A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 579, 1, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Hof van Cassatie.



Vergelijkbare documenten
A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 579, 1, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Arbeidshof te Bergen.

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, gesteld door het Arbeidshof te Gent.

niet verbeterde kopie

Rolnummer Arrest nr. 9/2008 van 17 januari 2008 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 65/2010 van 27 mei 2010 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 174/2005 van 30 november 2005 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 110/2009 van 9 juli 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 135/2014 van 25 september 2014 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 200/2005 van 21 december 2005 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 108/2014 van 17 juli 2014 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 84/2003 van 11 juni 2003 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 21/2009 van 12 februari 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 84/2007 van 7 juni 2007 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 704 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Arbeidshof te Antwerpen.

Rolnummers 4767 en Arrest nr. 53/2010 van 6 mei 2010 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 12/2009 van 21 januari 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 178/2014 van 4 december 2014 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 9/2010 van 4 februari 2010 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 86/2011 van 18 mei 2011 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 86/2003 van 11 juni 2003 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 55/2015 van 7 mei 2015 A R R E S T

Rolnummers 6797 en Arrest nr. 160/2018 van 22 november 2018 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 34/2011 van 10 maart 2011 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 200/2006 van 13 december 2006 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 106/2009 van 9 juli 2009 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 307bis van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Cassatie.

Rolnummer Arrest nr. 78/2010 van 23 juni 2010 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 46/2009 van 11 maart 2009 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Antwerpen.

Rolnummer Arrest nr. 26/2014 van 6 februari 2014 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 35/2012 van 8 maart 2012 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 135, 3, van het Wetboek van Strafvordering, gesteld door het Hof van Beroep te Gent.

Rolnummer Arrest nr. 33/2008 van 28 februari 2008 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 161/2013 van 21 november 2013 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 68/2011 van 5 mei 2011 A R R E S T

Hof van Cassatie van België

Rolnummer Arrest nr. 62/2013 van 8 mei 2013 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 76/2016 van 25 mei 2016 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 43/2014 van 13 maart 2014 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 156/2014 van 23 oktober 2014 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 145, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Gent.

Rolnummer Arrest nr. 62/2012 van 3 mei 2012 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 203 van het Wetboek van Strafvordering, gesteld door het Hof van Beroep te Luik.

Rolnummer Arrest nr. 182/2011 van 1 december 2011 A R R E S T

niet verbeterde kopie

Rolnummer Arrest nr. 14/2009 van 5 februari 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 121/2010 van 28 oktober 2010 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 1056, 2, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Arbeidshof te Brussel.

Rolnummer Arrest nr. 13/2007 van 17 januari 2007 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 6/2000 van 19 januari 2000 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 10/2010 van 4 februari 2010 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 80/2005 van 27 april 2005 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 172/2009 van 29 oktober 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 169/2005 van 23 november 2005 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 191/2014 van 18 december 2014 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 176/2008 van 3 december 2008 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 76/2007 van 10 mei 2007 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 50/2009 van 11 maart 2009 A R R E S T

niet verbeterde kopie

Rolnummer Arrest nr. 18/2002 van 17 januari 2002 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 175/2014 van 4 december 2014 A R R E S T

Rolnummers 4519 en Arrest nr. 66/2009 van 2 april 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 49/2005 van 1 maart 2005 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 200/2009 van 17 december 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 29/2007 van 21 februari 2007 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 84/2005 van 4 mei 2005 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 86/2004 van 12 mei 2004 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 155/2011 van 13 oktober 2011 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 15/2009 van 5 februari 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 61/2009 van 25 maart 2009 A R R E S T

Rolnummers 4600, 4601, 4602 en Arrest nr. 135/2009 van 1 september 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 93/98 van 15 juli 1998 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 11/2014 van 23 januari 2014 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 173/2013 van 19 december 2013 A R R E S T

niet verbeterde kopie

Rolnummer Arrest nr. 49/2009 van 11 maart 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 18/2009 van 12 februari 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 24/2012 van 16 februari 2012 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 181/2009 van 12 november 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 152/2010 van 22 december 2010 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 27/2013 van 28 februari 2013 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 41/2005 van 16 februari 2005 A R R E S T

Rolnummers 4293, 4294, 4295 en Arrest nr. 138/2008 van 22 oktober 2008 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 167/2004 van 28 oktober 2004 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Vrederechter van het kanton Eupen.

