3. Een criminele organisatie betreft een organisatie van meer dan twee personen.

Vergelijkbare documenten
HET HOF VAN BEROEP VAN ANTWERPEN 19 MAART 2009, 14 E KAMER

RECHTBANK EERSTE AANLEG ANTWERPEN AFDELING ANTWERPEN, 31 MAART 2015, AC4 KAMER

Correctionele rechtbank van Antwerpen, 1 maart 2016, AC4 kamer

CORRECTIONELE RECHTBANK VAN TURNHOUT. 31 DECEMBER 2001, 14de KAMER. Verdacht van op de hierna vermelde plaatsen en op de hierna vermelde tijdstippen:

Wet van 13 april 1995 houdende bepalingen tot bestrijding van de mensenhandel en van de kinderpornografie

Hof van Cassatie van België

HOF VAN BEROEP VAN GENT. 26 JUNI 2002, 8de K.

CORRECTIONELE RECHTBANK TE LEUVEN, 18 maart 2008, 17 de kamer

HET HOF VAN BEROEP TE ANTWERPEN VAN 4 DECEMBER e kamer

Hof van Cassatie van België

VONNIS. TEGEN: De zich noemende W.D. ( ), volgens eigen verklaring geboren te Freetown (Sierra Leone),

Hof van Cassatie van België

NEDERLANDSTALIGE RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG BRUSSEL, STRAFZAKEN, 3 MAART 2014, 60 ste KAMER

rechtbank eerste aanleg Leuven correctionele zaken Kamer 20 Vonnis Vonnisnummer / Griffienummer 1382/2019 Repertoriumnummer / Europees

RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE LIMBURG AFDELING HASSELT VAN 19 OKTOBER 2017

Correctionele rechtbank van Antwerpen, 5 januari 2016, AC4 kamer

rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Hasselt Sectie correctioneel

COMMISSIE VOOR FINANCIËLE HULP AAN SLACHTOFFERS VAN OPZETTELIJKE GEWELDDADEN EN AAN DE OCCASIONELE REDDERS

RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG BRUSSEL. 20 JUNI 2007, 51 e KAMER

CORRECTIONELE RECHTBANK TE MECHELEN, 19 maart 2008, 11 de kamer

Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Hasselt, sectie correctioneel,

Strafprocesrecht Bijzondere kenmerken: Hoger beroep Wetsverwijzingen: Wetboek van Strafrecht 197a, geldigheid:

STRAFRECHTELIJKE VERANTWOORDELIJKHEID VAN MINISTERS. Wet van 25 juni 1998 tot regeling van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van ministers 1

RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE HASSELT VAN 15 DECEMBER 2015

HOF VAN BEROEP ANTWERPEN, 31 MEI 2017, 14 DE KAMER

Hof van beroep Antwerpen, 4 februari 2016, 14 de k.

Hof van Cassatie van België

Î 1. rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen. Vonnis. KamerAC1. 25juni RA A Aangeboden op. Niet te registreren

HOF VAN BEROEP BRUSSEL, 12 MAART 2014, 13 e KAMER

Hof van beroep G. (...) Arrest. Arrestnummer. Datum van uitspraak. Notitie-nummer griffie. Notitienummer parfcet-generaal.

Hof van Cassatie van België

Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren, sectie correctioneel

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk, strafzaken

ME.012/2014 ST-011 B IN OB Binsoag

De correctionele rechtbank van het arrondissement Hasselt VONNIS van 19 NOVEMBER 2008

Hof van Cassatie van België

ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Hof van Beroep Brussel, 12 maart 2014, 13 e kamer

rechtbank eerste aanleg Leuven correctionele zaken Kamer 20 Vonnis Vonnisnummer / Griffienummer 1278/2019 Repertoriumnummer / Europees

1.1 Ontstaan. Waarom? Flagrante wanpraktijken blijven bestaan Sommige eigenaar blijven onbewoonbare woningen verhuren

De Rechtbank van eerste aanleg

Hof van Beroep Brussel, 13 november 2013, 13 e correctionele kamer

DE RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE ANTWERPEN VAN 6 NOVEMBER 2015

RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE LEUVEN VAN 15 FEBRUARI 2016

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO8408 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen Kamer AC...15 oktober 2018 Vonnis Inzake het Openbaar Ministerie

Kopie Afgeleverd aan: mr. CLAES Johan Uitsluitend voor bestuurlijke inlichting - behoeften van inwendige aard

CORRECTIONELE RECHTBANK DENDERMONDE 13 FEBRUARI 2007, 19 de kamer

ECLI:NL:RBMAA:2006:AY6572

RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE HASSELT VAN 19 FEBRUARI 2019

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ1377

Correctionele rechtbank van Antwerpen, 5 januari 2016, AC4 kamer

ECLI:NL:RBZUT:2004:AO7273

Gerechtshof te s-gravenhage meervoudige kamer voor strafzaken ARREST

Mensenhandel en zwaardere vormen van mensensmokkel (MH)

ECLI:NL:OGEAA:2016:411

ECLI:NL:RBHAA:2011:BU4938

COMMISSIE VOOR FINANCIËLE HULP AAN SLACHTOFFERS VAN OPZETTELIJKE GEWELDDADEN EN AAN DE OCCASIONELE REDDERS

HOF VAN BEROEP GENT, 21 OKTOBER 2014, 6 e KAMER

P. L. C. C. M., geboren te (...) op ( ), wonende te ( ) Nederland, van Nederlandse nationaliteit.

Instelling. Onderwerp. Datum

ECLI:NL:GHARL:2017:2188

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBOVE:2016:1480. Datum uitspraak: Datum publicatie: Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg - meervoudig.

ECLI:NL:RBMAA:2011:BP5002

Titel II. Straffen. 1. Algemeen. Artikel 1:11

ECLI:NL:RBMNE:2016:5688

rechtbank eerste aanleg Leuven correctionele zaken Kamer 20 Vonnis Vonnisnummer / Griffienummer 1266/2019 Repertoriumnummer / Europees

CORRECTIONELE RECHTBANK ANTWERPEN, 4 OKTOBER 2010, KAMER 4C

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken

RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE GENT VAN 15 SEPTEMBER 2015

VONNIS. De Correctionele Rechtbank van het arrondissement HASSELT, 16 kamer, heeft het volgende vonnis uitgesproken : INZAKE

RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE GENT 7 NOVEMBER 2017

Hof van beroep van Gent, 3 november 2015, 4 de kamer

Correctionele rechtbank van Antwerpen, 1 maart 2016, AC4 kamer

ECLI:NL:RBASS:2007:BB8355

CORRECTIONELE RECHTBANK LEUVEN, 23 OKTOBER 2012, 17 DE KAMER

CORRECTIONELE RECHTBANK TE LEUVEN, 20 januari 2009, 17 de kamer

Hof van Cassatie van België

CORRECTIONELE RECHTBANK VAN ANTWERPEN. 9 FEBRUARI 2004, Kamer 4C

ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2993

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420

CORRECTIONELE RECHTBANK VAN HASSELT, 21 NOVEMBER 1996

Hof van Cassatie van België

COMMISSIE VOOR FINANCIËLE HULP AAN SLACHTOFFERS VAN OPZETTELIJKE GEWELDDADEN AAN DE OCCASIONELE REDDERS

RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE ANTWERPEN AFDELING TURNHOUT VAN 9 OKTOBER 2017

Hof van Cassatie van België

RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG VAN ANTWERPEN 23 JUNI 2010

Hof van Cassatie van België

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4692

ECLI:NL:GHDHA:2014:3838

Vonnis AFSCHRSFT. Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Hasselt, sectie correctioneel, / kamer. c \ 2016 / $0$ 31/05/2016

Rechtbank van eerste aanleg Leuven, strafzaken

ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499

CORRECTIONELE RECHTBANK MECHELEN

Hof van Cassatie LIBERCAS

HET HOF VAN BEROEP TE GENT VAN 28 JUNI 2011

Transcriptie:

Samenvatting 1. Het misdrijf van mensensmokkel, zoals door de Wet van 10 augustus 2005 tot wijziging van diverse bepalingen met het oog op de versterking van de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel en tegen praktijken van huisjesmelkers voorzien in het huidige artikel 77bis van de Vreemdelingenwet, is een nieuw misdrijf. 2. De omschrijving van de ten laste gelegde feiten laat beklaagden dan ook toe na te gaan wat hen ten laste wordt gelegd, zonder dat zij daartoe op zoek moeten gaan in het strafdossier. Het is niet vereist dat in de verwijzingsbeschikking of de dagvaarding de bewijslast wordt aangevoerd. 3. Een criminele organisatie betreft een organisatie van meer dan twee personen. 4. De verzwarende omstandigheid van een bijzonder kwetsbare positie ten gevolge van hun onwettige of precaire administratieve toestand of van hun precaire sociale toestand of ten gevolge van zwangerschap, ziekte dan wel een lichamelijk of een geestelijk gebrek of onvolwaardigheid, vereist een vrijheidsbeperking als beoordelingselement van de bijzonder precaire toestand: de betrokken slachtoffers moeten met andere woorden feitelijk in hun mogelijkheden anders te kiezen beperkt zijn door een kwetsbare situatie waarin ze zich bevonden tengevolge van hun onwettige of precaire administratieve toestand of van hun precaire sociale toestand of ten gevolge van zwangerschap, ziekte dan wel een lichamelijk of een geestelijk gebrek of onvolwaardigheid. Volledige tekst Het Hof van Beroep, zitting houdende op 4 februari 2010 te Antwerpen, Veertiende kamer ( ) 1. Het hoger beroep van beklaagde E. F. is ontvankelijk, behoudens voor zover het ook gericht is tegen de hem verleende vrijspraken en afwijzingen van de vorderingen van het Openbaar Ministerie. Het op 21 januari 2009 aangetekend hoger beroep van het Openbaar Ministerie tegen beklaagde D. E. en E. F., dat werd beperkt tot de gedeeltelijke vrijspraak en de niet toekenning van de gevorderde verbeurdverklaring, is ontvankelijk. Het op 23 januari 2009 aangetekend hoger beroep van het Openbaar Ministerie tegen beklaagde E. F. is ontvankelijk, doch enkel voor zover het een uitbreiding van het hoger beroep dat reeds aangetekend werd op 21 januari 2009 inhoudt. Ingevolge deze hogere beroepen is het Hof ten opzichte van beklaagde E. F. gevat van de strafvordering ten aanzien van alle tenlasteleggingen. Ten aanzien van beklaagde D. E. zijn enkel de tenlasteleggingen waarvan hij werd vrijgesproken, en met name I, II, V en VI, en de door het Openbaar Ministerie ten aanzien van deze beklaagde gevorderde verbeurdverklaring hangende voor het Hof. 2. De wet van 10 augustus 2005 tot wijziging van diverse bepalingen met het oog op de versterking van de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel en tegen praktijken van huisjesmelkers heeft op ingrijpende wijze de ten aanzien van de sub II ten laste gelegde feiten van mensenhandel toepasselijke strafwetgeving gewijzigd.

