6. Overwegingen tot wijziging



Vergelijkbare documenten
VLAREM-wijzigingen betreffende brandveiligheid voor schouwspelzalen en inrichtingen met muziekactiviteiten

V71/pag.1. BIJLAGE VLAREM.V71 - Schouwspelzalen. Art

II. 12 BVCHECK MC Checklist voor de preventie van brand in de mini-crèches

Brandveiligheid. Sven Geens Buitendienst Vlaams-Brabant

7 Belgisch Staatsblad d.d VLAAMSE OVERHEID

ALGEMENE RICHTLIJNEN dansgelegenheden en dansactiviteiten

BIJLAGE 5/1: REACTIE BIJ BRAND

VOORAL DE ALINEA S IN HET ROOD ZIJN ZEER BELANGRIJK VOOR HET JAARMARKTGEBEUREN

BIJLAGE 5: REACTIE BIJ BRAND : Gedrag bij een brand vanaf de buitenzijde

Wetgeving rond brandveiligheid voor de kinderdagverblijven

Brandveiligheidsnormen en veiligheid in het algemeen

Brandweerzone Centrum

RICHTLIJNEN STAD ANTWERPEN

Brandpreventie in het bedrijfsleven

- Zelfredzaamheid! - Opvang brandweer (IP) - Brandcommando - CP-OPS - KB 2006 NOODPLANNING

Circulaire BRANDPREVENTIE

BRANDVEILIGHEID IN PTI S

Aandachtspunten voor organisatoren van evenementen, manifestaties en fuiven.

Circulaire BRANDPREVENTIE

Mededeling betreffende het besluit van de Vlaamse Regering van 1 oktober 2004 houdende de normen voor de preventie van brand in de mini-crèches

Nieuwbouw en vernieuwbouw Aandachtspunten veiligheid Scholen van morgen

Fireforum Congress 20/11/2018. Maj. Dieter Brants (MSc, PgD Fire Safety Engineer UGent) Robby De Roeck (MSc, PgD Fire Safety Engineer UGent)

Politieverordening inzake preventie van brand en ontploffing van publiek toegankelijke inrichtingen

Brandweerzone Centrum

Prev 1. Wat in de vorige hoofdstukken?

BRANDPREVENTIE. op de arbeidsplaatsen.

Overzicht wetgeving brandpreventie. Ir. Pieter De Munck

Welke elementen ondernemen om oudere appartementsgebouwen veiliger maken

VLAAMSE REGERING. De Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur,

BRANDVEILIGHEID GEBOUWEN VOOR KINDEROPVANG. Ronny Houben

Bijlage 2. Specifieke brandveiligheidsvoorschriften voor groepsopvang als vermeld in artikel 23

Brandpreventie- dossier. Caroline Deleu. Activity Manager B.U. Environment, Safety & Sustainability

Maj. Dieter Brants (MSc, PgD Fire Safety Engineer UGent) Robby De Roeck (MSc, PgD Fire Safety Engineer UGent)

Brandbeveiligingsregels

Kennisname occasioneel evenement met openbaar karakter in vaste inrichting - Optreden Willem Vermandere op 25 februari 2017.

V

Algemene gebruiksvoorschriften behorende bij de omgevingsvergunning voor de activiteit brandveilig gebruik.

24 & 30 november Koninklijk besluit van 12 juli 2012 Wat verandert er? Bijlage 5/1

Adviesverlening & begeleiding Preventie en welzijn. Brand & evacuatie gebruikers gc Berkenhof

Fiche 9 (Analyse): Artikel 52 van het ARAB

CONCEPT VOORSTEL VOOR VEREENVOUDIGING VAN DE VOORSCHRIFTEN VAN HET BOUWBESLUIT 2003 MET EEN RELATIE TOT BEZETTINGSGRAADKLASSEN

Norm NBN S21-204: Brandbeveiliging in gebouwen: Schoolgebouwen 1. ALGEMEEN 2

Brandveiligheid kamerwoningen

AANVRAAG HORECAVERGUNNING

ALGEMENE POLITIEVERORDENING STAD AALST REGLEMENT OP VERHUUR VAN KAMERWONINGEN

VLAAMSE GEMEENSCHAP AMV/ /1026

BELGISCH STAATSBLAD Ed. 2 MONITEUR BELGE

BIJLAGE 6: INDUSTRIEGEBOUWEN. Deze bijlage bepaalt de eisen waaraan het ontwerp, de bouw en de inrichting van industriegebouwen moeten voldoen om:

Intern transport. Ignaas Crombez Malle 31 maart 2015

Project: Verbouw van tot een kinderdagverblijf Kinderdagverblijf Dolfijn te Voorthuizen Adviesrapport brandpreventie

KB van 28 maart 2014 Brandpreventie op de arbeidsplaatsen

Koninklijk besluit van 28 maart 2014 betreffende de brandpreventie op de arbeidsplaatsen (B.S )

Controlelijst brandveiligheid kinderdagverblijven/ basisscholen Naam instelling : Locatie adres : Contactpersoon : Telefoonnummer :

NIEUWBOUW 78 APPARTMENTEN HABITAGE TE HEERHUGOWAARD

OPNAME-RAPPORT APK-KEURING GEBOUWEN. Opsteller. Namens. Datum onderzoek. Aanwezig Naam Namens. Naam bouwwerk. Straat. Gemeente. Bestemming bouwwerk

Arbeidsplaatsen Elektrische installaties - Algemeen. Infodocument

1. Specifieke bepalingen inzake brandveiligheid in dansgelegenheden

HOOFDSTUK XII JEUGDLOKALEN: REGLEMENTERING MET BETREKKING TOT DE BRANDVEILIGHEID IN JEUGDLOKALEN

Lokalen: Brandvoorkoming

De bepalingen m.b.t. het sluitingsuur vermeld in de algemene politieverordening blijven onverminderd gelden. Oppervlakte volledige exploitatie in m²:

Administratieve verordening inzake brandveiligheid in de voor het publiek toegankelijke gebouwen, lokalen en plaatsen.

Politiereglement met betrekking tot de brandveiligheid in horecazaken

Hercontrole (Loze) brandmelding Telefoonnummer: Omschrijving voorschrift NvT NG V AP OT Vluchtwegen / uitgangen

Korte Checklist. 1. Organisatorische aspecten Zorg voor een brandveilige bedrijfsvoering!

Veelgestelde vragen Versie 21/04/2015

Brandveilig afdichten van doorvoeringen in brandwerende wanden

VR DOC.0787/4

1. Fenomeen brand. 2. Voorstelling dienst brandpreventie. 3. Reglementering. 4. Aanvragen, afhandeling, retributie

HORECAREGLEMENT. Dit geldt eveneens bij de overname van een bestaande drankgelegenheid.

stad brugge Leefmilieu

Datum: Beveiliging van radioactieve bronnen tegen het brandrisico Betrokkenheid van de dienst voor fysische controle

Veiligheidsaspecten lt Dirk Vanbaelen Brandweer Hasselt

BIJLAGE 6 & ROOK-EN WARMTE AFVOER IN INDUSTRIEGEBOUWEN

HOOFDSTUK XI - BRANDVEILIGHEID IN HORECAZAKEN: REGLEMENTERING MET BETREKKING TOT DE BRANDVEILIGHEID IN DE HORECAZAKEN

AFD BEPERKING ONTSTAAN BRANDGEVAARLIJKE SITUATIE

REGLEMENT VOOR HET GEBRUIK VAN LOKALEN IN KUNSTACADEMIE TER BEUKEN

Gebruiksreglement polyvalente zaal Serviceflatcomplex Duinenzichterf

Codex over het welzijn op het werk. Boek III.- Arbeidsplaatsen. Titel 3. Brandpreventie op de arbeidsplaatsen

CHECKLIST Brandpreventie

BRANDVEILIGHEID BRANDPREVENTIE -RISICOANALYSE - ALGEMEEN

REGLEMENT VOOR HET GEBRUIK VAN HET ICT-LOKAAL VAN DE STEDELIJKE BASISSCHOOL STAAKTE

Inhoudstafel Tekst Begin

POLITIEREGLEMENT STAD MECHELEN AFDELING 20 Pagina 1

MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP

Brandpreventieverslag & risicoanalyse: Gebouwen - brandveiligheid straat+ nr postnr. Antwerpen. Geachte heer, mevrouw,

Concordantietabel boek III Arbeidsplaatsen van de codex welzijn op het werk

Concordantietabel boek III Arbeidsplaatsen van de codex welzijn op het werk

NBN S Brandbeveiliging in Schoolgebouwen

LAGE GEBOUWEN MIDDELHOGE GEBOUWEN HOGE GEBOUWEN

HOOFDSTUK I. Definities

Brandpreventie. Werk nr Datum: HOOFDGEBOUW (2014)

