ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 27 juni 1989* betreffende verzoeken aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag,

Vergelijkbare documenten
ARREST VAN HET HOF 11 JULI 1991»

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 12 mei 1989 *

A. VERHOLEN EN ANDEREN TEGEN SOCIALE VERZEKERINGSBANK AMSTERDAM. VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: RAAD VAN BEROEP'S-HERTOGENBOSCH - NEDERLAND.

ARREST VAN HET HOF (Zesde Kamer) 8 februari 1990*

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer) 15 juni 1989*

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 4 juni 1987*

JURISPRUDENTIE VAN HET HVJEG 1987 BLADZIJDEN 3611

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 25 mei 1993 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 11 juni 1987*

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 25 mei 1993 *

ARREST VAN HET HOF 4 februari 1988 *

Arrest van het Hof (Zesde Kamer) 13 november 1990 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 8 maart 1988 *

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 13 december 1989 *

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 24 januari 1991 *

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 18 december 1997 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 7 februari 1991 *

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 22 september 1988*

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 7 maart 1991 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 2 augustus 1993 *

ARREST VAN HET HOF 5 oktober 1988 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 8 maart 1988 *

(" ZIEKTEVERZEKERING VOOR BEJAARDEN "). (VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING, INGEDIEND DOOR DE NATIONAL INSURANCE COMMISSIONER TE LONDEN).

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 14 april 1994 *

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 13 juli 1989*

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van de Arbeidsrechtbank te Brussel, in het aldaar aanhangig geding tussen

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 8 juli 1999 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 13 oktober 1993 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 13 december 1989 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 27 oktober 1993 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 29 juni 1988*

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 29 juni 1994 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 20 juni 1991 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 8 oktober 1987*

BESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer) 12 juli 2001 *

ARREST VAN HET HOF 17 juni 1992*

ARREST VAN HET HOF 26 februari 1986 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 5 mei 1994 *

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 10 februari 1988 *

ARREST VAN HET HOF 7 juli 1992 *

ARREST VAN HET HOF 24 november 1993 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 3 maart 1994 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 13 maart 1997 *

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 28 mei 1998 *

ARKEST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 14 april 1994 *

ARREST VAN HET HOF 18 juni 1987*

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 7 juli 2005 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 14 mei 1985 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 2 mei 1996 *

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 13 december 2001 *

ARREST VAN HET HOF 26 februari 1991 *

ARREST VAN HET HOF 12 juli 1990 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 7 juli 1994 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 21 februari 2002 *

ARREST VAN HET HOF 7 juli 1992 *

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 30 april 2002 *

ARREST VAN HET HOF 28 september 1994 *

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 3 april 2008 (*)

Jurisprudentie van het Hof van Justitie 1995 bladzijden I-3551

BESCHIKKING VAN HET HOF (Tweede kamer) 12 februari 2003 *

ARREST VAN HET HOF 8 november 1990 *

ARREST VAN HET HOF 14 mei 2002 *

ARREST VAN HET HOF 9 november 1995 *

ARREST VAN HET HOF VAN 12 DECEMBER 1974.

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 12 november 1998 *


ECLI:NL:RBBRE:2011:5319

ARREST VAN HET HOF 15 maart 1994 *

ARREST VAN HET HOF 19 september 1995 *'

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 18 maart 1986

ARREST VAN ZAAK C-215/94. ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 29 februari 1996 *

ARREST VAN HET HOF 16 juni 1987*

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 9 december 1997 *

ARREST VAN GEVOEGDE ZAKEN C-159/91 EN C-160/91

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 15 maart 2001 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 16 september 1997 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 9 juli 1992 *

ARREST VAN HET HOF. 30 juni 1998 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 5 mei 1994 *

ARREST VAN HET HOF 13 mei 1986 *

Datum van inontvangstneming : 07/07/2017

ARREST VAN HET HOF 23 februari 1994 *

ARREST VAN HET HOF 17 mei 1990*

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 14 juli 1994 *

Datum van inontvangstneming : 22/02/2013

ARREST VAN HET HOF 26 maart 1987 *

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 12 november 1992 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 6 februari 1997*

ARREST VAN HET HOF 30 juni 1998 (1)

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 13 juli 2000 *

( Richtlijnen van de Raad 77/388, artikel 13, B, sub d, punt 1, en 78/583, artikel 1 )

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 15 maart 2001 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 16 mei 1989 *

ARREST VAN HET HOF 27 september 1988 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 27 september 1988*

