondere Commissie blijkt, is voorgesteld een werkgroep in het leven te roepen met de opdracht de kosten en tarieven voor interlandelijke adoptieprocedures aan een vergelijkend onderzoek te onderwerpen en een formulier te ontwerpen dat centrale autoriteiten helpt bij het verkrijgen van overzicht over de kosten en tarieven en bij het comparabel maken van die kosten en tarieven. De werkgroep zou centrale autoriteiten kunnen helpen met het verschaffen van duidelijkheid met betrekking tot de kosten en tarieven die in hun land als redelijk worden beschouwd. Er is inmiddels een voorlopige werkgroep in het leven geroepen, samengesteld uit vertegenwoordigers van staten van opvang, staten van herkomst, NGO s en het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie. Deze werkgroep zal in haar studie ook meenemen welke voorzieningen in staten van opvang bestaan voor tegemoetkoming in de kosten van adoptie. 34 Is er verschil in opvatting tussen niet-verdragslanden en verdragslanden van herkomst over adoptie door personen van hetzelfde geslacht? Worden er door de regering initiatieven ondernomen om adoptie door paren van gelijk geslacht hetzij in verdragslanden, hetzij in niet-verdragslanden te stimuleren? Bent u in het geval van adoptie door paren van gelijk geslacht van mening dat de mogelijkheden om te adopteren voor zogenoemde zelfdoeners in zowel verdragslanden als niet-verdragslanden mogelijk moet zijn c.q. blijven? Zoals het Europese Hof voor de Rechten van de Mens recent heeft uitgesproken, verplicht artikel 8 in combinatie met artikel 14 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) staten er niet toe om adoptie door twee personen van hetzelfde geslacht mogelijk te maken (Fretté tegen Frankrijk, EHRM, 26 februari 2002). Nederland is tot op heden het enige land dat het in het interne recht mogelijk heeft gemaakt dat twee personen van hetzelfde geslacht een kind adopteren. Voor zover bekend, heeft tot dusver nog geen enkel land van opvang wettelijke voorzieningen getroffen om interlandelijke adoptie door paren van hetzelfde geslacht mogelijk te maken. In Zweden is zeer onlangs wel een wetsvoorstel ingediend dat adoptie door geregistreerde partners beoogt mogelijk te maken. Dat wetsvoorstel sluit interlandelijke adoptie door deze paren niet uit. Voor de beoordeling van de vraag of interlandelijke adoptie door twee personen van hetzelfde geslacht mogelijk moet worden, is het overigens niet zozeer van belang hoe landen van opvang hier tegenaan kijken. Van belang is dat indien deze mogelijkheid in de Nederlandse wet zou worden opgenomen kinderen voor adoptie beschikbaar zijn en daartoe is nodig dat landen van Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 000 VI, nr. 59 12

herkomst bereid zijn kinderen hiervoor af te staan. Zoals aangegeven tijdens de behandeling van het wetsvoorstel tot invoering van adoptie door personen van hetzelfde geslacht, zijn er tot dusver geen landen van herkomst bereid gevonden om kinderen af te staan voor adoptie door twee personen van hetzelfde geslacht. Er bestaat op dit punt geen verschil in opvatting tussen verdrags- en niet-verdragslanden. Nu van een dergelijke bereidheid niet is gebleken, acht ik een dergelijke wijziging van de Nederlandse wet op dit moment weinig zinvol. Overigens is toegezegd dat de ontwikkelingen in het buitenland gevolgd zullen worden en dat in 2005 wederom een enquête over dit onderwerp zal worden gehouden onder landen van herkomst (Kamerstukken II, 2000 2001, 27 256, nr. 7). Wat betreft de vraag over het «zelf doen» door paren van gelijk geslacht het volgende. Onder het Verdrag is het «zelf doen», zoals wij dat in onze regelgeving kennen, niet mogelijk. Bovendien voorziet noch het verdrag, noch de Nederlandse wet in interlandelijke adoptie door paren van hetzelfde geslacht. Zou die mogelijkheid in de Nederlandse wet worden opgenomen, dan zou het «zelf doen» door paren van hetzelfde geslacht op gelijke wijze als voor paren van verschillend geslacht mogelijk zijn, maar alleen in de relatie met niet-verdragslanden. 