Tweede Kamer der Staten-Generaal



Vergelijkbare documenten
Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Notitie Ontheffingen bevoegdheidsregels

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Bijlage behorende bij Eilandsverordering vaststelling diverse ontwerp-landsverordeningen land Curaçao (A.B no. 87)

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2016 no. 47 AFKONDIGINGSBLAD VAN ARUBA

Aanvullingen overgangsregeling bevoegdheden leraren speciaal voortgezet onderwijs voor lom en mlk

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

1. In de eerste volzin vervalt:, bedoeld in artikel 1, derde lid, van de Politiewet 1993,.

ONDERZOEK NAAR DE NALEVING VAN WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN INZAKE BEVOEGD GEGEVEN LESSEN

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Gelet op artikel 33, lid 1b, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

CONCEPT Voorstel van wet. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

ONDERZOEK NAAR DE NALEVING VAN WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN INZAKE BEVOEGD GEGEVEN LESSEN

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Voorgezet onderwijs vo

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

REGELING TOELATING MASTEROPLEIDINGEN

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Deze memorie van toelichting is opgesteld mede namens de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Regeling modellen diploma s v.w.o.-h.a.v.o.-v.m.b.o.

A 2016 N 74 PUBLICATIEBLAD

Protocol PDG en educatieve minor

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wijzigingswet Wet op het voortgezet onderwijs, enz. (invoering basisvorming in voortgez... De citeertitel is door de wetgever vastgesteld.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Ontwerp-Experimentenwet onderwijs. Zijne Excellentie de staatssecretaris van onderwijs en wetenschappen, Nieuwe Uitleg 1, 's-gravenhage.

REGELING TOELATING MASTEROPLEIDINGEN UNIVERSITEIT LEIDEN

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

In artikel I, onderdeel K, wordt in het nieuw voorgestelde artikel 64, eerste lid, onderdeel b vervangen door:

B In wordt in de aanhef "de categorie B" vervangen door: de categorieën B en T.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden. RMC-wet Jaargang 2001 Staatsblad

Beleidsregel scholen voor voortgezet onderwijs met een licentie van de Stichting Landelijk Overleg Onderwijs en Topsport

Eerste Kamer der Staten-Generaal

STAATSCOURANT. Nr

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Economische Zaken;

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

ARTIKEL I. Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd: Artikel 232, vierde lid, vervalt.

Beleidsregel bevoegdheid basisonderwijs, speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs voor buitenlandse diploma s

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

MEMORIE VAN TOELICHTING ALGEMEEN

ARTIKEL I WIJZIGING VAN DE WET OP HET VOORTGEZET ONDERWIJS

Gelet op artikel 33, achtste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 80, twaalfde lid, van de Wet voortgezet onderwijs BES;

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Economische Zaken;

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tijdelijke regeling aanvullende bekostiging in verband met arbeidsmarktknelpunten voortgezet onderwijs 2006

NOTA VAN WIJZIGING. Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd: Artikel I, onderdeel D, komt te luiden: Artikel 54, tweede lid, komt te luiden:

Beroep tegen onthouding promotie gegrond omdat de werkgever de procedure niet correct heeft gevolgd.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

64-1 GEMEENSCHAPPELIJK REGELING REGIONAAL ONDERWIJSBELEID WALCHEREN

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Regels inzake de inrichting van het landelijke gebied (Wet inrichting landelijk gebied)

Consultatieversie. Memorie van toelichting. Algemeen. 1. Inleiding

Regeling van werkzaamheden van het Verantwoordingsorgaan van de. lnstelling Pensioenfonds van de Nederlandse Bisdommen;

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Economische Zaken;

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

REGELING TOELATING MASTEROPLEIDINGEN UNIVERSITEIT LEIDEN

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van gemeente Den Helder

Centrumregeling samenwerking Vlieland, Ameland, Schiermonnikoog, Terschelling en Leeuwarden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders dd. 4 september 2007 gelet op artikelen 30 eerste lid en 32, tweede lid van de Archiefwet 1995

