Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:GHAMS:2014:3775

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Datum uitspraak: 1 november TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)

ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 3 november 2016 TEGENSPRAAK

ECLI:NL:GHDHA:2016:935

Uitspraak. Parketnummer: Datum uitspraak: 17 november 2016 VERSTEK

ECLI:NL:GHAMS:2016:3674

ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061

ECLI:NL:RBASS:2007:BB8355

ECLI:NL:GHDHA:2015:84

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012

ECLI:NL:GHAMS:2015:5213 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHARL:2017:2188

ECLI:NL:RBZUT:2004:AO7273

ECLI:NL:GHLEE:2011:BU1518

ECLI:NL:RBAMS:2011:BU5011

ECLI:NL:RBNNE:2017:1473

ECLI:NL:RBDHA:2014:1006

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 29 november 2016 TEGENSPRAAK

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Uitspraak d.d.: 1 december 2015 TEGENSPRAAK. Promis

ECLI:NL:RBROT:2016:10161

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420

ECLI:NL:OGEAA:2016:411

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

ECLI:NL:RBZUT:2010:BL3511

ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2993

ECLI:NL:GHLEE:2011:BP4388

ECLI:NL:GHAMS:2016:5666 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Strafprocesrecht Bijzondere kenmerken: Hoger beroep Wetsverwijzingen: Wetboek van Strafrecht 197a, geldigheid:

ECLI:NL:GHARN:2004:AQ5960

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Uitspraak d.d.: 2 februari 2016 TEGENSPRAAK Promis

ECLI:NL:GHAMS:2014:264

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 24 augustus 2016.

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 16 februari 2017 TEGENSPRAAK

ECLI:NL:GHLEE:2009:BH4974 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHARL:2013:CA1193

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO7907

ECLI:NL:RBALK:2010:BO9234

ECLI:NL:GHDHA:2017:2291

ECLI:NL:GHDHA:2014:1798

ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499

ECLI:NL:RBAMS:2012:BZ3733

ECLI:NL:RBMAA:2007:BB2790

ECLI:NL:GHAMS:2014:2785 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBUTR:2005:AU7293

arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)

ECLI:NL:RBBRE:2006:AZ2981

ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ1116

ECLI:NL:RBMNE:2016:7744

ECLI:NL:GHAMS:2016:2091 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHARN:2007:208

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 10 februari 2015.

ECLI:NL:GHDHA:2014:2351

ECLI:NL:GHAMS:2017:1213

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

ECLI:NL:GHSGR:2000:AD9850

ECLI:NL:GHARN:2008:BG4042

ECLI:NL:GHSHE:2015:2029

onder parketnummer 01/ dat: hij in of omstreeks de periode van 12 december 2005 tot en met 19 december 2005 te Helmond, in elk geval in Neder

ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5999

ECLI:NL:GHSGR:2010:BO0993

ECLI:NL:GHSGR:2009:BK5211

ECLI:NL:GHAMS:2017:3023 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBUTR:2011:BT1675

ECLI:NL:GHARL:2015:2905

ECLI:NL:RBARN:2001:AD4391

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN2158

ECLI:NL:RBUTR:2011:BR2992

ECLI:NL:RBAMS:2015:10245

ECLI:NL:GHAMS:2016:1483 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ0508

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ1377

ECLI:NL:RBGEL:2016:1041

ECLI:NL:RBROT:2017:2554

ECLI:NL:RBMAA:2011:BP5002

ECLI:NL:RBASS:2011:BR5599

ECLI:NL:RBMAA:2005:AU2647

ECLI:NL:GHSGR:2008:BO1540


ECLI:NL:GHLEE:2010:BL7457 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4692

ECLI:NL:RBOVE:2016:1480. Datum uitspraak: Datum publicatie: Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg - meervoudig.