Rolnummer Arrest nr. 190/2011 van 15 december 2011 A R R E S T

niet verbeterde kopie

Rolnummer Arrest nr. 20/2008 van 21 februari 2008 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 15/2010 van 18 februari 2010 A R R E S T

niet verbeterde kopie

Rolnummer Arrest nr. 10/2000 van 2 februari 2000 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 121/2001 van 10 oktober 2001 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 86/2013 van 13 juni 2013 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 42/2007 van 15 maart 2007 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 85/2009 van 14 mei 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 173/2011 van 10 november 2011 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 39/2012 van 8 maart 2012 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 132/2011 van 14 juli 2011 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 121/2011 van 30 juni 2011 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 156/2011 van 13 oktober 2011 A R R E S T

Transcriptie:

Rolnummer 4500 Arrest nr. 94/2009 van 4 juni 2009 A R R E S T In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 579, 1, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Hof van Cassatie. Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : * * *

2 I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 26 juni 2008 in zake Tim Sannen tegen de vennootschap naar Zwitsers recht «Zurich» en de nv «Vivium», waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 10 juli 2008, heeft het Hof van Cassatie de volgende prejudiciële vraag gesteld : «Schendt artikel 579, 1, van het Gerechtelijk Wetboek, het door de gecoördineerde Grondwet in de artikelen 10 en 11 gewaarborgde gelijkheids- en niet-discriminatiebeginsel, wanneer het aldus wordt uitgelegd dat de arbeidsgerechten alleen kennis kunnen nemen van de vorderingen betreffende de vergoeding, op grond van de arbeidsongevallenwetgeving, van schade voortkomende uit arbeidsongevallen en uit ongevallen op de weg van en naar het werk en dus geen kennis kunnen nemen van geschillen inzake de toepassing van een ongevallenverzekering die krachtens de wet moet worden gesloten met een verzekeraar en die dezelfde waarborgen moet bieden als deze voorzien in de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971?». Memories zijn ingediend door : - Tim Sannen, wonende te 3971 Heppen, Vloosstraat 1; - de nv «Vivium», met zetel te 1000 Brussel, Lloyd Georgelaan 7; - de Ministerraad. De Ministerraad heeft ook een memorie van antwoord ingediend. Op de openbare terechtzitting van 28 april 2009 : - zijn verschenen :. Mr. S. Sonck, advocaat bij de balie te Brussel, loco Mr. H. Geinger, advocaat bij het Hof van Cassatie, voor Tim Sannen;. Mr. V. De Smet, advocaat bij de balie te Brussel, loco Mr. M. Mahieu, advocaat bij het Hof van Cassatie, voor de nv «Vivium»;. Mr. E. De Lange loco Mr. E. Jacubowitz en Mr. P. De Maeyer, advocaten bij de balie te Brussel, voor de Ministerraad; - hebben de rechters-verslaggevers A. Alen en J.-P. Moerman verslag uitgebracht; - zijn de voornoemde advocaten gehoord; - is de zaak in beraad genomen. De bepalingen van de bijzondere wet van 6 januari 1989 met betrekking tot de rechtspleging en het gebruik van de talen werden toegepast.

