BREDA, GREENERY. Deelgebied 3 en 4: Inventariserend Veldonderzoek - Proefsleuven. Deelgebied 3: Opgraving

Vergelijkbare documenten
Selectiebesluit archeologie Breda, Molengracht JEKA

V&L. Selectiebesluit archeologie Breda, Klokkenberg. Bijlage 5 bij besluit 2017/2000-V1

Opgraving Hengelo Winkelskamp Grafveld

Archeologisch veldonderzoek Hoogheemraadschap van Delfland

Locatie Zandoerleseweg, perceel 845 Datum onderzoek 21 Juni 2010 Datum evaluatieverslag 21 juni 2010 Opstelier evaluatieverslag

Verkennend archeologisch onderzoek IVO Vorstenbosch-Bergakkers fase 2. R. Jansen, L.G.L. van Hoof

GEMEENTE WIERDEN ARCHEOLOGISCHE INVENTARISATIE EN VERWACHTINGSKAART

Selectiebesluit archeologie Liesboslaan 30-32

Adviesdocument 768. Oranjerie landgoed Mattemburgh, gemeente Woensdrecht. Project: Projectcode: HOOM2. Opdrachtgever: Brabants Landschap

no-hoek: / zw-hoek: / zo-hoek: /

ADVIES ARCHEOLOGIE 16 dec 2013

Selectiebesluit archeologie Hoeveneind tussen 7 en 21 Teteringen

Een oppervlaktekartering in plangebied Barneveld-Noord. Archol. S. Baas

Archol bv. Ivo van Wijk. Voorlopig verslag Archeologische Opgraving Plangebied Joannes Riviusstraat te Elsloo, gemeente Stein

Waarderend Archeologisch Onderzoek te Oudenburg, kantine voetbalplein (Bekestraat)

INFORMATIERAPPORT EN SELECTIEADVIES

Quick scan archeologie Vaartstraat Loonsevaert (perceel 2954), Kaatsheuvel gemeente Loon op Zand

Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven in het plangebied Weert-Vrouwenhof. Proefsleuf

Archeologie Deventer Briefrapport 27. November Controleboringen Cellarius - De Hullu (project 494)

Project 434: Bureaustudie Actualisering archeologische verwachting nieuwbouwlocatie Stadhuiskwartier. Interne Rapportages Archeologie Deventer 55

HOOFDSTUK 2 Gebiedsanalyse

QUICKSCAN N69 BRAAMBOSCHROTONDE, GEMEENTE BERGEIJK Arcadis Archeologisch Rapport 75 5 JANUARI 2016

Publiekssamenvatting. Archeologisch onderzoek Groene Rivier Pannerden

BAAC bv. Breda. Adriaan Klaassenstraat. Aanvullend Archeologisch Onderzoek. drs. R.M. Jayasena. Mei 2004 BAAC rapport Architectuurhistorie

Evaluatiebrief Archeologisch onderzoek Sevenum-Beatrixstraat IVO-P

Breda Heilaarstraat 134

Archeologie en cultuurhistorie Strijpsche Kampen

8 QUICKSCAN 2017 ARCHEOLOGIE KLAVER Gemeente Horst aan de Maas

Antea Group Archeologie 2015/124 Adviesdocument bestemmingsplan Wateringse Veld vijf restlocaties, gemeente Den Haag.

Dordrecht Ondergronds Waarneming 6 VEST 124, GEMEENTE DORDRECHT

Advies Archeologie Plangebied Someren-uitbreiding bedrijventerrein Sluis 11/ Lage Akkerweg

Quick scan archeologie, gemeente Loon op Zand, Kaatsheuvel Van Heeswijkstraat / Horst

Erfgoedrapport Breda 38. Breda Kasteelplein Opgraving Urilift. drs. G.J.A. Sophie

De Limfa zat er niet voor niets

Breda Galderseweg 45, Zwart-Wit

memo Locatiegegevens: Inleiding

Rapportage proefsleuvenonderzoek Borsbeek - Eugeen Verelstlei

Dordrecht Ondergronds Waarneming 2 DORDRECHT, SPUIBOULEVARD

Quick scan archeologie De Horst Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand

Averboodse Baan (N165), Laakdal

1. Plangebied archeologisch onderzoek Op Dreef in Princenhage.

Ulvenhout Pennendijk 32 Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven

Bewoningssporen uit de 14 e eeuw en een turfput aan de Kievitspeelweg

Antea Group Archeologie 2015/124 Adviesdocument bestemmingsplan Wateringse Veld vijf restlocaties, gemeente Den Haag.

RMB NOTITIE Quickscan archeologie Uden Eikenheuvelweg/Munterweg. Inleiding

Papendrecht, Westeind 25, gemeente Papendrecht (ZH). Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek. Transect-rapport 528 (concept 1.

Een leidingsleuf in Katwijk Klei-Oost Zuid. Een archeologische begeleiding aan de Trappenberglaan te Rijnsburg. A. Porreij-Lyklema. Archol.

Verslag Inventariserend Veldonderzoek. Locatie Klinkenbeltsweg, Driebergenbuurt, (Blok VIII), Deventer Projectnummer 272

Erfgoedrapport Breda 84. Breda Franse Akker 11. Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven. Lina de Jonge MA drs.

Ezaart 147 te Ezaart (gem. Mol) Programma van Maatregelen

Advies Archeologische Monumentenzorg 2013 nr. 83

Programma van Eisen AK PUTTEN T (0341) E mstruijs@putten.nl. Naam, adres, telefoon, datum paraaf. Regio Noord-Veluwe

Breda Leistraat Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven. Erfgoedrapport Breda 145 OM-nummer ISSN:

Verkennend en waarderend archeologisch. onderzoek. R. de Leeuwe. Erp Aa, plangebied EVZ Leigraaf, deeltraject Veluwe

Plangebied Best Hoofdstraat 28 - Sint Odulphusstraat. Archeologische begeleiding conform protocol proefsleuvenonderzoek. M.E. Hemminga. Archol.

: Archeologische begeleiding in Katwijk, Tweede Mientlaan

Beulakerweg 127 te Giethoorn, gem. Steenwijkerland (Ov.)

Waarderend Archeologisch Onderzoek te Handel, Rector van de Laarschotstraat. E.N.A. Heirbaut

Ruimtelijke onderbouwing archeologie Vijf Akkers-Noord, Moordrecht (gemeente Zuidplas). Notitie TML554

Nieuwe Waalreseweg 199, Valkenswaard (gemeente Valkenswaard)

Cultuurhistorische inventarisatiescan nieuwe scoutingterrein Broekpolder

CHECKLIST. 1. Het IVO-verkennend (voorzover booronderzoek) dient te zijn uitgevoerd door een instelling die beschikt over een opgravingsvergunning

OPGRAVING BEST-AARLE AFGEROND

Delftse Archeologische Notitie 129. Markt 85, Delft. Een archeologische begeleiding. Jorrit van Horssen

Breda Rijsbergsebaan 9

Nieuw Delft - Veld 2, 3, 6, 7, 8, 9, 10.2 en 11

Breda Mgr. van Genkstraat 6-8

Archeologisch onderzoek begeleiding Kevelderstraat Groenlo GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 68

Quickscan Inleiding Resultaten quickscan

'S-HERTOGENBOSCH DE MEERENDONK. Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven

Verkaveling De Bos te Heist-op-den- Berg (gem. Heist-op-den-Berg) Programma van Maatregelen

Plan van Aanpak. PvA A I / Johan de Wittlaan 13 te Woerden (gemeente Woerden) 1

Watou Oude Provenstraat. Archeologisch onderzoek

4 Archeologisch onderzoek

Rotterdamseweg 202 in Delft

Graven op het tracé van de rondweg

Gemeente Deventer, archeologisch beleidsadvies 795

Dordrecht Ondergronds 33

Gemeente Haarlem. Archeologisch onderzoek en waardestellend rapport

Heesch - Beellandstraat

Adviesdocument ten behoeve van selectiebesluit archeologie Oosterdalfsen, gemeente Dalfsen. Notitie TML520

Bijlage 1 Aanvullend advies archeologisch onderzoek, Wozoco Giessenburg, Neerpolderseweg 19, Giessenburg, Gemeente Giessenlanden

Bijlage 4 Archeologisch onderzoek

De archeologie van Weert-Nederweert van de prehistorie tot de Middeleeuwen

onderzoek betreffende de mensheid en haar omgeving de voornaamste bronnen van informatie zijn. Die zijn drs. M.C. Brouwer ErfgoedRapport Breda 6

Bredase akkers eeuwenoud

Ranst Vaartstraat, Pomuni Trade (gemeente Ranst)

De resultaten van de publieksopgraving in Dalfsen

Breda heilaarstraat Archeologische begeleiding

CLEMENT CATELINE, PEDE RUBEN, CHERRETTÉ BART. Het Domein Mesen: een historische kern te Lede (O.-Vl.)