ECLI:NL:GHLEE:2010:BM5215 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Parketnummer: /17 Uitspraak: 2 november 2018 Tegenspraak

ECLI:NL:GHARN:2006:AX3957

ECLI:NL:GHLEE:2010:BN1717 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBUTR:2004:AR8109

ECLI:NL:RBALM:2009:BK1269

ECLI:NL:GHSHE:2015:738

ECLI:NL:GHLEE:2010:BM4290 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBOBR:2017:4416

ECLI:NL:RBZLY:2009:BK6655

Uitspraak RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE KAMER (VERKORT VONNIS)

LJN: BF8034, Rechtbank Arnhem, 05/

ECLI:NL:GHAMS:2017:2691 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHARL:2015:2577

ECLI:NL:RBMAA:2006:AY6572

ECLI:NL:RBZUT:2007:AZ5655

ECLI:NL:GHSHE:2017:978

Transcriptie:

ECLI:NL:GHAMS:2010:BY2056 Instantie Datum uitspraak 03-05-2010 Datum publicatie 02-11-2012 Gerechtshof Amsterdam Zaaknummer 23-005530-08 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerkenhoger beroep Inhoudsindicatie Vrijgesproken van moord. Veroordeeld ter zake van doodslag (met mes in lichaam steken) Wetsverwijzingen Wetboek van Strafrecht 287 Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak parketnummer: 23-005530-08 datum uitspraak: 3 mei 2010 TEGENSPRAAK VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 oktober 2008 in de strafzaak onder parketnummer 13-524299-07 tegen [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande, thans gedetineerd in PI. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 30 september 2008 en op de terechtzitting in hoger beroep van 19 april 2010. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht. Tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd dat: hij op of omstreeks 12 augustus 2007 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en al dan niet met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet (en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg) (met kracht) met een mes, althans een hard en/of scherp voorwerp, meermalen, althans éénmaal in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken en/of geprikt, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten (poging tot) afpersing (in vereniging) en/of (poging tot) diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld (in vereniging) van enig(e) goed(eren), te weten geld en/of goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer], in ieder geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren; en/of hij op of omstreeks 12 augustus 2007 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ecli:nl:ghams:2010:by2056 1/6

het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van geld en/of goederen van zijn/hun gading, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), naar die [slachtoffer] is/zijn toegegaan en/of tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd/geschreeuwd dat -zakelijk weergegeven- die [slachtoffer] hem, verdachte en/of zijn mededader(s) geld moest geven, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (met kracht) (met gebalde vuist(en)) heeft/ hebben geslagen en/of gestompt en/of (vervolgens) (met kracht) met een mes, althans een hard en/of scherp voorwerp, in het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben gestoken en/of geprikt, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden; en/of hij op of omstreeks 12 augustus 2007 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen en/of geld van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan dat misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, naar die [slachtoffer] is/zijn toegegaan en/of tegen die [slachtoffer] heeft/ hebben gezegd/geschreeuwd dat -zakelijk weergegeven- die [slachtoffer], verdachte en/of zijn mededader(s) geld moest geven, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (met kracht) (met gebalde vuist(en)) heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of (vervolgens) (met kracht) met een mes, althans een hard en/of scherp voorwerp, in het lichaam van die [slachtoffer] heeft/ hebben gestoken en/of geprikt, tengevolge waarvan die voornoemde [slachtoffer] is overleden; Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad. Vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank. Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard ter zake van het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde, voor zover dit meer omvat dan de doodslag, en ter zake van het tweede en derde cumulatief/alternatief ten laste gelegde. Ter onderbouwing van dit verweer heeft de raadsman gesteld dat niet vaststaat dat de verdachte ook ten aanzien van moord en gekwalificeerde doodslag door Spanje aan Nederland zou zijn overgeleverd. Dat de verdachte heeft ingestemd met zijn overlevering maakt dat niet anders. Immers, uit de akte van overlevering blijkt niet in hoeverre de verdachte is geinformeerd, zodat niet vaststaat dat hij wist dat hij, zoals de advokaat-generaal heeft gesteld, voor meer dan uitsluitend doodslag werd overgeleverd en voorts heeft hij geen afstand gedaan van het specialiteitsbeginsel. Hetgeen in het door Nederland uitgevaardigde Europees Arrestatiebevel (EAB) van 17 augustus 2007 en/of in het Spaanse overleveringsbesluit van 29 augustus 2007 meer of anders is vermeld, doet hieraan niet af. Het hof overweegt hiertoe als volgt. Omdat de verdachte na het onderhavige feit was gevlucht, heeft het Openbaar Ministerie op 17 augustus 2007 voornoemd EAB uitgevaardigd. Op 26 augustus 2007 heeft de verdachte zich vrijwillig bij de Spaanse politie gemeld en wordt hij op grond van de internationale signalering aangehouden. Bij bevel van 29 augustus 2007 is door de Spaanse overleveringsrechter de overlevering van de, hiermee instemmende, verdachte aan Nederland bevolen. In dit bevel en in de akte van overlevering van 6 september 2007 wordt vermeld dat de overlevering geschiedt ter zake van un delito de HOMICIDIO, hetgeen is vertaald met doodslag. De raadsman trekt hieruit de conclusie dat overlevering voor "moord" en "gekwalificeerde doodslag" kennelijk niet door de Spaanse overleveringsrechter is toegestaan. Bovenbeschreven bevel van de Spaanse overleveringsrechter moet naar het oordeel van het hof in samenhang met het daaraan ten grondslag liggende EAB worden gelezen (zie: HR 27 november 2007, LJN: BB3994). Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Nederlands recht strafbaar feit, dat in het EAB feitelijk als volgt is omschreven zakelijk weergegeven : Op zondag 12 augustus (hof: 2007) wordt in een woning aan de [adres] (hof: te Amsterdam) het stoffelijk overschot van [slachtoffer] aangetroffen. Hij zou, naar later uit gerechtelijke sectie is gebleken, door een messteek om het leven zijn gekomen. Uit getuigenverklaringen blijkt dat het http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ecli:nl:ghams:2010:by2056 2/6