De feiten sub II dienen dienvolgens te worden geactualiseerd als volgt: Wetens en willens een persoon die geen onderdaan is van een lidstaat van de Europese Unie te hebben geholpen het grondgebied van een lidstaat van de Europese Unie of van een Staat die partij is bij een internationale overeenkomst betreffende de overschrijding van de buitengrenzen, die België bindt, binnen te komen of aldaar te verblijven, dan wel erdoor te reizen, zulks in strijd met de wetgeving van deze Staat, hetzij in de handelingen die de binnenkomst, de doorreis of het verblijf voorbereid hebben of ze vergemakkelijkt hebben, hetzij in de feiten die ze voltooid hebben, waarbij de hulp niet voornamelijk om humanitaire redenen werd verleend (Artikel 77 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen). Het misdrijf van mensensmokkel, zoals door de Wet van 10 augustus 2005 tot wijziging van diverse bepalingen met het oog op de versterking van de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel en tegen praktijken van huisjesmelkers, voorzien in het huidige artikel 77bis van de Vreemdelingenwet, was niet bestaande op het ogenblik dat de feiten, waarvan het Hof thans is gevat, werden gepleegd. Enkel het nog steeds in artikel 77 voorziene misdrijf van hulp aan illegale immigratie dient te worden aangehouden, zoals thans voorzien door de voornoemde Wet van 10 augustus 2005. Te dezen werd door het Openbaar Ministerie een nota neergelegd. Het betreft overigens dezelfde feiten en de thans voorziene kwalificatie is minder zwaar. 3. De verjaring van de strafvordering is niet bereikt. Er is een rechtsgeldige stuiting tussengekomen door de verwijzingsbeschikking van 29 augustus 2008 en geen termijn langer dan de toepasselijke verjaringstermijn is verlopen tussen de onderscheiden aangehouden feiten. Beklaagde E. F. houdt voor dat de strafvordering niet ontvankelijk is omdat hij niet afdoende zou weten welke feiten en misdrijven hem ten laste worden gelegd. De verwijzingsbeschikking en de daarop volgende dagstelling zijn nochtans afdoende duidelijk. De rechten van verdediging van deze beklaagde zijn dan ook niet geschonden. Dit wordt bevestigd door het feit dat onder de verschillende tenlasteleggingen niet steeds dezelfde slachtoffers worden vernoemd. Uit het gevoerde strafonderzoek kan uiteraard worden opgemaakt waarom onder de ene tenlastelegging wel en onder de andere niet een bepaalde persoon als slachtoffer werd opgenomen. Het is niet vereist dat, in de omschrijving van de tenlasteleggingen, het Openbaar Ministerie de redengeving van deze verschillen opneemt. Om dezelfde redenen dient niet te worden uiteengezet in de dagvaarding waarom werd besloten tot het voorzien van de verzwarende omstandigheid van het misbruik van de bijzondere kwetsbare positie waarin de slachtoffers zouden verkeren. Overigens voorziet de wettelijke misdrijfomschrijving gedetailleerd en beperkend welke omstandigheden een bijzondere kwetsbaarheid kunnen veroorzaken. Verder duidt de dagvaarding aan over welk witgewassen bedrag het gaat en is het Openbaar Ministerie van oordeel dat die investering gelden betreft die rechtstreeks uit een misdrijf zijn bekomen. Het is te dezen dan ook niet vereist dat verder wordt aangeduid waaruit de criminele oorsprong bestaat. De omschrijving van de ten laste gelegde feiten laat beklaagden dan ook toe na te gaan wat hen ten laste wordt gelegd, zonder dat zij daartoe op zoek moeten gaan in het strafdossier. Het is niet vereist dat in de verwijzingsbeschikking of de dagvaarding de bewijslast wordt aangevoerd. Het is uiteraard noodzakelijk dat beklaagde zijn verdediging voert in samenlezing met het strafdossier. Dat in het strafdossier, naar beklaagde oordeelt, met betrekking tot de ten laste gelegde feiten, weinig of geen bewijzen kunnen worden teruggevonden, bevestigt alleen maar dat de verwijzingsbeschikking voldoende duidelijk is geweest. De overwegingen van beklaagde in de laatste twee alinea s van het zesde blad van zijn conclusie betreffen dan ook reeds de beoordeling ten gronde.

