Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Vergelijkbare documenten
Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Bijlage 1.2.2bis bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne

BIJLAGE V. Technische bepalingen inzake stookinstallaties. Deel 1. Emissiegrenswaarden voor de in artikel 32, lid 2, bedoelde stookinstallaties

Besluit van 19 oktober 2007, houdende algemene regels voor inrichtingen (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer)

In artikel 1.1, tweede lid, worden het volgende begrip en de daarbij behorende begripsomschrijving in alfabetische rangschikking ingevoegd:

BIJLAGEN. bij het voorstel. voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Inhoud. Regelgeving voor stookinstallaties sterk in beweging

EUROPEES PARLEMENT Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid ***I ONTWERPVERSLAG

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Workshop stookinstallaties Wim Burgers Rijkswaterstaat - InfoMil

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Maatwerkvoorschriften Activiteitenbesluit milieubeheer

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer B

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Advies Raad van State betreffende onrechtmatigverklaring ontbindingsbesluit

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

AFDELING VOORWAARDEN MET BETREKKING TOT GASTURBINES EN STOOM- EN GASTURBINE- INSTALLATIES

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Eerste Kamer der Staten-Generaal 1

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Minister van Infrastructuur en Milieu van, nr., Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

A8-0160/ AMENDEMENTEN ingediend door de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

VLAREM-trein 2012: stookinstallaties

(Wetgevingshandelingen) RICHTLIJNEN

Aan artikel 1 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

Ontwerpbesluit, houdende de regeling van enkele onderwerpen van de Aanbestedingswet (Aanbestedingsbesluit), met nota van toelichting.

Regelgeving stookinstallaties vernieuwd. NEN-Infodag 4 juni Wim Burgers InfoMil

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. (Voorbereidende besluiten) COMMISSIE

Aan artikel 1 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

EUROPESE UNIE HET EUROPEES PARLEMENT

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

A8-0160/87. Amendement 87 Giovanni La Via namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT 1

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

AIM Milieuregels uit het Activiteitenbesluit

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Afdeling 3.4A Informatie over samenhangende besluiten

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van, 2015,,

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wijzigingen emissienormen

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van [[Datum openlaten]], nr. [[nr invullen]],);

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Transcriptie:

STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 52250 19 september 2017 Advies Raad van State inzake het ontwerpbesluit tot wijziging van het Activiteitenbesluit ten behoeve van de implementatie van Richtlijn (EU) 2015/2193 inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door middelgrote stookinstallaties (PbEU L 313/1) Nader Rapport 10 juli 2017 IenM/BSK-2017/140710 Nader rapport inzake het ontwerpbesluit tot wijziging van het Activiteitenbesluit ten behoeve van de implementatie van Richtlijn (EU) 2015/2193 inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door middelgrote stookinstallaties (PbEU L 313/1) Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 14 februari 2017, no.2017000241, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerpbesluit rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 11 mei 2017, no.w14.17.0029/iv, bied ik U hierbij aan. De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het ontwerpbesluit, maar acht op een aantal onderdelen aanpassing van het ontwerpbesluit aangewezen ten behoeve van een correcte implementatie van Richtlijn (EU) 2015/2193 inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door middelgrote stookinstallaties (PbEU L 313/1). Hieronder ga ik in op het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State. 1. De implementatie van de richtlijn De Afdeling onderschrijft de in het ontwerpbesluit gekozen aanpak om voor met name NO x, en in mindere mate voor stof, strengere emissiegrenswaarden vast te stellen dan in de richtlijn zijn vastgesteld. Zoals in de nota van toelichting aangegeven, zijn de strengere emissiegrenswaarden gebaseerd op het in de nationale wetgeving verankerde principe dat de beste beschikbare technieken (BBT) 1 dienen te worden toegepast. Het één op één overnemen van de emissiegrenswaarden uit de richtlijn zou in deze gevallen een versoepeling betekenen die niet alleen het verbeteren van de luchtkwaliteit in de weg staat, maar ook strijdigheid met het principe van BBT zou opleveren. Daarnaast zou het geen recht doen aan de bedrijven die reeds investeringen hebben gedaan om aan de bestaande emissiegrenswaarden te kunnen voldoen. Deze emissiegrenswaarden zijn daarom gehandhaafd. De richtlijn is gebaseerd op artikel 192 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De beschermende maatregelen die worden vastgesteld uit hoofde van deze bepaling, beletten niet dat een lidstaat verdergaande beschermingsmaatregelen treft en handhaaft. 2 Wel wijst de Afdeling erop dat zulke maatregelen verenigbaar moeten zijn met het Unierecht en ter kennis van de Commissie worden gebracht. 3 Volgens de Afdeling blijkt uit de toelichting niet of dit laatste is gebeurd. Overeenkomstig het advies van de Afdeling is de nota van toelichting op dit punt aangevuld met een alinea, waarin wordt aangegeven dat deze verdergaande beschermingsmaatregelen nodig zijn om te voldoen aan de Europese eisen ten aanzien van de nationale emissieplafonds en de luchtkwaliteit. Dit zal als sluitstuk van de implementatie ter kennis van de Commissie worden gebracht. 2. Maatwerkvoorschriften In het ontwerpbesluit is om redenen van een beleidsneutrale en lastenluwe implementatie op verschillende plaatsen bepaald dat het bevoegd gezag een maatwerkvoorschrift kan vaststellen. De 1 Artikel 2.14, eerste lid, onder c, sub 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. 2 Zie in dit verband overweging 24 van de considerans van de richtlijn. 3 Artikel 193 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. 1 Staatscourant 2017 nr. 52250 19 september 2017

