Keuring van spuittoestellen 1. Korte historiek keuring spuittoestellen 1.1. Situering Het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in de land- en tuinbouw wordt sinds begin jaren '90 met argusogen gevolgd en geëvalueerd. Een overmatig gebruik van deze gewasbeschermingsmiddelen is niet alleen economisch onverantwoord maar het heeft eveneens nadelige gevolgen voor het milieu en voor het imago van de landbouw. Overmatige doseringen kunnen leiden tot onaanvaardbare residuen op de gewassen en milieuverontreiniging. 1.2. Verantwoord gebruik van spuitapparatuur Te hoge doseringen kunnen te wijten zijn aan de land- en tuinbouwer of aan de gebruikte spuitapparatuur. Als de land- of tuinbouwer de aanbevolen dosissen (label en/of infoblad product) opvolgt, is de over- of onderdosering enkel te wijten aan een onnauwkeurige distributie ten gevolge van slecht werkende spuitapparatuur. Verkeerd afgestelde of slecht onderhouden spuitmachines kunnen tot 400% van de gewenste dosering verspuiten, terwijl dit op andere plaatsen in het veld kan terugvallen tot slechts 20%. 1.3. Overheidsinitiatieven Begin jaren 90 werd in België door het toenmalige nationale Ministerie van Middenstand en Landbouw een werkgroep opgezet waarin onderzoekers, technici, fabrikanten en landbouwers opgenomen waren. Hun taken waren het uitwerken van een periodieke verplichte keuring voor de in gebruik zijnde spuitmachines en het opstellen van een typereglement voor nieuwe spuitapparatuur. De overheid wou op deze manier: 1. de algemene toestand van de spuitmachines gevoelig verbeteren, 2. het landbouwimago bij de consumenten positief beïnvloeden en 3. de negatieve effecten van onjuiste bespuitingen beperken.
1.4. Wettelijke basis en keuringsplichtige machines De keuring van de spuitmachines wordt in detail beschreven in het Ministerieel Besluit van 25 augustus 2004. Alle in België gebruikte spuitapparatuur is onderworpen aan een 3-jaarlijkse verplichte keuring. Een 5 de keuringscyclus startte op 1 januari 2008. Voor de 6 de keuringscyclus (2011-2012-2013) is een bijkomend keuringsprotocol voorzien teneinde eveneens alle gebruikte machines in tuinbouw en sierteelt op te nemen. (met uitzondering van lansspuiten met maximum 2 spuitdoppen) 2. Toelatingsvoorwaarden tot de keuring Om toegelaten te worden tot de keuring dient het toestel aan volgende voorwaarden te voldoen: 1. Het spuittoestel moet werkend zijn. 2. Het spuittoestel moet goed uitgespoeld en gereinigd zijn. Het verspoten water mag geen bestrijdingsmiddel meer bevatten!! 3. De tank dient voor 3/4 gevuld te zijn of tussen 500 en 1000 liter zuiver water te bevatten. 4. Bewegende onderdelen (aftakas, ketting, aandrijfriemen, ventilatoren) moeten voorzien zijn van een functionele beschermkap. 5. De bevestigingspunten van het spuittoestel aan de trekker en van de spuitboom aan het chassis van de spuitmachine moeten in goede staat zijn. 6. Indien het spuittoestel uitgerust is met een ventilator, dient deze te kunnen worden uitgeschakeld bij de toestellen waarbij dit origineel voorzien is. Het niet voldoen aan één of meerdere van bovenstaande punten impliceert automatisch dat het toestel geweigerd wordt tot de keuring!! 3. Punten van afkeuring en hoe kan je een afkeuring voorkomen De vastgestelde gebreken tijdens de keuring worden in 3 klassen onderverdeeld 1. Klasse III gebreken: Dit zijn opmerkingen die tot doel hebben de algemene toestand van het toestel te verbeteren, maar die geen bindend karakter hebben. Het opvolgen van deze opmerkingen kan echter wel het gebruik van uw toestel vereenvoudigen evenals de algemene toestand verbeteren. 2. Klasse II gebreken: Deze gebreken houden niet direct gevaar in voor een nadelige werking van het toestel, maar dienen wel hersteld te zijn bij de volgende keuring (dus binnen 3 jaar). Uiteraard wordt aangeraden deze gebreken ogenblikkelijk op te lossen en te herstellen na het afwerken van de keuring.