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 12 november 1992 *

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 9 februari 2006 *

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 14 februari 1985 *

BESCHIKKING VAN HET HOF 5 maart 1986 *

Transcriptie:

ARREST VAN 27. 6. 1989 GEVOEGDE ZAKEN 48, 106 EN 107/88 ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 27 juni 1989* In de gevoegde zaken 48, 106 en 107/88, betreffende verzoeken aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag, 1) van de Raad van Beroep te Utrecht, in het aldaar aanhangig geding tussen J. E. G. Achterberg-te Riele, te Utrecht, en Sociale Verzekeringsbank, te Amsterdam (zaak 48/88); 2) van de Raad van Beroep te Groningen, in het aldaar aanhangig geding tussen M. A. Bernsen-Gustin, te Borger-Compascuum, en Sociale Verzekeringsbank, te Amsterdam (zaak 106/88); 3) van de Raad van Beroep te Groningen, in het aldaar aanhangig geding tussen * Procestaah Nederlands. 1982

ACHTERBERG-TE RIELE E. AA. / SOCIALE VERZEKERINGSBANK K. Egbers-Reuvers, te Zwartemeer, en Sociale Vere:ekeringsbank, te Amsterdam (zaak 107/88), om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van enkele bepalingen van richtlijn 79/ 7/ EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid, wijst HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer), samengesteld als volgt: T. F. O'Higgins, kamerpresident, G. F. Mancini en F. A. Schockweiler, rechters, advocaat-generaal: M. Darmon griffier: H. A. Rühl, hoofdadministrateur gelet op de opmerkingen ingediend door: de Sociale Verzekeringsbank, verweerster in de hoofdgedingen, vertegenwoordigd door B. H. ter Kuile, advocaat te 's-gravenhage, en E. H. Pijnacker Hordijk, advocaat te Brussel, de regering van het Koninkrijk der Nederlanden, vertegenwoordigd door E. F. Jacobs, secretaris-generaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, vertegenwoordigd door R. Plender, QC, de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door R. Barents en J. Currall, beiden lid van haar juridische dienst, gezien het rapport ter terechtzitting zoals aangevuld na de mondelinge behandeling op 20 april 1989, 1983

ARREST VAN 27. 6. 1989 GEVOEGDE ZAKEN 48, 106 EN 107/88 gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 30 mei 1989, het navolgende Arrest 1 Bij drie bevelen, van 12 februari en 29 maart 1988, ingekomen bij het Hof op respectievelijk 16 februari en 31 maart 1988, hebben de Raden van Beroep te Utrecht en te Groningen krachtens artikel 177 EEG-Verdrag twee respectievelijk drie prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van richtlijn 79/7 van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid (PB 1979, L 6, biz. 24), ten einde de personele werkingssfeer van deze richtlijn te bepalen. 2 Die vragen zijn gerezen in drie geschillen tussen Nederlandse onderdanen en de Sociale Verzekeringsbank over de vraag of personen die niet beschikbaar zijn geweest voor de arbeidsmarkt, tegenover de toepassing van de Nederlandse wetgeving inzake ouderdomspensioenen een beroep kunnen doen op richtlijn 79/7, waarvan de omzettingstermijn op 23 december 1984 is verstreken. 3 Blijkens het dossier voorziet de Algemene Ouderdomswet voor Nederlands ingezetenen alsmede voor niet-ingezetenen die ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting zijn onderworpen, bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd in een algemeen ouderdomspensioen, waarbij de pensioenrechten worden opgebouwd op basis van vervulde verzekeringstijdvakken. Tot een wetswijziging op 1 april 1985 was een in Nederland wonende gehuwde vrouw wier echtgenoot, hoewel Nederlands ingezetene, niet verzekerd was omdat hij in het buitenland arbeid verrichtte en aldaar verzekerd was, zelf niet verzekerd voor de desbetreffende tijdvakken; een in Nederland wonende gehuwde man wiens echtgenote van de verzekering was uitgesloten, bleef daarentegen wél verzekerd. 1984