reden hiervoor is dat de emissiegrenswaarden in de huidige situatie in veel gevallen niet in het Activiteitenbesluit milieubeheer staan, maar in vergunningen zijn geregeld. Het bevoegd gezag heeft zodoende de mogelijkheid deze emissiegrenswaarden te laten voortbestaan via een maatwerkvoorschrift, mits de in het maatwerkvoorschrift toegestane ruimere waarden niet hoger zijn dan de emissiegrenswaarden die in de richtlijn zijn opgenomen. De Afdeling heeft hierover een tweetal opmerkingen. In de eerste plaats merkt de Afdeling op dat met het schrappen van het criterium technische of economische haalbaarheid uit de ontwerp-artikelen 5.44a, derde lid, 5.44b, vijfde lid, 5.44c, derde lid, en 5.44d, vierde lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer met de bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften voor het daadwerkelijk vaststellen van maatwerkvoorschriften geen enkele beperking meer geldt. Volgens de Afdeling wijkt dit af van staand wetgevingsbeleid en ook van de wijze waarop vergelijkbare bevoegdheden in artikel 2.7 van het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn genormeerd. De Afdeling acht in lijn daarmee begrenzing van de bevoegdheid aangewezen. Hieromtrent merk ik op dat overeenkomstig het advies aan het ontwerp-artikel 5.44 Activiteitenbesluit milieubeheer een zesde lid is toegevoegd, inhoudende dat het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften mag toepassen als bedoeld in de ontwerp-artikelen 5.44a, derde lid, 5.44b, vijfde lid, 5.44c, derde lid, en 5.44d, vierde lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer, indien de geografische ligging, de plaatselijke milieuomstandigheden of de technische kenmerken van de betrokken installatie daartoe aanleiding geven. In aanvulling op het advies van de Afdeling is ook in artikel 3.10a, tweede lid, van het ontwerpbesluit, een gelijkluidende voorwaarde opgenomen om bij maatwerkvoorschrift af te kunnen wijken van de gestelde emissiegrenswaarden voor het rookgas van een stookinstallatie anders dan een ketelinstallatie, zuigermotor, gasturbine of installatie voor de regeneratie van glycol, met een nominaal thermisch ingangsvermogen van 1 MWth. In de tweede plaats adviseert de Afdeling om artikel 3.10f, zesde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer aan te passen, aangezien in het betreffende lid geen maximale emissiegrenswaarde staat vermeld die kan worden vastgesteld. Hierdoor is volgens de Afdeling niet uitgesloten dat op grond van dit artikel bij maatwerkvoorschrift een soepelere emissiegrenswaarde wordt vastgesteld dan de richtlijn toestaat. Hieromtrent merk ik allereerst op dat het voorgestelde artikel 3.10f, zesde lid, Activiteitenbesluit milieubeheer een verplaatsing betreft van het bestaande artikel 3.10w Activiteitenbesluit milieubeheer, dat met dit ontwerpbesluit komt te vervallen. Daarmee maakt het een integraal onderdeel uit van het artikel dat betrekking heeft op emissiegrenswaarden met betrekking tot een gasmotor. Het zesde lid ziet evenwel op de bevoegdheid tot het bij maatwerkvoorschrift vaststellen van een hogere grenswaarde ten aanzien van onverbrande koolwaterstoffen. Strikt genomen betreft dit onderdeel een nationale invulling en geen implementatie van de richtlijn; de richtlijn kent geen emissiegrenswaarde voor onverbrande koolwaterstoffen. In die zin is er geen sprake van strijdigheid met de richtlijn bij het vaststellen van een hogere grenswaarde. 3. Redactionele aanpassingen Onderstaand wordt nader ingegaan op de door de Afdeling voorgestelde redactionele aanpassingen. In het ontwerpbesluit het opschrift van paragraaf 3.2.1 vervangen door: Het in werking hebben van een stookinstallatie, niet zijnde een grote stookinstallatie, gestookt op een standaard brandstof. Voorgestelde aanpassing wordt niet overgenomen, vanwege de zogenaamde samentelregel in artikel 5.1, tweede lid, Activiteitenbesluit milieubeheer. Deze regel leidt ertoe dat bijvoorbeeld een samenstel van 3 stookinstalllaties met een vermogen van 20 MW elk, beschouwd (kunnen) worden als een grote stookinstallatie, die onder het regiem van paragraaf 5.1.5 valt. De voorgestelde toevoeging niet zijnde een grote stookinstallatie zou derhalve verwarrend kunnen werken. In het ontwerpbesluit in artikel 3.7, eerste lid, onder a, de zinsnede het stoken van stookinstallaties vervangen door het stoken van brandstoffen. Voorgestelde aanpassing is overgenomen. In het ontwerpbesluit, overeenkomstig het bestaande artikel 3.7, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, aan de aanhef van artikel 3.7, tweede lid, toevoegen artikel 3.10t. Voorgestelde aanpassing is overgenomen. In het ontwerpbesluit, overeenkomstig het bestaande artikel 5.44, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, in artikel 3.9, eerste lid, tussen lucht en 80 mg/nm 3 invoegen van ten hoogste. Voorgestelde aanpassing is overgenomen. In het ontwerpbesluit, overeenkomstig het bestaande artikel 5.44, tweede lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, toevoegen aan artikel 3.9, tweede lid, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet. Voorgestelde aanpassing is overgenomen. 2 Staatscourant 2017 nr. 52250 19 september 2017

In het ontwerpbesluit aan artikel 3.9, overeenkomstig het bestaande artikel 5.44, zesde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, een vijfde lid toevoegen. Voorgestelde aanpassing is overgenomen. Artikel 3.10c van het Activiteitenbesluit milieubeheer in overeenstemming brengen met artikel 6, dertiende lid, van de richtlijn. (Artikel 3.10c van het Activiteitenbesluit milieubeheer ziet op het gelijktijdig gebruik van meerdere brandstoffen in een ketelinstallatie, terwijl artikel 6, dertiende lid, van de richtlijn ook ziet op het gelijktijdig gebruiken van meerdere brandstoffen in andere typen stookinstallaties.) Voorgestelde aanpassing stond reeds in de concepttekst. Artikel 3.10j, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer aanvullen, omdat artikel 7, eerste lid, van de richtlijn in samenhang met bijlage III, deel 1, onder 3, sub b, vereist dat metingen worden verricht voor koolmonoxide (CO). Voorgestelde aanpassing is opgenomen in de Activiteitenregeling milieubeheer. Als onderdeel van de keuring die periodiek plaatsvindt bij elke stookinstallatie wordt ook CO gemeten. De Activiteitenregeling milieubeheer bevat de verplichting om de gemeten waarde in te vullen in het register. In het ontwerpbesluit, overeenkomstig het bestaande artikel 3.10s van het Activiteitenbesluit milieubeheer, aan artikel 3.10s toevoegen artikel 3.10b. Voorgestelde aanpassing is overgenomen. Artikel I, onderdeel T, schrappen. Voorgestelde aanpassing is overgenomen. In het ontwerpbesluit in artikel 5.44, derde en vierde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer onder a of b vervangen door onder b of c. Voorgestelde aanpassing is overgenomen. Artikel 7, tweede lid, van de richtlijn implementeren in een ander artikel dan artikel 3.10c van het Activiteitenbesluit milieubeheer, omdat deze bepaling van de richtlijn ziet op het moment wanneer gemonitord moet worden bij het gelijktijdig gebruiken van meerdere brandstoffen en niet op het berekenen van het gewogen gemiddelde van de emissiegrenswaarden bij het gelijktijdig gebruiken van meerdere brandstoffen. Voorgestelde aanpassing is onderdeel van de wijziging van de Activiteitenregeling milieubeheer. Artikel 7, zevende lid, en artikel 8, derde lid, van de richtlijn implementeren in een aanvullend artikel naast artikel 3.10g van het Activiteitenbesluit milieubeheer en de artikelen 17.1 17.3 van de Wet milieubeheer, omdat deze artikelen alleen zien op de situatie dat zich een storing of een ongewoon voorval voordoet. Voorgestelde aanpassing met betrekking tot artikel 7, zevende lid van de richtlijn is overgenomen in een nieuw artikel 3.10v. De voorgestelde aanpassing met betrekking tot artikel 8, derde lid van de richtlijn is niet overgenomen. Het Nederlandse systeem van toezicht en handhaving en de bijbehorende wet- en regelgeving biedt voldoende garanties op een adequate nationale nalevingscontrole. In de transponeringstabel bij artikel 7, achtste lid, van de richtlijn artikelen 5.14 t/m 5.16 en 5.18 van het Activiteitenbesluit milieubeheer vervangen door artikel 5.20 van de Algemene wet bestuursrecht. Voorgestelde aanpassing is overgenomen. In de transponeringstabel bij artikel 8, derde lid, van de richtlijn (nieuw) schrappen en artikel 5.43 vervangen door artikel 5.44. Voorgestelde aanpassing is overgenomen. Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, S.A.M. Dijksma. 3 Staatscourant 2017 nr. 52250 19 september 2017