Eveneens irrelevant is de overweging van beklaagde dat de aanvangsdatum van de incriminatieperiode geen uit het dossier volgende keuze is, doch werd gekozen op grond van het in werking treden van de nieuwe wetgeving op de mensenhandel (achtste blad van zijn conclusie in fine). Beklaagde verbindt aan deze overweging geen rechtsgevolg en het enkele feit dat een verschillende aanvangsdatum wordt voorzien voor de tenlastelegging I en IV is een onvoldoende feitelijke grond voor dit middel. Het betreft overigens maar een periode waarin op niet nader te bepalen ogenblikken de feiten werden gepleegd. 4. De schuld van beklaagden D. E. en E. F. aan het hen sub V ten laste gelegd feit is ook thans niet bewezen geworden door het strafonderzoek en het onderzoek ter terechtzitting. Te dezen dient eerder te worden vastgesteld dat beklaagde E. F. zijn vermogen heeft willen onttrekken aan zijn eventuele schuldeisers, waaronder de Nederlandse Belastingsadministratie. Beklaagde zet zelf uiteen in conclusies dat hij een niet onaardig inkomen had verdiend (tweede blad van zijn conclusie) en uit het strafonderzoek is komen vast te staan dat hij juridisch niet verbonden kon worden aan de betrokken uitbating van het ontuchthuis, terwijl het afdoende bewezen is dat hij er feitelijk wel bij betrokken was, zoals hierna verder uiteengezet. Het was immers de bedoeling van beide beklaagden dat het verborgen zou blijven dat beklaagde F. investeerde in de betrokken club. Beide beklaagden worden dan ook van dit feit vrijgesproken. 5. De schuld van beklaagden D. E. en E. F. aan het hen sub VI ten laste gelegde feit is evenmin bewezen geworden door het strafonderzoek en het onderzoek ter terechtzitting. Beide beklaagden worden vervolgd deelgenomen te hebben aan een criminele organisatie om een huis van ontucht uit te baten gebruikmakend van meisjes die een illegaal of precair verblijf hielden. Zij worden er niet van verdacht deel te hebben uitgemaakt van een criminele organisatie die zich ook bezighield met witwas- of drugdelicten (Cfr. samenvattend Proces-verbaal van 10 mei 2007, blz. 8). Het is geenszins bewezen dat ook anderen van deze, onder de tenlastelegging beschreven criminele organisatie, deel zouden hebben uitgemaakt, zodat dient te worden vastgesteld dat het te dezen een organisatie betreft van niet meer dan twee personen. Beide beklaagden worden dan ook van dit feit vrijgesproken. 6. De schuld van beklaagde D. E. aan de hem sub II ten laste gelegde feiten, zoals heromschreven, is niet bewezen geworden door het strafonderzoek en het onderzoek ter terechtzitting. De in de tenlastelegging genoemde personen werden door deze beklaagde aangemeld bij de lokale politie te Lanaken als tewerkgesteld in de betrokken Club, uitgebaat door deze beklaagde. Of deze personen aldus in strijd met de Belgische wetgeving van het land zijn binnengekomen of er hebben verbleven, of er hebben doorgereisd, is niet afdoende onderzocht geworden. Overigens dient te worden vastgesteld dat de genaamden S.L. en I.M. de Nederlandse nationaliteit hebben. De eerste rechter heeft dan ook terecht deze beklaagde van deze feiten vrijgesproken, zij het om andere, niet door het Hof hernomen redenen. 7. Het is niet bewezen dat de in de tenlasteleggingen I en IV wat beklaagde E. F. betreft en in de tenlastelegging I wat beklaagde D. E. betreft, aangehouden slachtoffers in een bijzonder kwetsbare positie verkeerden ten gevolge van hun onwettige of precaire administratieve toestand of van hun precaire sociale toestand of ten gevolge van zwangerschap, ziekte dan wel een lichamelijk of een geestelijk gebrek of onvolwaardigheid.

