Vrijstellings- regeling Wft

Vergelijkbare documenten
Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Na paragraaf 2.0A wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Regeling in verband met de implementatie van de richtlijn solvabiliteit II

Overzicht van markttoegang regelgeving Wft BANKEN met zetel in Nederland

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

1. Inleiding. Geacht bestuur, geachte directie,

Wijzigingsregeling in verband met de implementatie van de richtlijn beheerders van alternatieve belegginginstellingen

Eerste Kamer der Staten-Generaal

1:1 definities aanbieden, onderdeel a 1, onderdeel a, 2, lid 1 + 2, onderdelen e + f, 6 en 7 Wfd en 8 Vrijstellingsregeling Wfd

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

De Minister van Financiën, Besluit: De Tijdelijke regeling invoering Wft wordt als volgt gewijzigd:

Wet financieel toezicht

Gelet op de artikelen 2:6, tweede lid, 2:8, tweede lid, en 2:104, eerste en tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht;

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vrijstellingsregeling Wet toezicht effectenverkeer 1995

DE MINISTER VAN FINANCIËN, Gelet op de artikelen 2:104, eerste en tweede lid, en 4:7 van de wet; BESLUIT: ARTIKEL I

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

1 Wat is de Wet op het financieel toezicht?

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Wft. Regeling Vakbekwaamheid Werknemers Beleggingsondernemingen. Regeling vakbekwaamheid werknemers beleggingsondernemingen Wft

Wet. financieel toezicht. deel 4 Gedragstoezicht financiële ondernemingen. DUFAS, december 2015 Gedragstoezicht financiële ondernemingen 1

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wet. financieel toezicht. deel 4 Gedragstoezicht financiële ondernemingen. DUFAS, januari 2015 Gedragstoezicht financiële ondernemingen 1

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Gelet op de artikelen 1:25, vierde lid, 1:69, derde lid, 2:85, eerste lid, en 4:7, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht;

KORTE INHOUDSOPGAVE. Voorwoord bij de derde druk / V. Voorwoord bij de tweede druk / VII. Voorwoord bij de eerste druk / IX.

Update financieel recht. Implementatie richtlijn betaaldiensten. 9 november 2009

Vrijstellingsregeling Wet financiële dienstverlening en Besluit financiële dienstverlening

Wet financieel toezicht

Het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten wordt als volgt gewijzigd:

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De Nadere regeling gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft wordt als volgt gewijzigd:

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

208. De drie toezichtrechtelijke regimes voor Nederlandse verzekeraars

Vrijstellingsregeling Wft

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

(Niet-wetgevingshandelingen) VERORDENINGEN

Onderwerp Informatieverzoek in verband met nieuwe regelgeving voor elektronischgeldinstellingen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Artikel Tekst artikel Toelichting WIJZIGINGSWET FINANCIËLE MARKTEN Wet op het financieel toezicht (Wft) ALGEMEEN DEEL

NOTA VAN WIJZIGING. Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Gelet op de artikelen 2:26d, derde lid, en 3:3 van de Wet op het financieel toezicht;

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

WIJy yillem/e%lexander, BIJ DE GRATIE GODS, KONING DER NEDERLANDEN, PRINS VAN ORANJE-NASSAU, ENZ. ENZ. ENZ.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Vrijstellingsregeling Wft

Uitvoerings- regeling Wft

VERORDENINGEN. (Voor de EER relevante tekst)

Regeling vakbekwaamheid medewerkers beleggingsondernemingen Wft

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Financieringsmaatschappijen onder de Wet op het financieel toezicht

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Vindplaats EU publicatieblad. L 335/1 d.d L 294/13 d.d

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz.

Het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft wordt als volgt gewijzigd:

Wet financieel toezicht

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

MODEL financieringsmaatschappijen; invoering Wet op het financieel toezicht

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

De Nederlandsche Bank N.V. Consultatie. CRD II Implementatie (nieuwe) Regeling Hybride kapitaalinstrumenten banken 2010

Het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft wordt gewijzigd als volgt:

Eerste Kamer der Staten-Generaal 1

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

1 van :11. Wet bekostiging financieel toezicht Geldend van t/m heden

de Koning > Retouradres Postbus EE Den Haag Directie Financiele Markten

Voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten (Wijzigingswet financiële markten 2010)

In het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten wordt na artikel 6a een artikel ingevoegd, luidende:

Tweede Kamer der Staten-Generaal

DE MINISTER VAN FINANCIËN; BESLUIT:

Besluit van. Hebben goedgevonden en verstaan: ARTIKEL I. Het Besluit prudentiële regels Wft wordt gewijzigd als volgt:

beheerder van een icbe: degene die in de uitoefening van een beroep of bedrijf het beheer voert over een of meer icbe s;

(Tekst geldend op: Voorstel wetswijziging September 2011) Wet op het financieel toezicht

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft wordt gewijzigd als volgt:

Transcriptie:

Vrijstellings- regeling Wft R.E. Batten, januari 2018 1

Verwerkte publicaties Staatsblad Naam Inwerkingtreding en/of terugwerking tot Stcrt. 2006, nr. 229, Vrijstellingsregeling Wft 1 januari 2007 p. 20-37 Stcrt. 2007 nr. 201, Wijziging Vrijstellingsregeling Wft 28 oktober 2007 p. 12 Stcrt. 2007, nr. 211, Wijziging Vrijstellingsregeling Wft i.v.m. Wet implementatie MiFID 1 november 2007 p. 9 Stcrt. 2008, nr. 64, Wijziging Vrijstellingsregeling Wft betreffende bewindvoerders Wsnp 4 april 2008 p. 8 Stcrt. 2008, nr. 76, Wijziging Vrijstellingsregeling Wft 1 juli 2008 p. 13 Stcrt. 2008, nr. 119, p. 7 Wijziging Vrijstellingsregeling Wft en Regeling vaststelling bedragen voor eenmalige toezichthandelingen 1 juli 2008 en 1 okt. 2008 Stcrt. 2009, nr. 51 Wijziging Vrijstellingsregeling Wft 18 mrt. 2009 Stcrt. 2009, nr. 12636 Wijziging Vrijstellingsregeling Wft 28 aug. 2009, werkt terug t/m 1 jan. 2008 Stcrt. 2009, nr. 16444 Wijziging van de Vrijstellingsregeling Wft in verband met de implementatie van de richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt tot wijziging van de Richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/48/EG, en tot intrekking van Richtlijn 97/5/EG 1 nov. 2009 Stcrt. 2009, nr. 20007 Wijzigingsregeling financiële markten 2010 9 juli 2011 Stcrt. 2010, nr. 6746 Wijziging van de Vrijstellingsregeling Wft in verband met een aanpassing van de vrijstellingsvermelding en tot wijziging van de Vrijstellingsregeling geldtransactiekantoren in verband met een aanpassing van de vrijstelling voor ondernemingen die het bedrijf van hotel uitoefenen 1 aug. 2008, 1 juli 2011 en 1 jan. 2012 Stcrt. 2011, nr. 11088 Stcrt. 2011, nr. 11755 Stcrt. 2011, nr. 17608 Stcrt. 2011, nr. 19762 Stcrt. 2011, nr. 23140 Stcrt. 2012, nr. 12286 Stcrt. 2012, nr. 26349 Wijziging Vrijstellingsregeling Wft, in verband met de prospectusplicht voor het secundair verhandelen van effecten op een multilaterale handelsfaciliteit Wijziging van Vrijstellingsregeling Wft in verband met aanpassing van de vrijstellingsbepalingen betreffende beleggingsobjecten en rechten van deelneming in de Wet op het financieel toezicht Wijziging van de Uitvoeringsregeling Wft en de Vrijstellingsregeling Wft in verband met wijzigingen in de Wet op het financieel toezicht naar aanleiding van de implementatie van de richtlijn consumentenkrediet en de herziene richtlijn beleggingsinstellingen Wijziging van de Vrijstellingsregeling Wft in verband met een aanpassing van de vrijstellingsbepalingen betreffende het aanbieden van beleggingsobjecten en het aanbieden van rechten van deelneming in een beleggingsinstelling Wijziging van de Vrijstellingsregeling Wft in verband met de implementatie van richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentiëel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG (PbEU L 267) nr. FM/2011/10259 M Wijziging van de Vrijstellingsregeling Wft in verband met de bepalingen ten aanzien van wisselinstellingen in de Wet op het financieel toezicht en de implementatie van de herziene Prospectusrichtlijn (PbEU L 327/1) en tot wijziging van de Vrijstellingsregeling Wet toezicht trustkantoren in verband met de wijziging van de Wet toezicht trustkantoren Wijziging van enige fiscale uitvoeringsregelingen en van enige overige uitvoeringsregelingen 25 juni 2011 1 jan. 2012, maar ingetrokken per 4 nov. 2011 door Stcrt. 2011, nr. 19762 2 juni 2011 4 nov. 2011 en 1 jan. 2012 1 jan. 2012, werkt deels terug t/m 30 apr. 2011 22 juni 2012 1 jan. 2013, werkt terug t/m 1 jan. 2012 R.E. Batten, januari 2018 2