Adviesdocument 434. Project: Adviesdocument, N.C.B.-laan te Veghel, gemeente Veghel. Projectcode: 14714VENCB. Opdrachtgever: Aveco de Bondt

Breda Laan van Mecklenburg 30

Quickscan Archeologie Maasbree-Maasbreeseweg (gem. Peel en Maas) Quickscan en Advies Archeologie Maasbree-Maasbreeseweg gemeente Peel en Maas

Archeologienota Baron Descampslaan 44 te Wijgmaal (Vlaams-Brabant).

s-hertogenbosch Empel zuid; industrieterrein

3000 jaar historie van Best-Aarle opgegraven

Quickscan Archeologie. Bedrijfsunits te Deil. Gemeente Geldermalsen

Figuur 1 Geulafzettingen (Bron: CHS)

HOOFDSTUK 2 Gebiedsanalyse

RAAP België - Rapport 027 Rupelmonde Kleine Gaanweg, aanleg visvijver (gemeente Kruibeke)

Transcriptie:

BREDA, GREENERY Deelgebied 3 en 4: Inventariserend Veldonderzoek - Proefsleuven Deelgebied 3: Opgraving BAAC rapport 06.377 september 2007

BREDA, GREENERY Deelgebied 3 en 4: Inventariserend Veldonderzoek - Proefsleuven Deelgebied 3: Opgraving BAAC rapport 06.377 september 2007 Status Definitief Auteur(s) Drs. J.F. van der Weerden ARCHEOLOGIE BOUWHISTORIE CULTUURHISTORIE

Colofon ISSN: 1873-9350 Redactie: Tekst: Veldwerk: Vondstdeterminatie: Tekeningen: drs. R.J.M. van Genabeek drs. H. Koopmanschap drs. J.F. van der Weerden drs. L. Dentener P. Dijkstra drs. I. van der Graaff J. Harmanus M. van Hulten drs. F.L.W.M. van Nuenen drs. M. Tolboom drs. J.F. van der Weerden T. Luyten (kraan) J. Verhagen (kraan) drs. J.F. van der Weerden drs. L.J.J. de Kievith drs. K. Spijker drs. J.F. van der Weerden Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfi lm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Greenery Vastgoed bv en/of BAAC bv te s-hertogenbosch. BAAC bv onderzoeks- en adviesbureau voor Bouwhistorie, Archeologie, Architectuur- en Cultuurhistorie Graaf van Solmsweg 103 Postbus 2015 5222 BS s-hertogenbosch 7420 AA Deventer Tel.: (073) 61 36 219 Tel.: (0570) 67 00 55 Fax: (073) 61 49 877 Fax: (0570) 618 430 E-mail: denbosch@baac.nl E-mail: deventer@baac.nl

Inhoud 1 Inleiding 5 1.1 Ligging en aard van het terrein 7 1.2 Landschappelijke gegevens 8 1.3 Historische achtergronden 8 1.4 Archeologische achtergronden 9 2 Doelstelling 11 3 Werkwijze 13 4 Resultaten 15 4.1 Deelgebied 3 15 4.2 Deelgebied 4 15 4.3 Vondsten 19 5 Analyse en conclusie 21 5.1 Deelgebied 3 21 5.2 Deelgebied 4 21 5.3 Post-depositionele processen 23 5.4 Samenvatting 23 6 Waardering en aanbeveling 25 6.1 Deelgebied 3 25 6.2 Deelgebied 4 26 7 Opgraving deelgebied 3 29 7.1 Inleiding 29 7.2 Onderzoeksvragen 29 7.3 Werkwijze 29 7.4 Resultaten 29 7.5 Conclusie 32 8 Literatuur 33 3

4

BAAC bv 1 inventariserend veldonderzoek Breda, Greenery Inleiding Van 23 t/m 30 november 2006 heeft BAAC bv, in samenwerking met het Bureau Cultureel Erfgoed van de gemeente Breda, in opdracht van Greenery Vastgoed bv een Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven (IVO-P) uitgevoerd in het plangebied Greenery (deelgebied 3 en 4) te Breda. De aanleiding voor het archeologisch onderzoek vormt de voorgenomen herontwikkeling van het plangebied, waarbij o.a. gedacht wordt over de vestiging van nieuwe bedrijven, infrastructuur en waterberging. De in dit kader noodzakelijke activiteiten hebben als gevolg dat de in de bodem aanwezige archeologische resten verstoord gaan worden. Breda 109 110 Prinsenbeek 401 401 400 400 108 109 ONDERZOEKSGEBIED 110 Bron: Topografische Dienst Afb. 1 Ligging van het Greenery-terrein 5

Administratieve gegevens Provincie Noord-Brabant Gemeente Breda Plaats Princenhage/Prinsenbeek Toponiem Heilaar/Westrik Projectnaam Greenery deelgebieden 3 en 4 Gemeente code BR-87-06 BAAC projectnummer 06.377 Centrum coördinaten gebied 3 Centrum coördinaten gebied 4 Kaartblad 109.707 / 400.171 109.539 / 400.588 44C Oppervlakte onderzoeksgebied 52.000 m 2 CIS code 20879 Opdrachtgever Contactpersoon Opsteller PvE Bevoegd gezag Namens bevoegd gezag Beheer en plaats van vondsten en documentatie Greenery Vastgoed bv Postbus 2301 2990 DA Barendrecht Dhr. Ir. P. Couwenbergh E-mail: p.dewit@thegreenery.nl of info@hetconsort.nl Drs. R. Berkvens, projectcoördinator archeologie Bureau Cultureel Erfgoed, Vakdirectie cultuur Claudius Prinsenlaan 10 Postbus 3920 4800 DX, Breda Tel. 076-5299345 E-mail : h.berkvens@breda.nl Gemeente Breda Drs. J.P.C.A. Hendriks Hoofd Bureau Cultureel Erfgoed, Vakdirectie Cultuur OntwikkelingsDienst Breda Postbus 3920 4800 DX Breda Tel: 076-529 9047 E-mail: jpca.hendriks@breda.nl Depot Bureau Cultureel Erfgoed van de Gemeente Breda. Complextype Datering Nederzetting/schans Prehistorie - Nieuwe Tijd 6

1.1 Ligging en aard van de onderzoeksterreinen De onderzoekslocaties zijn gelegen aan de westzijde van de stad Breda, op en net ten noorden van het veilingcomplex van de Greenery. Deelgebied 3 is in gebruik als parkeerplaats en wordt begrensd door de IABC in het zuiden en de bebouwing van de Greenery in de andere richtingen. Deelgebied 4 ligt braak en wordt in het zuiden begrensd door de huidige bebouwing van de Greenery, in het noorden door de spoorlijn en in het oosten door de bebouwing aan de Meester Bierensweg. Het totale onderzoeksgebied heeft een oppervlakte van circa 52.000m², waarvan ruim 5 % d.m.v. proefsleuven is onderzocht. Afb. 2 Ligging van de deelgebieden 3 en 4. 7