Advies Raad van State No. W14.17.0029/IV s-gravenhage, 11 mei 2017 Aan de Koning Bij Kabinetsmissive van 14 februari 2017, no.2017000241, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit tot wijziging van het Activiteitenbesluit ten behoeve van de implementatie van Richtlijn (EU) 2015/2193 inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door middelgrote stookinstallaties (Pb EU 2015, L 313), met nota van toelichting. Het ontwerpbesluit strekt tot implementatie van richtlijn 2015/2193/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 inzake de beperking van bepaalde verontreinigde stoffen in de lucht door middelgrote stookinstallaties (PbEU L 313/1) (hierna: richtlijn). De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het ontwerpbesluit, maar acht op een aantal onderdelen aanpassing van het ontwerpbesluit aangewezen ten behoeve van een correcte implementatie van de richtlijn. 1. De implementatie van de richtlijn De richtlijn bevat regels voor de luchtemissies van zwaveldioxide, stikstofoxiden en stof door stationaire (niet-mobiele) middelgrote stookinstallaties vanaf 1 MW tot 50 MW. Deze middelgrote stookinstallaties, zoals verwarmingsketels, motoren en gasturbines, fornuizen en drogers in bedrijven en gebouwen, worden gebruikt voor het opwekken van warmte, elektriciteit en kracht. Er worden emissiegrenswaarden vastgesteld voor bestaande en nieuwe middelgrote stookinstallaties. Voor nieuwe middelgrote stookinstallaties gaan de emissiegrenswaarden uiterlijk op 20 december 2018 gelden. Voor bestaande middelgrote stookinstallaties gaan emissiegrenswaarden gelden vanaf 2025 of 2030, afhankelijk van het vermogen van de middelgrote stookinstallaties. In de richtlijn is een verplichting opgenomen voor de exploitant van een middelgrote stookinstallatie om een kennisgeving te doen aan de bevoegde autoriteit over de exploitatie, of het voornemen daartoe, van een middelgrote stookinstallatie. De bevoegde autoriteiten dienen een publiek toegankelijk register bij te houden van middelgrote stookinstallaties. Voorts bevat de richtlijn bepalingen voor monitoring, rapportage aan de Europese Commissie en toezicht en handhaving. Volgens de toelichting kent het bestaande Activiteitenbesluit milieubeheer in de meeste gevallen strengere emissie-eisen dan de richtlijn. 1 Dat geldt met name voor de emissiegrenswaarden voor NO x en in mindere mate voor stof. Vaststelling hiervan maakte destijds deel uit van de maatregelen die genomen moesten worden om te kunnen voldoen aan de eveneens Europeesrechtelijk voorgeschreven nationale emissieplafonds (National Emission Ceilings, NEC) 2, met name voor NO x, in 2020. 3, 4 De strengere emissiegrenswaarden zijn gebaseerd op het in de nationale wetgeving verankerde principe dat de beste beschikbare technieken (BBT) 5 dienen te worden toegepast. Het één op één overnemen van de emissiegrenswaarden uit de richtlijn zou in deze gevallen een versoepeling betekenen die niet alleen het verbeteren van de luchtkwaliteit in de weg staat, maar ook strijdigheid met het principe van BBT zou opleveren. Daarnaast zou het geen recht doen aan de bedrijven die reeds investeringen hebben gedaan om aan de bestaande emissiegrenswaarden te kunnen voldoen. Deze emissiegrenswaarden zijn daarom gehandhaafd. De Afdeling onderschrijft deze aanpak, maar wijst op het volgende. De richtlijn is gebaseerd op artikel 192 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De beschermende maatregelen die worden vastgesteld uit hoofde van deze bepaling, beletten niet dat een lidstaat verdergaande beschermingsmaatregelen treft en handhaaft. 6 Wel moeten zulke maatregelen verenigbaar zijn met 1 Paragrafen 2.1 en 3.1 van de toelichting. 2 Richtlijn 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen (PB 2001, L 309/22). 3 Stb. 2009, nr. 547. 4 Recent zijn nieuwe, aangescherpte NEC-plafonds voor 2030 vastgesteld (Richtlijn 2016/2284/EU van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de vermindering van de nationale emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen, tot wijziging van Richtlijn 2003/35/EG en tot intrekking van Richtlijn 2001/81/EG (PB 2016, L 344/1). 5 Artikel 2.14, eerste lid, onder c, sub 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. 6 Zie in dit verband overweging 24 van de considerans van de richtlijn. 4 Staatscourant 2017 nr. 52250 19 september 2017

het Unierecht en ter kennis van de Commissie worden gebracht. 7 Uit de toelichting blijkt niet of dit laatste is gebeurd. De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen. 2. Maatwerkvoorschriften In het ontwerpbesluit is op verschillende plaatsen bepaald dat het bevoegd gezag een maatwerkvoorschrift kan vaststellen. Uit hoofdstuk 4.4 van de toelichting volgt dat de reden hiervoor is dat emissiegrenswaarden in de huidige situatie in veel gevallen niet in het Activiteitenbesluit staan, maar in vergunningen zijn geregeld. Om een beleidsneutrale en lastenluwe implementatie mogelijk te maken geeft het Activiteitenbesluit milieubeheer op een aantal plaatsen de mogelijkheid voor het bevoegd gezag om afwijkende emissiegrenswaarden vast te stellen. Als in de vergunning of een bestaand maatwerkvoorschrift een emissiegrenswaarde is opgenomen die soepeler is dan in de tabellen van de voorgestelde artikelen 3.10a, 5.44a, 5.44b, 5.44c en 5.44d van het Activiteitenbesluit milieubeheer is vermeld, heeft het bevoegd gezag de mogelijkheid deze emissiegrenswaarde te laten voortbestaan via een maatwerkvoorschrift. Die in het maatwerkvoorschrift toegestane ruimere waarde moet wel lager of gelijk zijn aan de tussen haakjes weergegeven waarde uit de betreffende tabel. De waarden tussen haakjes die eventueel als maatwerkvoorschrift kunnen worden opgenomen zijn in de meeste gevallen de emissiegrenswaarden die in de richtlijn gelden voor nieuwe installaties. Op deze manier is, waar de richtlijn dat toelaat, de mogelijkheid gecreëerd voor het bevoegd gezag om maatwerk toe te passen. De Afdeling merkt hierover het volgende op. a. Voorwaarden vaststellen hogere emissiegrenswaarde Naar aanleiding van een consultatiereactie van het Interprovinciaal overleg is het criterium technische of economische haalbaarheid geschrapt uit de artikelen in het ontwerpbesluit waarin de bevoegdheid tot het vaststellen van maatwerkvoorschriften is geregeld. De Afdeling merkt op dat dit tot gevolg heeft dat voor het vaststellen van maatwerkvoorschriften als bedoeld in de artikelen 5.44a, derde lid, 5.44b, vijfde lid, 5.44c, derde lid, en 5.44d, vierde lid, geen enkele beperking geldt. Dit wijkt af van staand wetgevingsbeleid 8 en ook van de wijze waarop vergelijkbare bevoegdheden in artikel 2.7 van het Activiteitenbesluit milieubeheer 9 zijn genormeerd. De Afdeling acht in lijn daarmee begrenzing van de bevoegdheid aangewezen. De Afdeling adviseert in het ontwerpbesluit de artikelen 5.44a, derde lid, 5.44b, vijfde lid, 5.44c, derde lid, en 5.44d, vierde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer aan te passen. b. Ontbreken grens hogere emissiegrenswaarde Naast de in de toelichting van het ontwerpbesluit genoemde artikelen is ook in een aantal andere artikelen bepaald dat het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften kan vaststellen. Daarbij is evenwel in artikel 3.10f, zesde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer geen maximale emissiegrenswaarde vermeld die kan worden vastgesteld. Hierdoor is niet uitgesloten dat op grond van deze artikelen bij maatwerkvoorschrift een soepelere emissiegrenswaarde wordt vastgesteld dan de richtlijn toestaat. Gelet daarom adviseert de Afdeling artikel 3.10f, zesde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer aan te passen. 3. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage. De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden. De vice-president van de Raad van State, J.P.H. Donner. 7 Artikel 193 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. 8 Aanwijzing 17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. 9 Zie ook de reactie van het Interprovinciaal overleg bij de consultatie, hoofdstuk 5.3 van de toelichting. Aan de opmerking is geen gevolg gegeven. 5 Staatscourant 2017 nr. 52250 19 september 2017

Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no. W14.17.0029/IV In het ontwerpbesluit het opschrift van paragraaf 3.2.1 vervangen door: Het in werking hebben van een stookinstallatie, niet zijnde een grote stookinstallatie, gestookt op een standaard brandstof. In het ontwerpbesluit in artikel 3.7, eerste lid, onder a, de zinsnede het stoken van stookinstallaties vervangen door het stoken van brandstoffen. In het ontwerpbesluit, overeenkomstig het bestaande artikel 3.7, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, aan de aanhef van artikel 3.7, tweede lid, toevoegen artikel 3.10t. In het ontwerpbesluit, overeenkomstig het bestaande artikel 5.44, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, in artikel 3.9, eerste lid, tussen lucht en 80 mg/nm 3 invoegen van ten hoogste. In het ontwerpbesluit, overeenkomstig het bestaande artikel 5.44, tweede lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, toevoegen aan artikel 3.9, tweede lid, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet. In het ontwerpbesluit aan artikel 3.9, overeenkomstig het bestaande artikel 5.44, zesde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, een vijfde lid toevoegen. Artikel 3.10c van het Activiteitenbesluit milieubeheer in overeenstemming brengen met artikel 6, dertiende lid, van de richtlijn. (Artikel 3.10c van het Activiteitenbesluit milieubeheer ziet op het gelijktijdig gebruik van meerdere brandstoffen in een ketelinstallatie, terwijl artikel 6, dertiende lid, van de richtlijn ook ziet op het gelijktijdig gebruiken van meerdere brandstoffen in andere typen stookinstallaties.) Artikel 3.10j, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer aanvullen, omdat artikel 7, eerste lid, van de richtlijn in samenhang met bijlage III, deel 1, onder 3, sub b, vereist dat metingen worden verricht voor koolmonoxide (CO). In het ontwerpbesluit, overeenkomstig het bestaande artikel 3.10s van het Activiteitenbesluit milieubeheer, aan artikel 3.10s toevoegen artikel 3.10b. Artikel I, onderdeel T, schrappen. In het ontwerpbesluit in artikel 5.44, derde en vierde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer onder a of b vervangen door onder b of c. Artikel 7, tweede lid, van de richtlijn implementeren in een ander artikel dan artikel 3.10c van het Activiteitenbesluit milieubeheer, omdat deze bepaling van de richtlijn ziet op het moment wanneer gemonitord moet worden bij het gelijktijdig gebruiken van meerdere brandstoffen en niet op het berekenen van het gewogen gemiddelde van de emissiegrenswaarden bij het gelijktijdig gebruiken van meerdere brandstoffen. Artikel 7, zevende lid, en artikel 8, derde lid, van de richtlijn implementeren in een aanvullend artikel naast artikel 3.10g van het Activiteitenbesluit milieubeheer en de artikelen 17.1 17.3 van de Wet milieubeheer, omdat deze artikelen alleen zien op de situatie dat zich een storing of een ongewoon voorval voordoet. In de transponeringstabel bij artikel 7, achtste lid, van de richtlijn artikelen 5.14 t/m 5.16 en 5.18 van het Activiteitenbesluit milieubeheer vervangen door artikel 5.20 van de Algemene wet bestuursrecht. In de transponeringstabel bij artikel 8, derde lid, van de richtlijn (nieuw) schrappen en artikel 5.43 vervangen door artikel 5.44. 6 Staatscourant 2017 nr. 52250 19 september 2017

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Besluit van... tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer ten behoeve van de implementatie van Richtlijn (EU) 2015/2193 inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door middelgrote stookinstallaties (Pb EU 2015, L 313) Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op de voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 9 februari 2017 nr. IenM/ BSK-2016/105520, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken; Gelet op richtlijn (EU) 2015/2193 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door middelgrote stookinstallaties (Pb EU 2015, L 313); Gelet op de artikelen 8.40, 8.41 en 8.42 van de Wet milieubeheer; De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van, nr....); Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van, nr. IenM/BSK-, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken; Hebben goedgevonden en verstaan: ARTIKEL I Het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 1.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd: 1. De begripsomschrijving gasturbine komt te luiden: gasturbine: roterende machine die thermische energie in arbeid omzet, in hoofdzaak bestaande uit een compressor, een thermisch toestel waarin brandstof wordt geoxideerd om het werkmedium te verhitten en een turbine en waaronder tevens wordt begrepen een open- of gecombineerde-cyclus gasturbine en een gasturbine in warmtekrachtkoppeling, met of zonder aanvullende verbranding; 2. In de alfabetische rangschikking van begripsomschrijvingen wordt de volgende begripsomschrijving ingevoegd: B raffinaderijbrandstof: vaste, vloeibare of gasvormige brandbare stof, afkomstig uit de destillatie en de omzettingsstappen bij de raffinaderij van ruwe olie, met inbegrip van raffinaderijgas, syngas, geraffineerde oliën en petroleumcokes;. In artikel 1.2 komt onderdeel i, sub 2, van de begripsomschrijving inrichting type A te luiden: C 2. het in werking hebben van stookinstallaties met een nominaal thermisch ingangsvermogen tot 1 MWth voor de verwarming van gebouwen of de verwarming van tapwater; Na artikel 1.21b wordt in hoofdstuk 1 een artikel ingevoegd, luidende: Artikel 1.21c Bij een melding als bedoeld in artikel 1.10 worden, indien sprake van een stookinstallatie met een nominaal thermisch ingangsvermogen van 1 MW of meer en minder dan 50 MW, tevens de volgende gegevens verstrekt: a. het nominaal thermisch ingangsvermogen (MWth) van de stookinstallatie; b. het type stookinstallatie, onderverdeeld in gasmotor, dieselmotor, dual-fuelmotor, gasturbine, ketel, fornuis, droger, luchtverhitter of andere stookinstallatie; 7 Staatscourant 2017 nr. 52250 19 september 2017