Staatsblad Naam Inwerkingtreding en/of terugwerking tot Stcrt. 2012, nr. 26429 Wijziging van de Vrijstellingsregeling Wft in verband met de invoering 1 jan. 2013 en Stcrt. 2013, nr. 19608 Stcrt. 2013, nr. 20560 Stcrt. 2013, nr. 34549 van het provisieverbod Wijziging van de Uitvoeringsregeling Wft, de Vrijstellingsregeling Wft en de Regeling grensoverschrijdende samenwerking financiële toezichthouders in verband met de implementatie van richtlijn nr. 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) Nr. 1060/2009 en (EU) Nr. 1095/2010 (PbEU 2011, L 174) Wijziging van Vrijstellingsregeling Wft in verband met een vrijstelling voor bewindvoerders van de vergunningplicht inzake bemiddelen Wijziging van de Vrijstellingsregeling Wft in verband met enkele vrijstellingen voor de vergunningplicht inzake adviseren en bemiddelen en enige technische aanpassingen in verband met de implementatie van richtlijn nr. 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) Nr. 1060/2009 en (EU) Nr. 1095/2010 (PbEU 2011, L 174) 1 juli 2013 22 juli 2013 23 juli 2013, en werkt terug t/m 26 feb. 2013 1 jan. 2014 Stcrt. 2014, nr. 20615 Regeling ter uitvoering van de richtlijn en verordening kapitaalvereisten 1 jan. 2015 Stcrt. 2014, nr. 34049 Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 24 november 2014, 2014-0000174745 tot wijziging van ministeriële regelingen in verband met de Invoeringswet Participatiewet 1 jan. 2015 Stcrt. 2014, nr. 34759 Stcrt. 2014, nr. 36474 Stcrt. 2015, nr. 11384 Stcrt. 2015, nr. 34610 Wijziging van de Regeling gelijkstelling diploma s vakbekwaamheid Wft, de Regeling eindtermen en toetstermen examens financiële dienstverlening Wft en de Vrijstellingsregeling Wft Wijziging van de Regeling nationale EZ-subsidies in verband met aanpassingen aan de nieuwe Europese staatssteunkaders Wijziging van de Vrijstellingsregeling Wft in verband met een aanpassing van de vrijstellingsbepalingen betreffende het aanbieden van effecten Wijziging van de Vrijstellingsregeling Wft en enkele andere regelingen met het oog op de vrijstelling van kleine natura-uitvaartverzekeraars en kleine schadeverzekeraars en ter implementatie van de richtlijn solvabiliteit II 9 dec. 2014 1 jan. 2015 1 juli 2015 1 jan. 2016 Stcrt. 2015, nr. 45349 Regeling toezicht kredietunies 1 jan. 2016 Stcrt. 2016, nr. 12853 Wijziging van de Regeling taakuitoefening en grensoverschrijdende samenwerking financiële toezichthouders Wft, de Uitvoeringsregeling Wft en de Vrijstellingsregeling Wft in verband met de implementatie van richtlijn nr. 2014/91/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 tot wijziging van de richtlijn 2009/65/EG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe s) wat bewaartaken, beloningsbeleid en sancties betreft (PbEU 2014, L 257) 18 maart 2016 Stcrt. 2016, nr. 16472 Wijziging Vrijstellingsregeling Wft in verband met crowdfunding 1 april 2016 Stcrt. 2016, nr. 46690 Wijzigingsregeling vrijstelling bewindvoerders en curatoren 8 sept. 2016 Stcrt. 2017, nr. 49343 Wijziging van de Vrijstellingsregeling Wft in verband met de verhoging van de vrijstellingsgrens voor de prospectusplicht en de invoering van een meldplicht en informatieverplichtingen 1 oktober 2017 Stcrt. 2018, nr. 237 Regeling van de Minister van Financiën van 22 december 2017, 2017-0000211126, directie Financiële Markten, houdende regels tot vaststelling van de criteria voor de beoordeling van de vakbekwaamheid van werknemers van een beleggingsonderneming en tot wijziging van de Regeling taakuitoefening en grensoverschrijdende samenwerking financiële toezichthouders Wft ter implementatie van de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014 en van de Vrijstellingsregeling Wft 5 januari 2018 R.E. Batten, januari 2018 3

Staatsblad Naam Inwerkingtreding en/of terugwerking tot R.E. Batten, januari 2018 4

Inhoudsopgave Nr. Titel p. 1. Inleidende bepalingen 7 1.1 Definities 7 2. Vrijstelling van het Deel Markttoegang 8 2.0 Bedrijf van betaaldienstverlener 8 2.0a Bedrijf van bewaarder 9 2.0b Bedrijf van elektronischgeldinstelling 10 2.0c Bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar of 11 schadeverzekeraar met beperkte risicoomvang 2.0d Bedrijf van wisselinstelling 14 2.0d Bedrijf van kredietunie 15 2.1 Aanbieden van beleggingsobjecten 16 2.2 Aanbieden van krediet 20 2.3 Aanbieden van rechten van deelneming* 23 2.4 Adviseren 28 2.5 Bemiddelen 32 2.6 Herverzekeringsbemiddelen 39 2.7 Optreden als gevolmachtigde agent of 40 ondergevolmachtigde agent 2.8 Verlenen van beleggingsdiensten 40 3. Vrijstelling van het Deel Prudentiëel 49 toezicht financiële ondernemingen 3.1 Beheerders, beleggingsinstellingen, beleggingsondernemingen 49 en bewaarders 3.1a Elektronischgeldinstellingen 51 3.1b Verzekeraars met beperkte risicoomvang 52 3.1c Kredietunies 52 3.2 Aantrekken van opvorderbare gelden 52 van het publiek 3.3 Waarborg- en garantiefondsen 59 3.4 Gebruik van het woord bank 60 3.5 Regime voor banken aangesloten bij centrale kredietinstelling 63 4. Vrijstelling van het Deel Gedragstoezicht 64 financiële ondernemingen 4.1 Werkzaamheden als tussenpersoon bij 64 aantrekken van opvorderbare gelden van het publiek 4.2 Beleggingsinstellingen* 64 4.2 Kredietunies 65 4.3 Beleggingsondernemingen 65 Nr. Titel p. 4.4 Financiële dienstverleners 74 4.5 Aanbieders 77 4.6 Adviseurs 79 4.7 Bemiddelaars 81 4.8 Beleggingsondernemingen 84 4.9 Herverzekeringsbemiddelaars 84 5. Vrijstelling van het Deel Gedragstoezicht 85 financiële markten 5.1 Aanbieden van effecten 85 5.2 Optreden op markten in financiële instrumenten 98 5.2a Openbaar bod op effecten 100 5.3 Toepassen van een gedragscode door institutionele beleggers 101 6. Overgangsbepalingen 102 6.1 Bijzondere bepalingen 102 7 Slotbepalingen 103 Bijlage A. Informatiedocument voor aanbiedingen van effecten 104 Toelichting Stcrt. 2006, nr. 229 112 1. Inleiding 112 2. Indeling van de regeling 112 3. Uitgangspunt 112 Vrijstellingsregeling Wfd 113 Vrijstellingsregeling Wtk 1992 114 Vrijstellingsregeling Wtb 114 Vrijstellingsregeling Wte 1995 114 4. Administratieve lasten 115 5. Ontvangen adviezen 117 Toelichting Stcrt. 2006, nr. 229 118 1. Inleiding 118 2. Afwijkingen van MiFID 119 3. Gevolgen voor het bedrijfsleven 120 Bijlagen 1 Transponeringstabel Vrijstellingsregeling Wft bestaande Vrijstellingsregelingen *vervallen 127 R.E. Batten, januari 2018 5