Deze verzwarende omstandigheid vereist een vrijheidsbeperking als beoordelingselement van de bijzonder precaire toestand: de betrokken slachtoffers moeten met andere woorden feitelijk in hun mogelijkheden anders te kiezen beperkt zijn door een kwetsbare situatie waarin ze zich bevonden tengevolge van hun onwettige of precaire administratieve toestand of van hun precaire sociale toestand of ten gevolge van zwangerschap, ziekte dan wel een lichamelijk of een geestelijk gebrek of onvolwaardigheid. Ter zake is nauwelijks enig onderzoek gevoerd. Het is niet bewezen dat sprake is van zwangerschap, ziekte dan wel een lichamelijk of een geestelijk gebrek of onvolwaardigheid. Er is dan ook geen bijzonder kwetsbare positie bewezen als gevolg hiervan. Rest enkel nog een eventuele onwettige of precaire administratieve toestand en precaire sociale toestand. Dat zij een groot deel van de ontvangsten uit hun prostitutie dienden af te staan was voor hen nauwelijks een probleem. Het beperkte hun vrijheid van handelen niet zodanig dat zij daardoor werden genoodzaakt te kiezen voor de prostitutie. Het gebrek aan sociale bescherming is eerder gerelateerd aan de door hen uitgeoefende prostitutie, waartoe zij niet echt werden gedwongen. Deze precaire administratieve en sociale toestand ingevolge de door hen uitgeoefende prostitutie, heeft hen niet in een bijzonder kwetsbare positie gebracht. 8. De schuld van beklaagden D. E. aan de hem sub I en E. F. aan de hem sub I en IV, A, B en C ten laste gelegde feiten is bewezen geworden, uitgezonderd de voorziene verzwarende omstandigheid dat misbruik zou zijn gemaakt van de bijzonder kwetsbare positie waarin de betrokken slachtoffers zouden hebben verkeerd. De andere onder het misdrijf I voorziene verzwarende omstandigheden, en met name dat zij van die activiteit een gewoonte maakten en dat het een daad van deelneming aan een hoofd- of bijkomende bedrijvigheid van een vereniging betrof, ongeacht of zij al dan niet de hoedanigheid van leidend persoon hadden, zijn wel bewezen. Beklaagde F. is volstrekt ongeloofwaardig in zijn bewering niets met de uitbating van de betrokken club te maken te hebben gehad. Zijn bewering te hebben willen investeren in een luxe sauna, naar Duits model, en op voorwaarde dat een einde wordt gesteld aan de prostitutieactiviteiten is volstrekt ongeloofwaardig. Dat bepaalde meisjes die aldaar werkten, deze beklaagde niet aanwezen als eigenaar of uitbater is niet relevant. Beklaagde heeft noodzakelijke hulp geboden door geldmiddelen ter beschikking te stellen, waardoor hij de man achter de schermen is geworden en beklaagde D. E. eerder gebruikte als tussenpersoon. Anders dan deze beklaagde wil doen voorhouden, kan uit de door hem geciteerde getuigenverklaring van S. (achtste blad van zijn conclusie) wel degelijk worden besloten dat hij betrokken was bij de uitbating van de/het betrokken club - ontuchthuis. Het staat verder vast dat beide beklaagden samenwerkten in een georganiseerde structuur, waarbij onder meer beklaagde F. eerder de leiding had en zorgde voor de financiële inbreng terwijl beklaagde E. voor de uitvoering en de verwezenlijking op het terrein instond. 9. De ten laste van beklaagde F. bewezen verklaarde feiten zijn de opeenvolgende en voortgezette uitvoering van eenzelfde misdadig opzet. De hierna aan deze beklaagde opgelegde bestraffing vormt een afdoende en juiste bestraffing, zowel wat de gevangenisstraf als wat de geldboete betreft, voor het geheel van de thans te zijnen laste bewezen verklaarde feiten. Het Hof houdt rekening met de omvang van de ten laste gelegde feiten, het aandeel van beklaagde en zijn strafrechtelijk verleden. De opgelegde geldboete wordt in het bijzonder verantwoord door het gemakkelijk en onrechtmatig groot geldgewin dat deze beklaagde nastreefde. De vervangende gevangenisstraf is aangepast aan de omvang van de opgelegde geldboete.