3 II. De feiten en de rechtspleging in het bodemgeschil In het kader van een individuele beroepsopleiding die werd georganiseerd door een bedrijf in samenwerking met de VDAB, werd de eiser in cassatie het slachtoffer van een ongeval bij dat bedrijf. Hij was gedurende meer dan een maand volledig arbeidsongeschikt en met ingang van de daaropvolgende maand werden de letsels als geconsolideerd beschouwd. De raadgevend geneesheer van het slachtoffer kon hiermee evenwel niet instemmen zodat de zaak voor de arbeidsrechtbank werd gebracht. Reeds in een vroeger arrest van 5 november 2001 stelde het Hof van Cassatie de onbevoegdheid van de arbeidsrechtbank vast omdat de vordering was gegrond op een verzekering naar gemeen recht, zelfs al bood zij dezelfde waarborgen als die welke ten laste zijn gelegd van de arbeidsongevallenverzekeraar. Op basis van die rechtspraak verwerpt het Arbeidshof te Antwerpen het hoger beroep tegen het vonnis van de Arbeidsrechtbank te Hasselt, die zich onbevoegd had verklaard. Een verzoek tot prejudiciële vraagstelling werd tegelijk verworpen, op grond van de overweging dat het verschil in behandeling dat uitsluitend betrekking heeft op de rechtsmacht, berust op een objectieve en redelijke verantwoording die kan worden gevonden in het feit dat er voor de werknemer een afdracht van socialezekerheidsbijdragen geschiedt, en voor de cursist niet, zodat die laatste zijn gelijke behandeling alleen kan gronden op het gemeen recht, dat aan de beoordeling van de arbeidsgerechten ontsnapt. Naar aanleiding van de voorziening in cassatie beslist de eerste voorzitter de zaak te verwijzen naar een voltallige terechtzitting. Het Hof stelt in het verwijzende arrest dat uit de voor de hand liggende uitlegging van artikel 579, 1, van het Gerechtelijk Wetboek, die ook door de letterlijke tekst van het artikel wordt geboden, voortvloeit dat de arbeidsrechtbank uitsluitend bevoegd is voor arbeidsongevallen waarvoor een wettelijke verzekering krachtens de arbeidsongevallenwet of krachtens een wet die de arbeidsongevallenwet daarop toepasselijk maakt, verplicht is. Daaruit volgt dat op de ongevallen waarvoor krachtens artikel 126 van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 1988 een gemeenrechtelijke verzekering moet worden gesloten, artikel 579, 1, van het Gerechtelijk Wetboek niet toepasselijk lijkt te zijn. Het Hof van Cassatie erkent dat ook een andere uitlegging niet volledig uit te sluiten valt, namelijk die waarbij de arbeidsrechtbank bevoegd zou zijn kennis te nemen van vorderingen tot vergoeding van schade van cursisten voortvloeiend uit een bedrijfsongeval. Alvorens ten gronde uitspraak te doen, heeft het Hof van Cassatie aan het Hof de vraag voorgelegd of artikel 579, 1, van het Gerechtelijk Wetboek, in de eerst vermelde uitlegging, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt. III. In rechte Standpunt van de eiser in cassatie - A - A.1. De eiser in cassatie wijst allereerst erop dat de beroepsopleiding van werkzoekenden, voordat zij gemeenschapsmaterie werd, geregeld was in de werkloosheidsreglementering waarbij de stagiair was gebonden door een «overeenkomst voor versnelde beroepsopleiding» en onderworpen was aan de sociale zekerheid en de arbeidsongevallenwet, zodat de bevoegdheid van de arbeidsgerechten niet ter discussie stond. Na de communautarisering van de aangelegenheid werd de economie van de overeenkomst grondig gewijzigd, waarbij de cursisten een van RSZ vrijgestelde uurvergoeding ontvangen die cumuleerbaar is met hun sociale uitkering en zij niet langer onder het toepassingsgebied van de arbeidsongevallenwet vallen. Er geldt wel een bijzondere regeling voor ongevallen, die volkomen gelijkloopt met de gemeenrechtelijke arbeidsongevallenwetgeving. De cursisten genieten dus in beginsel dezelfde bescherming als de werknemers, wat betreft de omschrijving van het «arbeidsongeval» en de bepaling van de uitkeringen, wat gerechtvaardigd wordt door de soortgelijkheid van de ongevallenrisico s waaraan de cursisten, zoals de werknemers, worden blootgesteld. De eiser in cassatie meent dat er op een aantal vlakken evenwel nog andere significante verschillen in rechtsbescherming van de beide categorieën van personen bestaan, waardoor hun bescherming niet geheel identiek is - onder meer de rol van het Fonds voor Arbeidsongevallen - maar hij beseft dat het te dezen alleen