1.2 Landschappelijke gegevens In het begin van het Pleistoceen zijn in het plangebied door de Rijn en de Maas grove sedimenten afgezet die gerekend worden tot de Formatie van Tegelen 1. Deze afzettingen komen voor op een diepte van ca. 10 tot 20 meter en zijn in het Vroeg- Pleistoceen afgedekt door klei en zand behorend tot de Formatie van Kedichem. De Formaties van Tegelen en Kedichem zijn in het plangebied grotendeels geërodeerd, waardoor het zogenaamde Dal van Breda is ontstaan. Het dal zelf is deels opgevuld geraakt met grindige afzettingen uit de Rijn en de Maas, welke gerekend worden tot de Formatie van Sterksel. Tijdens het Laat-Pleistoceen (Weichselien) werd het Dal van Breda verder opgevuld met dekzanden die tot de Formatie van Twente worden gerekend. Het dekzandlandschap wordt deels doorsneden door het beekdal van de Vinkenburgse Loop en de Kruisloop. Op de dekzandruggen zijn veelal de eerste akkergebieden gevormd. Het Greeneryterrein is gelegen op de dekzandruggen van Overbroek en Steenakker. Het terrein wordt gekenmerkt door enkeerdgronden en oude, zgn. bolle akkers. Bolle akkers getuigen van een intensieve bewerking van het akkerland in of na de Middeleeuwen. Het Greeneryterrein werd overheerst door gesloten akkers, welke vroeger werden begrensd door een heg, al dan niet op een walletje, en eventueel bomenrijen. Onder deze in recente tijden niet of nauwelijks bewoonde akkers gaan vaak prehistorische of middeleeuwse bewoningssporen schuil. 1.3 Historische achtergronden De langs het plangebied lopende Leurse Baan was in de Middeleeuwen een belangrijke verbindingsroute van Breda naar het Liesbos. De Leurse Baan had in het dal van de Kruisloop een voorde, een doorwaadbare plaats. Langs de weg ontstond na verloop van tijd bewoning in de vorm van enkele boerderijen, die later tot het gehucht Westrik vormden. Door het gebied liep verder een aantal akkerwegen en de Heilaarstraat. In de Tachtigjarige Oorlog wisselde Breda vijf maal van bezetter. In 1624/5 en 1637 ging dat met omvangrij ke en langdurige belegeringen gepaard, die heel de streek rond Breda op zijn kop zetten. Rond de stad werd een omsingelingslinie gelegd, met daarin opgenomen een aantal grote en kleine kampen. Bovendien werden de wegen vaak op meer eenvoudige wijze versterkt. In heel het gebied wemelde het van grotere en kleinere schansjes en het geheel was voortdurend in ontwikkeling naarmate het beleg vorderde. Uit het cultuurhistorisch onderzoek door de heer Leenders 2 blijkt dat in het gebied verschillende verdedigingslinies en kampementen uit de Tachtigjarige Oorlog lagen, welke zijn opgeworpen in 1624/25 en 1637, waarbij bedacht moet worden dat het kaartmateriaal niet overal exacte lokalisatie toelaat. Sporen van beide linies zijn in de bodem redelijk goed bewaard gebleven, zoals blijkt uit archeologisch onderzoek van de afgelopen jaren in Breda. 3 1 Berkvens 2006. 2 Leenders 2006. 3 Kranendonk 2006, Koot/Berkvens 2004, van der Weerden 2007. 8

1.4 Archeologische achtergronden In het plangebied zelf zijn geen archeologische vindplaatsen bekend. Wel is er in het gebied direct aansluitend op de Greenery veelvuldig archeologisch onderzoek gedaan. Dit betreft o.a. het project Heilaar-Noord ten oosten van de Heilaarstraat en de op het tracé van de HSL/A16 onderzochte locaties Westrik, Bierensweg (ten noorden van de Greenery) en Vinkenburg (ten zuidwesten van de Greenery). In het tracé van de HSL, deelgebied 1 van de Greenery, direct ten westen van het te ontwikkelen gebied en op Heilaar-Noord zijn grafstructuren aangetroffen die dateren uit de Bronstijd en IJzertijd. 4 In deelgebied 1 en 2 van de Greenery zijn sporen van bewoning uit de IJzertijd en Middeleeuwen aan het licht gekomen. Direct ten noorden van de Greenery ligt de vindplaats Westrik waar een nederzetting uit de Vroege en Volle Middeleeuwen werd aangesneden. Deze vindplaats loopt door in deelgebied 4 van de Greenery. Ten oosten hiervan zijn bij archeologisch onderzoek nederzettingssporen uit zowel de IJzertijd, Romeinse tijd als Volle Middeleeuwen aangetroffen. Uit het grootschalig archeologisch onderzoek in Breda-West blijkt verder dat vooral de vruchtbare hoge delen van het dekzandgebied gedurende de Brons- en IJzertijd tot en met de Middeleeuwen vrij intensief bewoond zijn geweest. In het kort kan de bewoningsgeschiedenis van Breda-West en dat van het HSL-tracé als volgt worden samengevat: In de Midden Bronstijd verschilde in westelijk Brabant nederzettingsvorm en grafritueel nauwelijks van oostelijk Brabant. Ook in deze periode zijn imposante grafheuvels in het landschap aangelegd, die in latere perioden, namelijk de IJzertijd en de Vroege en/of Midden Romeinse Tijd, als territorial marker hebben gediend. Het landschap was in het beekdal nog bebost, maar werd op de dekzandruggen geleidelijk opener door de aanleg van akkers en weidegronden. Het verspreide nederzettingspatroon uit de Vroege en Midden IJzertijd komt overeen met bevindingen elders en hoewel het gebruik van celtic fi elds als agrarisch systeem niet aangetoond kon worden, ligt dit wel voor de hand. In het landschap in deze perioden wisselden bos en open landschap elkaar af. Dit wordt gerelateerd aan het zwervende bestaan van de erven. In de door de mens verlaten gebieden herstelde het bos zich weer. Ook de beekdalen waren deels en tijdelijk ontbost. De akkers lagen in deze perioden op de dekzandruggen. In de Late IJzertijd werd het nederzettingspatroon meer plaatsvast en geconcentreerd, waarmee eveneens beantwoord wordt aan het beeld dat in oostelijk Brabant heerst. Voor de locatie van de erven lijkt een beweging zichtbaar vanaf de hoge dekzandruggen naar de randen hiervan en de lage dekzandruggen. Het landschap in deze periode verschilde weinig van dat van de voorgaande periode. In de Vroege en/of Midden Romeinse Tijd was met name sprake van een voortzetting van de inheemse tradities uit de Late IJzertijd. Blijkbaar lag het gebied ten opzichte van de toenmalige centra in grote mate perifeer. Ook in deze periode was het landschap in grote lijnen ongewijzigd in vergelijking met de voorgaande perioden. De erven in deze periode lagen zeer dicht bij beeklopen. Blijkbaar was klimatologisch gezien sprake van een droge periode. Bij een Bronstijdgrafheuvel worden opnieuw mensen begraven. Blijkbaar had de heuvel nog steeds een rol van territorial marker in het landschap. Welke rol een meer zuidelijk gelegen grafheuvel uit de Bronstijd in de Romeinse Tijd vervulde is onduidelijk. De heuvel lijkt aan de ene kant niet meer als grafmonument en daarmee als territorial marker te zijn gerespecteerd. Op de locatie ervan bouwde men namelijk een huis. Aan de andere kant kan hergebruik van de locatie gezien worden als een bevestiging van de voorouderlijke binding. 4 Kranendonk 2006, ter Wal en Dyselinck in voorbereiding. 9

In de Vroege Middeleeuwen C komen naast geclusterde erven ook verspreid gelegen enkelvoudige erven voor en daarin wordt mogelijk een overgang van de Merovingische naar de Karolingische nederzettingsorganisatie weerspiegeld. Het landschap in deze periode was aanvankelijk zeer bosrijk, maar werd al snel meer en meer in cultuur gebracht. Akkers en weidegronden lagen zowel op de dekzandruggen als in de beekdalen. Zowel wat betreft de locatiekeuze, als wat betreft de huizenbouw en het aardewerk, lagen de bewoningssporen uit de Vroege Middeleeuwen D dichter bij de Late Middeleeuwen A dan de voorafgaande Karolingische periode. In het landschap ziet men een verder terugdringen van de bosarealen ten gunste van akker- en weidegronden. In de Late Middeleeuwen A lijkt het gebied druk bewoond. Meerdere bootvormige plattegronden, waarvan de meeste verspreid in het landschap lagen, zijn hier gevonden. De landbouw werd geïntensiveerd. Akkers en weidegronden kwamen zowel op de dekzandruggen, als in de beekdalen te liggen. Het landschap vertoonde verder geen grote veranderingen ten opzichte van de voorafgaande periode. Het bootvormige huistype vertoonde voor het eerst een dwarsgebintconstructie. In de Late Middeleeuwen B worden ook bij Breda grote schuren of woonstalhuizen, van het Kempische of Vlaamse type gebouwd. Drie erven uit deze periode werden omgeven door een greppelsysteem. Afgaande op het beeld uit oostelijk Brabant werden waarschijnlijk ook hier grootschalige akkercomplexen aangelegd. Ten behoeve hiervan werd aan het eind van deze periode begonnen met plaggenbemesting. Dit systeem van plaggenbemesting duurde voort tot in de Nieuwe Tijd. Daarnaast heeft men in de Nieuwe Tijd de landbouwgrond uitgebreid door het landschap in grote mate te egaliseren. 10