Centrumregeling samenwerking Vlieland, Ameland, Schiermonnikoog, Terschelling en Leeuwarden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

CONCEPT. De Minister van Veiligheid en Justitie, Gelet op artikel 6, negende lid, van het Besluit bezoldiging politie: Besluit:

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Verordening op de Raad voor Toezicht

AFKONDIGINGSBLAD VAN SINT MAARTEN

Aanpassingsregeling vierde tranche Algemene wet bestuursrecht (Awb)

WET OP DE MEDISCHE HULPMIDDELEN

Verbeteringen beloning schoolleiding per 1 maart 2001

Eerste Kamer der Staten-Generaal Centraal Informatiepunt

tot wijziging van het Besluit huurprijzen woonruimte (instelling van een landelijke huurcommissie)

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

ONDERWIJSRAAD. Eerste Afdeling O.R. 162 H.O. s-gravenhage,zfjuli I960.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De raad, het college en de burgemeester van de gemeente Aa en Hunze, ieder zoveel het hun bevoegdheden betreft,

Regelgeving referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen versie 1.2

Transcriptie:

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1976-1977 14 501 Wijziging van de Overgangswet W.V.O. (herziene regeling t.a.v. de bewijzen van bekwaamheid tot het geven van voortgezet onderwijs) Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING ALGEMEEN Inleiding In artikel 33 van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) zijn de vereisten geformuleerd om te kunnen worden benoemd tot leraar aan een school voor voortgezet onderwijs. Twee in het kader van dit wetsontwerp belangrijke vereisten zijn het bezit van een bewijs van bekwaamheid en, voor zover aangewezen, het bezit van een bewijs van voldoende pedagogische en didactische voorbereiding. Bij of krachtens de artikelen 34 tot en met 36 WVO wordt geregeld welke bewijzen van bekwaamheid er zijn, hoe ze worden verkregen en voor welke soorten van onderwijs een bepaald bewijs van bekwaamheid vereist is. Krachtens artikel 37 WVO, wordt geregeld hoe een bewijs van pedagogische en didactische voorbereiding wordt verkregen. De in de artikelen 34 tot en met 37 voorziene uitvoeringsmaatregelen zijn nog niet tot stand gebracht. Voor zover deze uitvoeringsmaatregelen betrekking hebben op de opleidingen en examens ter verkrijging van bewijzen van bekwaamheid tot het geven van voortgezet onderwijs, wordt gewacht op de ontwikkeling van de universitaire lerarenopleidingen, op de ontwikkeling van eerstegraads lerarenopleidingen voor zgn. niet-universitaire vakken en op de verdere ontwikkeling van de experimentele nieuwe opleidingen voor tweede- en derdegraads leraren. De uitvoeringsmaatregelen die betrekking hebben op de bewijzen van bekwaamheid tot het geven van voortgezet onderwijs, wachten weer op de maatregelen met betrekking tot de opleidingen en examens, waarvan zij het complement vormen. De Wet He-structurering wetenschappelijk onderwijs (Stb. 1975, 656) maakt het mogelijk om in de zgn. lerarenvariant professionele lerarenopleidingen voor de eerste graad te ontwikkelen. Indien de daarvoor noodzakelijke herprogrammering tot stand komt, zullen eerstegraads lerarenopleidingen voor de universitaire vakken binnen het wetenschappelijk onderwijs worden gerealiseerd. Daarnaast zullen voor een aantal zgn. niet-universitaire vakken opleidingen ter verkrijging van eerste graads akten van bekwaamheid tot het geven van voortgezet onderwijs tot stand moeten worden gebracht, die buiten het wetenschappelijk onderwijs zullen blijven. Experimentele professionele opleidingen voor leraren van de tweede en van de derde graad zijn een aantal jaren geleden van start gegaan, voorbereid door de Commissie opleiding leraren (COL) en de Commissie opleidingen Tweede Kamer, zitting 1976-1977,14501, nrs. 1-4 7