R.E. Batten, januari 2018 6

Vrijstellingsregeling Wft Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen 1.1 Definities Artikel 1 In deze regeling wordt, voorzover niet anders is bepaald, verstaan onder: a. het besluit: het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft; b. kredietbeheerder: bemiddelaar die in het kader van de overgang van vorderingen uit hoofde van overeenkomsten van krediet de verkrijgende onderneming assisteert bij het beheer en de uitvoering van die overeenkomsten; c. de wet: de Wet op het financieel toezicht. Stcrt. 2006, nr. 229 De definitie van kredietbeheerder dient te worden gelezen in samenhang met artikel 3. R.E. Batten, januari 2018 7

Hoofdstuk 2. Vrijstelling van het Deel Markttoegang financiële ondernemingen 2.0. Bedrijf van betaaldienstverlener 1 Vrijstelling als bedoeld in artikel 2:3d van de wet Artikel 1a 1. Van artikel 2:3a, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld betaaldienstverleners: a. voor zover zij in Nederland betaaldiensten verlenen als bedoeld onder 1 tot en met 5 en 7 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten; b. waarvan het gemiddelde van het totale bedrag van de betalingstransacties die zij de voorafgaande twaalf maanden hebben verricht, met inbegrip van die van agenten waarvoor zij volledig aansprakelijk zijn, niet hoger is dan 3.000.000 per maand; c. waarvan geen van de personen die het beleid bepalen of mede bepalen personen zijn met antecedenten als bedoeld in artikel 6, onderdelen a, b en d, van het Besluit prudentiële regels Wft voor zover deze betrekking hebben op het witwassen van geld, terrorismefinanciering of vermogensmisdrijven of als misdrijf aangemerkte overtredingen van financiële toezichtswetgeving; en d. die de Nederlandsche Bank in kennis hebben gesteld van hun voornemen om de bedoelde betaaldiensten te verlenen. 2. Het eerste lid is slechts van toepassing indien de betaaldienstverlener de geldmiddelen die worden of zijn ontvangen van betaaldienstgebruikers zeker stelt. Het ingevolge artikel 3:29a van de wet bepaalde is van overeenkomstige toepassing. 3. Indien een betaaldienstverlener als bedoeld in het eerste lid zijn werkzaamheden niet gedurende de gehele periode van de voorafgaande twaalf maanden heeft verricht, kan voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, worden uitgegaan van een programma van werkzaamheden waarin naar het oordeel van de Nederlandsche Bank een reële begroting van het totale bedrag aan betalingstransacties is opgenomen. 4. Een betaaldienstverlener als bedoeld in het eerste lid stelt de Nederlandsche Bank in kennis van elke verandering in zijn 1 Deze paragraaf is ingevoegd door art. I, onderdeel A, Stcrt. 2009, nr. 16444 en treedt volgens art. II van Stcrt. 2009, nr. 16444 in werking op 1 nov. 2009 (red.). situatie die relevant is voor het naleven van de in het eerste lid gestelde voorschriften. Stcrt 2009 nr 16444 Onderhavige regeling dient ter implementatie van richtlijn nr. 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt tot wijziging van de Richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van Richtlijn 97/5/EG (PbEU L 319) (verder: richtlijn betaaldiensten). Deze richtlijn voorziet kort gezegd in de harmonisering van de interne markt voor betaaldiensten. Deze harmonisering is tweeledig. Ten eerste wordt de markttoegang voor betaaldienstverleners geregeld door middel van de introductie van een vergunning. Ten tweede worden regels gesteld die betrekking hebben op de relatie tussen de betaaldienstverlener en de consument. Hiertoe zijn de Wet op het financieel toezicht (verder: Wft), het Burgerlijk Wetboek, de Wet inzake geldtransactiekantoren (verder: Wgt) en enkele andere wetten gewijzigd. Tevens zijn diverse algemene maatregelen van bestuur gewijzigd. Samen met onderhavige regeling voorzien de wijzigingswet en de wijziging van de besluiten in de implementatie van de genoemde richtlijn. Deze wijziging van de Vrijstellingsregeling Wft ziet op een aspect van Titel II van de richtlijn. Deze titel betreft de markttoegang voor betaaldienstverleners. Om de markttoegang te reguleren wordt een vergunning geïntroduceerd, hetgeen in de Wft is geïmplementeerd in Afdeling 2.2.0. De lidstaten kunnen volgens artikel 26 van de richtlijn betaaldiensten echter besluiten om geheel of gedeeltelijke vrijstelling te verlenen van de procedure en de voorwaarden voor een vergunning. De basis voor een dergelijke vrijstelling is opgenomen in artikel 2:3d van de Wft wat de vergunningplicht betreft. Uiteraard dienen hierbij wel de voorwaarden die de richtlijn betaaldiensten aan een vrijstelling van de vergunningplicht stelt in acht te worden genomen. Voor de Nederlandse situatie is vanuit het oogpunt van gemakkelijke markttoetreding en proportionaliteit gekozen voor het gebruikmaken van de mogelijkheid tot het verlenen van een vrijstelling. Betaaldienstverleners die een of meer van de onder 1 tot en met 5 en 7 in de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten bedoelde betaaldiensten verlenen, zijn vrijgesteld van de vergunningplicht, maar dienen nog wel aan enkele andere eisen te voldoen. Dit zal in de artikelsgewijze toelichting worden toegelicht. Er is gekozen voor een onderscheid tussen het verrichten van geldtransfers als bedoeld onder 6 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten en de overige in die bijlage genoemde betaaldiensten. Dit omdat geldtransfers zeer gevoelig zijn voor fraude, het witwassen van misdaadgelden en het financieren van terrorisme. Van de 25 geldtransactiekantoren die op grond van het tot 1 november 2009 geldende wettelijke stelsel bevoegd zijn in Nederland geldtransfers te verrichten, zouden er ongeveer 20 onder het bedrag van 3 miljoen euro aan betalingstransacties per maand blijven. Deze geldtransactiekantoren werden tot de inwerkingtreding van de wijzigingen van de Wft in verband met de richtlijn betaaldiensten gereguleerd door de Wgt. Indien geldtransfers wel onder dezelfde vrijstelling als de overige betaaldiensten zouden vallen, zou R.E. Batten, januari 2018 8