2 Doelstelling Archeologisch onderzoek in West-Brabant is tot voor kort vrijwel uitsluitend gericht geweest op de ontwikkeling van de laatmiddeleeuwse stadskernen. Onderzoek naar de landelijke bewoning uit de periode voorafgaand aan de 16 e eeuw en in de omliggende dorpen is pas sinds 1995 van de grond gekomen. Ten westen van Breda wordt al sinds 1998 archeologisch onderzoek uitgevoerd waarbij de bewoning in relatie tot het landschap centraal staat. Er wordt gekeken naar nederzettingsdynamiek en het ontstaan van het cultuurlandschap. Archeologisch onderzoek in de nabije omgeving heeft uitgewezen dat het dekzandlandschap van Breda-West vanaf de Bronstijd (circa 2000 v.chr.) vrij intensief bewoond is geweest. Hierbij is tevens een nieuw beeld ontstaan van de bewoning in de Midden en Late IJzertijd (500 v.chr. tot begin van de jaartelling), Romeinse Tijd (begin van de jaartelling tot circa 400 na Chr.) en Vroege Middeleeuwen (450-1050 na Chr.). Het doel van het project is het zo compleet mogelijk onderzoeken van enkele dekzandruggen in het landschap, waardoor een duidelijk beeld gevormd kan worden van de bewoningsgeschiedenis, de ontwikkeling van de bewoning in de regio en het gebruik van de ruimte in al zijn aspecten op deze landschappelijke eenheden. Het proefsleuvenonderzoek betreft een inventariserend en waardestellend onderzoek en richt zich voornamelijk op de begrenzing van de hier aanwezige vindplaatsen die dateren vanaf de Bronstijd tot in de late Middeleeuwen. Daarnaast zal het onderzoek zich richten op het hier gelegen schansje behorend bij het beleg van Breda in de 17 e eeuw. In dat kader dient een antwoord te worden verkregen op een aantal specifi eke onderzoeksvragen: 5 Zijn er archeologische sporen en/of vondsten in de bodem aanwezig, of zijn er aanwijzingen dat deze hier verwacht mogen worden, Zo ja, tot welk complextype behoort de vindplaats en wat is daarvan de begrenzing, Hoe is de conservering en gaafheid van de sporen en/of vondsten, Wat is de ouderdom van de aangetroffen sporen en/of vondsten, Heeft het een relatie met uit de omgeving bekende archeologische of historische locaties en welke is dat, Wat is het belang van de vindplaats voor de lokale, regionale en nationale geschiedschrijving? Wat is de samenhang tussen de nederzettingsporen en de ontwikkeling van het landschap? Wat is de stratigrafi e en bodemopbouw van de ondergrond? 5 Berkvens 2006. 11

Afb. 3 Proefsleuven deelgebied 3. 12

3 Werkwijze De gevolgde werkwijze is voor beide deelgebieden dezelfde. De geplande proefsleuven zijn wat betreft ligging en afmetingen aan de terreingesteldheid aangepast. In deelgebied 3 zijn twee sleuven getrokken, waarvan er één door de aanwezigheid van kabels, leidingen en ondergrondse tanks vrij bescheiden van omvang is gebleven. De proefsleuven in deelgebied 4 zijn aan de bodemgesteldheid aangepast. Daar waar depressies zaten zijn de sleuven slechts één bak (ca. 2 meter) breed aangelegd, omdat de kans op het aantreffen van archeologisch relevante sporen klein was. In het totaal zijn er 16 proefsleuven aangelegd, twee in deelgebied 3 en 14 in deelgebied 4. Conform het PvE zijn de proefsleuven met behulp van een kraan met gladde bak laagsgewijs verdiept. Tijdens het verdiepen zijn aanlegvondsten verzameld. De vlakken zijn gefotografeerd, getekend (schaal 1:50), beschreven en gewaterpast. Van elke proefsleuf is één profi elkolom gedocumenteerd (schaal 1:20). Enkele van de aangetroffen sporen zijn gecoupeerd om inzicht te krijgen over de aard en ouderdom. De proefsleuven zijn door de landmeetkundige dienst van de Gemeente Breda ingemeten en vastgelegd in het Rijksdriehoekstelsel. Het Inventariserend Veldonderzoek is uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). De opgravingsdocumentatie bevindt zich momenteel bij de BAAC-vestiging te s-hertogenbosch. T.z.t. zal de documentatie worden overgedragen aan het archeologisch depot van de Gemeente Breda. 13

Afb. 4 Proefsleuven deelgebied 4. 14

4 Resultaten 4.1 Deelgebied 3 Van de twee proefsleuven heeft alleen proefsleuf 2 sporen en vondsten opgeleverd. Veel van de aangetroffen sporen zijn recent, zoals drainagesystemen en greppels. Een enkele greppel lijkt wat ouder te zijn, aangezien de vullagen wat homogener van samenstelling zijn. Interessant is spoor C-4. Dit is een waterput/waterkuil. Een boring, uitgevoerd nabij het midden van het spoor, liet zien dat de onderkant zich op ca. 120 cm (0,75 m+ NAP) onder het vlak bevond. De bij de aanleg waargenomen scherven grijs gedraaid aardewerk duiden op een datering tussen 1250 en 1500. De waterput oversnijdt een greppel, die hierdoor van eerdere oorsprong moet zijn. Opvallend aan de werkput is het hoogteverschil tussen de west- en de oostzijde. Het vlak ligt in het westen ca. 80 cm dieper. Dit is niet zo verwonderlijk, omdat in westelijke richting het dal van de Kruisloop begint. 4.2 Deelgebied 4 De proefsleuven 3 t/m 16 in gebied 4 hebben meer resultaten opgeleverd. Vooral de grens tussen het beekdal van de Vinkenburgse Loop en de hogere zandgronden tekent zich duidelijk af (zie afb. 8). Net als in deelgebied 3 levert het beekdal voornamelijk (sub)recente sporen op in de vorm van greppels en grondverbetering. Dit laatste hangt waarschijnlijk samen met de aanleg in 1855 van de spoorlijn tussen Breda en Antwerpen. Hiertoe werd de waterdoorlaatbaarheid van de bodem door diep omspitten vergroot, terwijl het beekdal ter hoogte van de spoorlijn tot ruim 1 meter werd opgehoogd. Onder de spoorlijn lag tevens een gemetselde duiker. Deze geleidde het water van de Vinkenburgse Loop en dateert waarschijnlijk uit de tijd van de aanleg van de spoorlijn. Aan deze duiker zijn in de loop van de tijd enkele reparaties gepleegd. Deze kunnen verband houden met verzakkingen die door de relatief slappe ondergrond opgetreden zijn. Archeologisch interessant zijn voornamelijk de proefsleuven 3 t/m 6 en 12 t/m 14. In proefsleuf 3 bevindt zich een relatief ondiepe greppel, waarvan de vulling een gebrokte structuur vertoont (afb. 4, structuur A). De minimaal 3 meter brede greppel sluit aan op een schans of redoute uit 1624, waarvan een groot gedeelte tijdens de HSL-opgravingen is blootgelegd. 6 Dit vestingwerkje was bedoeld voor de verdediging van de linie. De binnenplaats van deze vierkante redoute was klein. Voor de schans lag een kepervormige wal ter bescherming van de ingang. Bij de aanleg van de proefsleuven 4 t/m 6 en 12 t/m 14 is aardewerk aangetroffen uit de IJzertijd. De enige structuur die met enige zekerheid aan de IJzertijd toe te schrijven is, is een spieker in proefsleuf 12 (afb. 4, structuur B). De spieker is wel wat fors, de zijden meten 2,75 en 2,90 meter. De grootte en kleur van de sporen rechtvaardigt een datering in de IJzertijd. Een ander opvallend spoor dat vermoedelijk uit de IJzertijd stamt ligt in het uiterste noorden van sleuf 13 (afb. 4, structuur C). In dit spoor zijn bij de aanleg enkele kleine stukjes crematie gevonden. Deze stukjes zijn te weinig in aantal om een eventuele functie als graf met zekerheid vast te stellen. In de proefsleuven 12 en 13 zijn paalsporen aangetroffen die wat betreft kleur en textuur uit de IJzertijd lijken te stammen (afb. 4, structuur D). De grootte van de 6 Kranendonk 2006. 15