ACHTERBERG-TE RIELE E. A. / SOCIALE VERZEKERINGSBANK 4 Van de drie verzoeksters in de hoofdgedingen hebben er twee werkzaamheden in loondienst verricht, die zij vrijwillig hebben beëindigd; de derde heeft nimmer als werknemer of als zelfstandige gewerkt. Op grond dat hun in Nederland wonende echtgenoten enige tijd in het buitenland hadden gewerkt en daar verzekerd waren geweest, weigerde de Sociale Verzekeringsbank hun bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd een volledig pensioen toe te kennen. 5 Van oordeel dat de uitspraak op de beroepen tegen de beslissingen van de Sociale Verzekeringsbank afhing van de uitlegging van richtlijn 79/7, hebben de Raden van Beroep te Utrecht en te Groningen de behandeling van de zaken geschorst en het Hof de navolgende prejudiciële vragen voorgelegd: In zaak 48/88 1) Valt onder het begrip beroepsbevolking' in de zin van artikel 2 van richtlijn 79/7 ook degene die werkzaamheden in loondienst in een Lid-Staat heeft verricht maar op het moment van het intreden van een van de in artikel 3 van die richtlijn bedoelde risico's niet meer ter beschikking van de arbeidsmarkt staat? 2) Moet artikel 5 van richtlijn 79/7 aldus worden uitgelegd, dat deze bepaling de Lid-Staten verplicht, om in een stelsel, volgens hetwelk het uitkeringsbedrag afhankelijk is van de verzekeringsduur, het nadelig effect van een door deze richtlijn verboden onderscheid in de opbouw van uitkeringsrechten op de hoogte van de uitkering ongedaan te maken voor na 22 december 1984 op grond van eigen rechten te verlenen prestaties inzake ouderdom?" In zaak 106/88 1) Valt onder de kring van personen, als omschreven in artikel 2 van richtlijn 79/7, degene die geen werkzaamheden als werknemer of als zelfstandige in een Lid-Staat heeft verricht en die niet beschikbaar is geweest voor de arbeidsmarkt ten gevolge van de keuze voor verzorging van de gezinshuishouding? 2) Kan een particulier, die niet valt onder de kring van personen, als omschreven in artikel 2 van de richtlijn 79/7, zich beroepen op het bepaalde in artikel 4, 1985

ARREST VAN 27. 6. 1989 GEVOEGDE ZAKEN 48, 106 EN 107/88 lid 1, van richtlijn 79/7 tegenover een voorschrift van de AOW dat mogelijk niet met het in deze bepaling opgenomen beginsel van gelijke behandeling in overeenstemming is, nu de Nederlandse wetgever ervoor heeft gekozen om de verwezenlijking van dit beginsel van de richtlijn 79/7 zonder onderscheid des persoons in de AOW door te voeren? 3) Is er sprake van een in artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7 verboden discriminatie op grond van geslacht, wanneer een wettelijke bepaling tot gevolg heeft dat wegens niet-verzekerde tijdvakken, gelegen vóór 23 december 1984, een korting plaatsvindt op het ouderdomspensioen van een vrouw, waar na 22 december 1984 aanspraak op bestaat, indien die korting niet kan gelden voor de met die vrouw vergelijkbare man, omdat het in tijdvakken vóór 23 december 1984 niet-verzekerd zijn voortvloeide uit de status van echtgenote?" In zaak 107/88 1) a) Valt onder de kring van personen, als omschreven in artikel 2 van richtlijn 79/7, degene die werkzaamheden als werknemer heeft verricht in een Lid-Staat, doch laatstelijk vóór, alsmede bij het intreden van ouderdom, als bedoeld in artikel 3, lid 1, van die richtlijn, deze werkzaamheden niet meer verricht door onvrijwillige werkloosheid, terwijl na het intreden daarvan er geen beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt meer is ten gevolge van de keuze voor verzorging van de gezinshuishouding? 1) b) Maakt het daarbij nog verschil of de werkzaamheden zijn gestaakt en niet gevolgd zijn door beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt, nog vóórdat de richtlijn 79/7 in werking trad? 1) c) Indien vraag la ontkennend wordt beantwoord, hoe luidt dan het antwoord op de volgende vraag : Kan een particulier, die niet valt onder de kring van personen, als omschreven in artikel 2 van de richtlijn 79/ 7, zich beroepen op het bepaalde in artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7 tegenover een voorschrift van de AOW dat mogelijk niet met het in deze bepaling opgenomen beginsel van gelijke behandeling in overeenstemming is, nu de Nederlandse wetgever 1986