AMS1 Schiphol-Rijk. Brandveiligheid in het kader van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen

PERIODIEKE CONTROLES MET BETREKKING TOT BRANDBESTRIJDING

STAPPENPLAN BEOORDELING BRANDVEILIGHEID volgens Bouwbesluit 2012 UTILITEITSGEBOUWEN. Kenmerk: 2013-R-V1.2

TECHNISCH BUREAU VERBRUGGHEN VADEMECUM ELEKTRICITEIT RUIMTEN VAN ELEKTRISCHE INSTALLATIES Artikel A.R.E.I

FICHE UITRUSTING VAN DE ARBEIDSPLAATSEN

REGLEMENT VERHUUR TITEL I : ALGEMEENHEDEN

E1.1 Algemene richtlijnen evacuatie DOC.NR.: Controle REVISIE: 0 DATUM: PAGINA: 1

Uitgebreide toelichting over controle en onderhoud van beschermingsmiddelen tegen brand

Branden in parkeergarages Problematiek

Transcriptie:

6. Overwegingen tot wijziging 6.1 Voorgestelde wijzigingen Volgende wijzigingen in de rubriekenlijst zijn aangewezen: - Behoud van rubriek van 32.1 maar een verfijning van de indeling in functie van de capaciteit van de inrichting. Verschillende manieren van indelen zijn mogelijk: op basis van de oppervlakte of op basis van het maximaal aantal personen die aanwezig kunnen zijn. Hiertoe verwijzen we naar de beschrijving verder in de tekst. - Rubriek 32.2.1 wordt best onderverdeeld in bijko mende subrubrieken in functie van de aard van de inrichting en eventueel de capaciteit. Een eerste subrubriek kan bestaan uit bioscopen, schouwburgen, variététheaters en polyvalente zalen. Een tweede subrubriek uit zalen voor sportmanifestaties en overdekte sportstadia. Desgewenst kan een derde subrubriek bestaan uit culturele centra en expositieruimten. Men kan zich wat betreft de voorwaarden laten inspireren door de indeling van publiektoegankelijke inrichtingen in Frankrijk. - De rubrieken 32.3 en 32.5 worden best samengevoegd gezien de aard van de risico s op het vlak van brandveiligheid en de bezoekersdensiteit vergelijkbaar zijn. In Frankrijk zijn de voorwaarden op het vlak van brandveiligheid voor spelzalen en dansgelegenheden gelijk. Deze benadering kan eveneens overwogen worden indien een onderscheid in de voorwaarden gemaakt wordt in functie van de maximale bezettingsgraad. - De overige rubrieken kunnen behouden blijven zoals geformuleerd. Onderscheid van inrichtingen in functie van de capaciteit Zowel in Nederland als in Frankrijk wordt gewerkt met klassen of categorieën van inrichtingen in functie van het totaal aantal aanwezige personen. De schaalgrootte van een inrichting heeft immers een belangrijke impact op de veiligheid van het publiek. In Nederland wordt in het Bouwbesluit voor inrichtingen met een bijeenkomstfunctie onderscheid gemaakt tussen de volgende klassen op basis van de bezettingsgraad: klasse in m 2 gebruiksoppervlakte per persoon bezettingsgraad in m 2 verblijfsoppervlakte per persoon B1 > 0,8-2 > 0,5-1,3 B2 > 2-5 > 1,3-3,3 B3 > 5-12 > 3,3-8 B4 > 12-30 > 8-20 B5 > 30 > 20 De indeling in bezettingsgraadklassen werd geïntroduceerd om nuances aan te brengen in het gewicht van de voorschriften. Voor zover gebouwen in de praktijk op verschillende manieren kunnen worden gebruikt, zijn klassen te onderscheiden naar het gemiddeld aantal aanwezige info@abesco.be KBC 734-0040250-04 BBL 335-0554364-55 btw be 439 771 571 Esperantolaan 13 bus 3 3300 Tienen tel 016-78 19 20 fax 016-78-19-21

Abesco 2 personen per m 2 vloeroppervlakte aan verblijfsgebied. Het Bouwbesluit onderscheidt twee soorten bezettingsgraadklassen, te weten m 2 gebruiksoppervlakte per persoon en m 2 vloeroppervlakte aan verblijfsgebied per persoon. De klassen lopen van klasse B1 tot klasse B5 waarbij B1 het kleinste aantal meters per persoon, ofwel, het grootste aantal personen per m 2 weergeeft en B5 de lichtste bezettingsgraad is met het grootste aantal m 2 per persoon. Het is de bedoeling dat de exploitant bij zijn vergunningsaanvraag kenbaar maakt voor welke klasse hij opteert. Dit bepaalt vervolgens het niveau van eisen die aan de desbetreffende gebruiksfunctie wordt gesteld. Nadrukkelijk wordt opgemerkt dat de bezettingsgraad niet uitsluitend per gebruiksfunctie wordt bepaald, maar ook, afhankelijk van het voorschrift, bijvoorbeeld per gebouw, rookcompartiment of verblijfsgebied. In de praktijk is gebleken dat de voorschriften voor de zwaarste bezettingsgraadklasse (B1) bij een extreem hoge bezettingsgraad tekortschoten. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de situatie in discotheken. De ervaringen bij de brand in Volendam indachtig is de bezettingsgraadklasse B1 begrensd (Stb. 2002, 203). Een hogere bezetting is dan niet toegestaan tenzij betrokkene met een beroep op de gelijkwaardigheidsbepaling aantoont dat dezelfde mate van veiligheid wordt geboden als beoogd met het desbetreffende voorschrift. In Duitsland worden de volgende criteria gehanteerd voor de bepaling van het mogelijk aantal bezoekers: Zitplaatsen aan tafels: 1 persoon/m 2 gebruiksoppervlakte Zitplaatsen in rijen en staanplaatsen: 2 personen/m 2 gebruiksoppervlakte Staanplaatsen op tribunetrede: 2 personen/lopende m tribunetrede Ingeval van tentoonstellingsruimten: 1 persoon/m 2 gebruiksoppervlakte In Frankrijk worden de publiek toegankelijke gebouwen onderverdeeld in verschillende categorieën op basis van hun capaciteit: categorie categorie 1 categorie 2 categorie 3 categorie 4 categorie 5 criteria meer dan 1 500 personen tussen 701 en 1 500 personen tussen 301 en 700 personen 300 personen en minder met uitzondering van de gebouwen opgenomen in categorie 5 aantal personen kleiner dan de drempel afhankelijk van het type van gebouw De drempels voor de relevante inrichtingen zijn in onderstaande tabel weergegeven: aard inrichting criteria L bioscopen e.d. 20 personen ondergronds / 100 personen op verdieping / 120 in totaal P spelzalen 20 personen ondergronds / 100 personen op verdieping / 120 in totaal V culturele centra 100 personen ondergronds / 200 personen op verdieping / 300 in totaal X overdekte sportstadia 100 personen ondergronds / 100 personen op verdieping / 200 in totaal Deze 5 categorieën worden ondergebracht in 2 groepen: Groep 1: categorie 1 t/m 4 Groep 2: categorie 5