4 gaat om de vraag welke rechtbank bevoegd is om de geschillen die naar aanleiding van een arbeidsongeval ontstaan, te beslechten. A.2. De eiser in cassatie wijst erop dat de bevoegdheid van de arbeidsgerechten inzake arbeidsongevallen belangrijke consequenties heeft op verschillende vlakken, zo onder meer de samenstelling van de rechtbank die over het geschil moet oordelen, de territoriale bevoegdheidsregels, de wijze van rechtsingang, de vertegenwoordiging van de partijen voor de rechter, de omvang van een rechtsplegingsvergoeding en de mogelijkheid dat het arbeidsauditoraat optreedt. Hij kan begrip opbrengen voor de rechtspraak van het Hof van Cassatie in het arrest van 5 november 2001, in de wetenschap dat er voor verschillende categorieën van personen, bijvoorbeeld van vrijwilligers, bestuurders en zo meer, op de verzekeringsmarkt inderdaad verschillende producten zijn die «arbeidsongevallen» in de technische betekenis van het woord, dekken, zonder dat zij zo ver gaan als een volledige gelijkstelling. De keuze om geschillen die daarop betrekking hebben niet voor de arbeidsrechtbanken te brengen, is dan ook een politieke keuze die geen problemen stelt. Anders is het evenwel wanneer het, zoals te dezen, gaat om cursisten in beroepsopleiding, die aan dezelfde ongevallenrisico s kunnen blootstaan als reguliere werknemers. Het betreft immers een praktische opleiding, gericht op de onmiddellijke beschikbaarheid voor de uitoefening van een beroep of functie, waarbij de werkgever na het einde van de beroepsopleiding met de cursist een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur moet sluiten. Tegelijk staat de cursist in beroepsopleiding reeds in een zwakkere positie dan de gewone werknemer, vermits hij bijvoorbeeld niet over hetzelfde inkomen beschikt. A.3. Er is volgens die partij dan ook geen aanleiding om cursisten in beroepsopleiding het recht te ontzeggen om hun vorderingen in geval van een ongeval op de werkvloer, of op de weg van en naar de opleidingsplaats, aanhangig te maken bij de arbeidsrechtbank. Zij verwijst in dat verband naar het arrest nr. 186/2004 van 16 november 2004, dat mutatis mutandis ertoe zou moeten leiden dat de onbevoegdheid van de arbeidsgerechten te dezen niet objectief en redelijk is verantwoord. Verder laat ze gelden dat net zoals werknemers en statutair tewerkgesteld personeel zich in een vergelijkbare situatie bevinden (arresten nr. 64/2001 van 8 mei 2001 en nr. 40/2002 van 20 februari 2002), ook de cursisten in beroepsopleiding zich ten opzichte van de werknemers en zeker ten opzichte van de leerjongens, in een vergelijkbare situatie bevinden wat het ongevallenrisico betreft. Dat blijkt immers duidelijk uit het feit dat artikel 579, enig lid, van het Gerechtelijk Wetboek, bij de wet van 13 december 2005 werd aangevuld met een 5, waarbij uitdrukkelijk de arbeidsrechtbank bevoegd wordt verklaard om kennis te nemen van de vorderingen tot vergoeding van een door in het 1 omschreven feit ontstane schade, gegrond op een verzekeringspolis naar gemeen recht, die door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening wordt gesloten ten voordele van de stagiairs in beroepsopleiding, wat evenwel een ongelukkige terminologische keuze was, gelet op de communautarisering van de aangelegenheid van de beroepsopleiding. In ieder geval blijkt uit de parlementaire voorbereiding van de wet dat het de bedoeling was een wettelijke oplossing te geven aan de situatie naar aanleiding van het voormelde arrest van het Hof van Cassatie van 5 november 2001. Indien de nieuwe tekst van het 5 letterlijk wordt geïnterpreteerd, vallen de stagiairs niet onder de toepassing ervan, ofschoon de wetgever onmiskenbaar de bedoeling had de door de rechtspraak van het Hof van Cassatie ontstane situatie te remediëren. Dat vormt volgens die partij geen onschuldig interpretatieprobleem nu sommige verzekeraars de bevoegdheid van de arbeidsrechtbank, niet steeds zonder succes, blijven betwisten. Standpunt van de verweerster in cassatie A.4. Volgens de verweerster in cassatie, verzekeringsmaatschappij, vallen de cursisten van een individuele beroepsopleiding in een onderneming niet onder het toepassingsgebied van de arbeidsongevallenwet vermits zij niet bijdrageplichtig zijn in de sociale zekerheid, terwijl die bescherming wel geldt voor werknemers en leerlingen. Voor de cursisten geldt echter een bijzondere regeling voor ongevallen, die dezelfde voordelen verleent als de arbeidsongevallenwetgeving, maar dan wel naar gemeen recht, hetgeen de bevoegdheid van de arbeidsrechtbanken uitsluit. Aangezien er geen sprake is van dezelfde overeenkomst doordat de verzekeringspolis van gemeen recht niet wordt opgelegd door een wetgeving krachtens welke vergoedingen voor arbeidsongevallen moeten worden uitbetaald, dient de rechtbank van eerste aanleg bevoegd te zijn om de geschillen met betrekking tot cursisten te beslechten.