een groot deel van het toezicht op het merendeel van de geldtransactiekantoren komen te vervallen. Hierdoor zou onder meer niet meer kunnen worden getoetst op de inrichting en integriteit van de bedrijfsvoering en de deskundigheid van de leidinggevenden of exploitanten van betaalinstellingen die geldtransfers verrichten. De betaaldienstverleners die deze betaaldienst verlenen, vallen dus wel onder de vergunningplicht. Uiteraard zijn de in artikel 26, eerste, tweede, derde en vijfde lid, van de richtlijn betaaldiensten gestelde eisen overgenomen in het voorgestelde artikel 1a. Verder zijn de vrijgestelde betaaldienstverleners op grond van artikel 1:107 van de Wft verplicht om zich te laten registreren om de toezichthouder zicht te laten houden op de markt en de consument enige houvast te bieden, hetgeen is opgenomen in artikel 1a, eerste lid, onderdeel d. Tevens is er voor gekozen om, met het oog op de belangen van de consument, ook van betaaldienstverleners die gebruikmaken van onderhavige vrijstelling te verlangen dat zij de gelden die zij ontvangen of hebben ontvangen in het kader van het verlenen van betaaldiensten zekerstellen op een zelfde wijze als betaalinstellingen, die wel over een vergunning beschikken (artikel 3:29a van de Wft), hetgeen blijkt uit artikel 1a, tweede lid. Stcrt. 2011, nr. 17608 Dit betreft een redactionele verbetering. Uit het oorspronkelijke artikel 1a, eerste lid, onderdeel a, bleek niet duidelijk bij welke richtlijn de bijlage was opgenomen. Artikel 1b 2 Een elektronischgeldinstelling als bedoeld in artikel 1c is vrijgesteld van artikel 2:3a, eerste lid, van de wet voor het deel van haar werkzaamheden dat betrekking heeft op het verlenen van betaaldiensten die verband houden met de uitgifte van elektronisch geld. Stcrt 2011, nr 23140 Ten eerste wordt de Vrijstellingsregeling Wft gewijzigd, waarmee invulling wordt gegeven aan artikel 9 van richtlijn 2009/110/EG. Onder bepaalde voorwaarden kan een elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland gebruik maken van een vrijstelling van het verbod om zonder vergunning haar bedrijf uit te oefenen. artikel 2:10d van de Wet op het financieel toezicht (Wft) geeft een grondslag voor vrijstelling van de vergunningplicht; op grond van artikel 3:3 van de Wft wordt met deze regeling tevens vrijstelling geregeld van (een deel van) de prudentiële bepalingen in het doorlopende toezicht op elektronischgeldinstellingen. Een vrijgestelde elektronischgeldinstelling is niet vrijgesteld van de bepalingen in het deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de Wft. Aan een vrijgestelde elektronischgeldinstelling kunnen betaaldienstagenten verbonden zijn. Evenmin als aan een vrijgestelde elektronischgeldinstelling is het aan een daaraan verbonden betaaldienstagent niet toegestaan om grensover- 2 Artikel XIV van Stcrt. 2011, nr. 23410 bepaalt dat de invoeging van art 1b in werking treedt op 1 jan. 2012 en terug werkt t/m 30 april 2011 (red.). schrijdende diensten te verlenen. Aangezien het nieuwe artikel 1c van de Vrijstellingregeling Wft slechts vrijstelling verleent van artikel 2:10a van de Wft, zal een vrijgestelde elektronischgeldinstelling die voornemens is betaaldiensten te verlenen door tussenkomst van een betaaldienstagent, gehouden zijn te voldoen aan het bepaalde ingevolge 2:10c van de wet. Een elektronischgeldinstelling die op grond van het in onderdeel B ingevoegde artikel 1c is vrijgesteld van het verbod om zonder vergunning elektronisch geld uit te geven, mag op grond van het bij het onderhavige onderdeel ingevoegde artikel 1b tevens betaaldiensten verlenen die verband houden met de uitgifte van dat elektronisch geld zonder daarvoor over een vergunning als betaalinstelling te beschikken. Indien een vrijgestelde elektronischgeldinstelling tevens betaaldiensten wil verlenen die niet samenhangen met de uitgifte van elektronisch geld, moet apart beoordeeld worden of ze daarvoor op grond van artikel 1a vrijgesteld is van de vergunningplicht voor betaaldienstverleners. 2.0a. Bedrijf van bewaarder 3 Vrijstelling als bedoeld in artikel 2:3h van de wet Artikel 1c 4 Van artikel 2:3g, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld entiteiten voorzover zij: a. optreden als bewaarder van beleggingsinstellingen waarvan door de deelnemers gedurende een periode van vijf jaar vanaf het tijdstip waarop de rechten van deelneming voor het eerst zijn verworven geen recht tot inkoop of terugbetaling van rechten van deelneming kan worden uitgeoefend en de beleggingsinstellingen: 1. overeenkomstig hun beleggingsbeleid over het algemeen niet beleggen in activa die in bewaring moeten worden gegeven; of 2. over het algemeen beleggen in uitgevende instellingen en niet-beursgenoteerde uitgevende instellingen om controle als bedoeld in de artikelen 4:37q en 4:37w van de wet in deze instellingen te verkrijgen; b. de taken als bewaarder verrichten in het kader van hun beroeps- of bedrijfsuitoefening; en c. in het kader van de in onderdeel b bedoelde beroeps- of bedrijfsuitoefening ver- 3 ARTIKEL IV van Stcrt. 2016, nr. 12853 bepaalt dat de invoeging van paragraaf 2.0a (niuew) in werking treedt op het tijdstip waarop de Implementatiewet wijziging richtlijn icbe s in werking treedt. Dat is 18 maart 2016 volgens artikel VI, Stb. 2016, nr. 91 (red.). 4 Artikel II van Stcrt. 2016, nr. 46690 bepaalt dat deze vernummering van artikel 1d tot 1c in werking treedt met ingang van 8 september 2016 (red.). R.E. Batten, januari 2018 9