Abesco 3 Voor de ERP van de 1 ste groep wordt voor de bepaling van het aantal personen rekening gehouden met het publiek en het personeel. Voor de ERP van de 2 de groep wordt enkel rekening gehouden met het publiek. Rekening houdend met de verdeling van de omvang van de schouwburgen en bioscoopcomplexen in Vlaanderen stellen we voor te werken met 2 subrubrieken in functie van het maximaal aantal aanwezige personen inclusief het tewerkgestelde personeel. Rubriek 32.2.1 schouwburgen, theaters en bioscopen < 500 klasse 2 Rubriek 32.2.1 schouwburgen, theaters en bioscopen 1000 klasse 1 Wat betreft de dansgelegenheden kan gewerkt worden met een verdeling op basis van het maximaal aantal aanwezige personen of op basis van de vloeroppervlakte die publiek toegankelijk is zoals nu reeds gebeurt als ondergrens voor indeling. Rubriek 32.1. dansgelegenheden < 100 m 2 niet-ingedeeld Rubriek 32.1. dansgelegenheden 100 m 2 < 500 m 2 klasse 2 Rubriek 32.1. dansgelegenheden 500 m 2 klasse 1 Het voordeel van deze benadering is dat de exploitatievoorwaarden, indien nodig, kunnen aangevuld worden door bijkomende voorwaarden of afwijkingen in de procedure van eerste aanleg kunnen behandeld worden. De huidige bepalingen omtrent de exploitatievoorwaarden van de inrichtingen behorend tot rubriek 32 ontspanningsinrichtingen, zijn gedateerd en behoeven een actualisatie. Bij de actualisatie werden volgende uitgangspunten gehanteerd: - De milieuwetgeving is een gewestelijke materie: de op te stellen bepalingen moeten kaderen binnen de Vlaamse bevoegdheden. - Op het vlak van brandveiligheid bestaat een belangrijk pakket federale wetgeving: de op te stellen bepalingen moeten coherent zijn met de reeds bestaande wetgeving. - De publieke veiligheid dient in alle gevallen, zowel in bestaande als in nieuwe inrichtingen, voldoende gegarandeerd te zijn: nieuwe inrichtingen ondergebracht in bestaande gebouwen dienen eveneens aan de federale brandnormen te voldoen. Voor bestaande inrichtingen worden minder strikte gebouwtechnische maatregelen opgelegd, doch dienen uitrustingstechnische voorschriften en voorschriften op het vlak brandinterventie voldoende waarborgen te bieden op een gelijke graad van bescherming. - De exploitatievoorwaarden dienen dusdanig te zijn dat willekeur of verschillen t.g.v. locale voorzieningen, zoveel als mogelijk worden uitgesloten: eventuele afwijkingen zijn gebaseerd op een gelijke graad van bescherming en niet op de interventiemiddelen van de lokale brandweer. - De eisen gesteld aan de inrichtingen en de garantie op gelijkvormigheid zijn functie van de risicograad van de inrichting: inrichtingen met een grotere bezoekerscapaciteit worden onderworpen aan striktere voorwaarden. - De beoordeling van de milieuvergunningsaanvraag en het toezicht op de exploitatie moet gebaseerd zijn op een volledig gedocumenteerd dossier: iedere inrichting dient te beschikken over een branddossier waarvan de inhoud ondubbelzinnig is vastgelegd. - De behandeling van milieuvergunningsaanvragen gebeurt bij voorkeur op een uniforme wijze: gezien een groot aantal van de inrichtingen, vallend onder rubriek

Abesco 4 32, beheerd worden door gemeentebesturen is het, zeker voor de grotere inrichtingen, aangewezen deze te behandelen op een hoger niveau dan het gemeentelijke. Wijzigingen VLAREM I Rubriek 32 omvat de ontspanningsinrichtingen. Deze zijn momenteel onderverdeeld in 9 subrubrieken. De voorgestelde wijzigingen hebben betrekking op de groepering van de inrichtingen in subrubrieken en de klasse-indeling per subrubriek. Verder worden wijzigingen aangebracht in kolom 4 bemerkingen. Hergroepering De indeling in subrubrieken is gebaseerd op een analyse van de elementen die relevant zijn op milieutechnisch vlak en op het vlak van publieksveiligheid. Belangrijkste wijziging op dit vlak is de groepering geautomatiseerde kegelbanen en lunaparken gezien deze inrichtingen gekenmerkt worden door een beperkt bezoekersaantal en elektrisch aangedreven gebruiksapparatuur. De rubriek 32.2 schouwspelzalen wordt eveneens herverdeeld met als doel een betere scheiding te bekomen tussen enerzijds zalen met als hoofdbestemming sportmanifestaties en anderzijds zalen met als hoofdbestemming (cultuur)voorstellingen. Klasse-indeling De verschillende subrubrieken worden ingedeeld op basis van de capaciteit van de inrichting. Voor de subrubriek 32.1 feestzalen en dansgelegenheden werd geopteerd het bestaande criterium, m 2 publiektoegankelijke ruimte, te weerhouden aangezien het een eenvoudig te objectiveren criterium betreft. Rekening houdend met een minimaal vereiste vloeroppervlakte van 0,5 m 2 per persoon (zie Bouwbesluit Nederland) komt de grens voor het toewijzen aan klasse 1 overeen met een capaciteit van 1 000 personen. Voor de subrubriek 32.2 wordt zowel voor bioscopen, schouwburgen e.d. als voor overdekte sportstadia gewerkt met een personencapaciteit. Hierbij wordt niet enkel de bezoekerscapaciteit meegenomen maar ook het aanwezige personeel, dit in analogie met de Franse wetgeving omtrent publiektoegankelijke gebouwen, ERP. De bezoekerscapaciteit omvat niet enkel de vaste zitplaatsen maar ook de beschikbare plaatsen op tijdelijke of mobiele tribunes en de staanplaatsen in de daartoe bestemde zones. In deze laatste wordt eveneens rekening gehouden met een minimale verblijfsruimte van 0,5 m 2 per persoon. De capaciteiten die opgegeven worden, zijn deels gebaseerd op het ERP. Het is aan te bevelen een gedetailleerd onderzoek te doen naar de capaciteit van de ontspanningsinrichtingen in Vlaanderen. Ondermeer de VVC vzw (Vereniging Vlaamse Cultuur- en gemeenschaps-centra) blijkt niet over deze gegevens te beschikken. Kolom 4 Bemerkingen Het verplichte advies van het Agentschap Zorg en Gezondheid wordt geschrapt. Er wordt geoordeeld dat de mogelijkheid tot het aanvragen van een tijdelijke vergunning geen geschikte oplossing vormt voor het probleem van voorstellingen in zalen van scholen, parochies e.a. Er wordt voor geopteerd minimale voorschriften te formuleren die opgenomen zijn in hoofdstuk 6 Niet-ingedeelde inrichtingen. Deze voorschriften omvatten voorwaarden op het vlak van evacuatiewegen, aanwezigheid van signalisatie, noodverlichting en blusmiddelen.

Abesco 5 Wijzigingen Vlarem II Op verschillende plaatsen in Vlarem II worden wijzigingen doorgevoerd. In het hoofdstuk 1.1 worden enkele definities toegevoegd. Hoofdstuk 5.32 wordt zowel wat betreft inhoud als structuur gewijzigd. In hoofdstuk 6 worden minimumvoorschriften opgenomen voor kleine, niet-ingedeelde ontspanningsinrichtingen. Het betreft kleine dansgelegenheden (< 100 m 2 publiektoegankelijke ruimte) en kleine polyvalente zalen (capaciteit < 100 personen). Hoofdstuk 1.1 In Hoofdstuk 1.1 wordt een verwijzing opgenomen naar de federale brandnorm, in het bijzonder bijlage 5 omtrent de eigenschappen van materialen bij brand. Verder wordt een toevoeging gedaan omtrent de vereisten gesteld aan de branddeskundige zoals verder bedoeld in de bepalingen van hoofdstuk 5.32. Deze kan eventueel ook toegevoegd worden in hoofdstuk 1.3 als men een erkenning wenst te introduceren voor de branddeskundige. Hoofdstuk 5.32.1 algemene bepalingen De bestaande voorschriften van hoofdstuk 5.32 worden gesaneerd door het verder groeperen van algemene voorschriften (bijv. voorwaarden elektrische uitrusting) en het beperken van gedetailleerde uitvoeringsvoorschriften. De voorschriften voor de verschillende subrubrieken zijn telkens opgebouwd volgens dezelfde structuur: - Bouw - Evacuatiewegen - Rookafvoer - Brandvoorkoming en bestrijding Bij het formuleren van de voorwaarden op het vlak van brandweerstand en evacuatie werd er voor geopteerd geen onderscheid te maken in de voorwaarden in functie van de locatie van de inrichting binnen een gebouw (kelder, gelijkvloers, hogere etage). In het Franse ERP evenals in de federale brandnormen, wordt dit wel gedaan. Naar analogie met andere gebouwen met een verhoogd risico op slachtoffers bij brand, wordt de verplichting geïntroduceerd te beschikken over een brandveiligheiddossier. Het opstellen van het brandveiligheiddossier wordt gecoördineerd door een branddeskundige aangesteld door de exploitant. De branddeskundige dient te beschikken over de nodige competentie. Aanvullend wordt in functie van de capaciteit van de inrichting, een verplichte, periodieke inspectie door de brandweer voorzien. De bevindingen van deze inspectie worden toegevoegd aan het brandveiligheiddossier. De afstapfrequentie is naar analogie van de ontwerpteksten brandveiligheid ouderenvoorzieningen dat principieel door de Vlaamse Regering werd goedgekeurd op 16/06/2010. In het huidige ontwerp is geen consequentie gekoppeld aan het beschikken over een negatief brandweerattest. De milieuvergunning wordt er van rechtswege niet door opgeheven. Wat betreft de eisen gesteld aan de elektrische voorzieningen, zijn de voorgestelde bepalingen geïnspireerd op de federale brandnormen en de bepalingen van het Franse ERP. Gezien het technische uitrusting betreft, kan deze ook in bestaande, eventueel beschermde gebouwen gerealiseerd worden. Versoepeling van de brandnormen, wat betreft het aspect elektrische (nood)voorzieningen, is bijgevolg niet te verdedigen op basis van technische en economische haalbaarheid. Temeer daar onderhavige inrichtingen ingeval van brand een verhoogd risico op slachtoffers kennen, gezien het groot aantal aanwezigen.