35 Kunt u aangeven of het Verdrag ook aspirant-adoptiefouders van hetzelfde geslacht in staat stelt om interlandelijk te adopteren? Zo ja, zijn hier nog vereisten voor wat betreft de wettelijke samenlevingsvorm (geregistreerd partnerschap, huwelijk) aan verbonden? Komt onder het Verdrag een homoseksuele aspirant-adoptiefouder die een duurzame relatie heeft, in aanmerking om zelfstandig interlandelijk een kind te adopteren? Volgens artikel 2 van het Verdrag is het van toepassing op interlandelijke adopties door «echtgenoten of een persoon». Uit de verdragsgeschiedenis kan worden opgemaakt dat onder «echtgenoten» dient te worden verstaan echtgenoten van verschillend geslacht. Het Verdrag laat verdragslanden echter vrij om verdragen te sluiten die bijvoorbeeld voorzien in analoge toepassing van de verdragsregels op adopties die niet onder het werkingsbereik van het Verdrag vallen. Dergelijke adopties zullen het voordeel van het erkenningsregime van het Verdrag echter ontberen. Het Verdrag strekt zich eveneens uit tot adopties door «een persoon». Het Verdrag stelt geen nadere eisen aan deze persoon. Zo is niet vereist dat die ene persoon alleenstaand is en het is dus mogelijk dat onder het Verdrag een persoon die een partner heeft van hetzelfde geslacht bij een een-ouderadoptie een kind adopteert. 36 Kunt u een overzicht geven van wetswijzigingen die noodzakelijk zijn om adoptie van buitenlandse kinderen ook mogelijk te maken voor twee (getrouwde) personen van hetzelfde geslacht? Hoe staat u tegenover het aanbrengen van deze wijzigingen? Om interlandelijke adoptie door twee personen van hetzelfde geslacht mogelijk te maken, behoeft de definitiebepaling van «aspirantadoptiefouders» in artikel 1 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie aanpassing. Een dergelijke wijziging heeft eerst zin indien er landen zijn die bereid zijn kinderen af te staan voor adoptie door twee personen van hetzelfde geslacht. Vooralsnog zijn er geen signalen dat landen daartoe bereid zijn. 37 Welke mogelijkheden ziet u om adoptie van buitenlandse kinderen door twee personen van hetzelfde geslacht ten minste mogelijk te maken voor Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 000 VI, nr. 59 13

landen waarbij geen bezwaren bestaan tegen een dergelijke adoptie (bijvoorbeeld de Verenigde Staten)? Voor zover bekend, zijn in de Verenigde Staten tot dusver alleen interlandelijke adopties door één persoon met een partner van hetzelfde geslacht uitgesproken, welke adopties eventueel later zijn gevolgd door een (interne) adoptie door de andere partner. Andere landen waar interlandelijke adopties door paren van hetzelfde geslacht tot stand gekomen zijn, zijn niet bekend. In zoverre is de gestelde vraag vooralsnog een theoretische vraag (zie in dit verband ook het antwoord op vraag 34). Zoals in antwoord op vraag 14 is aangegeven, bereiden de Verenigde Staten thans de ratificatie van het Haags Adoptieverdrag van 1993 voor. Het Verdrag ziet niet op interlandelijke adopties door paren van hetzelfde geslacht (zie antwoord op vraag 35). In theorie is denkbaar dat Nederland met de Verenigde Staten een bilateraal verdrag sluit, dat zou voorzien in interlandelijke adoptie