c. het type gebruikte brandstoffen en het aandeel ervan, onderverdeeld naar vaste biomassa, andere vaste brandstof, gasolie, andere vloeibare brandstoffen dan gasolie, aardgas, vergistingsgas en andere gasvormige brandstoffen; d. de sector waarin de stookinstallatie werkt of de inrichting waarin zij wordt gebruikt (4-cijferige NACE-code); e. het verwachte aantal jaarlijkse bedrijfsuren van de stookinstallatie en de gemiddelde belasting tijdens gebruik; f. indien het betreft een stookinstallatie als bedoeld in artikel 3.7, tweede lid, onder b, een door de exploitant ondertekende verklaring dat hij de stookinstallatie niet meer dan het in dat lid genoemde aantal uren zal exploiteren. D Het opschrift van 3.2.1 komt te luiden: E 3.2.1. Het in werking hebben van een middelgrote stookinstallatie, gestookt op een standaard brandstof Artikel 3.7 komt te luiden: Artikel 3.7 1. Deze paragraaf is niet van toepassing op: a. het stoken van stookinstallaties die ingevolge bijlage I, onderdeel C, categorie 1.4, onder a, van het Besluit omgevingsrecht er toe leiden, dat een inrichting vergunningplichtig is; b. stookinstallaties waarop paragraaf 5.1.1 van toepassing is; c. stookinstallaties waarop paragraaf 5.1.2 van toepassing is; d. stookinstallaties waarop Richtlijn 97/68/EG betrekking heeft en andere mobiele stookinstallaties; e. technische voorzieningen die bij de voortstuwing van een voertuig, schip of vliegtuig worden gebruikt; f. in de chemische industrie gebruikte reactoren; g. windverhitters van hoogovens; h. terugwinningsinstallaties in installaties voor de productie van pulp. 2. De artikelen 3.10 tot en met 3.10j en 3.10q tot en met 3.10s inzake emissies naar de lucht zijn van toepassing op het in werking hebben van een stookinstallatie, tenzij het betreft: a. een stookinstallatie die blijkens een daarvoor aan de inrichting verleende omgevingsvergunning wordt gebruikt voor het onderzoeken, beproeven of demonstreren van experimentele verbrandingstechnieken of van technieken ter bestrijding van de uitworp van zwaveldioxide (SO 2 ), stikstofoxiden (NO x ) of totaal stof; b. een stookinstallatie die ten hoogste 500 uren per jaar in gebruik is, met uitzondering van dieselmotoren die, behoudens de vanuit bedrijfszekerheid noodzakelijke testen, worden gebruikt voor de opwekking van elektriciteit terwijl het openbare net beschikbaar is. Voor zover het een installatie betreft met een nominaal thermisch ingangsvermogen vanaf 1 MW waarin een vaste brandstof wordt gestookt, voldoet deze aan een emissiegrenswaarde voor stof van 200 mg/nm 3 indien deze voor 20 december 2018 in gebruik is genomen en voldoet deze aan een emissiegrenswaarde voor stof van 100 mg/nm 3 indien deze op of na 20 december 2018 in gebruik is genomen; c. technische voorzieningen voor de zuivering van afgassen door verbranding die niet als autonome stookinstallatie worden geëxploiteerd; d. stookinstallaties waar de gasvormige producten van het stookproces worden gebruikt voor het direct verwarmen, drogen of anderzijds behandelen van voorwerpen of materialen; e. stookinstallaties waarin de gasvormige producten van het stookproces worden gebruikt voor het direct verwarmen met gas van binnenruimten ter verbetering van de omstandigheden op de arbeidsplaats; f. crematoria. 3. De artikelen 3.10k, 3.10n en 3.10o inzake het doelmatig beheer van afvalwater, het realiseren van een verwaarloosbaar bodemrisico en het doelmatig beheer van afval, zijn van toepassing op het in werking hebben van een stookinstallatie. 4. De artikelen 3.10l en 3.10m inzake een doelmatig gebruik van energie, zijn van toepassing op inrichtingen waarin zich geen broeikasgasinstallaties als bedoeld in artikel 16.1 van de wet 8 Staatscourant 2017 nr. 52250 19 september 2017

bevinden en waarbij het gelijktijdig produceren van elektrische energie en thermische energie door middel van een warmtekrachtinstallatie plaatsvindt, tenzij het een warmtekrachtinstallatie betreft waarin vergistinggas wordt gebruikt. 5. Artikel 3.10p inzake keuring en onderhoud van een stookinstallatie is van toepassing op het in werking hebben van een stookinstallatie, tenzij het betreft een stookinstallatie die blijkens een daarvoor aan de inrichting verleende omgevingsvergunning wordt gebruikt voor het onderzoeken, beproeven of demonstreren van experimentele verbrandingstechnieken of van technieken ter bestrijding van de uitworp van zwaveldioxide (SO 2 ), stikstofoxiden (NO x ) of totaal stof. 6. Voor de toepassing van deze paragraaf worden twee of meer stookinstallaties met een nominaal thermisch ingangsvermogen van 1 MWth of meer als één stookinstallatie aangemerkt en worden de vermogens opgeteld indien: a. de afgassen van die stookinstallaties via één schoorsteen worden afgevoerd, of b. de afgassen van die stookinstallaties, met inachtneming van technische en economische factoren, volgens het oordeel van het bevoegd gezag via een gemeenschappelijke schoorsteen kunnen worden uitgestoten. Indien toepassing wordt gegeven aan onderdeel b, stelt het bevoegd gezag in een maatwerkvoorschrift vast welke stookinstallaties deel uitmaken van het samenstel van stookinstallaties. 7. Voor zover stookinstallaties onder de werkingssfeer van deze paragraaf vallen, zijn de artikelen 2.5, 2.6, 2.7 en 2.8, derde tot en met achtste lid, niet van toepassing. 8. Onverminderd de emissie-eisen in deze paragraaf kan het bevoegd gezag in het belang van de bescherming van het milieu bij maatwerkvoorschrift eisen stellen aan de emissies van een stookinstallatie. F Artikel 3.9 komt te luiden: G Artikel 3.9 1. Het rookgas van een installatie voor de regeneratie van glycol voldoet aan een emissiegrenswaarde van stikstofoxiden naar de lucht 80 mg/nm 3. 2. Indien de kwaliteit van het aardgas en de technische kenmerken van de in het eerste lid genoemde installatie daartoe aanleiding geven, kan het bevoegd gezag, bij maatwerkvoorschrift een hogere emissiegrenswaarde voor stikstofoxiden dan genoemd in dat lid vaststellen. De emissiegrenswaarde voor stikstofoxiden naar de lucht is in dat geval ten hoogste 150 mg/ Nm 3. 3. Ten aanzien van de technische kenmerken, bedoeld in het tweede lid, wordt onder meer rekening gehouden met de kosteneffectiviteit, bedoeld in artikel 2.7, vierde tot en met zesde lid, en met de integrale afweging van de mogelijkheden voor emissiebeperking. 4. De emissiegrenswaarden genoemd in het eerste en tweede lid zijn tot 1 januari 2019 niet van toepassing op het rookgas van een stookinstallatie voor de regeneratie van glycol die voor 1 januari 2016 in gebruik is genomen. Artikel 3.10 komt te luiden: Artikel 3.10 1. Het rookgas van een ketelinstallatie met een nominaal thermisch ingangsvermogen vanaf 1 MWth voldoet aan de emissiegrenswaarden, genoemd in tabel 3.10. 2. In afwijking van het eerste lid voldoet een ketelinstallatie gestookt op vergistingsgas die voor 20 december 2018 in gebruik is genomen aan een emissiegrenswaarde voor zwaveldioxide (SO 2 ) van 200 mg/nm 3. 3. In afwijking van het eerste en tweede lid voldoet een ketelinstallatie die groter is dan 5 MWth, wordt gestookt op vergistingsgas en die voor 20 december 2018 in gebruik is genomen, vanaf 1 januari 2025 aan een emissiegrenswaarde voor zwaveldioxide (SO 2 ) van 170 mg/nm 3. 9 Staatscourant 2017 nr. 52250 19 september 2017