Abesco 6 Wat betreft de signalisatie blijven de bestaande bepalingen behouden, in acht genomen dat de verwijzingen naar het ARAB vervangen worden door verwijzingen naar de Codex. Verder wordt de huidige bepaling omtrent de signalisatie t.h.v. deuren en vluchtruimten die niet op een uitgang uitgeven, geschrapt. Deze kan eventueel vervangen worden door het symbool van doodlopende weg uit de wegcode. Hoofdstuk 5.32.2 lokalen met dansgelegenheid De voorwaarden op het vlak van de dragende structuren zijn gebaseerd op de basisnorm voor lage gebouwen. De eisen gesteld aan de verlaagde plafonds en de binnenwanden zijn overgenomen uit de basisnorm voor lage gebouwen. De voorwaarden gesteld aan de afwerkingmaterialen zijn overgenomen uit de Franse richtlijnen m.b.t. ERP. De wijze van uitvoering van de toegang tussen een overdekte parking en de dansgelegenheid is overgenomen uit de Franse richtlijnen m.b.t. ERP. De voorwaarden gesteld op het vlak van de evacuatiewegen zijn gebaseerd op de Franse richtlijnen m.b.t. ERP. De voorwaarden zijn strenger dan de federale brandnormen voor inrichtingen met meer dan 500 werknemers. De maximale loopafstand binnen een compartiment tot een uitgang is afkomstig uit de federale brandnorm voor middelhoge gebouwen. De voorwaarden op het vlak van rookafvoer zijn gebaseerd op de Franse richtlijnen m.b.t. ERP. De voorwaarden m.b.t. waarschuwing en alarmering zijn gebaseerd op de Franse richtlijnen m.b.t. ERP. De voorwaarden m.b.t. brandbestrijding zijn gebaseerd op de federale brandnormen. De voorwaarden m.b.t. noodplanning zijn een interpretatie van art. 52.10.6 van het ARAB waar een werkgever met meer dan 50 werknemers verplicht is een interventieploeg op te richten. Het aantal bezoekers in een dansgelegenheid is een veelvoud van dit aantal, terwijl het aantal personeelsleden vaak beperkt is. Hoofdstuk 5.32.3 Schouwspelzalen De voorwaarden gesteld aan de bouw zijn gebaseerd op de federale brandnormen waar werd uitgegaan van de voorwaarden voor middelhoge gebouwen. Voor inrichtingen die kunnen aanzien worden als een laag gebouw, werden de voorwaarden m.b.t. structurele elementen uit de federale brandnorm voor lage gebouwen weerhouden. De eisen met betrekking tot de bijkomend verplicht te compartimenteren lokalen is enerzijds gebaseerd op de brandnormen en anderzijds op de bepalingen van de Franse richtlijnen m.b.t. ERP. De voorwaarden gesteld aan de indeling van de zitplaatsen werden overgenomen uit de Franse richtlijnen m.b.t. ERP, de Duitse MVStätt en de bestaande voorschriften. Aangezien de voorschriften erg gedetailleerd zijn, wordt toegevoegd dat een andere indeling van de zitplaatsen is toegestaan mits de effectiviteit van de ontruiming gegarandeerd blijft. Dit kan door het gebruik van specifieke simulatieprogramma s. De voorwaarden m.b.t. de trappen werden behouden uit de bestaande bepalingen. Uit de brandnormen werd de maximale hellingshoek van de trappen overgenomen. De bepalingen m.b.t. uitschuifbare tribunes hebben tot doel voldoende waarborgen te bieden naar de veiligheid van het publiek. Ze hebben voornamelijk tot doel voldoende garanties te hebben omtrent de stabiliteit van verplaatsbare tribunes.

Abesco 7 De voorwaarden m.b.t. de toe- en uitgangswegen zijn overgenomen uit de Franse richtlijnen m.b.t. ERP. De bepalingen m.b.t. de breedte van de vluchtwegen werden behouden uit de originele tekst. De voorwaarden m.b.t. controle-inrichtingen worden verder aangevuld met bepalingen omtrent vestiaires welke overgenomen zijn uit de Franse richtlijnen m.b.t. ERP. De bestaande bepalingen m.b.t. de stroomkringen blijven behouden. De voorwaarden m.b.t. het regielokaal zijn gebaseerd op de bepalingen van de Franse richtlijnen m.b.t. ERP. De verplichting tot het hebben van een mechanische ventilatie vanaf 200 personen is overgenomen uit de Franse richtlijnen m.b.t. ERP. De beschrijving van de toegestane verwarmingsprincipes werd geactualiseerd. De vereisten gesteld aan de luchtkanalen komen uit de federale brandnormen. De vrijstellingsregel voor luchtgroepen kleiner dan 5 000 m 3 /uur die slechts 1 lokaal bedienen, werd niet weerhouden. De vereisten m.b.t. brandmelding zijn overgenomen uit de Franse richtlijnen m.b.t. ERP. De verdere bepalingen m.b.t. de noodplanning blijven behouden zoals ze zijn. Afdeling 5.32.4. Bijzondere voorschriften ten aanzien van schouwburgen, variététheaters en feestzalen, met een speelruimte langs boven of langs onder uitgerust met mechanische toestellen De materiaalomschrijving van de scheidingsmuren werd vervangen door een beschrijving op basis van Rf. De omschrijving van de kenmerken die gesteld worden aan de scheidingsmuur tussen de toneeltoren en de zaal werden geactualiseerd en geformuleerd onder de vorm van Rf-vereisten. De voorwaarden werden afgetoetst aan de Franse richtlijnen m.b.t. ERP. De eisen gesteld aan het brandgordijn werden uitgebreid, dit omdat zowel in Frankrijk als in Duitsland deze voorwaarden eveneens in de wetgeving zijn opgenomen. De voorwaarden betreffen de drukweerstand en een koeling van het scherm zodat de Rf gewaarborgd blijft. De voorwaarden m.b.t. rookafvoer zijn integraal overgenomen uit de Franse richtlijnen m.b.t. ERP. De voorwaarden gesteld aan de uitgangen van het toneel en de voorwaarden gesteld aan de lokalen van artiesten en personeel werden overgenomen uit de Franse richtlijnen m.b.t. ERP. Afdeling 5.32.5. Bijkomende voorschriften ten aanzien van bioscopen waar ontvlambare films afgedraaid worden De bestaande tekst werd niet gewijzigd.

Abesco 8 Vlarem I Hoofdstuk 1 DEFINITIES - Volledige bezetting: de maximale capaciteit van de ontspanningsinrichting behorend tot rubriek 32.2. Deze wordt bepaald op basis van de aanwezige permanente zitplaatsen, de tijdelijke of mobiele zitplaatsen en de staanplaatsen binnen de daartoe bestemde zones. Het aantal staanplaatsen wordt bepaald op basis van een minimale gebruiksruimte van 0,5 m 2 /persoon. Lijst van hinderlijke inrichtingen Rubriek Omschrijving Klasse Bemerkingen 32.1 Feestzalen en lokalen, wanneer deze een dansgelegenheid omvatten, en waarvan het publiek toegankelijke deel een oppervlakte heeft van: 1 100 tot en met 500 m 2 2 meer dan 500 m 2 Vallen niet onder deze indelingsrubriek: in tenten georganiseerde dansactiviteiten met een maximale duur van drie opeenvolgende dagen, maximaal tweemaal per jaar op hetzelfde perceel of dezelfde percelen; feestzalen of lokalen waarin enkel dansactiviteiten gekoppeld aan... bijzondere gelegenheden worden georganiseerd. 32.2 Schouwspelzalen 32.2.1 Bioscopen, schouwburgen, variététheaters, polyvalente zalen en feestzalen met een podium of speelruimte waarvan de capaciteit van de inrichting bij volledige bezetting met inbegrip van het personeel bedraagt: 1 100 tot en met 500 personen 2 500 tot en met 1000 personen 3 meer dan 1000 personen 32.2.2 Overdekte sportstadia en zalen voor sportma nifestaties andere dan bedoeld onder punt 32.2.3 waarvan de capaciteit van de inrichting bij volledige bezetting bedraagt: 1 2500 tot en met 5000 personen 2 meer dan 5000 personen 32.2.3 Zalen voor gemotoriseerde sporten met verbrandingsmotor 2 A 32.3 Geautomatiseerde kegelbanen, speelzalen en lunaparken met meer dan 30 speelautomaten 3 32.4/.. Zie bestaande indelingenlijst mits schrappen van subrubriek 32.5 2 1 3 2 1 2 1