5 Het onderscheid dat wordt gemaakt, berust volgens die partij derhalve op een objectief criterium en is niet onredelijk, gelet op het beoogde doel. Standpunt van de Ministerraad A.5. Aldus de stelling van het Arbeidshof te Antwerpen verwerpend, wijst de Ministerraad allereerst erop dat de situatie van de cursist in beroepsopleiding vergelijkbaar is met de situatie van leerlingen die bij een patroon gaan werken, vermits de prestaties van beiden in het kader passen van een beroepsopleiding die in een onderneming wordt of kan worden georganiseerd, zonder dat het gaat om echte arbeidsprestaties. A.6. Voor het verschil in behandeling bestaat volgens de Ministerraad een objectief criterium, namelijk het al dan niet bestaan van een arbeidsongeval waarvoor een wettelijke verzekering geldt krachtens de arbeidsongevallenwet of een wet die de arbeidsongevallenwet erop toepasselijk maakt, en niet een gemeenrechtelijke contractuele verzekering. Het verschil in behandeling dient bovendien een rechtmatig doel vermits in het stelsel van het Gerechtelijk Wetboek de rechtbank van eerste aanleg over een algemene bevoegdheid beschikt, en de bevoegdheid van de arbeidsrechtbank als een uitzondering op die algemene regel dient te worden beschouwd. Het verschil in behandeling door de onderscheidenlijk bevoegde rechtbank brengt geen kennelijk onevenredige gevolgen teweeg. Er zijn weliswaar verschillen doch die zijn eerder beperkt, mede doordat de rechten waarop beide categorieën van personen aanspraak kunnen maken, identiek of minstens gelijkwaardig zijn. De andere wijze van samenstelling van de arbeidsrechtbank is evenmin relevant vermits de cursisten, in tegenstelling tot de werknemers, geen categorie van rechtsonderhorigen zijn die in de samenstelling van de rechtbank is vertegenwoordigd. Alle fundamentele rechten van de betrokken partijen worden voor het overige even goed geëerbiedigd door de rechtbanken van eerste aanleg als door de arbeidsgerechten. A.7. Volgens de Ministerraad schendt de in het geding zijnde bepaling de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet. Dat is, vanzelfsprekend, evenmin het geval indien die bepaling aldus zou worden geïnterpreteerd dat ze wel degelijk van toepassing zou zijn op de vorderingen tot vergoeding van schade geleden door cursisten naar aanleiding van een arbeidsongeval. A.8. In zijn memorie van antwoord gaat de Ministerraad ook nog kort in op de opmerking van de eiser in cassatie dat de materiële rechtsbescherming van de cursisten evenmin identiek is aan die van de werknemers en dat hij ter zake een voorbehoud maakt. Volgens de Ministerraad is het feit dat de cursisten een aantal beschermingen zouden missen in vergelijking met de werknemers, in het bijzonder de waarborgen die worden geboden door het Fonds voor Arbeidsongevallen, geen gevolg - en a fortiori geen kennelijk onevenredig gevolg - dat voorvloeit uit de in het geding zijnde bepaling, aangezien de cursisten zich niet op die waarborgen zouden kunnen beroepen indien de arbeidsrechtbank wel bevoegd zou zijn om de bedoelde geschillen te beslechten. - B B.1. De prejudiciële vraag betreft artikel 579, 1, van het Gerechtelijk Wetboek, dat bepaalt : «De arbeidsrechtbank neemt kennis : 1 van de vorderingen betreffende de vergoeding van schade voortkomende uit arbeidsongevallen, uit ongevallen op de weg van en naar het werk en uit beroepsziekten».