plicht zijn zich in te schrijven in een wettelijk erkend beroepsregister of moeten voldoen aan regelgeving inzake de beroepsmoraal. Stcrt. 2016, nr. 12853 Deze regeling hangt samen met de implementatie van de richtlijn nr. 2014/91/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 tot wijziging van de richtlijn 2009/65/EG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe s) wat bewaartaken, beloningsbeleid en sancties betreft (PbEU 2014, L 257) (hierna: wijzigingsrichtlijn). Deze wijzigingsrichtlijn wijzigt de richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten. Met deze regeling worden de relevante artikelen uit de wijzigingsrichtlijn inzake taakuitoefening, informatieuitwisseling en samenwerking tussen toezichthouders geïmplementeerd. Daarnaast wordt de Vrijstellingsregeling Wft aangepast zodat bepaalde entiteiten zonder vergunning het bedrijf van bewaarder kunnen uitoefenen. Op grond van artikel 2:3h van de Wft kan vrijstelling worden geregeld van de vergunningplicht voor het uitoefenen van het bedrijf van bewaarder. Van deze mogelijkheid tot vrijstelling van de vergunningplicht is gebruik gemaakt. Artikel 1d bepaalt dat de vrijstelling van de vergunningplicht alleen van toepassing is op entiteiten die optreden als bewaarder bij bepaalde beleggingsinstellingen. Dit artikel is een uitwerking van artikel 21, derde lid, laatste alinea, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen. 5 Het gaat om beleggingsinstellingen waarvan door de deelnemers gedurende een periode van vijf jaar vanaf het tijdstip waarop de rechten van deelneming zijn verworven geen recht tot inkoop of terugbetaling van rechten van deelneming kan worden uitgeoefend. Deze beleggingsinstellingen dienen bovendien overeenkomstig hun beleggingsbeleid over het algemeen niet te beleggen in activa die in bewaring moeten worden gegeven (bijvoorbeeld vastgoedfondsen) of zij dienen over het algemeen te beleggen in uitgevende instellingen en niet-beursgenoteerde uitgevende instellingen om controle in deze instellingen te verkrijgen (bijvoorbeeld private equity fondsen). De zogenaamde alternatieve bewaarder die optreedt als bewaarder bij bovengenoemde beleggingsinstellingen dient aan een aantal eisen te voldoen. De alternatieve bewaarder dient zijn taken als bewaarder te verrichten in het kader van zijn beroeps- of bedrijfsuitoefening waarvoor hij verplicht is zich in te schrijven in een wettelijk erkend beroepsregister of moet voldoen aan regelgeving inzake de beroepsmoraal. Een trustkantoor dat onder toezicht valt van DNB zou als alternatieve bewaarder van dergelijke beleggingsinstellingen kunnen optreden. In de regeling is geen lijst opgenomen met categorieën van entiteiten die kunnen optreden als een alternatieve bewaar- 5 Richtlijn nr. 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PbEU 2011, L 174). der. Op deze wijze kunnen ook andere categorieën van entiteiten die voldoen aan de genoemde voorwaarden optreden als alternatieve bewaarder, zonder dat aanpassing van de regeling nodig is. De alternatieve bewaarder dient net als andere bewaarders doorlopend te voldoen aan de eigen vermogenseis ingevolge artikel 3:53 van de Wft en de geschiktheidseis ingevolge artikel 4:9 van de Wft. Ook de overige regels die van toepassing zijn op de bewaarder zijn van toepassing op de alternatieve bewaarder. Stcrt 2016 nr 46690 Abusievelijk is eerder een tweede artikel 1d ingevoegd. Met deze wijziging wordt dit hersteld. 2.0b. Bedrijf van elektronischgeldinstelling 6 7 Vrijstelling als bedoeld in artikel 2:10d van de wet Artikel 1c 1. Van artikel 2:10a, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld elektronischgeldinstellingen met rechtspersoonlijkheid, indien: a. de gezamenlijke waarde van de financiële verplichtingen van de onderneming die met de uitgifte van elektronisch geld verband houden, gemiddeld niet hoger is dan 5.000.000; b. geen van de personen die het beleid bepalen of mede bepalen personen zijn met antecedenten als bedoeld in artikel 6, onderdeel a, b of d, van het Besluit prudentiële regels Wft, voor zover deze betrekking hebben op het witwassen van geld, terrorismefinanciering of vermogensmisdrijven of als misdrijf aangemerkte overtredingen van financiële toezichtswetgeving; c. de onderneming elektronisch geld slechts uitgeeft via een betaalinstrument of rekening voor elektronisch geld waarop maximaal een bedrag van 150 tegelijk kan worden opgeslagen; en d. de onderneming de Nederlandsche Bank in kennis heeft gesteld van haar voornemen om elektronisch geld uit te geven. 2. Indien een elektronischgeldinstelling als bedoeld in het eerste lid zijn werkzaamheden niet gedurende de gehele periode van de voorafgaande twaalf maanden heeft 6 Artikel XIV van Stcrt. 2011, nr. 23410 bepaalt dat de invoeging van deze nieuwe paragraaf in werking treedt op 1 jan. 2012 en terug werkt t/m 30 april 2011 (red.). 7 Artikel IV van Stcrt. 2016, nr. 12853 bepaalt dat de vernummering van paragraaf 2.0a naar 2.0b door art. III, onderdeel A in werking treedt op het tijdstip waarop de Implementatiewet wijziging richtlijn icbe s in werking treedt. Dat is 18 maart 2016 volgens artikel VI, Stb. 2016, nr. 91 (red.). R.E. Batten, januari 2018 10

verricht, kan voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, worden uitgegaan van een programma van werkzaamheden waarin naar het oordeel van de Nederlandsche Bank een reële begroting is opgenomen van de gezamenlijke waarde van de financiële verplichtingen die verband houden met de uitgifte van elektronisch geld. 3. Een elektronischgeldinstelling als bedoeld in het eerste lid stelt de Nederlandsche Bank onverwijld in kennis van elke verandering in zijn situatie die relevant is voor het naleven van de in het eerste lid gestelde regels. Stcrt 2011, nr 23140 Zie de toelichting op art. 1b (red.). Een elektronischgeldinstelling is in Nederland vrijgesteld van het verbod om zonder de betreffende vergunning elektronisch geld uit te geven als zij voldoet aan de vier cumulatieve voorwaarden die in de onderdelen van het eerste lid zijn opgesomd. Naast het vereiste dat het beleid van de onderneming niet (mede) bepaald wordt door personen die zijn veroordeeld wegens strafbare feiten in verband met het witwassen van geld of terrorismefinanciering, dan wel een ander financieel misdrijf (onderdeel b), gelden nog twee inhoudelijke vereisten aan de onderneming om zonder vergunning elektronisch geld te mogen uitgeven. Enerzijds volgt uit onderdeel a dat de totale waarde van het uitstaande elektronisch geld gemiddeld niet hoger mag zijn dan 5.000.000. Het derde lid geeft een manier om de hoogte hiervan te kunnen bepalen bij de oprichting van een nieuwe elektronischgeldinstelling. Anderzijds wordt in onderdeel c de voorwaarde gesteld dat de waarde van het elektronisch geld per drager niet hoger mag zijn dan 150. Hiermee wordt bewerkstelligd dat indien de vrijgestelde elektronischgeldinstelling niet in staat zou blijken om de nominale waarde van het aangehouden elektronisch geld aan de houder terug te betalen, de maximale schade voor de houder beperkt is tot 150 per drager. Met de hoogte van dit bedrag wordt aangesloten bij de grens die op grond van Titel 7B van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek bij betaalinstrumenten geldt voor het verlichte oppositieregime. In onderdeel d wordt ten slotte de voorwaarde gesteld dat de onderneming zich meldt bij de toezichthouder. Hiermee wordt aangesloten bij de systematische registratie door de Nederlandsche Bank (DNB) van vrijgestelde ondernemingen als bedoeld in artikel 1:107, tweede lid, aanhef en onderdeel a, onder 2, van de wet. Met het derde lid wordt de verplichting opgelegd aan de vrijgestelde onderneming om elke relevante verandering te melden aan de toezichthouder. Hiermee wordt beoogd dat de voorwaarden voor vrijstelling niet ongemerkt worden overtreden. 2.0c. Bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar met beperkte risicoomvang 8 9 8 Artikel V van Stcrt. 2015, nr. 34610 bepaalt dat de invoeging Vrijstelling als bedoeld in de artikelen 2:49b en 2:54.0a van de wet Stcrt. 2015, nr. 34610 De onderhavige regeling wijzigt de Vrijstellingsregeling Wft, de Regeling taakuitoefening en grensoverschrijdende samenwerking financiële toezichthouders Wft en de Uitvoeringsregeling Wft. De Regeling theoretisch solvabiliteitscriterium levensverzekeraars Wft wordt ingetrokken. De wijzigingen hangen samen met de implementatie van de richtlijn solvabiliteit II 10, zoals gewijzigd door de richtlijn Omnibus II 11, en met de inwerkingtreding van de Implementatiewet richtlijn solvabiliteit II. De invoering van de richtlijn solvabiliteit II heeft tot gevolg dat in het toezicht onderscheid wordt gemaakt tussen verzekeraars die onder de reikwijdte van de richtlijn vallen en verzekeraars waar dat niet voor geldt (verzekeraars met beperkte risico-omvang). Op deze laatste verzekeraars is een aangepast nationaal regime van toepassing (Solvency II Basic), met dien verstande dat de kleinste naturauitvaartverzekeraars en schadeverzekeraars met beperkte risico-omvang ingevolge de nieuwe artikelen 1d en 1e van de Vrijstellingsregeling Wft worden vrijgesteld van prudentiëel toezicht. Deze vrijstelling geldt voor natura-uitvaartverzekeraars en schadeverzekeraars waarvan de jaarlijkse bruto premie-inkomsten niet meer bedragen dan 2 miljoen euro en de bruto technische voorzieningen niet meer bedragen dan 10 miljoen euro. Daarnaast moeten zij aan enkele aanvullende voorwaarden voldoen, waarvan de belangrijkste is dat zij geen verzekeringen mogen sluiten met een dekking van meer dan 12.500 euro per overlijdensgeval, respectievelijk per begunstigde per potentieel schadegeval. Levensverzekeraars komen niet voor vrijstelling van het prudentiëel toezicht in aanmerking. Het maximale dekkingsbedrag en de andere hierboven genoemde bedragen zullen eenmaal per vijf jaar worden aangepast aan de inflatie, met gebruikmaking van de systematiek van artikel 300 van de richtlijn solvabiliteit II. Schadeverzekeraars en natura-uitvaartverzekeraars die aan de toepasselijke voorwaarden voldoen, worden tenzij zij op vrijwillige basis kiezen voor een DNB-vergunning - vrijgesteld van het prudentiëel toezicht, maar niet van het van deze nieuwe paragraaf 2.0b in werking treedt met ingang van 1 januari 2016 (red.). 9 Artikel IV van Stcrt. 2016, nr. 12853 bepaalt dat de vernummering van paragraaf 2.0b naar 2.0c door art. III, onderdeel A in werking treedt op het tijdstip waarop de Implementatiewet wijziging richtlijn icbe s in werking treedt. Dat is 18 maart 2016 volgens artikel VI, Stb. 2016, nr. 91 (red.). 10 Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PbEU L 335). 11 Richtlijn 2014/51/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van de Richtlijnen 2003/71/EU en 2009/138/EG, alsmede de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010 wat de bevoegdheden van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) betreft (PbEU 2014, L 153) (Wet implementatie Omnibus II-richtlijn). R.E. Batten, januari 2018 11