Abesco 9 Vlarem II Hoofdstuk 1.1 RECHTSGROND EN DEFINITIES - (Erkend) Branddeskundige: natuurlijk persoon die houder is van het diploma CFPA Fire Safety Technical cycle na het volgen van de cursus brandpreventie bij A-first en die beschikt over een aangetoonde ervaring op het vlak van brandpreventie van minstens 5 jaar. - Brandklasse: categorie waartoe een materiaal behoort op basis van zijn reactie bij brand. De brandklassen zijn gebaseerd op de Federale brandnormen bijlage 5 Reactie bij brand van materialen (KB 07/07/1994). - Volledige bezetting: de maximale capaciteit van de inrichting. Hieronder wordt verstaan de maximale capaciteit van de ontspanningsinrichting behorend tot rubriek 32.2. Deze wordt bepaald op basis van de aanwezige permanente zitplaatsen, de tijdelijke of mobiele zitplaatsen en de staanplaatsen binnen de daartoe bestemde zones. Het aantal staanplaatsen wordt bepaald op basis van een minimale gebruiksruimte van 0,5 m 2 /persoon. Hoofdstuk 5.32. ONTSPANNINGSINRICHTINGEN EN SCHIETSTANDEN Afdeling 5.32.1. Algemene bepalingen Artikel 5.32.1.1. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de inrichtingen bedoeld in rubriek 32 van de indelingslijst. Artikel 5.32.1.2. Een nieuwe inrichting zal naast de specifieke bepalingen in onderhavig hoofdstuk ook moeten voldoen aan de federale basisnormen, ongeacht of de inrichting wordt ondergebracht in een bestaand dan wel in een nieuw gebouw. Ingeval van tegenstrijdigheid in de teksten zal de strengste bepaling van toepassing zijn. Artikel 5.32.1.3 De exploitant van een ontspanningsinrichting beschikt over een brandveiligheidsdossier dat de nodige documenten en attesten bevat ten bewijze dat de wettelijk opgelegde constructie-, technische en organisatorische vereisten worden nageleefd. De minimale inhoud van het brandveiligheiddossier is vastgelegd in bijlage 5.32.1. De exploitant doet beroep op een branddeskundige om het brandveiligheidsdossier te coördineren. Bij aanvang van een nieuwe exploitatie dient het brandveiligheidsdossier een attest van een branddeskundige te bevatten waarbij deze bevestigt dat het gebouw beantwoordt aan de federale basisnormen. Het brandveiligheidsdossier dient te worden toegevoegd te worden bij de vergunningsaanvraag. Het brandveiligheidsdossier wordt bewaard op de inrichting en ligt op elk moment ter inzage van de toezichthoudende overheid.

Abesco 10 Artikel 5.32.1.4 De exploitant geeft ter hoogte van de toegang van zijn inrichting ondubbelzinnig de maximale fysische capaciteit van zijn inrichting aan. De exploitant dient in functie van de capaciteit van zijn inrichting periodiek een doorlichting omtrent de brandveiligheid te laten uitvoeren door de lokale brandweer: - Inrichtingen met een maximale capaciteit van 250 personen 10-jaarlijks; - Inrichtingen met een maximale capaciteit van 500 personen 5-jaarlijks; - Inrichtingen met een maximale capaciteit van 1 000 personen 3-jaarlijks. De doorlichtingsrapporten worden toegevoegd aan het brandveiligheidsdossier. Ingeval van bouwtechnische wijzigingen of wijzigingen in exploitatie van lokalen of ruimtes, wordt het brandveiligheiddossier geactualiseerd. Artikel 5.32.1.5 Het gebouw waarin de ontspanningsinrichting is ondergebracht dient afgescheiden te zijn van nevenliggende constructies door wanden die een brandwerendheid hebben van minstens EI 60. Eventuele overdekte verbindingen tussen gebouwen zijn voorzien van zelfsluitende of bij brand zelfsluitende deuren met een brandweerstand van EI 30. Artikel 5.32.1.6 De elektrische installaties binnen de inrichtingen voldoen aan alle voorschriften van de geldende wettelijke en reglementaire teksten, met inbegrip van het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties (AREI). De kunstmatige verlichting en de lichtdecoratie dienen elektrisch te worden bediend. De elektrische bekabeling van de verlichting is van het type IP 31 en IK 08. De steunelementen van de kabelgoten bestaan uit onbrandbaar materiaal (klasse A1). De elektrische leidingen die installaties of toestellen voeden die bij brand noodzakelijk in dienst moeten blijven, worden zodanig uitgevoerd dat algehele buitendienststelling wordt voorkomen. Op hun tracé tot aan het compartiment waar de installatie zich bevindt, hebben de elektrische leidingen een Rf 1 h overeenkomstig addendum 3 van de norm NBN 713-020. Deze vereisten zijn niet van toepassing indien de werking van de installaties of toestellen verzekerd blijft zelfs bij het uitvallen van de energievoeding. De hoger bedoelde installaties of toestellen zijn: a) de veiligheidsverlichting en eventueel de noodverlichting; b) de installaties voor melding, waarschuwing en alarm; c) de installaties voor rookafvoer; d) de waterpompen voor de brandbestrijding en eventueel de ledigingspompen; e) de liften bestemd voor de evacuatie van personen met beperkte mobiliteit. De stroomkringen waarvan sprake moeten kunnen worden gevoed door één of meer autonome stroombronnen; het vermogen van die bronnen moet volstaan om gelijktijdig alle aan die stroomkringen aangesloten installaties te voeden. Zodra de normale stroom uitvalt, verzekeren de autonome bronnen automatisch en onmiddellijk de werking gedurende 1 uur van de bovenvermelde installaties. De veiligheidsverlichting voldoet aan de voorschriften van de NBN L 13-005 (fotometrische en colorimetrische voorschriften) en C 71-100 (installatieregels en instructies voor de controle en het onderhoud) en C 71-598-222 (autonome noodverlichtingtoestellen). De evacuatiewegen, de vluchtterrassen, de overlopen van de trappenhuizen, de liftkooien, de zalen of lokalen die toegankelijk zijn voor het publiek, de lokalen waarin de autonome stroombronnen of de pompen voor de blusinstallaties opgesteld zijn, het lokaal met de branddetectiecentrale, de stookafdelingen en de voornaamste borden, zijn voorzien van een

Abesco 11 veiligheidsverlichting met een horizontale verlichtingssterkte van ten minste 1 lux ter hoogte van de grond of van traptreden in de as van de vluchtweg. Op plaatsen van de vluchtweg waar een gevaarlijke toestand bestaat, bedraagt de minimale horizontale verlichtingssterkte 5 lux. Deze gevaarlijke plaatsen kunnen bijvoorbeeld zijn: een richtingsverandering, een kruising, een overgang naar trappen, onvoorziene hoogteverschillen in het loopvlak. Deze veiligheidsverlichting mag gevoed worden door de normale stroombron die evenwel bij uitval automatisch en onmiddellijk overgenomen wordt door, één of meer autono(o)m(e) stroombron(nen). Autonome verlichtingstoestellen aangesloten op de kring die de betrokken normale verlichting voedt, mogen eveneens gebruikt worden voor zover zij alle waarborgen voor een goede werking bieden. Overeenkomstig de bepalingen van het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties (AREI) dienen de elektrische installaties op periodieke basis gecontroleerd door een ter zake bevoegde deskundige. De afgeleverde keuringsattesten worden door de exploitant gevoegd in het brandveiligheiddossier. Artikel 5.32.1.7 Signalisatie Onverminderd de bepalingen van de Wet Welzijn op het werk en de Codex Welzijn op het Werk omtrent de basiseisen gesteld aan arbeidsplaatsen, meer in het bijzonder de bepalingen omtrent veiligheids- en gezondheidssignalering op het werk, gelden de volgende voorwaarden: - Elke uitgang of nooduitgang moet worden aangegeven door reglementaire pictogrammen. Deze pictogrammen moeten vanuit alle hoeken van de betreffende ruimte duidelijk zichtbaar zijn. De pictogrammen moeten verlicht worden door de normale verlichting en door de veiligheidsverlichting (wat bedoel je, dat bij uitval normale verlichting moet worden overgenomen door veiligheidsverlichting?). - De deuren die niet op een uitgang uitgeven, moeten een goed zichtbaar pictogram met het symbool van het verkeersbord L8 (doodlopende weg). - De richting van de wegen en trappen die naar de uitgangen en de nooduitgangen leiden, wordt, zo dit door de schikking der plaatsen vereist is, op dezelfde wijze aangeduid en verlicht. - Aanvullend wordt in de publiek toegankelijke gebouwdelen een signalisatie aangebracht ter hoogte van de muurplinten bij de vloer. Dit kan eventueel in fosfoluminescerend materiaal. Afdeling 5.32.2. Lokalen met dansgelegenheid Artikel 5.32.2.1. De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op de inrichtingen bedoeld in subrubriek 32.1 van de indelingslijst. Artikel 5.32.2.2. Geluid en trillingen 1. De bepalingen van hoofdstuk 4.5. van dit besluit zijn van toepassing. De bepalingen van het koninklijk besluit van 24 februari 1977 houdende vaststelling van geluidsnormen voor muziek in openbare en private inrichtingen zijn niet van toepassing op de inrichtingen bedoeld in rubriek 32 van de indelingslijst.