leraren beroepsgericht onderwijs (COLBO) alsmede de door deze commissies ingestelde Commissie onderwijskundige voorbereiding (COLOV) en programmacommissies. De voorwaarden voor de bekostiging van deze opleidingen zijn gedurende de experimentele fase gebaseerd op de Experimentenwet onderwijs. Het ligt in de bedoeling om na afloop van de experimentele fase voor de bekostiging van deze opleidingen een nieuwe wettelijke regeling te ontwerpen. Als einddoel staat ons voor ogen een systeem van professionele lerarenopleidingen voor het voortgezet onderwijs in een groot aantal vakken en een daarbij aansluitende regeling van de bewijzen van bekwaamheid. Bijzondere aandacht zal moeten worden geschonken aan de wijze waarop onderwijsbevoegdheid zal worden verleend in vakken waarvoor geen professionele lerarenopleiding zal worden gerealiseerd. Zodra de hierboven bedoelde regeling van de bewijzen van bekwaamheid die het complement vormt van het systeem van professionele opleidingen, tot stand kan worden gebracht, zal tevens moeten worden bezien in hoeverre en op welke wijze daarin de bewijzen van bekwaamheid die berusten op de Overgangswet WVO, kunnen worden opgenomen. Indeling van de bewijzen van bekwaamheid in bewijzen van de eerste, de tweede en de derde graad De WVO kent het driegradenstelsel voor de bewijzen van bekwaamheid tot het geven van voortgezet onderwijs. Dit stelsel is, zoals bekend, in discussie. De Centrale Commissie voor Onderwijsoverleg heeft naar aanleiding van het aan haar uitgebrachte advies-hanselman op 13 januari 1975 in meerderheid als oordeel uitgesproken, dat het huidige onderscheid tussen eerste-, tweede- en derdegraads leraren onderwijskundig niet relevant lijkt en dat een nieuwe indeling in twee typen leraren voor het voortgezet onderwijs meer onderwijskundig relevant lijkt. Omdat zo'n nieuwe indeling nog in vele opzichten, waaronder rechtspositionele en financiële, nadere uitwerking behoeft en dient te worden geplaatst in het kader van een discussie over f unctiedifferentiatie in het onderwijs in het algemeen, kan het vigerende driegradenstelsel thans nog niet worden verlaten. De bewijzen van bekwaamheid die vóór de inwerkingtreding van de WVO bestonden, zijn niet in het nieuwe systeem ingepast door ze te verklaren tot bewijzen van bekwaamheid van de eerste, de tweede en de derde graad tot het geven van voortgezet onderwijs. Ter waarborging van de rechten van hen die op 31 juli 1968 onderwijsbevoegdheid bezaten, is in de Overgangswet WVO de inpassing van de «oude» bewijzen van bekwaamheid zo geregeld dat voor elk op 1 augustus 1968 bestaand bewijs van bekwaamheid afzonderlijk is aangegeven, voor welke school of scholen het onderwijsbevoegdheid geeft. Dit is gebeurd in de bijlage van de Overgangswet WVO. Sindsdien is bij ministeriële beschikking krachtens artikel 108 van de Overgangswet WVO in een aantal gevallen de onderwijsbevoegdheid uitgebreid tot andere scholen en/of tot andere vakken. Daarnaast is krachtens artikel 110 van de Overgangswet WVO bij ministeriële beschikking aan een aantal bewijzen van bekwaamheid die niet genoemd zijn in de bijlage van de Overgangswet WVO, onderwijsbevoegdheid verbonden. Het bij de inpassing van de «oude» bewijzen van bekwaamheid gekozen systeem leidt tot een zeer verbrokkelde situatie ten aanzien van de scholen waarvoor de onderwijsbevoegdheid geldt. Immers in de bijlage van de Overgangswet WVO heeft men er in het algemeen mee volstaan om de «oude» schoolsoorten, waarvoor een bewijs van bekwaamheid onderwijsbevoegdheid gaf, te vervangen door de daarvoor in de plaats komende WVOschoolsoorten. De situatie waarin de onderwijsbevoegdheid per schoolsoort is geregeld, blijkt in de praktijk onderwijskundig steeds minder te passen; het inzicht is gerijpt dat een bevoegdheidsregeling per sector, dat wil zeggen voor alle onderwijstypen van een bepaald niveau, meer op haar plaats is. Tweede Kamerzitting 1976-1977,14501, nrs. 1-4 8

