BESLISSING VAN DE TUCHTCOMMISSIE Nederlandstalige Kamer (artikel 58 van de wet van 22 juli 1953 houdende oprichting van het IBR) Openbare zitting van 14 april 2016 In de zaak met dossiernummer 506/2015/( )/N In de zaak van de Raad van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren, met zetel te 1000 Brussel, Em. Jacqmainlaan 135, met als vertegenwoordiger van de Raad, de heer ( ); tegen De heer ( ), bedrijfsrevisor sedert 15 januari 1995 en ingeschreven in het openbaar register onder het nummer ( ) met als woonplaats ( ). Hij oefent zijn activiteit als bedrijfsrevisor uit in het kader van ( ) met maatschappelijke zetel te ( ). Deze vennootschap is ingeschreven in het openbaar register van de vennootschappen van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren onder het nummer ( ). Die verschijnt in persoon Gelet op het verslag van de Raad van het Instituut aan de Kamer van verwijzing en Instaatstelling van 28 november 2014; Gelet op de beslissing van de Kamer van verwijzing en Instaatstelling van 29 juni 2015; Gezien de stukken van het door de Raad samengestelde en aan de tuchtcommissie toegezonden dossier; Gelet op de oproeping van de heer ( ) met aangetekende brief van 7 oktober 2015; Gelet op de door de Raad van het Instituut neergelegde memorie dd. 18 december 2015; Gelet op het door de heer ( ) gevoerde verweer; Gehoord de partijen ter zitting; * * * Aan betrokkene worden volgens het verslag van de raad de volgende deontologische en/of tuchtrechtelijke inbreuken ten laste gelegd: Inbreuken op de normen en aanbevelingen Inbreuk op paragraaf 2.1.3. van de algemene controlenormen inzake de uitvoering van een Inbreuk op paragraaf 2.3. van de algemene controlenormen inzake de uitvoering van een Inbreuk op paragraaf 2.5. van de algemene controlenormen inzake de uitvoering van een Beslissing Tuchtcommissie-( ) 506/2015/( )/N 14 april 2016-pagina 1
Inbreuk op de normen inzake de controle bij de inbreng in natura en quasi-inbreng Inbreuk op paragraaf 2.2.1 van de norm inzake controle van inbreng in natura en quasi-inbreng Inbreuk op paragraaf 4.2.3 van de norm inzake controle van inbreng in natura en quasi-inbreng Inbreuk op paragrafen 2.4 en 3.4 van de norm inzake controle van inbreng in natura en quasiinbreng Feiten en standpunten zoals weergegeven door de Raad Het dossier is het gevolg van een vervroegde kwaliteitscontrole in 2012. Ten gevolge van deze kwaliteitscontrole werden een aantal vaststellingen gedaan die na onderzoek door de Commissie Kwaliteitscontrole door de Raad als inbreuken werden omschreven op de normen en aanbevelingen die moeten worden gerespecteerd door een bedrijfsrevisor bij het uitvoeren van zijn opdracht. Bij de behandeling ter zitting volhardt de vertegenwoordiger van de Raad in het door de Raad opgesteld verslag. Standpunten van de verdediging De heer ( ) betwist de tenlasteleggingen en inbreuken en heeft op 18 januari 2016 een uitvoerige repliek overgemaakt aan de tuchtcommissie. Op de zitting licht de heer ( ) zijn verweer toe. Beoordeling door de tuchtcommissie Inbreuk op paragraaf 2.1.3. van de algemene controlenormen inzake de uitvoering van een Op basis van deze paragraaf wordt gesteld dat standaardprogramma s werkschema s zijn waarvan het gebruik een aantal voorzorgen vereist. Het programma mag niet als een onwrikbaar geheel worden beschouwd. Het moet aangepast, aangevuld en eventueel ingekort worden naargelang van de entiteit. De standaardprogramma s worden bij voorkeur gebruikt om het opstellen van het eigenlijke werkprogramma te vergemakkelijken. De Raad oordeelt dat het werkprogramma in het onderzochte dossier niet werd aangepast aan de bijzonderheden noch aan de vaststellingen die eventueel werden gedaan naar aanleiding van het invullen van de vragenlijsten AO/IC van het mandaat en dat de aanpassingen niet werden uitgevoerd. De heer ( ) meent dat het werkprogramma dat in 2012 door hem gebruikt werd wel degelijk was aangepast aan de bijzonderheden van de te controleren onderneming. Na de kwaliteitscontrole van 2012 waarin deze aanpassingen als onvoldoende werden beoordeeld heeft de heer ( ) beslist om gebruik te maken van auditsoftware en om maatregelen te nemen om het werkprogramma beter te doen overeenstemmen met de bijzonderheden van de onderneming. De heer ( ) benadrukt dat hij steeds zorg heeft besteed aan de opmerkingen geformuleerd tijdens de kwaliteitscontroles en telkens aanpassingen en verbeteringen heeft uitgevoerd. Uit het in 2012 gecontroleerde dossier blijkt dat het werkprogramma niet regelmatig en op voldoende wijze wordt bijgewerkt aan de aard en bijzonderheden van het mandaat. Beslissing Tuchtcommissie-( ) 506/2015/( )/N 14 april 2016-pagina 2