Abesco 12 2. De exploitatie van de inrichting en het gebruik van (een) elektronische versterker(s) die muziek voortbrengt(en) is, behalve op zon- en feestdagen, verboden vanaf 3 uur tot 7 uur. In afwijking van de in deze paragraaf vermelde verbodsbepalingen kan, in functie van de plaatselijke omstandigheden, elke andere regeling inzake openings- en sluitingsuren worden vastgesteld in de milieuvergunning. Artikel 5.32.2.3. 1. Naleving van de bepalingen voor geluid door nieuwe inrichtingen 1 Uiterlijk 10 kalenderdagen vóór de eerste ingebruikname van de inrichting laat de exploitant op zijn kosten een volledig akoestisch onderzoek uitvoeren door een milieudeskundige erkend in de discipline geluid en trillingen. Betreffende de naleving van de bepalingen van hoofdstuk 4.5. van dit besluit, onverminderd de bepalingen van bijlage 4.5.2. bij dit besluit, bevat het verslag van het akoestisch onderzoek eveneens: a) een duidelijke beschrijving van de plaats van opstelling en van het vermogen van alle toestellen en installaties die enige impact kunnen hebben op de geluidsbelasting in de omgeving; b) een gedetailleerde beschrijving van de meetmethode en de meetomstandigheden zodanig dat de meting steeds onder dezelfde omstandigheden kan worden overgedaan; c) de gemeten geluidsniveaus in de inrichting en in de omgeving met duidelijke vermelding van de meetpunten. Het akoestisch onderzoek wordt uitgevoerd bij het maximaal vermogen dat wordt bereikt tijdens de exploitatie. Dit vermogen wordt vermeld in het verslag. 2 Het in sub 1 van deze paragraaf vermelde akoestisc h onderzoek dient te worden overgedaan bij enige wijziging aan de plaats van opstelling en/of aan het vermogen van toestellen en installaties en voorafgaandelijk aan de ingebruikname van deze wijzigingen. De milieudeskundige, erkend in de discipline geluid en trillingen neemt inzage van het verslag van het vorige volledig akoestisch onderzoek. 3 Bij niet-naleving van de bepalingen van hoofdstuk 4.5. van dit besluit dient onmiddellijk een saneringsonderzoek uitgevoerd door een milieudeskundige erkend in de discipline geluid en trillingen en worden de nodige saneringsmaatregelen getroffen. Indien de inrichting niet beantwoordt aan de bepalingen van hoofdstuk 4.5. van dit besluit, wordt de aanvang van de exploitatie uitgesteld of de verdere exploitatie stopgezet tot de saneringsmaatregelen zijn uitgevoerd. De vergunningverlenende overheid en de toezichthoudende ambtenaar worden door de exploitant schriftelijk in kennis gesteld van de voorziene saneringsmaatregelen. Na het uitvoeren van deze saneringsmaatregelen wordt, in overleg met de toezichthoudende ambtenaar, een nieuw volledig akoestisch onderzoek uitgevoerd door de voormelde deskundige. Voor nieuwe inrichtingen dient daarbij evenwel ook de termijn van ingebruikname van toepassing met betrekking tot de milieuvergunning, onverminderd nageleefd. 2. Naleving van de bepalingen voor geluid door bestaande inrichtingen: in dit geval blijven de algemene voorwaarden van afdeling 4.5.4 onverminderd van toepassing, behoudens wat betreft de verplichtingen tot uitvoering van een volledig akoestisch onderzoek en tot opstelling en uitvoering van een saneringsplan. In dit geval gelden

Abesco 13 een of meer van deze verplichtingen enkel in zoverre deze is/zijn opgelegd door de vergunningverlenende overheid. Voor de toepassing van deze bepalingen wordt onder bestaande inrichting verstaan: een inrichting waarvoor de bouwvergunning is verleend voor 1 januari 1999. 3. De in de 1 en 2 van dit artikel bedoelde onderzoeksverslagen zijn aanwezig in de inrichting. Zij zijn ter inzage van de toezichthoudende ambtenaar. Artikel 5.32.2.4. Bouw 1. Dragende structuren en compartimentering De structurele bouwelementen van een inrichting die is ondergebracht in een gebouw met 1 bouwlaag hebben een brandwerendheid REI 30. Voor alle andere gebouwen waarin de inrichting zich bevindt, hebben de structurele bouwelementen evenals de vloeren van de evacuatieniveaus een brandwerendheid REI 60. De balkons, de publiektoegankelijke trappen en de eventuele stutten hebben een brandwerendheid REI 60. De verlaagde plafonds in de evacuatiewegen en de publiektoegankelijke delen hebben een stabiliteit bij brand van 30 minuten. 2. Compartimentering Lokalen met een verhoogd risico zijn gecompartimenteerd. Het betreft ondermeer regielokalen, lokalen met opslag van brandbaar materieel zoals kleding en geluidsbanden. De compartimenten hebben dezelfde brandwerendheid als de dragende elementen. Indien de inrichting in verbinding staat met een overdekte parking, is de doorgang uit te voeren als een sas met een minimale oppervlakte van 3 m 2, een minimale lengte van 0,9 m en voorzien van zelfsluitende of bij brand zelfsluitende branddeuren EI 30. 3. Daken De dakbedekking bestaat uit materiaal van brandklasse A1. Platte daken of de onderdakvloer ingeval van hellende daken, hebben een stabiliteit bij brand van 1 uur. 4. Materialengebruik De wand- en plafondbekleding evenals de aangewende versieringen zijn van die aard dat ze niet tot brandvoortplanting en rookontwikkeling kunnen bijdragen. Afhankelijk van het gebruik t.h.v. wand of plafond zijn de gebruikte materialen van respectievelijk brandklasse A2 en A1. De brandattesten van de materialen, afgeleverd door een deskundige, de leverancier of de installateur, dienen door de exploitant bijgehouden in het brandveiligheidsdossier.

Abesco 14 Artikel 5.32.2.5 Evacuatiewegen Het verlaten van de inrichting door alle bezoekers moet kunnen geschieden langs uitgangen welke direct op de openbare weg uitgeven of op een vrije ruimte die voldoende groot is om zich van het gebouw te verwijderen, zonder door andere lokalen, al dan niet deeluitmakend van de inrichting, te gaan. De deuren van de (nood)uitgangen draaien naar buiten open en bezitten geen vergrendeling die de evacuatie kan belemmeren. Ze zijn voorzien van een panieksluiting. De breedte van deze gangen, deuren en trappen staat in verhouding tot het aantal plaatsen, waarvoor ze dienstig zijn. De minimale breedte bedraagt 80 cm en moet tenminste gelijk zijn, in centimeters, aan het aantal plaatsen voor de gangen en de deuren, aan dit aantal vermenigvuldigd met 1,25 voor de trappen welke naar de uitgangen afdalen, en aan dit aantal vermenigvuldigd met 2 voor de trappen die naar de uitgangen opstijgen. Van 1 tot 19 plaatsen volstaat 1 uitgang; voor meer dan 20 plaatsen, zijn minimum 2 uitgangen verplicht. Vanaf 500 plaatsen dienen er 2+n uitgangen aanwezig te zijn waarbij n het geheel getal is groter dan de deling door 500 van het aantal plaatsen van het compartiment minus 500. De uitgangen zijn tegen over elkaar gelegen en gelijk gespreid over het compartiment. De maximale loopafstand van eender welk punt in de inrichting tot de dichtstbijgelegen evacuatieweg bedraagt 30 m. Artikel 5.32.2.6. Rook- en warmteafvoer Dansgelegenheden waarin er zich een mezzanine of partiële verdieping bevindt en dansgelegenheden die zich in kelders bevinden, moeten voorzien zijn van rook- en warmteafvoer. Ook binnentrapzalen voor ondergrondse etages moeten voorzien zijn van rook- en warmteafvoer. Dansgelegenheden met een vloeroppervlakte van 500 m 2 of meer zijn voorzien van rook- en warmteafvoer. Ingeval de inrichting is voorzien van een branddetectie, dan moet de rook- en warmteafvoer daaraan gekoppeld zijn. Artikel 5.32.2.7. Brandvoorkoming en -bestrijding 1. Verboden De verwarming van de inrichting mag niet geschieden met toestellen die een vlam of gloeiend oppervlak vertonen. Leidingen met brandbare gassen of ontvlambare vloeistoffen zijn in het danslokaal of in de muren, zoldering en vloer ervan verboden. Het opslaan van brandbare, ontvlambare of ontplofbare stoffen in het danslokaal is verboden.