slachtoffer is neergestoken door een Bulgaarse man die [verdachte] (hof: naar later blijkt [verdachte]) zou zijn genaamd. In de Spaanstalige versie van het EAB is het bovenbeschrevene vertaald als: Homicidio/ asesinato (Artículo 287/ 289 del Código Penal). Uit het feitelijk omschreven onderzoek in het EAB blijkt naar het oordeel van het hof dat overlevering van de verdachte is verzocht voor een strafrechtelijk onderzoek in Nederland naar het ruimere begrip van een misdrijf tegen het leven gericht. Te dien einde is ook als strafbaar feit in dit bevel aangekruist het zogenaamde Lijst I-feit Moord en doodslag, zware mishandeling. Een zeer beperkte uitleg van de gebezigde kwalificatie en de naar aanleiding daarvan door de Spaanse rechter toegestane overlevering, zoals door de raadsman wordt voorgestaan, strookt naar het oordeel van het hof niet met de inhoud van het EAB en de grondgedachte van het Kaderbesluit van de Europese Unie betreffende het Europees aanhoudingsbevel (het Kaderbesluit), te weten dat de toepassing geschiedt op basis van wederzijds vertrouwen in elkanders rechtsstelsels. De verplichting om het EAB van een andere lidstaat, overeenkomstig het bepaalde in artikel 1 van het Kaderbesluit, ten uitvoer te leggen staat voorop. Bovendien staat (zie HR 27 november 2007, LJN: BB3994) het feitbegrip in artikel 27 van het Kaderbesluit het vorenstaande niet in de weg. Het hof gaat er van uit dat, gelet op vorenstaande gedachte en de inhoud van het bevel tot overlevering gelezen in samenhang met het EAB, erop mag worden vertrouwd dat de Spaanse overleveringsrechter de overlevering niet alleen voor ongekwalificeerde doodslag maar ook voor moord en gekwalificeerde doodslag toelaatbaar heeft geoordeeld. Het hof neemt daarbij tevens in aanmerking dat er pas aanleiding zou kunnen zijn om van dit tussen de Lid-Staten van de Europese Unie geldend vertrouwensbeginsel af te wijken als er sterke aanwijzingen zijn dat met betrekking tot de overleveringsprocedure evidente schendingen van het daarbij geldende recht hebben plaatsgevonden. Het hof kan aan de stukken en het door de raadsman in eerste aanleg gestelde geen zodanige aanwijzingen ontlenen. Op grond van het vorenstaande komt het hof tot het oordeel dat de overlevering van de verdachte door de Spaanse rechter is ingewilligd voor zover thans van belang - voor het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde, te weten moord dan wel (gekwalificeerde)doodslag. Het openbaar ministerie is aldus ontvankelijk in de vervolging van de verdachte voor het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde. Het verweer wordt verworpen. Ten aanzien van het tweede en derde cumulatief/alternatief ten laste gelegde dient het openbaar ministerie op grond van het vorenbeschrevene niet-ontvankelijk te worden verklaard. Het hof is, met de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat hiervoor in eerste instantie geen overlevering is verzocht, de verdachte op geen enkel moment afstand heeft gedaan van het specialiteitsbeginsel, en op de op 24 juli 2008 uitgevaardigde aanvulling op het hiervoor genoemde EAB nog niet is beslist. Bewijsoverweging ten aanzien van het eerste cumulatief/ alternatief ten laste gelegde De voorbedachte raad De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat er sprake is geweest van moord. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg [slachtoffer] heeft gedood. De verdachte heeft er bewust voor gekozen om na binnenkomst in de woning, al dan niet na een woordenwisseling met het slachtoffer in de woonkamer, een mes van het keukenaanrecht te pakken, naar de woonkamer terug te lopen en het slachtoffer met het mes dood te steken. De advocaat-generaal heeft hierbij gesteld dat de verdachte tussen het moment dat hij uit de woonkamer wegliep, het mes uit de keuken pakte en naar de woonkamer is teruggelopen alle gelegenheid had om zich van de gevolgen van zijn handelen rekenschap te geven. Het hof overweegt als volgt. Voor bewezenverklaring van het bestanddeel met voorbedachten rade is nodig dat komt vast te staan dat het handelen van de verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door hem genomen besluit en dat de verdachte tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Met de advokaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte op 12 augustus 2007 samen met [medeverdachte] naar de woning waar het slachtoffer aanwezig was, is gegaan, teneinde het slachtoffer doelbewust van het leven te beroven. Voor de beoordeling of sprake is van voorbedachte raad is derhalve van belang hetgeen zich in de woning heeft afgespeeld. Uit de stukken en het verhandelde op de terechtzittingen in beide instanties blijkt het volgende. Het betreft een kleine woning. In de gang/ hal achter de voordeur bevindt zich aan de linkerzijde na ongeveer 1 meter de toegang naar de keuken en vervolgens, na een tussenmuurtje van bij benadering 50 cm. de toegang naar de woonkamer in de vorm van een open toog. Het slachtoffer zat bij binnenkomst van de verdachte op een stoel direct links naast de ingang van de woonkamer. In de keuken bevindt zich direct links naast de ingang een fornuis met aansluitend een aanrecht. Het mes waarmee de verdachte heeft gestoken lag op dat aanrecht. De verdachte is niet in de woonkamer geweest. Hij heeft staande in of bij de toog het slachtoffer gevraagd wanneer deze hem het geld dat het slachtoffer hem schuldig was, ging geven. Daarop heeft zich een zeer korte woordenwisseling ontsponnen waaruit bleek dat het slachtoffer het geld niet bij zich had en dat het slachtoffer de ruzie elders wilde uitpraten. Op enig moment heeft de verdachte het op het aanrecht liggende mes gepakt en is het slachtoffer opgestaan van zijn stoel. Op dat http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ecli:nl:ghams:2010:by2056 3/6