6 B.2. De prejudiciële vraag strekt ertoe van het Hof te vernemen of artikel 579, 1, van het Gerechtelijk Wetboek bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in de interpretatie dat uitsluitend de slachtoffers van arbeidsongevallen en ongevallen op de weg van en naar het werk hun vorderingen betreffende de vergoeding van de uit de voormelde ongevallen voortvloeiende schade aanhangig kunnen maken bij de arbeidsrechtbank wanneer zij zijn verzekerd ingevolge de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 en niet wanneer zij zijn verzekerd door een ongevallenverzekering van gemeen recht die krachtens de wet met een verzekeraar moet worden gesloten en die dezelfde waarborgen moet bieden als die waarin de arbeidsongevallenwet voorziet. B.3.1. Het aan het Hof voorgelegde verschil in behandeling vindt bevestiging in de rechtspraak van het Hof van Cassatie. In een arrest van 5 november 2001 (Arr. Cass., 2001, nr. 596) besliste het Hof van Cassatie allereerst dat artikel 578, 5, van het Gerechtelijk Wetboek, op grond waarvan de arbeidsrechtbank kennis neemt van geschillen betreffende de overeenkomst voor versnelde beroepsopleiding, aan die rechtbank niet de bevoegdheid toekent om kennis te nemen van een vordering die is gegrond op een verzekeringspolis naar gemeen recht gesloten op grond van het besluit van de Franse Gemeenschapregering van 12 mei 1987 betreffende de beroepsopleiding. Verwijzend naar de in het geding zijnde bepaling, oordeelde het Hof van Cassatie verder dat, nu de vordering is gegrond op een verzekering naar gemeen recht tegen ongevallen, uit de omstandigheid dat artikel 17 van het voormelde besluit bepaalt dat de stagiairs die een beroepsopleiding ontvangen, worden verzekerd tegen de arbeidsongevallen en dat de polis hun dezelfde voordelen waarborgt als die welke ten laste van de verzekeraar zijn gelegd bij de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, daarom nog niet volgt dat die polis wordt opgelegd bij een wet of een reglementering krachtens welke arbeidsongevallen moeten worden vergoed, zodat het bestreden arrest dat op grond van die vaststelling de arbeidsrechtbank onbevoegd acht om kennis te nemen van de vordering, de in het geding zijnde bepaling niet schendt. B.3.2. Het openbaar ministerie bij het Hof van Cassatie, dat oordeelde dat die oplossing in de toenmalige stand van het gerechtelijk recht ten volle was verantwoord, achtte het de lege ferenda niettemin aangewezen dat de bevoegdheid van de arbeidsrechtbank tot die geschillen zou worden uitgebreid, daar die rechtbank de gewone rechter is voor geschillen over