Abesco 15 2. Waarschuwing en alarmering Dansgelegenheden met een capaciteit van meer dan 300 personen zijn voorzien van een branddetectiesysteem. Dansgelegenheden met een capaciteit van meer dan 100 personen beschikken over een autonome alarmeringsinstallatie die toelaat personeel en publiek te verwittigen om bij incident de inrichting te ontruimen. Het ontruimingsalarm wordt voorafgegaan door het automatisch stopzetten van de muziek en het aansteken van de verlichting. Het ontruimingsalarm wordt periodiek onderbroken met een vooraf ingesproken ontruimingsinstructie. De inrichting moet uitgerust zijn met tenminste één gemakkelijk te bereiken telefoontoestel om de brandweer te contacteren. 3. Brandbestrijding 3.1 Blusmiddelen De exploitant voorziet de nodige blusmiddelen om een begin van brand te bestrijden. Als minimum geldt 1 bluseenheid per 150 m 2. Voor inrichtingen op een hoogte van meer dan 18 m dient een droge blusleiding voorzien te worden, minimaal voorzien van muurhydranten. Bij hoge interventiecomplexiteit kan een sprinklinginstallatie opgelegd worden door de vergunning verlenende overheid. Inzake de benodigde brandbestrijdingsmiddelen gedraagt de exploitant zich naar de instructies van de bevoegde brandweer. Het brandbestrijdingsmaterieel wordt jaarlijks gecontroleerd door een hiertoe bevoegde instantie. De controleverslagen worden gevoegd in het brandveiligheidsdossier. 3.2 Noodplanning en eerste interventieploeg De exploitant van een dansgelegenheid moet een intern noodplan opstellen teneinde adequaat te kunnen reageren ingeval van brand of een andere calamiteit. Dit noodplan maakt integraal deel uit van het brandveiligheiddossier. Het noodplan wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de brandweer. De exploitant van een dansgelegenheid met een capaciteit groter dan 1 000 personen richt een eerste interventieploeg op. De betreffende ploeg bestaat enerzijds uit een team van interventieleden die de brand controleren in afwachting van de komst van de brandweer en anderzijds een team van evacuatieverantwoordelijken die de evacuatie in goede banen leiden. Afdeling 5.32.3. Schouwspelzalen Artikel 5.32.3.1. 1. De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op de inrichtingen bedoeld in subrubriek 32.2 van de indelingslijst: 2. Geen enkele vertoning mag worden gegeven of voortgezet indien om het even welke van de door dit hoofdstuk voorgeschreven veiligheidstoestellen niet functioneert

Abesco 16 Artikel 5.32.3.2. Bouw 1. Dragende structuren en compartimentering De structurele bouwelementen van een inrichting die is ondergebracht in een gebouw met 1 bouwlaag hebben een brandwerendheid REI 30. Voor alle andere gebouwen waarin de inrichting zich bevindt, hebben de structurele bouwelementen evenals de vloeren van de evacuatieniveaus een brandwerendheid REI 60. Het gebouw is opgedeeld in verschillende compartimenten. Naast compartimenteringverplichtingen opgenomen in andere wettelijke bepalingen, moeten bijkomend volgende gebouwdelen gecompartimenteerd zijn: - het toneelgedeelte; - het zaalgedeelte; - de regielokalen; - de opslaglokalen, ateliers en lokalen voor het personeel en de artiesten; - de binnentrappenhuizen. De compartimenten hebben dezelfde brandwerendheid als de dragende elementen tenzij anders vermeld in de volgende bepalingen. De branddeuren hebben een brandwerendheid EI 30. De balkons, de publiektoegankelijke trappen en de eventuele stutten hebben een brandwerendheid REI 30. De verlaagde plafonds in de evacuatiewegen en de publiektoegankelijke delen hebben een stabiliteit bij brand van 30 minuten. 2. Daken De dakbedekking bestaat uit materiaal van brandklasse A1. Platte daken of de onderdakvloer ingeval van hellende daken, hebben een stabiliteit bij brand van 1 uur. 3. Buitentrappen Buitentrappen bestaan uit materiaal van brandklasse A0. Uitschuifbare brandladders bestaan eveneens uit materiaal van brandklasse A0. Artikel 5.32.3.3. Inrichting van de zaal 1. Zitplaatsen en toe- en uitgangswegen Om een vlotte circulatie bij gebruik en eventuele evacuatie te garanderen, worden volgende eisen gesteld aan de zaalindeling: - de zitplaatsen zijn bloksgewijze verdeeld met een maximum van 50 rijen per blok; - tussen de blokken bevindt zich een doorgang van minimum 1,2 m; - de vrije ruimte tussen de stoelenrijen bij neergeklapte zitting bedraagt minimaal 40 cm; - de breedte van iedere zitplaats is minstens 50 cm; - een rij zitplaatsen mag niet meer dan 10 zitplaatsen omvatten, wanneer zij uitlopen op slechts één gang. Zij mogen er 20 omvatten wanneer er twee gangen voor bestaan; - de zitplaatsen zijn stevig verankerd, uitgezonderd in de loges. Een afwijkende indeling van de zitplaatsen kan worden toegestaan door de milieuvergunning verlenende overheid mits de effectiviteit van de ontruiming gelijkaardig blijft. Het aantonen hiervan gebeurt d.m.v. simulatiesoftware. 2. Staanplaatsen

Abesco 17 De staande toeschouwers worden slechts tot de daartoe speciaal bestemde zones toegelaten. De aan ieder staande toeschouwer voorbehouden plaats, bedraagt minstens een halve vierkante meter. 3. Trappen De trappen zijn langs beide kanten van stevige leuningen voorzien. Indien de trappen breder dan 2,40 m zijn, worden zij bovendien door één of meer leuningen in verscheidene delen gescheiden, zodat de breedte van elk van deze delen 2,40 m niet overtreft en niet minder dan 0,80 m bedraagt. De trappen hebben geen wenteltrapvormige delen. Zij worden verdeeld door trapbordessen van minstens 1 meter zodat elke traparm niet meer dan 17 treden telt. De trappen hebben volle stootborden, uitgezonderd buitentrappen. Elke trede is minstens 30 cm breed en hoogstens 17 cm hoog. Geen trede mag meer dan 5 cm buiten haar stootbord uitsteken.. De helling van de trappen bedraagt maximaal 75 %. De voorwaarden in 1 en 3 gelden eveneens voor uitschuifbare of tijdelijke tribunes. Onverminderd andere wettelijke bepalingen terzake worden de uitschuifbare tribunes jaarlijks onderworpen aan een keuring door een Externe Dienst voor Technische Controle zoals bedoeld in de Welzijnswet en de Codex Welzijn op het Werk. Een tijdelijke tribune wordt voor ingebruikname indienstgesteld door een bevoegd persoon of een Externe Dienst voor Technische Controle. De toegang onder uitschuifbare of tijdelijke tribunes dient onmogelijk gemaakt te worden voor publiek en onbevoegden. Elke vorm van opslag onder de tribune is verboden. 4. Toe- en uitgangswegen Zalen en soortgelijke verzamelruimten moeten minstens 2 tegenover elkaar liggende uitgangen hebben waarvan minstens 1 die direct toegang verschaft tot specifieke vluchtwegen. Een vluchtweg is toegelaten doorheen gangen, trappen en foyers maar niet door verbruiksruimten of lokalen beheerd door derden. De vluchtwegen voor verdiepingen met meer dan 800 bezoekersplaatsen zijn gescheiden. Per verdieping dienen minstens 2 vluchtwegen te bestaan. De breedte van de vluchtwegen staat in verhouding tot het aantal plaatsen waarvoor ze dienstig zijn. Zij mag niet minder dan 80 cm bedragen en moet minstens gelijk zijn, in centimeters, aan dit aantal plaatsen voor de gangen en de deuren, aan dit aantal vermenigvuldigd met 1,25 voor de trappen welke naar de uitgangen afdalen, en aan dit aantal vermenigvuldigd met 2 voor de trappen die naar de uitgangen opstijgen. De deuren van de vluchtwegen draaien open in de richting van de looprichting. De deuren zijn voorzien van een panieksluiting of gelijkwaardig zoals toegestaan in de milieuvergunning. 5. Controle-inrichtingen en vestiaires De controle-inrichtingen zijn stevig verankerd en derwijze opgesteld dat voldaan blijft aan de minimaal vereiste breedte van de doorgangen. De aanwezigheid van bezoekers aan de controle-inrichting mag evenmin een belemmering vormen ingeval van evacuatie.