gedragstoezicht. Voor zover zij adviseren of bemiddelen dienen zij over een vergunning van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) te beschikken, tenzij zij daarvan zijn vrijgesteld. Voor kleine natura-uitvaartverzekeraars en kleine schadeverzekeraars die op 31 december 2015 werkzaam zijn op basis van een vergunning respectievelijk een verklaring van DNB geldt dat deze vergunning respectievelijk verklaring van rechtswege wordt omgezet in een AFMvergunning (zie de overgangsregelingen dienaangaande ingevolge artikel XIII, eerste lid, van de Implementatiewet richtlijn solvabiliteit II respectievelijk artikel XI, derde lid, en artikel XII, derde lid van laatstgenoemde wet). Startende verzekeraars zullen, indien zij onder de onderhavige vrijstelling vallen maar wel adviseren of bemiddelen, een vergunning bij de AFM moeten aanvragen, tenzij een vrijstelling van toepassing is. Consultatiereacties De conceptregeling is op de gebruikelijke wijze door middel van internetconsultatie voor commentaar voorgelegd aan marktpartijen en andere betrokkenen. Dit heeft reacties opgeleverd van het Verbond van Verzekeraars, van Nardus samenwerkende uitvaartorganisaties en van of namens diverse kleine verzekeraars. Veel van de reacties waren afkomstig uit de hoek van de natura-uitvaartverzekeraars. Uit de reacties bleek zorg over de positie van kleine verzekeraars. Verschillende partijen vonden dat het proportionaliteitsbeginsel nog onvoldoende was toegepast en dat de vrijstellingsregeling op onderdelen verruimd zou moeten worden. Sommige partijen hebben daartoe ook concrete voorstellen gedaan. Aangezien proportionaliteit een belangrijk uitgangspunt is bij de vormgeving van het toezicht op kleine verzekeraars zijn de consultatiereacties aanleiding geweest om de regeling op enkele punten aan te passen. Zo is de vrijstellingsgrens van 10.000 euro per overlijden of per schadegeval verhoogd naar 12.500 euro. Verder zijn de vrijstellingsvoorwaarden aangepast, waardoor kleine naturauitvaartverzekeraars en schadeverzekeraars in aanmerking komen voor vrijstelling als hun jaarlijkse premie-inkomsten niet meer bedragen dan 2 miljoen euro (was 1 miljoen), en hun bruto technische voorzieningen niet meer bedragen dan 10 miljoen euro (was 5 miljoen). Ook is de termijn waarbinnen vrijgestelde verzekeraars hun verzekeringnemers moeten informeren over het feit dat ze niet (meer) onder toezicht van DNB vallen, verruimd naar zes maanden (was drie maanden). Tot slot is de toelichting op enkele punten verduidelijkt. De aanpassing van de Vrijstellingsregeling Wft houdt in dat kleine natura-uitvaartverzekeraars en kleine schadeverzekeraars onder bepaalde voorwaarden worden vrijgesteld van prudentiëel toezicht. De vrijstelling wordt, voor zover deze betrekking heeft op het Deel Markttoegang Financiële Ondernemingen, geregeld door in hoofdstuk 2 van de Vrijstellingsregeling Wft een nieuwe paragraaf 2.0b in te voegen, onder vernummering van de oude paragraaf 2.0b tot 2.0c. Artikel 1d 1. Van artikel 2:48, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld natura-uitvaartverzekeraars: a. waarvan de jaarlijkse bruto geboekte premie-inkomsten niet meer bedragen dan 2 miljoen euro; b. waarvan de technische voorzieningen, berekend overeenkomstig titel 9, afdeling 15, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, zonder aftrek van de bedragen die op grond van herverzekeringsovereenkomsten en op entiteiten voor risico-acceptatie kunnen worden verhaald, niet meer bedragen dan 10 miljoen euro; c. die niet behoren tot een groep waarvan de totale technische voorzieningen, berekend overeenkomstig titel 9, afdeling 15, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, meer dan 25 miljoen euro bedragen of waarvan een verzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, deel uitmaakt; d. waarvan het bedrijf geen herverzekeringsactiviteiten omvat die: 1. meer bedragen dan 0,5 miljoen euro van de bruto geboekte premie-inkomsten, of meer dan 2,5 miljoen euro van de technische voorzieningen berekend ingevolge Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, zonder aftrek van de bedragen die op grond van herverzekeringsovereenkomsten en van entiteiten voor risico-acceptatie kunnen worden verhaald, of 2. meer dan 10% uitmaken van de bruto geboekte premie-inkomsten of meer dan 10% uitmaken van de technische voorzieningen, zonder aftrek van de bedragen die op grond van herverzekeringsovereenkomsten en op entiteiten voor risico-acceptatie kunnen worden verhaald; e. die geen ander bedrijf uitoefenen dan het natura-uitvaartverzekeringsbedrijf, met uitzondering van handelsactiviteiten die voortvloeien uit het natura-uitvaartverzekeringsbedrijf en het uitoefenen van het bedrijf van herverzekeraar in de activiteit natura-uitvaartherverzekering; en f. die geen verzekeringen sluiten met een dekking van meer dan 12.500 euro per overlijdensgeval. 2. Het eerste lid is niet van toepassing op een natura-uitvaartverzekeraar die ervoor gekozen heeft zijn werkzaamheden met een vergunning als bedoeld in artikel 2:48, eerste lid, van de wet te verrichten. 3. Een ingevolge het eerste lid vrijgestelde natura-uitvaartverzekeraar informeert binnen zes maanden volgend op het van toe- R.E. Batten, januari 2018 12