Afb. 5 De duiker onder de spoorlijn. sporen en de aanwezigheid van duidelijke kernen doet echter vermoeden dat het om sporen uit de Middeleeuwen gaat. Een vergelijking met o.a. de bij Heilaar 7 aangetroffen huisplattegronden uit de Vroege Middeleeuwen doet een datering in die periode vermoeden. Een afwezigheid van vondsten is voor de Vroege Middeleeuwen in de omgeving van Breda heel normaal. 8 De sporen C-10, C-11 en C-17 in werkput 12 staan op één lijn en lijken dakdragers van één gebouw te zijn. De sporen C-9, C-12, C-15 en C-16 behoren hoogstwaarschijnlijk tot hetzelfde gebouw en vormen de buitenwand. Parallellen van dergelijke gebouwen zijn o.a. aangetroffen te Bakel, Weert, Someren en Geldrop. 9 Deze plattegronden stammen uit de Karolingische periode (725 900). De gebouwen uit de Karolingische tijd die tot nu toe op het grondgebied van Breda zijn aangetroffen zijn vaak wat eenvoudiger van opzet en bestaan veelal uit twee rijen palen. 10 Of de wandpalen op balken hebben gestaan of ondieper gefundeerd zijn geweest is onduidelijk. Slechts huis 83 uit Huifakker vertoont duidelijke wandpalen. 11 In werkput 13 ligt een vrij fors spoor dat lijkt op een waterput (afb. 4, structuur E). De doorsnede van de insteek bedraagt ca. 1,5 m. Dergelijke kleine waterputjes duiken voornamelijk in de Vroege Middeleeuwen op en soms in de Volle Middeleeuwen. De waterputten uit de Vroege Middeleeuwen die tijdens het HSL-onderzoek en te Breda- West zijn aangetroffen hebben soms eveneens een geringe insteek. 12 Over de aard 7 Ter Wal in voorbereiding. 8 Zie o.a. Koot/Berkvens 2004. 9 Arnoldussen 2003, Renswoude 2002, Roymans/Theuws 1993. 10 Kranendonk 2006, Koot/Berkvens 2004. 11 Koot/Berkvens 2004. 12 Kranendonk 2006, Koot/Berkvens 2004. 16

Afb. 6 Mogelijk Karolingisch gebouw. van de waterput valt aan de grootte van de insteek verder niets te zeggen. In proefsleuf 14 bevindt zich een cluster sporen uit de Volle Middeleeuwen (afb. 4, structuur F). Het gaat hierbij om een groot gedeelte van een zogenaamd bootvormig huis. Het huis ligt evenwijdig aan de proefsleuf, waarbij beide kopse kanten compleet in de sleuf liggen en een gedeelte van de westelijke rij gebintpalen. De lengte van de structuur bedraagt ca. 21,5 m, de breedte is bij gebrek aan wandpalen niet te berekenen. De structuur telt waarschijnlijk 6 of 7 gebinten. De afstand tussen de palen van één gebint bedraagt ca. 7 meter, de onderlinge afstand tussen de gebinten gemiddeld ca. 2,75 m. Hoewel de gebintpalen slechts gedeeltelijk in de proefsleuf aanwezig zijn, lijkt het er op dat deze rij slechts een geringe kromming vertoont. Opvallend aan de 17

kopse kanten is de aanwezigheid van extra palen aan de buitenzijde, wat wijst op een soort portaaltje. In de zuidzijde van de sleuf ligt mogelijk een restant van een verspit karrenspoor (afb. 4, structuur G). Dit karrenspoor is waarschijnlijk de door Leenders. Afb. 7 Proefsleuf 14. 18

4.3 Vondsten Het aantal vondsten dat tijdens het proefsleuvenonderzoek is aangetroffen is vrij gering. Dit is buiten de binnenstad van Breda in de meeste gevallen zo. De proefsleuven in deelgebied 3 leverden slechts enkele recente aardewerkfragmenten op. In deelgebied 4 is meer vondstmateriaal aangetroffen. Op enkele stukjes natuursteen en enkele slakken na betreft het hier uitsluitend aardewerkfragmenten. Vrijwel al het relevante vondstmateriaal komt uit de noordkant van het terrein, uit de zone die ligt tussen sleuf 4 in het westen en sleuf 12 in het oosten. Verreweg de meeste scherven zijn aangetroffen bij de aanleg van het vlak, slechts enkele komen uit sporen. Van de 76 aangetroffen aardewerkfragmenten stammen er 62 uit de IJzertijd, waarvan bijna de helft uit werkput 6 komt. Wegens het ontbreken van duidelijk dateerbare fragmenten kan op grond van algemene kenmerken zoals overwegend potgruismagering, besmeten wandfragmenten en het voorkomen van vingertopversiering op de rand worden aangenomen dat het materiaal uit de Vroege of Midden IJzertijd stamt. Opvallend is de aanwezigheid van een halve spinsteen en een mogelijk fragment van een weefgewicht. Een drietal fragmenten aardewerk stamt mogelijk uit de Romeinse tijd, evenals twee stukjes dakpan. Uit de sporen van de boerderij uit de Volle Middeleeuwen komen vier scherven handgevormd aardewerk, behorende tot tenminste twee potten. Bij de aanleg van sleuf 13 is ook nog een scherf uit de Volle Middeleeuwen aangetroffen. Het gaat hierbij om een wandfragment met verfversiering, waarschijnlijk uit Pingsdorf of Zuid-Limburg. 19

20

5 Analyse en Conclusie 5.1 Deelgebied 3 Dit gedeelte van het Greenery-terrein ligt duidelijk in een oorspronkelijk laag gelegen gebied. De aangetroffen waterput of kuil en de greppels wijzen op een waterrijke omgeving, welke voor bewoning minder geschikt is. De vondst van grijs gedraaid aardewerk lijkt te wijzen op een vrij late ontsluiting van het gebied, zo rond het einde van de Middeleeuwen. De bewoning heeft zich vermoedelijk aan de rand van het beekdal bevonden. 5.2 Deelgebied 4 Dit deelgebied valt onder te verdelen in twee subgebieden, een laag en een hoog deel. Het lage deel van het terrein ligt in het zuiden van het gebied en omvat de sleuven 7 t/m 12, 15 en 16, alsmede de zuidzijde van de sleuven 4 t/m 6 en 12. De laagte hoort bij het beekdal van de Vinkenburgse Loop. De overgang van hoog naar laag is over het algemeen vrij abrupt, in werkput 4 daalt de natuurlijke ondergrond over een afstand van 30 m ongeveer 1 m. De laagte bevat vrijwel uitsluitend sporen van subrecente oorsprong, zoals greppels en sporen van grondverbetering. De laatste sporen hangen hoogstwaarschijnlijk samen met de aanwezigheid van de spoorlijn, welke sinds 1855 het terrein doorsneed. De vrij lemige ondergrond zorgde voor stagnering van water, zodat diep omspitten van deze grond over een groot gebied noodzakelijk was. Deze diepe doorspitting heeft eventueel aanwezige oudere sporen opgeruimd. Een andere noodzakelijke maatregel is het kanaliseren van de Vinkenburgse Loop geweest, waarvan de duiker onder de spoorlijn nog een restant is. Het lage terreindeel heeft geen bewoningssporen opgeleverd. Het hoge deel van het terrein is archeologisch interessanter. Deze ononderbroken dekzandrug heeft tijdens het proefsleuvenonderzoek bewoningssporen opgeleverd uit de IJzertijd, de Vroege en de Volle Middeleeuwen. Hoewel aan de IJzertijd slechts één spieker is toe te schrijven doen enkele losse sporen en het aangetroffen aardewerk vermoeden dat er sprake is van een nederzetting. Zulke nederzettingen bestaan in de Vroege en Midden IJzertijd meestal uit enkele verspreid gelegen boerderijtjes met hun bijgebouwen. Het in de proefsleuven ontbreken van een herkenbaar hoofdgebouw is niet heel verwonderlijk. Het HSL-onderzoek van de locaties Westrik en Bierensweg heeft een aantal hoofdgebouwen uit de IJzertijd opgeleverd. 13 Deze zijn voornamelijk van het Alphen-Ekerentype en kunnen ook nog uit de Romeinse Tijd dateren. Slechts een drietal gebouwen dateren met enige zekerheid uit de IJzertijd. Bijgebouwen en spiekers zijn echter in overvloed aangetroffen. Hoewel veel van deze structuren door het ontbreken van vondstmateriaal niet te dateren zijn, zijn er alleen op de vindplaats Westrik al 21 structuren herkend die vermoedelijk uit de periode vóór de Middeleeuwen stammen. Op de site Bierensweg zijn acht dergelijke structuren aangetroffen. Het is opvallend dat in het oosten van de vindplaats Westrik en het westen van de vindplaats Bierensweg, beide grenzen aan het onderzoek op het (toekomstige) Greenery-terrein, in het geheel geen hoofdgebouwen zijn aangetroffen. Dit kan te maken hebben met postdepositionele processen, waarbij de sporen van de hoofdgebouwen zijn verdwenen. Over het algemeen zijn spiekerpalen wat dieper 13 Kranendonk 2006. 21