Abesco 18 Vestiaires mogen geen hinder veroorzaken in circulatiezones Indien de kleding langsheen een vluchtweg is opgehangen, dient de minimaal vereiste breedte verhoogd te worden met 0,6 m. 6. Stroomkringen van de algemene verlichting De algemene verlichting is opgesplitst in verschillende stroomkringen: - 2 stroomkringen voor de zaal (basisverlichting en extra verlichting om basisverlichting te versterken); - stroomkring voor de toe- en uitgangswegen; - stroomkring voor het projectiekamertje, het oprolkamertje en hun toe- en uitgangswegen; - stroomkring voor het toneel, voor zijn aanhorigheden en voor de toe- en uitgangswegen van het toneel en van zijn aanhorigheden. De stroomkringen van de zaal en zijn toe- en uitgangswegen gaan noch door de projectieruimte, noch door het oprolkamertje, noch door de toneelruimte. De bediening van de verlichting in de zaal bevindt zich ter hoogte van de toegang tot de zaal. Artikel 5.32.3.4. Inrichting van de regieruimte/projectielokaal Wat betreft de scheidingswand tussen de regieruimte/projectielokaal en de zaal worden er geen eisen op het vlak van brandweerstand gesteld ingeval er zich: ter hoogte van het plafond een wandelement van minstens 0,8 m bevindt dat een brandweerstand heeft overeenkomstig de compartimenteringsvereisten in de betreffende inrichting en de wanden af te schermen zijn met een gordijn van brandklasse M0 of A2-s2,d1. Eén wand deeluitmakend van de regieruimte/projectielokaal die de scheiding vormt tussen het publiektoegankelijke deel van de inrichting, kan een raam bevatten als het een gelaagd raam betreft conform de bepalingen van NBN S 23-002. De regieruimten/projectielokalen dienen voorzien te zijn van de nodige ventilatie teneinde een voldoende warmteafvoer te garanderen. Indien de ventilatie van de zaal en de regieruimten/projectielokalen niet gescheiden is, moet de regieruimte/projectielokaal in onderdruk staan ten opzichte van de zaal. Alle aangewende materialen, inclusief de stoelen, dienen te bestaan uit materiaal van categorie M3 of klasse D-s3, d0. Films die niet worden geprojecteerd, bevinden zich in een metalen doos. Het afspelen van een film dient steeds plaats te vinden binnen een regieruimte/projectielokaal. Accidentele onderbreking van de projectie stelt automatisch de verlichting in de zaal in werking.

Abesco 19 Artikel 5.32.3.6. Verwarming en luchtverversing 1. De lokalen worden behoorlijk verwarmd en verlucht. Zalen met een capaciteit van meer dan 200 personen zijn mechanisch geventileerd. 2. Volgende technieken zijn toegestaan als verwarmingsprincipe: met warm water; met stoom onder lage druk; met warme lucht mits het respecteren van de volgende voorwaarden: o verse lucht wordt rechtstreeks in de open lucht aangezogen; o extractielucht afkomstig uit lokalen met een verhoogd risico, moet o rechtstreeks naar buiten gevoerd worden; kanalen voor recyclagelucht moeten voorzien zijn van een brandklep, rookdetectie en een bypass voor rechtstreekse afvoer naar buiten; met elektriciteit. In alle gevallen mogen de installatiedelen die instaan voor de warmteoverdracht in de te verwarmen ruimte geen temperatuur hebben boven 90 C. 3. De luchtkanalen en hun binnen- of buitenisolatie zijn vervaardigd van materialen A0. De bekleding van de isolatie van de luchtkanalen is vervaardigd uit materialen van tenminste A1. De luchtkanalen en hun ophanging hebben een stabiliteit bij brand van ½ uur in de evacuatiewegen en de zaal. Artikel 5.32.3.7. Rookverbod Er geldt een algemeen rookverbod in de inrichting. Ten behoeve van het personeel en de artiesten kan er desgewenst een geventileerd rooklokaal voorzien worden. Dit lokaal is een brandcompartiment en is voorzien van zelfdovende asbakken. Artikel 5.32.3.8. Brandmelding en -bestrijding 1. Brandmelding en alarmering De exploitant moet een uitrusting aanbrengen bestemd om een begin van brand te detecteren en te melden. De uitrusting bestaat enerzijds uit brandmeldknoppen en anderzijds uit een branddetectie die verbonden is aan een brandcentrale. De brandcentrale is tijdens de aanwezigheid van publiek binnen de inrichting steeds bemand tenzij er een automatische doormelding naar de brandweer bestaat. De exploitant beschikt daarnaast over een autonoom oproepsysteem van de interne interventieploeg. De brandcentrale dient geplaatst te worden in een gecompartimenteerd lokaal onmiddellijk toegankelijk voor de brandweer van buitenuit. In het lokaal is bovendien een kopie van het noodplan met bijhorende interventie- en evacuatieplannen aanwezig. De exploitant beschikt daarnaast over een autonome alarmeringsinstallatie die toelaat personeel en publiek te verwittigen om de inrichting te ontruimen. De waarschuwings- en alarmposten moeten voldoende in aantal, gemakkelijk bereikbaar, oordeelkundig verdeeld en doeltreffend aangeduid zijn.

Abesco 20 Voor de vaststelling van het aantal, de verdeling en de aanduiding ervan, raadpleegt de exploitant de bevoegde brandweer. In geval van brand worden de verwarmingsen luchtconditioneringsinstallaties stilgelegd. 2. Brandbestrijding 2.1 Blusmiddelen De exploitant moet een uitrusting aanbrengen bestemd om een begin van brand te bestrijden. Inzake de benodigde brandbestrijdingsmiddelen gedraagt de exploitant zich naar de richtlijnen van de bevoegde brandweer. Ingeval van een sprinklinginstallatie moet de goede werking in alle omstandigheden gegarandeerd zijn. Het brandbestrijdingsmaterieel wordt jaarlijks gecontroleerd door een hiertoe bevoegde instantie. De controleverslagen worden gevoegd in het brandveiligheidsdossier. 2.2 Noodplanning en eerste interventieploeg De exploitant moet een intern noodplan opstellen teneinde adequaat te kunnen reageren ingeval van brand of een andere calamiteit. Dit noodplan maakt integraal deel uit van het brandveiligheidsdossier. De exploitant richt in dit kader een eerste interventieploeg op. De betreffende ploeg bestaat enerzijds uit een team van interventieleden die de brand trachten te controleren in afwachting van de komst van de brandweer en anderzijds een team van evacuatieverantwoordelijken die toezien op een vlotte evacuatie van personeel en publiek. Voor de samenstelling en het functioneren van deze dienst gedraagt de exploitant zich naar de richtlijnen van de bevoegde brandweer. De lijst van het personeel waaruit deze dienst bestaat, moet beschikbaar zijn binnen de inrichting. 2.3 Evacuatieplannen Een grondplan van de inrichting met aanduiding van de vluchtwegen en de locatie van de brandbestrijdingsmiddelen wordt uitgehangen in de nabijheid van elke in- en uitgang van de publiek toegankelijke ruimten. Artikel 5.32.3.9 Onderhoud en periodieke controle Al de delen van de inrichting, de toestellen en de installaties moeten goed onderhouden worden. Het materieel voor brandbestrijding, waarschuwing en alarm alsmede de elektrische installaties en de, moeten maandelijks door de exploitant of zijn aangestelde gecontroleerd worden. Van deze controles en vaststellingen wordt een verslag opgemaakt dat ter beschikking van de burgemeester en van de toezichthoudende ambtenaar wordt gehouden. Afdeling 5.32.4. Bijzondere voorschriften ten aanzien van schouwburgen, variététheaters en feestzalen, met een speelruimte langs boven of langs onder uitgerust met mechanische toestellen. Artikel 5.32.4.1. Onverminderd de voorschriften van afdeling 5.32.3. dienen de schouwburgen, variététheaters en feestzalen, met een speelruimte langs boven of langs onder uitgerust met mechanische toestellen, daarenboven te voldoen aan de bepalingen van deze van afdeling 5.32.4.