Op het ogenblik dat bij voorbeeld het gehele l.b.o. een gelijke cursusduur van vier jaren heeft en dit onderwijs als een onderwijskundig geheel wordt beschouwd met verschillende differentiatiemogelijkheden, ontvalt voor dit onderwijs de grond aan een regeling van onderwijsbevoegdheden per schoolsoort. Zo ook bij de herstructurering van het m.h.n.o./m.s.p.o. Bij scholengemeenschappen, vooral die van a.v.o.-scholen met l.b.o.-scholen, belemmert het vaak een flexibele schoolorganisatie. Een indeling van bewijzen van bekwaamheid per schoolsoort en veelal per zeer nauw omschreven vak verdraagt zich niet meer met een ontwikkeling van het onderwijs die vooral gericht is op een naar elkaar toegroeien van onderwijssoorten met behoud weliswaar van eigen identiteit doch met meer harmonisatie in vakbenamingen en vakinhouden. Voorgesteld wordt aan de «oude» bewijzen van bekwaamheid in beginsel onderwijsbevoegdheid per sector te verbinden en hen in te delen in bewijzen van bekwaamheid van de eerste, de tweede en de derde graad (het voorgestelde artikel 108). In het voorgestelde artikel 109 is aangegeven voor welke scholen het bezit van respectievelijk een als eerste-, tweede- of derdegraads bewijs van bekwaamheid aangegeven getuigschrift vereist is. Bij de indeling van de huidige bewijzen van bekwaamheid naar graad zal in het algemeen uitgegaan worden van de salarisschaal volgens welke de bezitter van het bewijs van bekwaamheid thans bezoldigd wordt. Bij een aantal van de huidige bewijzen van bekwaamheid, met name bij die voor beroepsgerichte vakken, komt het voor dat aan een bij voorbeeld als derdegraads in te delen bewijs van bekwaamheid momenteel eveneens onderwijsbevoegdheid is verbonden voor één of meer scholen die behoren tot bij voorbeeld de tweedegraadssector. Het voorgestelde artikel 109, vierde lid, voorziet in de mogelijkheid voor deze gevallen de bestaande onderwijsbevoegdheid te handhaven door krachtens dat artikellid bij de aanwijzing als bewijs van bekwaamheid te bepalen dat het als bewijs van bekwaamheid aangewezen getuigschrift tevens geldt als bewijs van bekwaamheid voor andere met name te noemen scholen of onderwijssectoren. Optrekking van de onderwijsbevoegdheid bij bezit van bewijzen van bekwaamheid van verschillend niveau Zoals bekend is, adviseerde de Commissie opleiding leraren (COL) in haar interim rapport van april 1966 ten aanzien van de toekomstige lerarenopleidingen dat de studie voor de akten van bekwaamheid twee vakken zou moeten omvatten, op gelijk niveau voor de akte van de derde graad, onderscheiden in hoofdvak en bijvak voor de tweede en eerste graad. Overwegend welke bevoegdheden aan deze akten zouden moeten worden toegekend meende de commissie dat bij de beoordeling van deze vraag niet alleen gelet zou moeten worden op de inhoud van de studie voor het bijvak (of tweede vak), maar evenzeer op de studie in haar geheel. De commissie meende derhalve dat aan een akte van bekwaamheid van de tweede graad, die in haar voorstel de studie van een hoofd- en bijvak zou omvatten, een bevoegdheid van de tweede graad moest worden toegekend voor beide bestudeerde vakken. Zoals eveneens bekend is, is bij de experimentele tweede- en derdegraads lerarenopleidingen de meervoudige bevoegdheid (naast de professionalisering) een van de onderwijskundige uitgangspunten. Gelet op dit gegeven en het boven gememoreerde COL-advies heeft de eerste ondergetekende besloten bij de experimentele tweede- en derdegraads lerarenopleidingen een akte van bekwaamheid van de tweede graad uit te reiken aan de afgestudeerde die voor het ene vak op tweedegraads niveau en voor het andere vak op derdegraads niveau is geëxamineerd. Naast vorenvermelde argumenten was evenzeer van belang dat alleen door aldus te besluiten een voldoend flexibele organisatie in het onderwijs mogelijk is. In het andere geval - ergo: indien gekozen zou zijn vooronderscheiden bevoegdheidsniveaus voor de onderscheiden vakken - zou zulks, Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14501, nrs. 1-4 9