ingegraven, waardoor deze meer kans op overleven hebben. De indeling in erven, zoals deze in het HSL-rapport zijn weergegeven, lijkt daarom ook zuiver speculatief. 14 Op het Greenery-terrein zijn geen sporen en nauwelijks vondsten uit de Romeinse Tijd aangetroffen. De drie Romeinse scherven kunnen nog als gevolg van bemesting in de Middeleeuwen op het terrein verzeild zijn geraakt, wat mogelijk ook geld voor de twee dakpanfragmenten. Duidelijke bewoningssporen zijn er wel voor de Vroege Middeleeuwen. Het in werkput 12 aangetroffen sporencluster is waarschijnlijk een gedeelte van een hoofdgebouw. Dergelijke gebouwen zijn ook tijdens het onderzoek te Breda-West, Heilaar 15 en de HSL-lijn 16 aangetroffen. Dit gebouwtype wordt meestal in de Karolingische tijd gedateerd. Het geraamte wordt gevormd door twee parallelle rijen palen, die oorspronkelijk in de lengterichting met elkaar verbonden waren. Naar gelang de conserveringstoestand kunnen ook de wandpalen en/of de dakdragers op de uiteinden van het gebouw bewaard zijn gebleven. Dit laatste lijkt hier het geval te zijn. Hoewel tijdens het HSL-onderzoek enige spiekers uit de Vroege Middeleeuwen zijn herkend, is dit op het Greenery-terrein niet het geval. Dit is o.a. te wijten aan de geringe breedte van de proefsleuven, waarbij de kans dat de spieker in zijn geheel in de sleuf ligt vrij klein is. Wel afkomstig uit deze periode lijkt de vermoedelijke waterput (C-2) in sleuf 13. De geringe doorsnede van de insteek is hiervoor een goede aanwijzing. Het ontbreken van dateerbaar vondstmateriaal is voor de Vroege Middeleeuwen niet uitzonderlijk, vooral niet voor Breda en omgeving. De huisplattegrond in proefsleuf 14 stamt gezien de vorm en het in de sporen aanwezige aardewerk uit de Volle Middeleeuwen. De vrij rechte lijn van gebintpalen duidt in het algemeen op een datering in het begin of het einde van deze periode. Het handgevormde aardewerk wijst echter op een datering in de 12 de eeuw. De tijdens het HSL-onderzoek te Westrik aangetroffen plattegrond STR13WES lijkt ook uit de 12 de eeuw te dateren, evenals plattegrond STR1BIE, aangetroffen op de vindplaats Bierensweg. Beide plattegronden zijn ongeveer even lang en breed als die van het Greenery-terrein, maar bevatten slechts drie gebinten. Ook het slechts gedeeltelijk opgegraven gebouw STR35BIE lijkt maar een beperkt aantal gebinten te hebben. Een cluster sporen op de vindplaats Effen is herleid tot vier over elkaar heen liggende plattegronden, waarvan sommigen vier gebinten vertoonden. 17 Ook op het bij het gehucht Westrik gelegen Saval-terrein zijn plattegronden aangetroffen met meer dan drie gebinten. 18 Het aantal gebinten zegt verder niets over de datering, wel worden gebouwen met slechts twee of drie gebinten over het algemeen als schuur of bijgebouw gezien. Recente opgravingen hebben aan het licht gebracht dat het verschil tussen hoofd- en bijgebouw erg relatief is. Gebouwen die op een bepaalde vindplaats als bijgebouw zijn geïnterpreteerd worden op andere plaatsen als hoofdgebouw gezien. 19 De ruimtelijke ligging en oriëntatie van het gebouw in sleuf 14 maken duidelijk dat deze behoort tot de nederzetting die aangetroffen is tijdens het HSL-onderzoek aan de Bierensweg. Deze nederzetting lijkt te bestaan uit 3 hoofdgebouwen met een aantal bijgebouwen. 20 De tijdens het HSL-onderzoek aangetroffen waterput lijkt een wat oudere datering te hebben. Het mogelijke 14 Kranendonk 2006, p. 211, 223. 15 Ter Wal in voorbereiding. 16 Kranendonk 2006. 17 Kranendonk 2006. 18 Van der Weerden 2006. 19 Hiddink 2005. 20 Kranendonk 2006. 22

karrenspoor is destijds niet aangetroffen. Een laatste archeologisch en historisch interessant spoor bevindt zich in sleuf 3. Aan de noordzijde hiervan ligt een ondiepe greppel, welke deel uit maakt van een verschansing uit de tijd van de Tachtigjarige Oorlog. Deze redoute is in 1624 op last van de Spaanse generaal Spinola aangelegd ter verdediging van zijn eigen belegeringswerken. Tijdens het HSL-onderzoek is al een gedeelte van deze redoute vrijgelegd. De greppel sluit hier goed op aan. 5.3 Post-depositionele processen Het onderzoeksterrein heeft slechts gedeeltelijk te lijden gehad onder (sub)recente bodemingrepen. Op de plaats waar op deelgebied 4 de spoorlijn heeft gelopen en direct daarnaast is de bodem diep omgespit om de doorwatering te bevorderen. Tevens heeft er ophoging plaatsgevonden. Sporen van ophoging zijn ook aangetroffen in deelgebied 3. Het hoge deel van deelgebied 4 vertoont nauwelijks sporen van verstoring. De archeologische sporen zijn goed geconserveerd. 5.4 Samenvatting Het onderzoeksgebied is archeologisch gezien in twee gebieden te verdelen. Deelgebied 3 en het lager gelegen deel van deelgebied 4 zijn archeologisch minder interessant. Door de lage ligging beperken de sporen zich voornamelijk tot greppels, terwijl de voornamelijk 19 de eeuwse bodemingrepen het zicht op de sporen ernstig belemmeren. Bewoningssporen lijken hier nauwelijks aanwezig te zijn. Het hoge deel van deelgebied 4 bevat bewoningssporen vanaf de prehistorie. Deze bestaan uit hoofdgebouwen, bijgebouwen, een karrenspoor en een mogelijke waterput. Het mogelijke crematiegraf in proefsleuf 13 wijst op de aanwezigheid van een grafveld. 23