passing worden van de vrijstelling eenmalig alle verzekeringnemers over het feit dat hij niet meer onder prudentiëel toezicht staat van de Nederlandsche Bank. Bij ieder aanbod voor het sluiten van een verzekering, in reclame-uitingen en documenten waarin een dergelijk aanbod in het vooruitzicht wordt gesteld, in andere precontractuele informatie aan aspirant-verzekeringnemers en in de verzekeringovereenkomst, vermeldt de verzekeraar dat hij voor het sluiten van natura-uitvaartverzekeringen niet onder prudentiëel toezicht staat van de Nederlandsche Bank. 4. Een ingevolge het eerste lid vrijgestelde natura-uitvaartverzekeraar stelt de Nederlandsche Bank in kennis van elke verandering in zijn situatie die relevant is voor de toepassing van de vrijstelling van het eerste lid. 5. Indien de in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, genoemde bedragen onderscheidenlijk percentages drie achtereenvolgende jaren worden overschreden, is de vrijstelling met ingang van het vierde jaar niet meer van toepassing. De vrijstelling is opnieuw van toepassing indien de verzekeraar gedurende drie achtereenvolgende jaren aan de eisen van het eerste lid heeft voldaan. Stcrt. 2015, nr. 34610 Artikel 1d, eerste lid, bepaalt dat natura-uitvaartverzekeraars die aan de in de onderdelen a tot en met f bedoelde voorwaarden voldoen, zijn vrijgesteld van het verbod om zonder vergunning van DNB het verzekeringsbedrijf uit te oefenen. De onderdelen a en b hebben betrekking op de omvang van de natura-uitvaartverzekeraar, gemeten aan zijn bruto premie-inkomsten en zijn technische voorzieningen. Indien de verzekeraar deel uitmaakt van een groep is ook de omvang van die groep, gemeten aan de technische voorzieningen, van belang (onderdeel c). De totale technische voorzieningen van de groep mogen niet meer bedragen dan 25 miljoen euro. Groep heeft hier de betekenis die dat begrip in het BW heeft, dat wil zeggen dat sprake moet zijn van een economische eenheid onder centrale leiding. Voor een natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar die deel uitmaakt van een groep waartoe een Solvency II-verzekeraar behoort, geldt de vrijstelling niet, ongeacht de omvang van de groep. Onderdeel d houdt in dat de verzekeraar geen of slechts heel beperkte herverzekeringsactiviteiten mag verrichten. Ook het verbod op nevenbedrijf is van toepassing op vrijgestelde naturauitvaartverzekeraars (onderdeel e). Een vrijgestelde naturauitvaartverzekeraar mag geen verzekeringen sluiten met een dekking van meer dan 12.500 euro per overlijdensgeval (onderdeel f). Uit een oogpunt van consumentenbescherming is wel een vergunning (van DNB) vereist als een verzekeraar verzekeringen aanbiedt met een hogere dekking. Een natura-uitvaartverzekeraar die voldoet aan de vrijstellingsvoorwaarden kan niettemin voor DNB toezicht kiezen ingevolge het tweede lid. Ingevolge het derde lid dient een vrijgestelde natura-uitvaartverzekeraar zijn polishouders op de hoogte te stellen van het feit dat hij niet (meer) onder toezicht van DNB valt op het moment dat de vrijstelling van toepassing wordt. Deze eenmalige mededeling dient binnen zes maanden na het van toepassing worden van de vrijstelling aan bestaande polishouders te worden gedaan. Ten aanzien van de aspirant-verzekerden na dat moment dient dezelfde mededeling te worden opgenomen in alle precontractuele informatie-uitingen. Het vierde lid bepaalt dat de betrokken verzekeraars DNB in kennis moeten stellen van wijzigingen die gevolgen kunnen hebben voor de toepassing van de vrijstelling. Het vijfde lid beoogt te voorkomen dat fluctuaties in bijvoorbeeld de premie-inkomsten of de technische voorzieningen tot gevolg zouden hebben dat een verzekeraar het ene jaar wel en het andere jaar niet onder de vrijstelling valt. De vrijstelling is niet langer van toepassing indien de in het eerste lid, onderdelen a tot en met c, genoemde bedragen respectievelijk percentages drie jaar achtereen zijn overschreden. Omgekeerd moet een verzekeraar waarop de vrijstelling niet meer van toepassing is drie jaar achtereen aan de vrijstellingsvoorwaarden van het eerste lid hebben voldaan alvorens de vrijstelling opnieuw van toepassing wordt. Wellicht ten overvloede wordt nog opgemerkt dat indien een niet meer vrijgestelde verzekeraar een vergunning verkrijgt van DNB, deze geen vergunning van de AFM meer nodig heeft. Artikel 1e 1. Van artikel 2:48, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld schadeverzekeraars: a. waarvan de jaarlijkse bruto geboekte premie-inkomsten niet meer bedragen dan 2 miljoen euro; b. waarvan de technische voorzieningen, berekend overeenkomstig titel 9, afdeling 15, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, zonder aftrek van de bedragen die op grond van herverzekeringsovereenkomsten of op entiteiten voor risico-acceptatie kunnen worden verhaald, niet meer bedragen dan 10 miljoen euro; c. die niet behoort tot een groep waarvan de totale technische voorzieningen, berekend overeenkomstig titel 9, afdeling 15, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, meer dan 25 miljoen euro bedragen of waarvan een verzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, deel uitmaakt; d. waarvan het bedrijf geen herverzekeringsactiviteiten omvat die: 1. meer bedragen dan 0,5 miljoen euro van de bruto geboekte premie-inkomsten, of meer dan 2,5 miljoen euro van de technische voorzieningen berekend ingevolge Boek 2 van R.E. Batten, januari 2018 13