gezien de daaraan verbonden salarisconsequenties èn de - gelet op de voorschriften van artikel 33 WVO - overige rechtspositionele consequenties (zoals aard van het dienstverband, garantieverwerving e.d.) ertoe leiden dat de leraar zich in feite slechts beschikbaar zou stellen voor één vak. Alsdan zou niet die flexibiliteit in de schoolorganisatie verkregen worden, die juist beoogd werd met het tweevakkensysteem. Omdat ook onder de zittende leraren velen in het bezit zijn van meer dan één akte van bekwaamheid en omdat bovengegeven argumenten mutatis mutandis ook voor hen opgaan, heeft de eerste ondergetekende in het georganiseerd overleg toegezegd te zullen bevorderen dat voor de bezitters van de «oude» bewijzen van bekwaamheid een analoge regeling zal worden getroffen. Deze toezegging betreft - uiteraard - niet alleen de leraar, die in het bezit is van een bewijs van bekwaamheid van de tweede graad naast een of meer bewijzen van bekwaamheid van de derde graad. Ook voor de leraar, in het bezit van een bewijs van bekwaamheid van de eerste graad, naast een of meer bewijzen van bekwaamheid van de tweede graad, geldt immers de eerder gegeven argumentatie. Ten slotte is er dan het geval van de leraar die naast een bewijs van bekwaamheid van de eerste graad beschikt over een of meer bewijzen van bekwaamheid van de derde graad. Ten opzichte van de leraar die deze bewijzen van bekwaamheid van de derde graad combineert met een bewijs van bekwaamheid van de tweede graad, en daarmee ook voor de vakken, bestreken door zijn bewijzen van bekwaamheid van de derde graad, benoembaar is aan scholen, bedoeld in artikel 109, tweede lid, is het niet meer dan billijk de leraar, in het bezit van bewijzen van bekwaamheid van de derde graad naast een bewijs van bekwaamheid van de eerste graad, ook benoembaar te laten zijn aan scholen bedoeld in artikel 109, tweede lid, voor de vakken, bestreken door zijn bewijzen van bekwaamheid van de derde graad. Dit handelen wordt zelfs dringend in het geval dat laatstbedoelde leraar zijn bewijs van bekwaamheid van de eerste graad haalde, na eerst een bewijs van bekwaamheid van de tweede graad gehaald te hebben, omdat deze leraar immers bij het behalen van dit bewijs van bekwaamheid van de tweede graad reeds voor de vakken, bestreken door zijn bewijzen van bekwaamheid van de derde graad, benoembaar werd aan scholen, bedoeld in artikel 109, tweede lid. Het voorgestelde artikel 110 strekt tot uitvoering van een en ander. Terminologie In het wetsontwerp is gebruik van het begrip «bevoegdheid tot het geven van voortgezet onderwijs» in verband met het bezit van een bewijs van bekwaamheid, vermeden. De reden hiervan is gelegen in het feit dat het bezit van een bewijs van bekwaamheid slechts één der vereisten voor de benoembaarheid tot leraar is en dat het begrip in de WVO en de Overgangswet WVO momenteel een verschillende betekenis heeft. Artikel 33, eerste lid, WVO bepaalt aan welke voorwaarden degene die tot leraar benoemd wil worden, moet voldoen, te weten het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, van een bewijs van bekwaamheid en, in veel gevallen, van een bewijs van voldoende pedagogische en didactische voorbereiding. Artikel 41 WVO regelt het verlies van de bevoegdheid tot het geven van onderwijs. In de huidige artikelen 108 en 110 van de Overgangswet WVO wordt het begrip «bevoegdheid tot het geven van voortgezet onderwijs» verbonden aan het bezit van een bewijs van bekwaamheid. In de tekst van het wetsontwerp is er de voorkeur aan gegeven om in samenhang met de als bewijzen van bekwaarrv heid aangewezen getuigschriften te spreken van (één der vereisten voor de) «benoembaarheid tot leraar aan bepaalde scholen». Overigens is in overeenstemming met het spraakgebruik in deze memorie het begrip «onderwijsbevoegdheid» gebruikt in dezelfde betekenis als dat in de huidige tekst van de Overgangswet WVO gebeurt. Tweede Kamer, zitting 1976-1977,14501, nrs. 1-4 10