7 arbeidsongevallen. Daarom meende het dat aan artikel 579 van het Gerechtelijk Wetboek het volgende zou moeten worden toegevoegd : (De arbeidsrechtbank neemt kennis :) «van de vorderingen tot vergoeding van de schade die personen in beroepsopleiding lijden ten gevolge van een arbeidsongeval of een ongeval op de weg naar en van het werk in de zin van de wet op de arbeidsongevallen van werknemers» (Verslag van het Hof van Cassatie 2002, Brussel, Belgisch Staatsblad, 2003, p. 236). B.3.3. De wetgever is op die suggestie ingegaan (Parl. St., Kamer, 2004-2005, DOC 51-1309/012, pp. 92-93) en heeft bij artikel 6 van de wet van 13 december 2005 tot wijziging van de artikelen 81, 104, 569, 578, 580, 583, 1395 van het Gerechtelijk Wetboek (Belgisch Staatsblad, 21 december 2005) aan artikel 579 van het Gerechtelijk Wetboek een 5 toegevoegd, dat bepaalt : «5 van de vorderingen tot vergoedingen van een door in 1 omschreven feit ontstane schade, gegrond op een verzekeringspolis naar gemeen recht, die door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening wordt gesloten ten voordele van de stagiairs in beroepsopleiding». B.4. Het verwijzende rechtscollege dient te oordelen over het cassatieberoep tegen een arrest van een arbeidshof dat was gewezen vóór de toevoeging van het 5 in artikel 579 van het Gerechtelijk Wetboek bij de voormelde wet van 13 december 2005. Bij de beoordeling van de prejudiciële vraag dient het Hof bijgevolg geen rekening te houden met die bepaling. B.5. Uit de motieven van het verwijzende arrest en uit de memories van de partijen blijkt dat het verschil in behandeling wordt aangeklaagd in zoverre de vorderingen niet toelaatbaar zijn voor de arbeidsrechtbank indien zij voortvloeien uit schade die krachtens de gemeenschapsreglementering betreffende de beroepsopleiding moet worden verzekerd door een ongevallenverzekering van gemeen recht die dezelfde waarborgen biedt als de arbeidsongevallenwet. Het Hof beperkt zijn onderzoek tot die hypothese. B.6. Het verschil in behandeling inzake de bevoegde rechtbank om kennis te nemen van vorderingen tot vergoeding van schade wegens een arbeidsongeval, tussen de cursisten in

8 beroepsopleiding, enerzijds, en de werknemers en leerjongens, anderzijds, berust op een objectief criterium, namelijk de wijze waarop de schade wordt verzekerd, op basis respectievelijk van een gemeenrechtelijke ongevallenverzekering of van de arbeidsongevallenwet. Dat onderscheid is zelf het gevolg van het feit dat de stagiairs in beroepsopleiding niet zijn onderworpen aan het geheel van de sociale zekerheid. B.7. De aard van de ongevallen die aanleiding geven tot de vorderingen tot vergoeding van de daaruit voortvloeiende schade en de omvang van de waarborgen die door de verzekeraars moeten worden verstrekt, zijn identiek of soortgelijk. De loutere omstandigheid dat die waarborgen onderscheidenlijk in de arbeidsongevallenverzekering overeenkomstig de arbeidsongevallenwet dan wel in een gemeenrechtelijke verzekering zijn verstrekt, kan niet verantwoorden dat verschillende rechtbanken bevoegd zouden zijn om uitspraak te doen over die vorderingen. De vertrouwdheid van de arbeidsrechtbanken met de geschillen inzake arbeidsongevallen, de specifieke samenstelling van die rechtscolleges en de procedurele bijzonderheden, waaronder de wijze waarop de zaak bij de rechtbank wordt ingeleid (artikel 704 van het Gerechtelijk Wetboek), de bijstand van en de vertegenwoordiging door een afgevaardigde van een representatieve werknemersorganisatie (artikel 728, 3, van het Gerechtelijk Wetboek) en de mogelijkheid van advies van het arbeidsauditoraat (artikel 766 van het Gerechtelijk Wetboek), bieden bijkomende waarborgen, die niet mogen worden onthouden aan personen die zich in vergelijkbare omstandigheden bevinden. Bovendien zou de onderscheiden bevoegdheid van de rechtbank van eerste aanleg en van de arbeidsrechtbank ertoe kunnen leiden dat eenzelfde arbeidsongeval waarbij zowel een cursist in opleiding als een werknemer zijn betrokken, door onderscheiden rechtbanken zou moeten worden beoordeeld. Daaruit volgt dat de onderscheiden bevoegdheid van de arbeidsrechtbank en de rechtbank van eerste aanleg ter zake niet redelijk is verantwoord. B.8. De prejudiciële vraag dient bevestigend te worden beantwoord.

9 Om die redenen, het Hof zegt voor recht : In de interpretatie dat de arbeidsrechtbank niet bevoegd is om kennis te nemen van vorderingen betreffende de vergoeding van schade voortkomende uit ongevallen die worden gedekt door een gemeenrechtelijke ongevallenverzekering voor cursisten in beroepsopleiding, schendt artikel 579, 1, van het Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 4 juni 2009. De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux M. Bossuyt