Tabel 3.10 Ketelinstallatie met een nominaal thermisch ingangsvermogen van 1 MWth of meer Brandstof/vermogen Stikstofoxiden (NO x ) (mg per normaal kubieke meter) Zwaveldioxide (SO 2 ) (mg per normaal kubieke meter) Totaal stof (mg per normaal kubieke meter) Brandstof in vloeibare vorm, met uitzondering van biomassa Biomassa, voor zover de ketelinstallatie een vermogen van 5 MWth of minder heeft 120 200 5 275 200 20 Biomassa, voor zover de ketelinstallatie 145 200 5 een vermogen van meer dan 5 MWth heeft Vergistingsgas 70 100 Aardgas 70 Propaangas, Butaangas 140 H Artikel 3.10a komt te luiden: Artikel 3.10a 1. Het rookgas van een stookinstallatie anders dan een ketelinstallatie, zuigermotor, gasturbine of installatie voor de regeneratie van glycol, met een nominaal thermisch ingangsvermogen vanaf 1 MWth voldoet aan de emissiegrenswaarden, genoemd in tabel 3.10a. 2. In afwijking van het eerste lid kan het bevoegd gezag voor installaties die voor 20 december 2018 in gebruik zijn genomen, bij maatwerkvoorschrift een hogere emissiegrenswaarde vaststellen tot maximaal de in tabel 3.10a tussen haakjes aangegeven waarden. 3. In afwijking van het eerste lid gelden de emissiegrenswaarden in dit artikel voor stookinstallaties die voor 20 december 2018 in bedrijf zijn genomen vanaf: a. 1 januari 2025 voor stookinstallaties meer dan 5 MWth; b. 1 januari 2030 voor stookinstallaties van 1 MWth of meer en 5 MWth of minder. 4. In afwijking van het eerste lid en onverminderd het derde lid voldoet een stookinstallatie gestookt op vergistingsgas die voor 20 december 2018 in gebruik is genomen aan een emissiegrenswaarde voor zwaveldioxide (SO 2 ): a. van 170 mg/nm 3 voor een stookinstallatie van meer dan 5 MWth; b. van 200 mg/nm 3 voor een stookinstallatie van 1 MWth of meer en 5 MWth of minder. Tabel 3.10a Stookinstallatie anders dan een ketelinstallatie, zuigermotor, gasturbine of installatie voor de regeneratie van glycol, met een nominaal thermisch ingangsvermogen van 1 MWth of meer Brandstof/vermogen Stikstofoxiden (NO x ) (mg per normaal kubieke meter) Zwaveldioxide (SO 2 ) (mg per normaal kubieke meter) Totaal stof (mg per normaal kubieke meter) Brandstof in vloeibare vorm, met uitzondering van biomassa Biomassa, voor zover de installatie een vermogen heeft van 5 MWth of minder Biomassa, voor zover de installatie een vermogen heeft van meer dan 5 MWth 120 (200) 275 (650) 145 (650) Vergistingsgas 80 (250) Aardgas 80 (200) Propaangas, Butaangas 140 (250) 200 5 (20) 200 20 200 5 100 I Artikel 3.10b komt te luiden: 10 Staatscourant 2017 nr. 52250 19 september 2017

Artikel 3.10b Het rookgas van een ketelinstallatie met een nominaal thermisch ingangsvermogen kleiner dan 1 MWth voldoet aan de emissiegrenswaarden, genoemd in tabel 3.10b. Tabel 3.10b Brandstof/vermogen Stikstofoxiden (NO x ) (mg per normaal kubieke meter) Zwaveldioxide (SO 2 ) (mg per normaal kubieke meter) Totaal stof (mg per normaal kubieke meter) Biomassa of houtpellets 300 200 40 Brandstof in vloeibare vorm, met 120 200 20 uitzondering van biomassa, gestookt in een ketelinstallatie van 0,4 MWth of meer Aardgas, gestookt in een ketelinstallatie 70 van 0,4 MWth of meer Vergistingsgas, gestookt in een 70 200 ketelinstallatie van 0,4 MWth of meer Propaangas, Butaangas, gestookt in een ketelinstallatie van 0,4 MWth of meer 140 J In artikel 3.10c, eerste lid, wordt ketelinstallatie vervangen door: stookinstallatie. K Artikel 3.10d komt te luiden: Artikel 3.10d 1. Het rookgas van een gasturbine voldoet aan de emissiegrenswaarden, genoemd in tabel 3.10d. 2. In afwijking van het eerste lid kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift een emissiegrenswaarde voor stikstofoxiden van ten hoogste 75 mg/nm 3 vaststellen voor een gasturbine die voor 1 april 2010 is geplaatst of in gebruik is genomen, indien deze gasturbine is uitgerust met een stoom- of waterinjectie. 3. In afwijking van het eerste lid voldoet een gasturbine gelegen op een off shore olie- of gaswinningsplatform die voor 1 april 2010 in gebruik is genomen aan een emissiegrenswaarde voor stikstofoxiden van 75 mg/nm 3. Tabel 3.10d Brandstof Stikstofoxiden (NO x ) (mg per normaal kubieke meter) Zwaveldioxide (SO 2 ) (mg per normaal kubieke meter) Totaal stof (mg per normaal kubieke meter) Brandstof in vloeibare 50 65 5 vorm Aardgas 50 Andere gasvormige brandstof 50 15 L Artikel 3.10e komt te luiden: Artikel 3.10e 1. Het rookgas van een dieselmotor voldoet aan de emissiegrenswaarden, genoemd in tabel 3.10e. 2. In afwijking van het eerste lid voldoet een installatie van meer dan 5 MWth die voor 20 december 2018 in gebruik is genomen tot 1 januari 2025 aan een emissiegrenswaarde voor stof van 20 mg/nm 3. 11 Staatscourant 2017 nr. 52250 19 september 2017