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING Artikel I, onderdeel A Artikel 108. De laatste volzin van het eerste lid vermeldt uitdrukkelijk de mogelijkheid dat aan de aanwijzing van een getuigschrift als bewijs van bekwaamheid voorwaarden kunnen worden verbonden. In de bijlage van de Overgangswet WVO zijn in kolom V (opmerkingen) bij vele bewijzen van bekwaamheid voorwaarden gesteld. Nu voorgesteld wordt de aanwijzing van een getuigschrift als bewijs van bekwaamheid aan de Ministers van Onderwijs en Wetenschappen en van Landbouw en Visserij te delegeren, is deze bevoegdheid volledigheidshalve uitdrukkelijk genoemd. Tweede lid. In het algemeen zal naast het bezit van een bewijs van bekwaamheid het bezit van het bijbehorende bewijs van pedagogische en didactische voorbereiding vereist zijn. Artikel 109. Momenteel is in de bijlage van de Overgangswet WVO en in ministeriële beschikkingen krachtens de artikelen 108, eerste lid, en 110, eerste lid, van de Overgangswet WVO per bewijs van bekwaamheid aangegeven voor welke scholen en welke vakken aan het bewijs onderwijsbevoegdheid is verbonden. In het voorgestelde artikel 108, eerste lid, wordt de Minister de opdracht gegeven bij de aanwijzing van een getuigschrift als bewijs van bekwaamheid tevens de graad te bepalen. Dit heeft tot gevolg, dat naast het gradenstelsel van de krachtens de WVO geregelde bewijzen van bekwaamheid tevens een gradenstelsel voor de «oude» bewijzen van bekwaamheid wordt ingevoerd. In artikel 36 WVO is aangegeven voor welke scholen een eerste-, tweedeof derdegraads bewijs van bekwaamheid vereist is. Voor de facultatieve vakken aan de scholen voor v.w.o. en h.a.v.o. wordt de aanwijzing van het bewijs van bekwaamheid doorverwezen naar een algemene maatregel van bestuur. Voor bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen vakken aan de scholen voor beroepsonderwijs kan worden afgeweken van het systeem, dat voor het hoger, middelbaar en lager beroepsonderwijs respectievelijk een eerste-, een tweede- en een derdegraadsbewijs van bekwaamheid is vereist. De graad van het bewijs van bekwaamheid dat voor een schooltype vereist is, is dus mede afhankelijk van het vak dat de leraar aan die school geeft. Voor de scholen voor beroepsonderwijs die niet zijn ingedeeld in scholen voor lager, middelbaar en hoger beroepsonderwijs geeft artikel 36 WVO geen regeling; dit zijn de scholen voor de opleiding van onderwijzend personeel en de scholen voor kunstonderwijs. De uitvoeringsmaatregelen van artikel 36 WVO zijn in afwachting van de uitvoeringsmaatregelen van de artikelen 34 en 35 WVO nog niet tot stand gebracht. Laatstgenoemde artikelen hebben betrekking op de bewijzen van bekwaamheid. Het is niet mogelijk na totstandkoming van de uitvoeringsmaatregelen artikel 36 WVO van toepassing te doen zijn op de «oude» bewijzen van bekwaamheid, omdat bij de in dat artikel gegeven regeling de aan een bewijs van bekwaamheid verbonden onderwijsbevoegdheid afhankelijk is van het vak waarop het bewijs van bekwaamheid betrekking heeft. Ten aanzien van de «oude» bewijzen van bekwaamheid zullen de afwijkingen van de hoofdlijnen van de regeling voor elk als bewijs van bekwaamheid aangewezen getuigschrift afzonderlijk geregeld moeten worden. Immers de grond voor de afwijking zal gewoonlijk niet gelegen zijn in het vak waarop de aanwijzing als het bewijs van bekwaamheid betrekking heeft, maar in de verkregen rechten van de bezitters van het getuigschrift. In verband daarmee is in het voorgestelde artikel 109 een aparte regeling opgenomen voorde onderwijsbevoegdheid die verbonden is aan de krachtens het voorgestelde artikel 108 als bewijzen van bekwaamheid aangewezen getuigschriften. Er is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij artikel 36 WVO. Uitgaande van het schooltype of de leerjaren van een bepaald schooltype is aangegeven dat een als bewijs van bekwaamheid van de eerste, tweede of derde graad aangewezen Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14 501, nrs. 1-4 11