3. Klasse III gebreken: Hier gaat het om serieuze gebreken die een slechte werking van het spuittoestel tot gevolg hebben. De eigenaar dient deze defecten binnen de 4 maand na de eigenlijke keuring te herstellen en zijn toestel opnieuw aan te bieden ter herkeuring. Hieronder volgt een opsomming van de punten waarvoor een spuittoestel kan afgekeurd worden en de te volgen methode om dit zelf na te zien vóór de effectieve keuring van het spuittoestel. Aangeraden wordt deze punten jaarlijks voor of na de winterrust te overlopen, of bij het vaststellen van problemen. 1. De afwezigheid van herstelling van alle defecten die tijdens de vorige cyclus vastgesteld werden en die voor de lopende cyclus hersteld moeten worden. Kijk uw laatste keuringscertificaat na en herstel de opmerkingen onder punt 2. Fig. 1: Keuringscertificaat 2. De spuitboom of spuitkrans is asymmetrisch* t.o.v. de bevestigingspunten: verschillende lengte, vervormingen, lasbreuken, sterke roestvorming Controleer de staat van de spuitboom of spuitkrans. Ga de boom na op (las)breuken, asymmetrie, overmatige roest met kans op doorroesten, Werk bij waar nodig.
Fig. 2: Sterke roestvorming met afbreekgevaar 3. De spuitboom vertoont een te grote kromming in het horizontale en/of verticale vlak. Zorg ervoor dat de kromming van de spuitboom, gemeten vanuit het centrum van de spuitboom naar het uiteinde binnen volgende grenzen ligt: a) In het horizontale vlak minder dan 50 cm afwijking (= vlak evenwijdig met het grondoppervlak) b) In het verticale vlak minder dan 30 cm voor spuitboombreedtes kleiner dan 18 m en 50 cm voor spuitboombreedtes groter dan 18m. Afwijkingen in rechtlijnigheid tussen spuitboomsecties onderling kunnen bijgesteld worden door de aanslagbouten tussen de spuitboomsecties bij te regelen, en dit zowel in horizontaal als verticaal vlak of eventueel aanslag nokken/rubber te vernieuwen. Fig. 3: Horizontale kromming Fig. 4: Stelbouten Fig. 5: Aanslagrubber 4. Het luchtklokmembraan is gescheurd. Het luchtklokmembraan zorgt voor een demping van de zuig- en persslag van de pomp en heeft een stabiliserende invloed op het drukverloop. Een eerste aanwijzing dat er iets mis is met de luchtklok is het trillen van de manometernaald. Om dit met zekerheid te weten hanteert u de volgende werkwijze. Laat de pomp draaien en druk op het ventiel dat zich op de luchtklok bevindt. Komt hier water uit dan is het membraan binnenin gescheurd. Dit membraan kan eenvoudig zelf vervangen worden. Gewoon de 4 hoekbouten van de luchtklok losdraaien, en een nieuw membraan monteren.
Na montage van het membraan dient de luchtklok op druk gebracht te worden met een druk die ongeveer 2/3 van de normale spuitdruk bedraagt. Best laat u ook de pomp nogmaals draaien om na te zien op lekken. Fig. 6: Zuigermembraanpomp met luchtklok 5. De pomp is defect. Controleer of de pomp nog vlot de aangewezen druk bereikt en of de manometernaald stabiel blijft. Een trillende manometernaald kan wijzen op een slecht werkende pomp (indien punt 3 in orde is). Hiervoor kunnen verschillende oorzaken aan de basis liggen. Zo kunnen pers- en/of aanzuigkleppen vastzitten, of kunnen één of meerdere pompmembranen gescheurd zijn. Bij gescheurde pompmembranen zal de olie die zich in het doorzichtige oliepeil bevindt een witachtige emulsie zijn (met water vermengd). Gescheurde membranen dienen ogenblikkelijk vervangen te worden, teneinde verdere slijtage van de pomp te voorkomen. Best voert u op regelmatige basis een controle uit van het oliepeil. Fig. 7: Schematische werking van een zuigermembraanpomp 6. Geen manometer aanwezig / manometer defect. Op uw spuittoestel moet zich een manometer bevinden en dit het liefst zo dicht mogelijk bij de spuitboom geplaatst. Als de manometer defect is zal u dit meestal merken aan een naald die niet naar het nulpunt terugkeert wanneer de manometer zich in drukloze toestand bevindt. De aangegeven drukwaarde op uw manometer mag maximaal 10% afwijken van de werkelijke drukwaarde.