moment zien de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] vanuit de woonkamer zakelijk weergegevendat de verdachte een mes van achter zijn rug- tevoorschijn haalt en van boven naar beneden een stekende/slaande beweging naar het slachtoffer maakt, waarna het slachtoffer, naar later blijkt dodelijk gewond, op de grond valt. Daargelaten dat niet met zekerheid is vast te stellen op welk moment de verdachte het mes heeft gepakt, heeft het hof niet de overtuiging bekomen dat de verdachte gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Het hof acht dit onverenigbaar met zowel de korte tijdspanne waarin de ruzie zich afspeelde als de zeer korte afstand tot de plaats waar het mes lag. Gelet hierop gaat het hof er van uit dat er sprake is geweest van een plotselinge opwelling bij de verdachte toen het slachtoffer opstond en niet leek in te gaan op verdachtes dringende verzoek tot betaling. Aan deze conclusie draagt bij dat de verdachte er geen enkel belang bij had om het slachtoffer om het leven te brengen, aangezien, zo valt uit de verklaringen van de verdachte en overigens van getuigen op te maken, het de verdachte er alles aan gelegen was zijn geld van het slachtoffer te ontvangen. Naar het oordeel van het hof en in overeenstemming met hetgeen de verdediging heeft gesteld, dient de verdachte derhalve van de ten laste gelegde moord te worden vrijgesproken. De (gekwalificeerde) doodslag Ten aanzien van de ten laste gelegde doodslag is door de raadsman geen verweer gevoerd. Met de advokaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat van gekwalificeerde doodslag zoals in het eerste cumulatief/ alternatief ten laste gelegde omschreven, niet is gebleken zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Nu door de raadsman uitdrukkelijk is gesteld dat geen beroep wordt gedaan op (putatief) noodweer of noodweerexces, behoeft een eventuele aan het steken voorafgaande schermutseling dan wel slaande bewegingen geen bespreking. Naar het oordeel van het hof is opzet op doodslag bewezen. Het met een krachtige bovenhandse beweging steken met een mes in de borstkas van het slachtoffer is een gedraging die reeds naar haar uiterlijke verschijningsvorm en naar algemene ervaringsregelen kan worden aangemerkt als gericht op de dood van het slachtoffer, waaraan niet afdoet een mogelijke beweging van het slachtoffer in de richting van het mes. Derhalve acht het hof op grond van het vorenoverwogene wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder het eerste cumulatief/ alternatief, ten aanzien van doodslag, is ten laste gelegd. Bewezen verklaarde Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder het eerste cumulatief/ alternatief ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 12 augustus 2007 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met kracht met een mes in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden. Hetgeen onder het eerste cumulatief/ alternatief meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezen verklaarde levert op: doodslag. Strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is. Oplegging van straf De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor moord veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor moord zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd. http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ecli:nl:ghams:2010:by2056 4/6