getuigschrift vereist is om tot leraar aan die scholen te kunnen worden benoemd. Ook voor de opleidingsscholen voor onderwijzend personeel is een algemene regeling gegeven. Ten aanzien van de lerarenopleidingen in bepaalde vakken kan een uitzondering op de algemene regeling worden gemaakt. Hierbij is gedacht aan de lerarenopleidingen in kunstzinnige vakken. Evenals bij de beroepsgerichte vakken aan scholen voor kunstonderwijs is het bij de lerarenopleidingen in kunstzinnige vakken gewenst dat de mogelijkheid blijft bestaan leraren te benoemen die niet in het bezit zijn van een bewijs van bekwaamheid. Voor de scholen voor kunstonderwijs is geen algemene regeling getroffen. Voor de algemene vakken aan laatstgenoemde scholen zullen wel bewijzen van bekwaamheid worden aangewezen krachtens het vierde lid van het voorgestelde artikel 109. Artikel 109, vierde lid, biedt de mogelijkheid bij de aanwijzing van een getuigschrift als bewijs van bekwaamheid te bepalen dat het getuigschrift tevens geldt voor scholen waarvoor in het algemeen een bewijs van bekwaamheid van een hogere graad vereist is dan wel geen algemene regeling getroffen is. Artikel 710. Dit artikel regelt dat de bezitter van twee getuigschriften die als bewijs van bekwaamheid van b.v. de eerste en de tweede graad zijn aangewezen, ook voor de vakken waarop het als tweede-graadsbewijs van bekwaamheid aangewezen getuigschrift betrekking heeft, als bevoegd leraar benoemd kan worden aan scholen van de eerste-graadssector. Deze regeling komt materieel overeen met de voor de afgestudeerden van de experimentele lerarenopleidingen getroffen regeling. Dezen ontvangen immers een akte van bekwaamheid van de tweede graad in twee vakken, hoewel één der vakken op derde-graadsniveau is geëxamineerd. Het vierde lid biedt de mogelijkheid bij de aanwijzing van een getuigschrift als bewijs van bekwaamheid te bepalen dat de in de eerste drie leden geregelde optrekking in het geheel niet van toepassing is dan wel ten aanzien van een of meer der vakken, waarop de aanwijzing betrekking heeft, niet van toepassing is. Dit lid zal in elk geval worden toegepast ten aanzien van de akten van bekwaamheid van de tweede graad, uitgereikt door de experimentele lerarenopleidingen. Immers het op derde-graadsniveau geëxamineerde vak, waarvoor een tweede-graadsonderwijsbevoegdheid gaat gelden, dient niet te worden opgetrokken indien een als eerste-graadsbewijs van bekwaamheid aangewezen getuigschrift wordt behaald. Daarnaast kan het ook voorkomen dat aan een getuigschrift onderwijsbevoegdheid een zo specifiek vak verbonden is dat het niet gewenst is op dit getuigschrift de optrekking van toepassing te doen zijn. Het vierde lid kan alleen terstond bij de aanwijzing als bewijs van bekwaamheid toegepast worden. Artikel 7 7 7. Dit artikel komt overeen met het huidige artikel 108, tweede lid. Het voorziet in een garantieregeling ingeval dat beperkingen worden aangebracht in de aan een getuigschrift verbonden onderwijsbevoegdheid dan wel de aanwijzing van het getuigschrift als bewijs van bekwaamheid wordt ingetrokken. Voorgesteld wordt een beperking of intrekking van de onderwijsbevoegdheid niet eerder dan twee jaren na de bekendmaking in de Nederlandse Staatscourant, in werking te laten treden. Gedurende deze termijn hebben degenen die anders niet onder de garantie zouden vallen, de gelegenheid alsnog te voldoen aan de vereisten voor de garantie. De garantieregeling is van toepassing op hen die in de zeven jaren voorafgaande aan het tijdstip waarop de beperking of intrekking van de onderwijsbevoegdheid in werking treedt, als rector, directeur of bevoegd leraar verbonden zijn geweest aan een school voor voortgezet onderwijs. De garantieregeling is alleen van toepassing op de rector of directeur die voldoet aan de benoembaarheidseisen voor leraren aan de school waarvan hij rector of directeur is. Het is niet nodig dat op grond van het getuigschrift waarvan de onderwijsbevoegdheid wordt beperkt, als bevoegd leraar onderwijs is gegeven. Daarnaast wordt voorgesteld de Minister de bevoegdheid te geven te bepalen dat de bezitters van het getuigschrift, die niet verbonden zijn ge- Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14501, nrs. 1-4 12