7. Storingen aan de verdeler of in de aanvoerleidingen naar de spuitboom/krans waardoor drukverschillen ontstaan in de spuitboom/krans en dus ongelijkmatige verdeling tussen de verschillende spuitsecties. Dit kan u controleren samen met de staat van de doppen door de spuitboom open te vouwen en het toestel stationair te laten spuiten aan een vaste werkdruk waarvoor u het debiet van de doppen kent. (bv. bij 2 bar geeft een rode ISO 04-dop 1.31 l/min). Vervolgens vangt u gedurende 1 minuut de vloeistof op onder 2 doppen per sectie die het dichtst bij de toevoerleiding gelegen zijn en noteert u deze waarden per sectie. Daarna rekent u de gemiddelde gemeten waarde uit per sectie evenals het gemiddelde van alle waarden. Ga vervolgens na of geen enkele van de gemeten sectiewaarden meer dan 10% afwijkt van de totale gemiddelde waarde. Is dit het geval, dan dient u de aanvoerleidingen te controleren op lekken of knikken en dient u ook na te zien of lengte van de aanvoerleidingen gelijk is. Controleer ook sectiefilters of dopfiltertjes op verstoppingen (best reinigen van alle dopfiltertjes). 8. De spuitdoppen binnen een reeks zijn niet homogeen. Ga na of alle doppen van hetzelfde type, merk en maat zijn. Monteer nooit verschillende doppen door elkaar (behalve kantdoppen en rijbespuitingen) Fig. 8: Testen van de doppen / drukverschillen
Fig. 9: Slecht spuitbeeld t.g.v. versleten/beschadigde doppen 9. De spuitdoppen zijn te sterk versleten. De slijtage van de doppen kan nagegaan worden volgens de werkwijze beschreven in punt 6. Als het gemiddeld debiet van alle gemeten waarden méér dan 5% (=voor spleetdoppen) of 10% (voor werveldoppen en andere types) afwijkt van het voorgeschreven debiet volgens de doppentabel, dan zijn de doppen versleten en dienen zij vervangen te worden. 10. Het regelsysteem werkt niet. Controleer de goede werking van de drukregelaar door deze te bedienen en de druk te laten variëren van 1 bar tot de maximum haalbare druk. Dit moet vlot lukken, sluit dan bij een vast ingestelde druk de hoofdkraan af en controleer of het spuiten definitief stopt (hoofdkraan sluit perfect af). Heropen de hoofdkraan en controleer of de vooraf ingestelde druk opnieuw bereikt wordt. Wijkt de druk meer dan 10% af, dan is de drukregelaar aan vervanging toe. Sluit nu achtereenvolgens alle secties en controleer of de sectiekranen perfect afsluiten. Ga ondertussen ook na of de compensatieregeling correct afgesteld staat en regel het compensatiekraantje van de afgesloten sectie per sectie eventueel tot de oorspronkelijk ingestelde druk bereikt wordt. Fig. 10: Manuele drukregelaar met compensatie
11. Uw spuitcomputer is onjuist afgesteld. Stelt u tijdens het bespuiten vast dat de ingestelde waarde (l/ha) in de praktijk meer dan 10% afwijkt (bv. i.p.v. de geprogrammeerde 300 l/ha wordt 350 l/ha verspoten), dan dient u de spuitcomputer opnieuw te ijken. U kan dit eenvoudig doen door het aantal pulsen van de flowmeter dat in de spuitcomputer geprogrammeerd werd, aan te passen met behulp van de regel van drie. Bv. geprogrammeerd 300 l/ha=650 pulsen flowmeter. Dus X pulsen flowmeter=650x300/350. Raadpleeg hiervoor de handleiding van uw toestel. Fig. 11: Regelsysteem met spuitcomputer 12. Grote lekken. Laat het toestel spuiten aan de maximum haalbare druk en controleer tijdens het spuiten op lekken (leidingen, verbindingen, filters, pomp, tank,.). Herstel de lekken waar nodig. 4. Conclusie Alhoewel veel mensen de keuring als een verplicht nummertje ervaren, kan men na het doorlopen van een keuring met een gerust geweten zijn toestel gebruiken. Ook verdient het aanbeveling de bovenstaande punten jaarlijks of op regelmatige basis te overlopen teneinde te allen tijde met een correct functionerend spuittoestel te werken. Wenst u meer gedetailleerde informatie omtrent de keuring van spuittoestellen dan kan u hiervoor terecht op onderstaande link: http://www.ilvo.vlaanderen.be/keuringspuittoestellen.