Het feit dat de heer ( ) het noodzakelijk en nuttig oordeelde in 2013 bijkomende maatregelen te treffen om deze kritiek te vermijden, bevestigt de tekorten. De inbreuk is bewezen. Inbreuk op paragraaf 2.3. van de algemene controlenormen inzake de uitvoering van een Overeenkomstig paragraaf 2.3. beslist de bedrijfsrevisor zelf over de aard en de omvang van de te verrichten controlewerkzaamheden. Hij zal de keuze van de toe te passen controletechnieken bepalen, maar moet altijd in staat zijn zijn besluiten te motiveren. De Raad is van oordeel dat paragraaf 2.3. van de algemene controlenormen inzake de uitvoering van een geschonden is vanwege het feit dat uit de vaststellingen van de inspecteur in het door hem gecontroleerde mandaatdossier niet blijkt dat het werkprogramma voorziet in een materialiteitsgrens, bepaald i.f.v. de karakteristieken van de gecontroleerde vennootschap. Ook hier stelt de heer ( ) dat hij inmiddels nog aanpassingen en verbeteringen heeft uitgevoerd. In het verslag van de inspecteur van de kwaliteitscontrole p.10/50 werd op de vraag of de bedrijfsrevisor de normen inzake het werkprogramma heeft aangepast, bevestigend geantwoord, naast een aantal vaststellingen van elementen die ontbreken. Gelet op de tegenstrijdigheid van deze elementen wordt de inbreuk als niet bewezen beoordeeld. Inbreuk op paragraaf 2.5. van de algemene controlenormen inzake de uitvoering van een Paragraaf 2.5. stelt dat de bedrijfsrevisor voldoende bewijskrachtig materiaal moet verzamelen, dat zijn tot uitdrukking gebrachte oordeel ten aanzien van de jaarrekening kan staven. De Raad is van oordeel dat het nazicht van de voorzieningen m.b.t. de milieuproblematiek onvoldoende diepgaand is. De revisor beroept zich alleen op bevragingen aan de bestuurders en de wettelijk vereiste algemene en specifieke vergunningen inzake milieuproblematiek werden niet geverifieerd. De bedrijfsrevisor erkent dit en wijst er op dat hij naar aanleiding van deze opmerkingen het nodige heeft gedaan om rekening te houden met deze opmerkingen. De inbreuk is bewezen. Inbreuk op paragraaf 2.2.1 van de norm inzake controle van inbreng in natura en quasi-inbreng Paragraaf 2.2.1 stelt dat indien het een verrichting van inbreng in natura bij oprichting van de vennootschap betreft, de bedrijfsrevisor dan het ontwerp van de statuten zal verkrijgen. De bedrijfsrevisor gaat onder meer na: het maatschappelijk doel, de structuur van het kapitaal, het bestaan van effecten buiten kapitaal. Bij de kwaliteitscontrole is gebleken dat er, ondanks herhaalde vraag van de revisor, geen ontwerp van statuten in het dossier aanwezig is. Beslissing Tuchtcommissie-( ) 506/2015/( )/N 14 april 2016-pagina 3
In deze omstandigheden had de revisor volgens de Raad een afkeurende of onthoudende verklaring moeten formuleren, wat niet is gebeurd. De bedrijfsrevisor argumenteert dat hij voldoende informatie van de klant, notaris en fiscaal jurist heeft verkregen, evenals de informatie opgenomen in het splitsingsvoorstel, om de voorgenomen verrichting en de eraan verbonden risico s te kunnen identificeren. Deze argumentatie weerlegt de inbreuk niet. Het ontwerp van de statuten staat niet gelijk aan andere verkregen informatie. De inbreuk is bewezen. Inbreuk op paragraaf 4.2.3 van de norm inzake controle van inbreng in natura en quasi-inbreng Paragraaf 4.2.3 stelt dat in het geval het voor de bedrijfsrevisor niet mogelijk is geweest om de informatie, die noodzakelijk is voor zijn controle, bijeen te brengen, hetzij omdat