3. In afwijking van het eerste lid voldoet een installatie van meer dan 5 MWth en 20 MWth of minder die voor 20 december 2018 in gebruik is genomen vanaf 1 januari 2025 aan een emissiegrenswaarde voor stof van 20 mg/nm 3. 4. In afwijking van het eerste lid kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift een hogere emissiegrenswaarde voor stikstofoxiden vaststellen voor een dieselmotor met een nominaal thermisch ingangsvermogen van minder dan 600 kwth gelegen op een platform dat is gelegen binnen de Nederlandse exclusieve economische zone. De afwijkende emissiegrenswaarde voor stikstofoxiden bedraagt ten hoogste 930 mg/nm 3. 5. Degene die een inrichting drijft waartoe een dieselmotor als bedoeld in het vierde lid behoort, legt elke vijf jaar ten behoeve van het maatwerkvoorschrift aan het bevoegd gezag een haalbaarheidsstudie over naar vermindering van de NO x -emissies door toepassing van emissiebeperkende maatregelen of alternatieve technieken, zoals zonne- en windenergie, gasmotoren en -turbines. Van de haalbaarheidsstudie maakt een kosteneffectiviteitsberekening deel uit. 6. In afwijking van het vijfde lid kan het bevoegd gezag bepalen dat kan worden volstaan met een kosteneffectiviteitsberekening indien de resterende levensduur van de installatie daartoe aanleiding geeft. 7. Bij de beoordeling van de kosteneffectiviteitsberekening gaat het bevoegd gezag uit van een kosteneffectiviteit als bedoeld in artikel 2.7, vierde tot en met zesde lid. Tabel 3.10e Vermogen Stikstofoxiden (NO x ) (mg per normaal kubieke meter) Zwaveldioxide (SO 2 ) (mg per normaal kubieke meter) Totaal stof (mg per normaal kubieke meter) 5 MWth of minder 150 65 20 Meer dan 5 MWth 150 65 10 M Artikel 3.10f komt te luiden: Artikel 3.10f 1. Het rookgas van een gasmotor voldoet aan de emissiegrenswaarden, genoemd in tabel 3.10f. 2. In afwijking van het eerste lid voldoet een installatie van minder dan 2,5 MWth, die voor 20 december 2018 in gebruik is genomen en op aardgas wordt gestookt, tot 1 januari 2030 aan een emissiegrenswaarde voor stikstofoxiden (NO x ) van 115 mg/nm 3. 3. In afwijking van het eerste lid voldoet een installatie, die voor 20 december 2018 in gebruik is genomen en wordt gestookt op vergistingsgas, aan een emissiegrenswaarde voor zwaveldioxide (SO 2 ) van 65 mg/nm 3. 4. In afwijking van het eerste lid en derde lid voldoet een installatie van 5 MWth of minder, die voor 20 december 2018 in gebruik is genomen en wordt gestookt op vergistingsgas, vanaf 1 januari 2030 aan een emissiegrenswaarde voor zwaveldioxide (SO 2 ) van 60 mg/nm 3. 5. In afwijking van het eerste lid en derde lid voldoet een installatie van meer dan 5 MWth, die voor 20 december 2018 in gebruik is genomen en wordt gestookt op vergistingsgas, vanaf 1 januari 2025 aan een emissiegrenswaarde voor zwaveldioxide (SO 2 ) van 60 mg/nm 3. 6. In afwijking van het eerste lid kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift een hogere emissiegrenswaarde voor onverbrande koolwaterstoffen vaststellen voor een gasmotor met een nominaal thermisch ingangsvermogen van 2,5 MWth of meer, die voor 1 april 2010 is geplaatst of in gebruik is genomen en waarin brandstof anders dan vergistingsgas wordt verbrand, indien met een motorzijdige aanpassing onvoldoende reductie van koolwaterstoffen kan worden bereikt. In het maatwerkvoorschrift wordt een einddatum opgenomen. 12 Staatscourant 2017 nr. 52250 19 september 2017

Tabel 3.10f Gasmotor Brandstof/vermogen Stikstofoxiden (NO x ) (mg per normaal kubieke meter) Zwaveldioxide (SO 2 ) (mg per normaal kubieke meter) Totaal stof (mg per normaal kubieke meter) onverbrande koolwaterstoffen (C x H y ) (mg per normaal kubieke meter) Minder dan 2,5 MWth gestookt op aardgas Minder dan 2,5 MWth, gestookt op propaangas of butaangas 2,5 MWth of meer, met uitzondering van vergistingsgas Vergistingsgas ongeacht het vermogen 95 115 35 500 115 40 N In artikel 3.10i, eerste lid, worden de onderdelen a en b vervangen door: a. 15 procent, indien het een dieselmotor, gasmotor of gasturbine betreft; b. 6 procent, indien het een stookinstallatie met vaste brandstof betreft; c. 3 procent, in alle andere gevallen. O Artikel 3.10l wordt als volgt gewijzigd: 1. Het tweede lid wordt vernummerd tot derde lid. 2. Er wordt een lid ingevoegd, luidende: P 2. In afwijking van het eerste lid haalt een warmtekrachtinstallatie die in gebruik is genomen voor 1 januari 2008 een jaargemiddeld rendement van ten minste 60% berekend volgens de formule, bedoeld in het eerste lid. In artikel 3.10n, eerste lid, onderdeel a, wordt een thermisch vermogen van 15 megawatt of minder vervangen door: een nominaal thermisch ingangsvermogen van15 MWth of minder. Q Artikel 3.10q komt te luiden: Artikel 3.10q 1. In afwijking van de artikelen 3.10, 3.10d, 3.10e of 3.10f, voldoet het rookgas van een stookinstallatie die voor 1 april 2010 is geplaatst of in gebruik is genomen, voor zover die zich binnen de Nederlandse exclusieve economische zone bevindt dan wel deel uitmaakt van een inrichting waarin kooldioxide (CO 2 ), afkomstig van een andere inrichting, wordt ingezet ten behoeve van de bemesting van gewassen teneinde het gebruik van brandstof te verminderen, tot 1 januari 2019 aan de emissiegrenswaarden die op 31 maart 2010 voor die installatie golden ingevolge het Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer B of het Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A, dan wel aan de daarvan afwijkende emissiegrenswaarden, die voor die stookinstallatie golden op grond van een daarvoor verleende omgevingsvergunning. 2. Het rookgas van een stookinstallatie als bedoeld in het eerste lid voldoet met ingang van 1 januari 2019 aan de in de artikelen 3.10, 3.10d, 3.10e of 3.10f bedoelde emissiegrenswaarden. 3. Het bevoegd gezag kan bij maatwerkbesluit voor de off shore gasplatforms G16a-A, G16a-B, K2b-A, K12-B, K12-K, K9ab-A en P6A bepalen dat de emissiegrenswaarden in de artikelen 3.10, 3.10d, 3.10e of 3.10f, niet van toepassing zijn, indien degene die de inrichting drijft voor 1 januari 2019 aan het bevoegd gezag schriftelijk kenbaar heeft gemaakt de activiteiten te beëindigen voor 1 januari 2022. 4. Op het in werking hebben van een stookinstallatie die voor 1 januari 2014 is geplaatst of in gebruik is genomen en waarop titel 16.3 van de wet van toepassing was, zijn de op grond van 13 Staatscourant 2017 nr. 52250 19 september 2017