weest aan een school voor voortgezet onderwijs maar wel b.v. aan een schoolbegeleidingsdienst of werkzaam zijn geweest binnen het wetenschappelijk onderwijs, eveneens onder de garantie vallen. Artikel 112. Dit artikel komt overeen met het huidige artikel 110, tweede lid. Artikel 113. Dit artikel komt overeen met de huidige artikelen 109,112 en 113. Artikel 114. Dit artikel komt overeen met het huidige artikel 114. Van deze bevoegdheid wordt gebruik gemaakt in de gevallen dat voor een bepaald vak geen bewijzen van bekwaamheid zijn aangewezen. De bevoegdheid heeft ook betrekking op de gevallen dat voor een vak wel bewijzen van bekwaamheid zijn aangewezen doch deze aanwijzing niet geldt voor een bepaalde school of afdeling van een school. Hierbij denken wij aan de scholen voor kunstonderwijs en de lerarenopleidingen in kunstzinnige vakken. Artikel III. In dit artikel wordt een garantieregeling getroffen overeenkonv stig het bepaalde in artikel 111 van artikel I onderdeel A. De bepaling geldt voor de bezitters van de bewijzen van bekwaamheid waarvan bij de uitvoeringsmaatregelen krachtens dit wetsontwerp de onderwijsbevoegdheid wordt beperkt of geheel ingetrokken in vergelijking tot de toestand zoals die voor de inwerkingtreding van dit wetsontwerp bestaat. De Minister van Onderwijs en Wetenschappen, J. A. van Kemenade De Minister van Landbouw en Visserij a.i., J.M.denUyl Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14501, nrs. 1-4 13

14