Het Hof houdt bovendien rekening met de staat van wettelijke herhaling, zoals omschreven in de dagvaarding, waarin beklaagde zich thans bevindt. Hij werd reeds bij arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen van 2 oktober 2002 veroordeeld tot ondermeer een gevangenisstraf van één jaar. Dit arrest heeft kracht van gewijsde bekomen op het ogenblik van huidige feiten en de nieuwe feiten werden bovendien gepleegd voordat vijf jaar zijn verlopen sinds hij zijn straf heeft ondergaan of sinds zijn straf is verjaard. Van dit arrest is een voor eensluidend verklaard afschrift aanwezig in het strafdossier, voorzien van het bewijs van kracht van gewijsde. De door de eerste rechter opgelegde straf is ruim onvoldoende om deze beklaagde, die volstrekt geen lering heeft getrokken uit zijn eerdere veroordeling, tot andere inzichten te bewegen. 10. De ten laste van beklaagde D. E. thans bewezen verklaarde feiten en de reeds definitief door het bestreden vonnis beoordeelde feiten zijn de opeenvolgende en voortgezette uitvoering van eenzelfde misdadig opzet. De bij het bestreden vonnis opgelegde straf is niet voldoende. De hierna aan deze beklaagde opgelegde bestraffing vormt een meer afdoende en juiste bestraffing, zowel wat de gevangenisstraf als wat de geldboete betreft, voor het geheel van de thans te zijnen laste bewezen verklaarde feiten en reeds beoordeelde feiten. Het Hof houdt rekening met de omvang van de ten laste gelegde feiten, het aandeel van deze beklaagde en zijn strafrechtelijk verleden. De opgelegde geldboete wordt in het bijzonder verantwoord door het gemakkelijk en onrechtmatig groot geldgewin dat ook deze beklaagde nastreefde. De vervangende gevangenisstraf is aangepast aan de omvang van de opgelegde geldboete. 11. Het Openbaar Ministerie vorderde schriftelijk de verbeurdverklaring van de in beslaggenomen gelden, van 300.000,00 euro aan witgewassen gelden en 1.262.436,00 euro aan vermogensvoordelen. Beklaagden worden vrijgesproken van het witwasmisdrijf, zodat de erop gestoelde verbeurdverklaring niet kan worden toegekend. Het door beklaagden verworven voordeel uit de te hunnen laste bewezen verklaarde misdrijven wordt forfaitair, rekening houdende met het ter zake gevoerde onderzoek, begroot op 750.000,00 euro in hoofde van beklaagde D. E. en op 200.000,00 euro in hoofde van beklaagde E. F., waarin begrepen zijn de te hunnen laste in beslaggenomen gelden, ten bedrage van respectievelijk 2.410,00 euro ten laste van beklaagde D. E. en 283,54 euro ten laste van beklaagde E. F.. Deze bijkomende straf dient aan elk der beide beklaagden te worden opgelegd omdat zij elk enkel en alleen uit winstbejag hebben gehandeld: gemakkelijk geldgewin ten koste van doorgaans jonge meisjes werd door hen nagestreefd en gerealiseerd. Het is overigens niet aangewezen beklaagden in het bezit te laten van de vruchten van hun misdrijven. 12. Beide beklaagden worden bovendien overeenkomstig artikel 433 novies Sw. veroordeeld tot de ontzetting van de in artikel 31 Sw. genoemde rechten, uitgesloten het onder 5 genoemde recht geroepen te worden tot het ambt van gerechtelijk bewindvoerder over de goederen van een vermoedelijk afwezige, voor een periode van zeven jaar. Deze periode van ontzetting is verantwoord door de omvang van de bewezen verklaarde misdrijven en, bijkomend ten aanzien van beklaagde F., door zijn strafrechtelijk verleden. De volledige en definitieve sluiting van het betrokken door beklaagden uitgebate ontuchthuis, zijnde de uitbating te wordt bevolen ten laste van beide beklaagden. Gelet op de ernst van de begane misdrijven en de aldaar begane uitbuiting is het noodzakelijk de sluiting van het betrokken ontuchthuis te bevelen.

( )