het Burgerlijk Wetboek, zonder aftrek van de bedragen die op grond van herverzekeringsovereenkomsten en van entiteiten voor risico-acceptatie kunnen worden verhaald, of 2. meer dan 10% uitmaken van de bruto geboekte premie-inkomsten of meer dan 10% uitmaken van de technische voorzieningen, zonder aftrek van de bedragen die op grond van herverzekeringsovereenkomsten en op entiteiten voor risico-acceptatie kunnen worden verhaald; e. die geen ander bedrijf uitoefenen dan het schadeverzekeringsbedrijf, met uitzondering van handelsactiviteiten die voortvloeien uit het schadeverzekeringsbedrijf en het uitoefenen van het bedrijf van herverzekeraar in de activiteit schadeherverzekering; f. die geen verzekeringen sluiten met een dekking van meer dan 12.500 euro per begunstigde per potentieel schadegeval; en g. die geen schaden verzekeren veroorzaakt door of ontstaan uit gewapend conflict, burgeroorlog, opstand, binnenlandse onlusten, oproer of muiterij die zich in Nederland voordoen, behoudens het verzekeren van risico s van molest in de algemeen gebruikelijke molestclausules in zee-, transport-, luchtvaarten reisverzekeringen, zolang de Nederlandsche Bank daartegen geen bedenkingen naar voren heeft gebracht. 2. Artikel 1d, tweede tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing. Stcrt. 2015, nr. 34610 Artikel 1e heeft betrekking op de vrijstelling voor kleine schadeverzekeraars. Het artikel is, mutatis mutandis, nagenoeg gelijk aan artikel 1d. Voor vrijgestelde schadeverzekeraars geldt als aanvullende voorwaarde dat deze geen oorlogsmolest mogen verzekeren. Voor het overige is de toelichting bij artikel 1d van overeenkomstige toepassing. Artikel 1f 1. Van artikel 2:50, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld natura-uitvaartverzekeraars die voldoen aan de eisen, bedoeld in artikel 1d, eerste lid, onderdelen a tot en met f. 2. Van artikel 2:50, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld schadeverzekeraars die voldoen aan de eisen, bedoeld in artikel 1e, eerste lid, onderdelen a tot en met g. 3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op een verzekeraar die ervoor gekozen heeft zijn werkzaamheden met een vergunning als bedoeld in artikel 2:50, eerste lid, van de wet te verrichten. 4. Artikel 1d, derde tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing. Stcrt. 2015, nr. 34610 Artikel 1f geeft een analoge regeling aan de regeling in de artikelen 1d en 1e voor natura-uitvaartverzekeraars en kleine schadeverzekeraars met zetel buiten Nederland. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat de eisen, bedoeld in de artikelen 1d en 1e voor de verzekeraar als geheel gelden en niet alleen voor het bijkantoor in Nederland. 2.0d. Bedrijf van wisselinstelling12 13 14 Vrijstelling als bedoeld in artikel 2:54k, eerste lid, van de wet Stcrt. 2012, nr. 12286 De onderhavige regeling bevat wijzigingen van de Vrijstellingsregeling Wft en de Vrijstellingsregeling Wet toezicht trustkantoren. De aanpassingen houden verband met wijzigingen in de Wijzigingswet financiële markten 2012 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en de Wet toezicht trustkantoren (Wtt). De Wet inzake de geldtransactiekantoren (Wgt) wordt materieel opgenomen in de Wft (artikel VIII van de Wijzigingswet financiële markten 2012). De bestaande vrijstellingen onder de Wgt worden om deze reden opgenomen in de Vrijstellingsregeling Wft. In de onderhavige regeling wordt de inhoud van de Vrijstellingsregeling geldtransactiekantoren zoveel mogelijk opgenomen in de Vrijstellingsregeling Wft. In artikel I worden verder enkele wijzigingen doorgevoerd in verband met de implementatie van Richtlijn 2010/73/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot wijziging van Richtlijn 2003/71/EG betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en Richtlijn 2004/109/EG betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten (PbEU L 327/1) (herziene richtlijn prospectus). Deze wijzigingen houden verband met het wijzigen van bestaande vrijstellingen door de herziening van de richtlijn prospectus. Daarnaast wordt een eerder vervallen vrijstelling geherintroduceerd en een omissie hersteld in de Wet van 10 mei 2012 tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht en de Wet toezicht financiële verslaggeving in verband met de herziene richtlijn prospectus 15. Artikel 1c 16 1. Van artikel 2:54i, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld ondernemingen die het bedrijf van hotel uitoefenen en die als logies- 12 Artikel IV van Stcrt. 2012, nr. 12286 bepaalt dat de invoeging van paragraaf 2.0b in werking treedt op 22 juni 2012 (red.). 13 Artikel I, onderdeel A van Stcrt. 2015, nr. 34610 vernummert paragraaf 2.0b tot 2.0c (red.). 14 Artikel IV van Stcrt. 2016, nr. 12853 bepaalt dat de vernummering van paragraaf 2.0a naar 2.0b door art. III, onderdeel A in werking treedt op het tijdstip waarop de Implementatiewet wijziging richtlijn icbe s in werking treedt. Dat is 18 maart 2016 volgens artikel VI, Stb. 2016, nr. 91 (red.). 15 Stb. 2012, nr. 219. 16 Artikel I, onderdeel B van Stcrt. 2015, nr. 34610 vernummert artikel 1c tot artikel 1h (red.). R.E. Batten, januari 2018 14

verstrekkend bedrijf zijn ingeschreven in een door het Bedrijfschap Horeca en Catering bijgehouden register, voor zover het betreft het wisselen van munten of bankbiljetten en het uitbetalen van munten of bankbiljetten op vertoon van een creditcard of tegen inlevering van een of meer cheques, met een tegenwaarde van ten hoogste 500 per gast per overnachting, voor natuurlijke personen aan wie tevens door het hotel tegen betaling logies wordt verstrekt. 2. Aan de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, zijn de volgende voorschriften verbonden: a. reclame-uitingen met betrekking tot de vrijgestelde werkzaamheden zijn slechts toegelaten voorzover het betreft: 1. het uitstallen van koersenborden die niet vanaf de openbare weg leesbaar zijn; 2. vermelding in folders en brochures die in hoofdzaak de hoofdactiviteit betreffen; 3. vermelding, al dan niet met behulp van pictogrammen, in hotelgidsen; 4. vermelding in het interne communicatiecircuit van het hotel; b. buitenlandse munten en bankbiljetten die worden gebruikt of verworven bij de vrijgestelde werkzaamheden mogen slechts worden betrokken of afgestort bij een financiële onderneming die bevoegd is in Nederland het bedrijf van betaaldienstagent, betaaldienstverlener of bank uit te oefenen dan wel bij een wisselinstelling die beschikt over een vergunning, bedoeld in artikel 2:54i, eerste lid, eerste lid, van de wet, waartoe met de desbetreffende betaaldienstagent, betaaldienstverlener, bank of wisselinstelling een duurzame overeenkomst is gesloten; c. er wordt een administratie bijgehouden waaruit blijkt waar en wanneer buitenlandse munten en bankbiljetten zijn betrokken en afgestort, en waarin van iedere wisseltransactie wordt vastgelegd: de datum, het type transactie, de betrokken valuta s, de omvang van de transactie, de naam van de cliënt en het kamernummer van de cliënt; d. de onder c bedoelde gegevens blijven tot vijf jaar na het uitvoeren van de transactie bewaard. Stcrt. 2012, nr. 12286 Zie de toelichting bij 2.0b. Bedrijf van wisselinstelling (red.). Materieel blijven de vrijstellingen gelijk aan de Vrijstellingsregeling geldtransactiekantoren. Wel zijn er enkele wijzigingen in terminologie en verwijzingen aangebracht teneinde de vrijstellingen aan te laten sluiten bij de Wft. Concreet ziet de vrijstelling op twee typen ondernemingen: ondernemingen die het bedrijf van hotel uitoefenen en die als logiesverstrekkend bedrijf zijn ingeschreven in een door het Bedrijfschap Horeca en Catering bijgehouden register, en beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 1:1 Wft waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:96, eerste lid, Wft is verstrekt. Voor beide type ondernemingen gelden randvoorwaarden waarbinnen geopereerd moet worden teneinde onder de vrijstelling te vallen. Stcrt. 2015, nr. 34610 Deze wijziging vloeit voort uit de invoeging van een nieuwe paragraaf met enkele nieuwe artikelen. Artikel 1d 17 Van artikel 2:54i, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld beleggingsondernemingen waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:96, eerste lid, van de wet is verleend, voor zover het betreft het uitbetalen van munten en bankbiljetten tegen inlevering van een of meer onderdelen van het couponblad van een waardepapier aan toonder tegen inlevering waarvan de rente op dit waardepapier kan worden geïnd. Stcrt. 2012, nr. 12286 Zie de toelichting bij art. 1c (red.). Stcrt. 2015, nr. 34610 Zie de toelichting bij art. 1c (red.). 2.0d. Bedrijf van kredietunie 18 Vrijstelling als bedoeld in artikel 2:54q van de wet Artikel 1j 1. Van artikel 2:54o van de wet zijn vrijgesteld kredietunies waarvan het bedrag aan aangetrokken opvorderbare gelden minder bedraagt dan 10.000.000. 2. Een kredietunie als bedoel in het eerste lid vermeldt op haar website, in reclame-uitingen en in documenten over de bedrijfsactiviteiten van de onderneming, dat de onderneming voor de uitoefening van haar activiteiten niet vergunningplichtig is ingevolge de wet en niet onder toezicht staat van de Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten. 17 Artikel I, onderdeel B van Stcrt. 2015, nr. 34610 vernummert artikel 1d tot artikel 1i (red.). 18 Artikel III van Stcrt. 2015, nr. 45349 bepaalt dat de invoeging van paragraaf 2.0d in werking treedt op het tijdstip waarop de Wet toezicht kredietunies in werking treedt. Dat is volgens Stb. 2015, nr. 513 op 1 januari 2016 (red.). R.E. Batten, januari 2018 15