de artikelen 3.10 tot en met 3.10j geldende emissiegrenswaarden en meetmethoden voor stikstofoxiden (NO x ) tot 1 januari 2019 niet van toepassing. Het bevoegd gezag kan voor deze stookinstallaties tot deze datum bij maatwerkvoorschrift emissiegrenswaarden en meetmethoden voor stikstofoxiden (NO x ) in het rookgas van de stookinstallatie vaststellen, indien de lokale luchtkwaliteit dat vergt. 5. Indien ingevolge het eerste lid de emissiegrenswaarden van het Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A van toepassing zijn, zijn in afwijking van artikel 3.10p tevens de regels inzake keuring en onderhoud van dat besluit van toepassing. R Artikel 3.10r wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid wordt de artikelen 3.10a of 3.10b respectievelijk megawatt vervangen door artikel 3.10b respectievelijk MWth. 2. In het tweede lid wordt de artikelen 3.10a of 3.10b telkens vervangen door artikel 3.10b. 3. Het derde en vierde lid komen te luiden: S 3. In afwijking van artikel 3.10b en onverminderd het eerste lid, voldoet het rookgas van een ketelinstallatie met een nominaal vermogen tussen 500 kwth en 1 MWth, waarin biomassa wordt verbrand of waarin houtpellets, voor zover het geen biomassa betreft worden verbrand, die in gebruik is genomen tussen 1 januari 2013 en 1 januari 2015, aan een emissiegrenswaarde van 75 mg per normaal kubieke meter voor totaal stof, herleid op rookgas met een volumegehalte aan zuurstof van 6%, totdat aan een van de criteria, bedoeld in het tweede lid, wordt voldaan. 4. In afwijking van artikel 3.10b en onverminderd het eerste lid, voldoet het rookgas van een ketelinstallatie met een nominaal vermogen kleiner dan of gelijk aan 500 kwth, waarin biomassa wordt verbrand of waarin houtpellets, voor zover het geen biomassa betreft worden verbrand, die in gebruik is genomen tussen 1 januari 2013 en 1 januari 2015, aan een emissiegrenswaarde van 150 mg per normaal kubieke meter voor normaal stof, herleid op rookgas met een volumegehalte aan zuurstof van 6%, totdat aan een van de criteria, bedoeld in het tweede lid, wordt voldaan. Artikel 3.10s komt te luiden: T Artikel 3.10s Indien aan een stookinstallatie als bedoeld in artikel 3.10q, eerste lid, of artikel 3.10r, eerste lid, voor 1 januari 2019 een wijziging van het nominaal thermisch ingangsvermogen wordt aangebracht die leidt tot een toename van emissies van de stoffen, genoemd in deze paragraaf, met meer dan 10 procent, wordt die wijziging zodanig uitgevoerd dat aan de emissiegrenswaarden, genoemd in de artikelen 3.10, 3.10a, 3.10d, 3.10e of 3.10f wordt voldaan. In artikel 3.10t wordt eerste of derde lid vervangen door: eerste lid. U Artikel 3.10u komt te luiden: V Artikel 3.10u Degene die de inrichting drijft houdt de perioden voor het opstarten en stilleggen van de stookinstallaties waarop deze paragraaf van toepassing is zo kort mogelijk. De artikelen 3.10v en 3.10w vervallen. 14 Staatscourant 2017 nr. 52250 19 september 2017

W Paragraaf 5.1.5. komt te luiden: 5.1.5. Het in werking hebben van een middelgrote stookinstallatie, gestookt op een niet-standaard brandstof Artikel 5.43 Deze paragraaf is van toepassing op het in werking hebben van stookinstallaties met een nominaal thermisch ingangsvermogen van 1 MWth of meer, met uitzondering van: a. stookinstallaties waarop paragraaf 3.2.1 van toepassing is; b. stookinstallaties waarop paragraaf 5.1.1 van toepassing is; c. stookinstallaties waarop paragraaf 5.1.2 van toepassing is; d. stookinstallaties waarop Richtlijn 97/68/EG betrekking heeft en andere mobiele stookinstallaties; e. stookinstallaties op landbouwbedrijven met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van 5 MWth of minder, die als brandstof uitsluitend onverwerkte mest van gevogelte gebruiken, zoals bedoeld in artikel 9, onder a), van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad; f. stookinstallaties waar de gasvormige producten van het stookproces worden gebruikt voor het direct verwarmen, drogen of anderzijds behandelen van voorwerpen of materialen; g. stookinstallaties waarin de gasvormige producten van het stookproces worden gebruikt voor het direct verwarmen met gas van binnenruimten ter verbetering van de omstandigheden op de arbeidsplaats; h. technische voorzieningen voor de zuivering van afgassen door verbranding die niet als autonome stookinstallatie worden geëxploiteerd; i. technische voorzieningen die bij de voortstuwing van een voertuig, schip of vliegtuig worden gebruikt; j. het regenereren van katalysatoren voor het katalytisch kraakproces; k. het omzetten van zwavelwaterstof in zwavel; l. in de chemische industrie gebruikte reactoren; m. cokesovens; n. windverhitters van hoogovens; o. crematoria; p. stookinstallaties die raffinaderijbrandstof eventueel gemengd met andere brandstof gebruiken voor de opwekking van energie binnen olie- en gasraffinaderijen; q. terugwinningsinstallaties in installaties voor de productie van pulp. r. stookinstallaties die blijkens een daarvoor aan de inrichting verleende omgevingsvergunning worden gebruikt voor het onderzoeken, beproeven of demonstreren van experimentele verbrandingstechnieken of van technieken ter bestrijding van de uitworp van zwaveldioxide (SO 2 ), stikstofoxiden (NO x ) of totaal stof. Artikel 5.44 1. De artikelen 3.7, tweede lid, onder b en zesde lid, 3.10c, 3.10g tot en met 3.10j, 3.10n en 3.10u zijn van overeenkomstige toepassing op de emissiegrenswaarden in deze paragraaf. 2. De emissiegrenswaarden in deze paragraaf gelden voor een stookinstallatie die voor 20 december 2018 in bedrijf is genomen vanaf: a. 1 januari 2019 voor een installatie voor de regeneratie van glycol; b. 1 januari 2025 voor een stookinstallatie anders dan een installatie voor de regeneratie van glycol, met een nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 5 MWth; c. 1 januari 2030 voor een stookinstallatie anders dan een installatie voor de regeneratie van glycol, met een nominaal thermisch ingangsvermogen van 1 MWth of meer en 5 MWth of minder. 3. Tot de datum die ingevolge het tweede lid, onder a of b, van toepassing is, gelden voor die stookinstallatie de emissiegrenswaarden in de verleende omgevingsvergunning. 4. Indien de in het derde lid bedoelde emissiegrenswaarden strenger zijn dan de emissiegrenswaarden of de emissiegrenswaarden tussen haakjes in deze paragraaf, dan blijven de emissiegrenswaarden in de verleende omgevingsvergunning ook van kracht na de in het tweede lid, onder a of b, genoemde datum. 5. Het bevoegd gezag kan op grond van een BBT-afweging een strengere emissiegrenswaarde 15 Staatscourant 2017 nr. 52250 19 september 2017