door paren van hetzelfde geslacht vanuit (bepaalde staten van) de Verenigde Staten onder analoge toepassing van de verdragsregels. Een dergelijk verdrag zou op federaal niveau tot stand moeten worden gebracht, omdat de grondwet van de Verenigde Staten het niet toelaat dat afzonderlijke staten op dit terrein verdragen sluiten. Nu echter interlandelijke adopties door paren van hetzelfde geslacht vanuit de Verenigde Staten in praktijk niet voorkomen, is het weinig zinvol dergelijke onderhandelingen te entameren. Wel zal van de mogelijkheden voor een-ouderadoptie vanuit de Verenigde Staten een zo goed mogelijk gebruik worden gemaakt. Daarbij wordt aangetekend dat zodra de Verenigde Staten het Verdrag hebben geratificeerd, alle adopties vanuit dat land aan de normen van het Verdrag zullen moeten voldoen. Dit betekent onder meer dat het «zelf doen» dan niet meer mogelijk zal zijn (zie ook het antwoord op vraag 34). 38 Volgens de vergunninghouders staan bepaalde landen afwijzend tegenover adoptie door twee (getrouwde) personen van hetzelfde geslacht. De vergunninghouders vrezen dat, wanneer zij kinderen gaan plaatsen bij een koppel van gelijk geslacht, deze landen mogelijk in het geheel geen kinderen meer voor adoptie aan Nederland willen afstaan. Is er een feitelijke onderbouwing voor deze veronderstelling? Zo ja, welke? Zo neen, bent u bereid hier onderzoek naar te laten verrichten? Op welke wijze spant de regering zich eventueel in om betreffende landen op andere gedachten te brengen? In het kader van de behandeling van het wetsvoorstel tot invoering van adoptie door personen van hetzelfde geslacht is een enquête gehouden onder landen die als land van herkomst voor Nederland belangrijk zijn. Er is toen antwoord ontvangen van China, Colombia, Costa Rica, Ecuador, de Filippijnen, India, Korea, Peru, Polen en Thailand. De antwoorden waren duidelijk: landen van herkomst blijven bereid om kinderen voor adoptie in Nederland af te staan, maar zij willen niet worden geconfronteerd met verzoeken van paren van hetzelfde geslacht. Het is dan ook zeer wel mogelijk dat, als Nederland die landen desondanks met verzoeken van paren van hetzelfde geslacht zou benaderen, dit een negatief effect zou hebben op de bereidheid om in zijn algemeenheid kinderen voor adoptie in Nederland af te staan. Zie in dit verband ook de brief die op 11 april 2001 aan uw Kamer is gestuurd (Kamerstukken II, 2000 2001, 27 256, nr. 7). In deze brief is, zoals reeds in het antwoord op vraagd 34 is aangegeven, toegezegd dat de ontwikkelingen in het buitenland gevolgd zullen worden en dat, indien er aanwijzingen zijn van verandering in inzicht aldaar, actie zal worden ondernomen teneinde met de betreffende autoriteiten tot officiële afspraken te komen. Bovendien zal in 2005 wederom een enquête over dit onderwerp worden gehouden onder landen van Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 000 VI, nr. 59 14

herkomst. Op dit moment zijn er nog steeds geen signalen dat men in de voor Nederland van betekenis zijnde landen van herkomst van opvatting veranderd is. Positieve beïnvloeding zal pas mogelijk zijn nadat enige ervaring is opgedaan met dit soort adopties. 39 Is het juist dat adoptie door twee personen van hetzelfde geslacht, waarbij een der partners (of beiden) een buitenlandse nationaliteit heeft (hebben) en de adoptie in het buitenland heeft plaatsgevonden (bijvoorbeeld in de Verenigde Staten), in Nederland niet wordt erkend (bijvoorbeeld door de immigratie- en naturalisatiedienst)? Waarom is dit zo? Bent u bereid hier verandering in te brengen? Adopties die onder de werking van het Verdrag tot stand zijn gekomen worden in alle verdragsstaten van rechtswege erkend (zie voor de toepasselijkheid van het Verdrag artikel 2 van het Verdrag en het antwoord op vraag 35) Zoals in antwoord op vraag 19 is aangegeven, worden naar huidig (ongeschreven) Nederlands internationaal privaatrecht adopties die in een niet-verdragsland tot stand zijn gekomen, doorgaans niet erkend. Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt naar gelang het een adoptie door personen van gelijk of verschillend geslacht betreft. Op dit moment ligt een wetsvoorstel conflictenrecht adoptie ter advisering bij de Raad van State waarin onder meer voorwaarden voor erkenning van buitenlandse adopties voor zover niet geregeld onder het Verdrag zijn opgenomen. Beoogd wordt buitenlandse adopties onder bepaalde voorwaarden voor erkenning in Nederland in aanmerking te laten komen. De toekomstige erkenningsregels zullen mede gelden voor eventuele in het buitenland tot stand gekomen adopties door personen van hetzelfde geslacht. 40 In hoeverre is er in Nederland (nog) sprake van «illegale» adopties, waarbij ouders een kind in het buitenland ophalen en in Nederland aangifte doen van geboorte van dit kind? Van adopties als bovenbedoeld zijn in Nederland nauwelijks voorbeelden bekend. Enige tijd geleden heeft zich een dergelijk geval voorgedaan. Ik verwijs naar de antwoorden op Kamervragen van het lid Santi van uw Kamer (uw brief van 2 februari 2001, nr. 2000105740). Daarin deelde ik mee dat in de wet reeds specifieke maatregelen zijn opgenomen ter voorkoming van valse geboorteaangiften. Het betreft in het bijzonder artikel 19e, achtste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek dat de ambtenaar van de burgerlijke stand de bevoegdheid geeft om zich ter gelegenheid van een geboorteaangifte van een kind door de aangever een verklaring te laten overleggen van de arts of verloskundige die bij de geboorte aanwezig was, inhoudende dat het kind is geboren uit de vrouw die als moeder is opgegeven. Indien het kind is geboren buiten de aanwezigheid van een arts of een verloskundige, wordt de verklaring door een arts of verloskundige nadien opgemaakt. Op deze wijze kan de ambtenaar van de burgerlijke stand zich ervan vergewissen dat de geboorte van het aangegeven kind daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Bij de invoering van deze bepaling zijn aan de ambtenaren van de burgerlijke stand terzake beleidsrichtlijnen gestuurd. De ambtenaren van de burgerlijke stand zijn, naar aanleiding van het geval waarop de kamervragen van het lid Santi betrekking hadden, nogmaals door middel van een circulaire gewezen op hun bevoegdheid op grond van artikel 19, onder e, van Boek 1 BW en het belang om alert te zijn bij geboorteaangiften. Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 000 VI, nr. 59 15

BIJLAGE Overzicht van het aantal in 1999 en 2000 geplaatste kinderen uit verdragslanden 1999 2000 Afrika: Burkina Faso 1 1 Europa: Polen 18 30 Roemenië 31 28 Azië: Filippijnen 13 8 Sri Lanka 4 2 Amerika: Colombia 196 226 Peru 3 5 Mexico 0 3 Costa Rica 2 3 Ecuador 4 4 Totaal 272 310 Overzicht van het aantal in 1999 en 2000 geplaatste kinderen uit niet-verdragslanden: 1999 2000 Afrika: Ethiopië 43 61 Nigeria 7 1 Uganda 1 Marokko 1 Zuid-Afrika 3 Senegal 5 Kenia 2 1 Tanzania 1 Europa: Rusland 2 2 Azië: India 59 64 Zuid-Korea 77 60 Nepal 3 2 Taiwan 50 38 Thailand 29 20 China 271 457 Indonesië 1 Midden-Oosten 2 Amerika: Dominikaanse Republiek 1 Brazilië 45 38 Guatemala 41 56 Haïti 61 59 Suriname 13 9 V.S. 9 8 Totaal 721 882 Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 000 VI, nr. 59 16