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft op brute wijze, in het bijzijn van anderen die daardoor hevig zijn geschokt, een medemens het leven ontnomen. Het slachtoffer betrof een vader en echtgenoot die midden in het leven stond. Een dergelijke daad is een van de zwaarste misdrijven die de strafwet kent. Aan de familie van het overleden slachtoffer, en in het bijzonder zijn vrouw en twee kinderen, is een onherstelbaar verlies en groot verdriet toegebracht. De ervaring leert voorts dat een ernstig misdrijf als dit in de samenleving gevoelens van angst en onveiligheid teweeg brengt. Het hof acht, anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal, geen voorbedachte raad op de dood van het slachtoffer bewezen. Het hof vindt daarin aanleiding om een lagere straf op te leggen dan door de rechtbank is gedaan en door de advocaat-generaal is geëist. Voorts neemt het hof in aanmerking de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en, in dat licht bezien, de oorzaak van de ruzie tussen de verdachte en het slachtoffer die tot de steekpartij met dodelijke afloop heeft geleid. De verdachte zou voor het slachtoffer werkzaamheden hebben verricht en van hem nog een restbedrag van ongeveer EUR 2000,00 euro tegoed hebben gehad. Ondanks herhaald aandringen van de verdachte bleef betaling door het slachtoffer achterwege. De verdachte is als enige financieel verantwoordelijk voor zijn gezin met drie kinderen in Bulgarije. Eén van de kinderen van de verdachte moest worden geopereerd aan een hazenlip, waarvoor geld nodig was. Een ander kind is geestelijk gehandicapt. Een en ander heeft het gedrag van de verdachte ongetwijfeld beïnvloed, zonder dat dit overigens een excuus kan vormen voor hetgeen de verdachte heeft gedaan. Het hof heeft voorts in aanmerking genomen dat de verdachte ter zitting blijk heeft gegeven van oprecht berouw van en diepe schaamte voor zijn handelen. Het hof heeft bij zijn straftoemeting ten slotte in aanmerking genomen dat, blijkens een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 9 april 2010, de verdachte in Nederland niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf is gegrond op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht. Dit wettelijke voorschrift wordt toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde. De gezamenlijke vordering van de benadeelde partijen [benadeelde partijen] De benadeelde partijen als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering hebben zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door hen geleden schade als gevolg van het aan verdachte ten laste gelegde. De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een gezamenlijke vordering van EUR 35.000,00 hetgeen ook in eerste aanleg is gevorderd. Een gedeelte van de vordering is in eerste aanleg toegewezen. De vordering is voor het overige nietontvankelijk verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partijen als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen materiële schade hebben geleden. Deze schade wordt toegewezen ten aanzien van de gemaakte reiskosten voor de begrafenis (EUR 874,64), de kosten voor het grafmonument (EUR 1.365,00) en de kosten die zijn gemoeid met het verkrijgen van een verklaring van erfrecht (EUR 309,40), omdat deze van zo eenvoudige aard zijn dat deze zich lenen voor behandeling en toewijzing in het strafgeding. Het gevorderde bedrag aan materiële schade wordt derhalve toegewezen tot een bedrag van EUR 2549,04. De overigens gevorderde materiële schade komt niet voor toewijzing in deze strafzaak in aanmerking, aangezien de aard van de opgevoerde schadeposten te onduidelijk is. Zoals reeds ter zitting is opgemerkt kan het hof zich immers geen oordeel vormen over opgevoerde nota s die in een voor het hof niet begrijpelijke taal zijn gesteld, terwijl overigens de opgevoerde schadeposten niet zijn voorzien van een tot die nota s herleidbare toelichting of een gespecificeerd en nader onderbouwd overzicht van die kosten is overgelegd. Het hof is voorts van oordeel dat dat deel van de schadevordering dat ziet op de immateriële schade van de benadeelde partijen niet van zo eenvoudige aard is, en ook niet zodanig is gespecificeerd en onderbouwd, mede gezien in het licht van de jurisprudentie van de Hoge Raad ten aanzien van de vergoeding van zogeheten affectieve schade, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Deze resterende opgevoerde materiële en immateriële schade kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ecli:nl:ghams:2010:by2056 5/6