24

6 Waardering en aanbeveling De waardering van het onderzoeksterrein wordt conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) uitgevoerd. Hierbij wordt naar verschillende zaken gekeken, zoals de gaafheid van de vindplaats, de conservering van de sporen en het vondstmateriaal, de zeldzaamheid van hetgeen is aangetroffen etc. De waardering van deelgebied 4 is opgesplitst in het lage en het hoge terreindeel. 6.1 Deelgebied 3 Waarden Criteria Scores Hoog Midden Laag Beleving Schoonheid Nee Herinneringswaarde Nee Fysieke kwaliteit Gaafheid 2 Conservering 3 Zeldzaamheid 2 Inhoudelijke kwaliteit Informatiewaarde 3 Ensemblewaarde 2 Representativiteit N.v.t. De schoonheid en herinneringswaarde worden niet gescoord omdat het hier niet gaat om zichtbare archeologische resten, terwijl de resten ook nauwelijks historische relevantie hebben. Bij het onderdeel fysieke kwaliteit scoort gaafheid gemiddeld omdat de archeologisch relevante sporen slechts beperkt zijn aangetast door latere bodemingrepen. De conservering scoort hoog, door de vochtige omstandigheden zullen zelfs de meeste organische stoffen bewaard zijn gebleven. Bij het onderdeel inhoudelijke kwaliteit scoort de zeldzaamheid gemiddeld, sporen zoals greppels en waterputten zijn te verwachten in beekdalen. De informatiewaarde is daarentegen hoog, omdat er vrij weinig zgn. off-site opgravingen worden uitgevoerd. De beekdalen worden door het vrijwel ontbreken van bewoningssporen vaak niet of slechts ten dele onderzocht. De ensemblewaarde scoort gemiddeld, er zijn bv. geen bewoningssporen aan het ensemble uit de Late Middeleeuwen te koppelen. Over de representativiteit valt voor deze specifi eke periode te weinig te zeggen. 25

6.2 Deelgebied 4 Laaggelegen terreindeel Waarden Criteria Scores Hoog Midden Laag Beleving Schoonheid Nee Herinneringswaarde Nee Fysieke kwaliteit Gaafheid 3 Conservering 1 Zeldzaamheid 1 Inhoudelijke kwaliteit Informatiewaarde 1 Ensemblewaarde 3 Representativiteit N.v.t. De schoonheid en herinneringswaarde worden niet gescoord omdat het hier niet gaat om zichtbare archeologische resten, terwijl de resten ook geen historische relevantie hebben. Bij het onderdeel fysieke kwaliteit scoort gaafheid hoog omdat de archeologisch relevante sporen, de resten van de spoorlijn, nauwelijks zijn aangetast door latere bodemingrepen. De conservering scoort laag, slechts aardewerk en bouwkeramiek zijn nog bewaard gebleven. Bij het onderdeel inhoudelijke kwaliteit scoren zeldzaamheid en informatiewaarde laag, terwijl de ensemblewaarde hoog is. Dit laatste komt door de aanwezigheid van diverse elementen die met de spoorlijn te maken hebben, zoals de duiker, de grondverbetering en de ophogingspaketten. Over de representativiteit valt niets zinnigs te zeggen. Hooggelegen terreindeel Waarden Criteria Scores Hoog Midden Laag Beleving Schoonheid nee Herinneringswaarde nee Fysieke kwaliteit Gaafheid 3 Conservering 2 Zeldzaamheid 2 Inhoudelijke kwaliteit Informatiewaarde 3 Ensemblewaarde 3 Representativiteit 3 Hoewel de in dit gebied aangetroffen sporen en vondsten uit verschillende perioden stammen, is er ten behoeve van de duidelijkheid voor gekozen om de waardering van het gebied in één tabel samen te vatten. Per periode zal, indien nodig, de score worden toegelicht. Ook voor dit terreindeel worden schoonheid en herinneringswaarde niet gescoord, hoewel aan de redoute uit 1624 toch wel enige herinneringswaarde kan worden toegekend. Het onderdeel gaafheid scoort hoog vanwege de aanwezigheid van nauwelijks aangetaste sporen. De conservering scoort gemiddeld, niet organische artefacten zijn in goede staat, organische artefacten zullen alleen in diepe sporen 26

(waterputten) bewaard zijn gebleven. De zeldzaamheid van hetgeen is aangetroffen scoort gemiddeld. Sporen uit de IJzertijd zijn algemeen aanwezig op het grondgebied van Breda en in de regio. Sporen uit de Volle Middeleeuwen zijn evenmin zeldzaam, maar sporen uit de Vroege Middeleeuwen zijn relatief zeldzaam en worden pas de laatste jaren wat vaker aangetroffen of herkend. De mogelijke aanwezigheid van goed geconserveerde complete erven verhoogt de zeldzaamheid, iets dat zeker op de Vroege Middeleeuwen van toepassing is. Hierdoor scoren ook informatiewaarde en ensemblewaarde hoog. Er kan van worden uitgegaan dat de aangetroffen sporen representatief zijn voor hun periode en regio. Naar aanleiding van bovenstaande resultaten en waardering is het advies van BAAC bv om verder archeologisch onderzoek op het terrein uit te laten voeren, indien behoud in situ niet mogelijk is. Het is evenwel niet nodig het gehele plangebied vlakdekkend op te graven. Hoewel deelgebied 3 geen spectaculaire bewoningssporen heeft opgeleverd, is de aanwezigheid van een mogelijke waterput toch voldoende reden om vervolgonderzoek aan te bevelen. Waterputten zijn vaak een bron van informatie, vooral door de aanwezigheid van organisch materiaal zoals botten, zaden en pollen. Deze kunnen ons iets vertellen over de omgeving en het landschap in de Late Middeleeuwen. Het onderzoek in het beekdal is van groot belang voor de beantwoording van de onderzoeksagendavraagstukken. De waterput zelf komt voor opgraving in aanmerking, terwijl voor de rest van het deelgebied met een bouwbegeleiding kan worden volstaan. Van deelgebied 4 komt slechts het hoger gelegen gedeelte voor nader onderzoek in aanmerking. Indien behoud in situ niet mogelijk blijkt dient dit terreindeel in zijn geheel vlakdekkend te worden onderzocht. Dit gedeelte is op bijgaande vervolgonderzoekkaart aangegeven. 27

Afb. 8: Aanbeveling vervolgonderzoek. 28

7 Opgraving deelgebied 3 7.1 Inleiding Op basis van de resultaten van het Inventariserend Veldonderzoek voor deelgebied 3 en 4 is door het bevoegd gezag besloten een vervolgonderzoek ten aanzien van deelgebied 3 te laten plaatsvinden. Voor deelgebied 4 zijn andere aanbevelingen en conclusies geformuleerd, waarvoor naar elders in dit rapport wordt verwezen. Het selectiebesluit ten aanzien van deelgebied 3 was behoud in situ, maar in overleg met Greenery Vastgoed bv bleek dit in de praktijk niet haalbaar. Besloten is daarom het gebied rondom de waterput/waterkuil middels een opgraving te onderzoeken. Hierdoor ontstaat behoud ex situ van de vindplaats deelgebied 3. Greenery Vastgoed bv heeft aan de gemeente Breda opdracht gegeven voor de uitvoer van dit onderzoek. Het onderzoek zou zich richten op de tijdens het IVO aangetroffen waterput en de onmiddellijke omgeving hiervan. De resultaten van het onderzoek konden in het IVOrapport worden opgenomen. 7.2 Onderzoeksvragen De onderzoeksvragen van de opgraving zijn vrijwel identiek aan die van het IVO. Slechts onder het kopje Bewoning / Nederzetting is een vraag toegevoegd. Deze vraag is de volgende: Wat is de vorm van de waterput en wat is de datering? 7.3 Werkwijze Conform het PvE 21 is op deelgebied 3 een werkput van ca. 11 x 20 meter aangelegd. Middels deze opgraving is ook het in het IVO te onderzoeken oppervlak gerealiseerd. 22 Dit overeenkomstig het PvE. 23 In deze werkput is de in het IVO aangetroffen waterput/waterkuil ook aanwezig. Alvorens de werkput kon worden aangelegd moest nog een deel van de aanwezige bestrating worden verwijderd. De werkput zelf is aangelegd met behulp van een kraan met een gladde bak. Tijdens het verdiepen zijn aanlegvondsten verzameld. Het vlak is gefotografeerd, getekend (schaal 1:50), beschreven en gewaterpast. Van de werkput is een circa 6 meter breed profi el getekend (schaal 1:20). De sporen die niet gecoupeerd waren tijden het IVO zijn alsnog onderzocht tijdens de opgraving. De werkput is door een erkend landmeetkundig bureau ingemeten en vastgelegd in het Rijksdriehoekstelsel. 7.4 Resultaten Bij de uitvoer van het veldonderzoek is de proefsleuf uit het eerste onderzoek (circa 80m 2 ) uitgebreid naar een opgravingsput van circa 225m 2. Dit heeft geresulteerd in 21 Koopmanschap 2007. 22 Berkvens 2006 23 Koopmanschap 2007 29