de door de partijen verstrekte gegevens onvoldoende zijn, hetzij omdat de bedrijfsrevisor te kampen heeft met een onzekerheid die doorslaggevend is voor de waardering van de inbreng in natura, dat hij dan het recht heeft zich te onthouden een oordeel uit te brengen over de waardering van de inbreng in natura. Het besluit van het inbrengverslag in het onderzochte dossier vermeldt een voorbehoud omtrent de eigendom, de waardering, de eventuele bodemverontreiniging en het al dan niet bezwaard zijn van de ingebrachte goederen en andere materiële vaste activa. De inbrengwaarde van voorgaande betreft 50% van de totaliteit van de inbreng. Op basis hiervan oordeelt de Raad dat een afkeurende of onthoudende verklaring gepast was. De bedrijfsrevisor repliceert dat het controledossier verschillende documenten bevat om te besluiten dat er geen overwaardering is en dat hij ter plaatse heeft kunnen vaststellen dat de ingebrachte goederen een hogere waarde hebben dan hun inbrengwaarde bedraagt. De Raad oordeelt dat de bedrijfsrevisor inzake geen appreciatiebevoegdheid heeft. De bepaling van art. 4.2.3 stelt dat de bedrijfsrevisor het recht heeft zich te onthouden om een oordeel uit te brengen. De heer ( ) stelt dat hij gelet op zijn akkoord met de door de inbrengers voorgestelde inbrengwaarde en bij gebrek aan enig risico op overwaardering een goedkeurende verklaring kon geven met voorbehoud. Dat er geen overwaardering zou zijn is niet gestaafd door documenten. Integendeel er zou onzekerheid zijn over 50 % van de inbreng in natura. Overeenkomstig art.444 W. Venn. moet de bedrijfsrevisor een oordeel geven over de waardering van de inbreng in natura. Hij heeft de verplichting zich te onthouden wanneer er zich belangrijke onzekerheden voordoen die hem beletten een goedkeurende of afkeurende verklaring te geven. Gelet op de belangrijke onzekerheid in het gecontroleerde dossier diende de heer ( ) zich te onthouden. De inbreuk is aangetoond. Beslissing Tuchtcommissie-( ) 506/2015/( )/N 14 april 2016-pagina 4
Inbreuk op paragrafen 2.4 en 3.4 van de norm inzake controle van inbreng in natura en quasiinbreng Paragraaf 2.4 betreft de controle door de bedrijfsrevisor van de door de partijen weerhouden methoden van waardering van elke inbreng in natura of van het over te dragen bestanddeel en hun motivatie. Hij beoordeelt de gepastheid van de door de partijen gedane keuze en of er geen overwaardering is. Volgens paragraaf 3.4 dient de bedrijfsrevisor in het verslag de door de partijen weerhouden waardering van de in te brengen of over te dragen bestanddelen te ontleden. Uit die ontleding moet blijken dat de door de partijen toegepaste waarderingsmethoden gepast zijn en vanuit het bedrijfseconomisch standpunt verantwoord zijn en dat de in te brengen of over te dragen bestanddelen niet overgewaardeerd zijn. Ter zitting wordt bevestigd dat deze inbreuken niet worden weerhouden. * * * Bij de beoordeling van de sanctie werd rekening gehouden: met de inspanningen die de betrokken bedrijfsrevisor heeft gedaan ten gevolge van de opmerkingen doch deze verbeteringen waren onvoldoende; en de eerder opgelegde tuchtsanctie. De Raad vraagt de bedrijfsrevisor te veroordelen tot een bedrag van 1.250 EUR als kosten gemaakt ten gevolge van het tuchtdossier. Bij gebrek aan wetsbepaling kan op deze vraag niet worden ingegaan. Om deze redenen De tuchtcommissie Recht sprekend op tegenspraak Verklaart de inbreuken bewezen met uitzondering van: Inbreuk op paragraaf 2.3. van de algemene controlenormen inzake de uitvoering van een Inbreuk op paragrafen 2.4 en 3.4 van de norm inzake controle van inbreng in natura en quasiinbreng en legt aan de heer ( ) als tuchtsanctie een schorsing op van twee weken. Beslissing Tuchtcommissie-( ) 506/2015/( )/N 14 april 2016-pagina 5
Aldus gedaan en uitgesproken in de openbare zitting van 14 april 2016 van de Nederlandstalige Kamer van de Tuchtcommissie van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren, zetelend te Brussel, Em. Jacqmainlaan 135. Waar aanwezig waren ( ) ( ) Beslissing Tuchtcommissie-( ) 506/2015/( )/N 14 april 2016-pagina 6