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] De benadeelde partij is in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat [benadeelde partij], - de vader van het slachtoffer - behoort tot de kring van voegingsgerechtigden als genoemd in artikel 51a, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering. Het Nederlandse recht kent geen mogelijkheid tot vergoeding van zogeheten affectieschade. Van zogeheten shockschade, die mogelijk wel voor vergoeding in aanmerking zou komen, is niet gebleken, althans een dergelijke schade is onvoldoende onderbouwd. Ten aanzien van erfgenamen geldt dat zij zich kunnen voegen ter zake van hun onder algemene titel verkregen vordering tot schadevergoeding. Blijkens de zich bij de stukken bevindende verklaring van erfrecht is van de benadeelde partijen alleen de hiervoor genoemde [benadeelde partij] als erfgenaam aan te merken. Andere bloed- of aanverwanten van de overledene kunnen zich voegen, mits de overledene ten tijde van het overlijden geheel of ten dele in hun levensonderhoud voorzag (zoals bijvoorbeeld de zoon en dochter van het slachtoffer) of daartoe krachtens rechterlijke uitspraak verplicht was. Hiervan is met betrekking tot [benadeelde partij] niet gebleken. Het hof zal de benadeelde partij dan ook opnieuw niet-ontvankelijk verklaren. Beslissing Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte ter zake van het als tweede en derde alternatief/cumulatief ten laste gelegde. Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder het eerste cumulatief/ alternatief ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven. Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte overigens onder het eerste cumulatief/alternatief meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) jaren. Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht. Wijst de gezamenlijke vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde partijen] wonende te Amsterdam, terzake van het bewezenverklaarde gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting aan hen te betalen een bedrag van EUR 2549,04, te vermeerderen met de door de benadeelde partijen gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil. Verklaart de benadeelde partijen ter zake van het bewezen verklaarde voor het overige nietontvankelijk in hun gezamenlijke vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat deze benadeelde partijen hun vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen. Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] wonende te Amsterdam, ter zake van het bewezen verklaarde niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Dit arrest is gewezen door de negende meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Gonggrijp-van Mourik, mr. H.A. Holthuis en mr. J.L. Bruinsma, in tegenwoordigheid van mr. R. van Leusden, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 mei 2010. http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ecli:nl:ghams:2010:by2056 6/6