het onderzoeken en afwerken van de sporen uit het eerste onderzoek. De opgraving heeft tevens nieuwe sporen en structuren opgeleverd. Het opgravingsvlak is wat dieper dan het niveau van het IVO-vlak aangelegd, zodat onder recente verstoringen alsnog oudere sporen tevoorschijn kwamen. Als gevolg van deze nieuwe gegevens kunnen andere vragen uit het PvE nu worden beantwoord. Dit draagt bij aan de kennis van de geschiedenis van dit deel van de gemeente Breda. Afb.9 Werkput opgraving met sporen. Direct ten westen van de vermoedelijke waterput was tijdens het IVO een brede, recent ogende greppel aangetroffen (C-6). Na aanleg van iets dieper liggende vlak tijdens de opgraving bleek onder de greppel een ouder spoor vandaan te komen (C-22). Het betrof een circa 4 meter brede gracht met een vrij vlakke bodem. De onderste vulling hiervan was homogeen en nauwelijks van een natuurlijke bodem te onderscheiden. Dit is de reden waarom dit spoor tijdens het IVO niet is opgemerkt. Hoewel dit spoor vondstloos was, is het toch mogelijk om uitspraken over functie en ouderdom te doen. Uit cultuurhistorisch en historisch-geografi sch onderzoek blijkt dat vlakbij de Heilaarstraat zowel de verdedigingslinies van de Spanjaarden als de Nederlanders, inclusief een schans, hebben gelegen. 24 Deze zijn gebruikt bij het beleg van Breda, in respectievelijk 1624/25 en 1637. De onderste vulling van de gracht bestaat uit verspoeld zand, mogelijk afkomstig van de naast de gracht gelegen wal. De homogeniteit van de vulling wijst er op dat de gracht maar een beperkte tijd open heeft gelegen. Ook de ligging en richting van de gracht geven aanwijzingen over de datering. Gezien de gegevens die in het PvE vermeld staan behoort de gracht bij de buitenwal van het beleg van 1637. 25 In het boek van Rooze en Eimermann over het 24 Berkvens 2006. 25 Berkvens 2006, p. 21 kaart beneden. 30

beleg van 1624 1625 staat op diezelfde locatie een voorlopige circumvallatiewal afgebeeld. 26 Het woord voorlopig wijst op een korte tijd van bestaan. Op grond van de homogene en schone vulling wordt de gracht aan het beleg van 1624/25 toegeschreven. Van de eveneens aanwezig veronderstelde redoute is tijdens het onderzoek geen spoor aangetroffen. 0 15m Afb. 10 Profi el met gracht (A: gracht, B: greppel). De vermoedelijke waterput (C-4) leverde weinig nieuwe gegevens op. Bij het machinaal couperen werd al snel duidelijk dat het hierbij om een waterkuil ging. Deze was komvormig, relatief ondiep (1.10 meter) en niet beschoeid. De vulling bestond uit relatief schoon en humusarm zand. De waterkuil heeft mogelijk gefunctioneerd als een normale waterput, maar een functie als drinkplaats voor vee is ook mogelijk. Deze waterkuil lijkt niet lang te hebben gefunctioneerd. Enige relatie met de belegeringsgracht was niet aan te tonen. De greppel die tijdens het IVO de gracht afdekte (C-6) was dieper dan vermoed. De totale diepte bedroeg circa 65 cm. Op een kaart uit 1870, zoals afgebeeld in het PvE, is de greppel al aanwezig als perceelsgrens. Ook op de kadastrale minuut van 1832 staat op deze locatie een greppel aangegeven, hoewel de richting van deze enigszins afwijkt. Tijdens de opgraving is slechts weinig vondstmateriaal aangetroffen. Uit de relatief jonge greppels C-6 en C-7 komen typische bouwvoorvondsten uit de 18 de en 19 de eeuw, zoals roodbakkend aardewerk en steengoed uit Westerwald. Ook uit het restant van greppel C-5 komt een scherf roodbakkend aardewerk, uit de periode 1400-1650. 26 Rooze/Eimermann 2005. 31

7.5 Conclusie De opgraving heeft wat betreft de waterkuil weinig nieuwe gegevens opgeleverd. Interessant is wel de aanwezigheid van de gracht. De aanwezigheid van een gracht die deel uit lijkt te maken van een van de (tijdelijke) linies uit de eerste helft van de zeventiende eeuw is bijzonder te noemen. De ligging van de linie komt niet geheel overeen met de ligging zoals deze momenteel op kaartmateriaal bekend is. Om dit nader in beeld te brengen en het bestaande kaartmateriaal te kunnen corrigeren moet voor deelgebied 3 geconcludeerd worden dat indien daar grondverstorende maatregelen gepland worden, een archeologische begeleiding van de werkzaamheden ter plaatse van de aangetoonde linie geadviseerd moet worden. Over de aard en omvang van deze begeleiding beslist het bevoegd gezag. 32

8 Literatuur Arnoldussen, S. (red.), 2003: Middeleeuwse bewoning te Bakel-Achter de Molen (Brabant), Leiden. Berkvens, R., 2006: Programma van Eisen Proefsleuvenonderzoek Greenery deelgebied 3 en 4, gemeente Breda, Breda. Calseyde, W. van de (eindred.), 2002, Breda in kaart, Breda. Dyselinck, T., in prep.: Breda Leurse Baan, archeologisch onderzoek, BAAC rapport 05.287, s-hertogenbosch. Hiddink, H., 2005: Archeologisch onderzoek aan de Beekseweg te Lieshout (Gemeente Laarbeek, Noord-Brabant), ZAR 18, Amsterdam. Koopmanschap, H., 2007: Programma van Eisen, Opgraving Greenery 3, gemeente Breda. Koot, C.W./R. Berkvens (red.), 2004: Bredase Akkers Eeuwenoud. 4000 jaar bewoningsgeschiedenis op de rand van zand en klei, Rapportage Archeologische Monumentenzorg 102/Erfgoedstudies Breda 1, Breda Kranendonk, P. et al (red.), 2006: Witte vlekken ingekleurd. Archeologie in het tracé van de HSL-Zuid, Rapportage Archeologische Monumentenzorg 113,Amersfoort. Leenders, K.A.H.W., 2006: Cultuurhistorische Landschapsinventarisatie Gemeente Breda, ErfgoedRapport Breda 1, Breda. Renswoude, J., 2002: De bewoningsgeschiedenis van de vroege Middeleeuwen te Someren. De resultaten van het archeologisch onderzoek op het terrein Waterdael, doctoraalscriptie UvA. Rooze, J.P.M./C.W.A.M. Eimermann, 2005: De belegering van Breda door Spinola 1624-1625, Breda. Roymans, N./F. Theuws (red.), 1993: Een en al zand. Twee jaar graven naar het Brabantse verleden, s-hertogenbosch. Theuws, F. et al, 1988: Medieval Settlement at Dommelen, BROB jaargang 38, Amersfoort. Wal, A. ter, in prep.: Breda Heilaar-Noord, defi nitief archeologisch onderzoek, BAAC rapport 06.217, s-hertogenbosch. Weerden, J.F. van der, 2007: Breda Achter Emer, Inventariserend Veldonderzoek door middel van proefsleuven, BAAC rapport 06.310/Archeologische Rapporten Breda 43, s-hertogenbosch. Wieberdink, G.L., 1989: Historische Atlas Noord-Brabant, Haarlem. 33

Wolters-Noordhoff Atlasproducties, 1990: Grote Historische Atlas van Nederland 1:50.000, 4 Zuid-Nederland 1838-1857, Groningen. 34