ACHTERBERG-TE RIELE E. A. / SOCIALE VERZEKERINGSBANK ervoor heeft gekozen om de verwezenlijking van dit beginsel van de richtlijn 79/7 zonder onderscheid des persoons in de AOW door te voeren? 2) Is er sprake van een in artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7 verboden discriminatie op grond van geslacht, wanneer een wettelijke bepaling tot gevolg heeft dat wegens niet-verzekerde tijdvakken, gelegen vóór 23 december 1984, een korting plaatsvindt op het ouderdomspensioen van een vrouw, waar na 22 december 1984 aanspraak op bestaat, indien die korting niet kan gelden voor de met die vrouw vergelijkbare man, omdat het in tijdvakken vóór 23 december 1984 niet-verzekerd zijn voortvloeide uit de status van echtgenote?" 6 Bij beschikking van 13 december 1988 zijn de zaken 48, 106 en 107/88 voor de mondelinge behandeling en het arrest gevoegd. 7 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten, het procesverloop en de bij het Hof ingediende opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven, voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof. s Bij de eerste vraag in de zaken 48 en 106/88 alsmede bij vraag la in zaak 107/88 gaat het erom, of artikel 2 van richtlijn 79/7 aldus moet worden uitgelegd, dat de richtlijn van toepassing is op personen die geen arbeid hebben verricht en die geen werkzoekenden zijn, en op personen die arbeid hebben verricht welke niet is onderbroken door één van de in artikel 3, lid 1, sub a, van de richtlijn genoemde risico's, en die geen werkzoekenden zijn. 9 De personele werkingssfeer van de richtlijn is omschreven in artikel 2, volgens hetwelk de richtlijn van toepassing is op de beroepsbevolking, werkzoekenden en op werknemers en zelfstandigen wier arbeid is onderbroken door één van de in artikel 3, lid 1, sub a, opgesomde risico's, te weten ziekte, invaliditeit, ouderdom, arbeidsongevallen en beroepsziekten, en werkloosheid. 1987

ARREST VAN 27. 6. 1989 GEVOEGDE ZAKEN 48, 106 EN 107/88 io Volgens artikel 3, lid 1, sub a, is de richtlijn van toepassing op de wettelijke regelingen die bescherming bieden tegen ouderdom, en om een dergelijke regeling gaat het in de hoofdgedingen. Uit de artikelen 2 en 3 van de richtlijn te zamen genomen volgt evenwel, dat de richtlijn enkel geldt voor personen die arbeid verrichten op het moment waarop zij aanspraak kunnen maken op ouderdomspensioen, of wier arbeid voordien is onderbroken door een van de andere in artikel 3, lid 1, sub a, genoemde risico's. n De richtlijn is derhalve niet van toepassing op personen die nooit ter beschikking van de arbeidsmarkt zijn geweest of die dit niet meer zijn om een reden die geen verband houdt met het intreden van een van de in de richtlijn bedoelde risico's. 12 Deze uitlegging is in overeenstemming met het gemeenschapsrecht en met de tekst van de andere regelingen in samenhang waarmee richtlijn 79/7 moet worden gelezen. Immers, artikel 119 EEG-Verdrag alsook richtlijn 75/117 van de Raad van 10 februari 1975 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wetgevingen der Lid-Staten inzake de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers (PB 1975, L 45, biz. 19) en richtlijn 76/207 van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden (PB 1976, L 39, biz. 39), beogen de verwezenlijking van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen niet in het algemeen, maar uitsluitend voor zover zij een beroep uitoefenen. 13 Op de eerste vraag in de zaken 48 en 106/88 en op vraag la in zaak 107/88 moet mitsdien worden geantwoord, dat artikel 2 van richtlijn 79/7 aldus moet worden uitgelegd, dat de richtlijn niet van toepassing is op personen die geen arbeid hebben verricht en die geen werkzoekenden zijn, en op personen die arbeid hebben verricht welke niet is onderbroken door een van de in artikel 3, lid 1, sub a, van de richtlijn genoemde risico's, en die geen werkzoekenden zijn. u Op vraag lb in zaak 107/88 moet worden geantwoord, dat het voor het antwoord op vraag la in deze zaak geen verschil maakt of de betrokkene zijn werkzaamhe- 1988

ACHTERBERG-TE RIELE E. A. / SOCIALE VERZEKERINGSBANK den heeft gestaakt en niet meer voor de arbeidsmarkt beschikbaar is geweest vóór het verstrijken van de omzettingstermijn van de richtlijn. is De tweede vraag in zaak 106/88 en vraag lc in zaak 107/88 strekken ertoe te vernemen, of richtlijn 79/7 in die zin moet worden uitgelegd, dat een persoon die niet onder artikel 2 van de richtlijn valt, een beroep kan doen op artikel 4 ervan. i6 Uit de innerlijke logica van de richtlijn volgt dat artikel 4, dat de draagwijdte van het beginsel van gelijke behandeling afbakent, alleen van toepassing is binnen de personele en materiële werkingssfeer van de richtlijn. iz Mitsdien moet op de tweede vraag in zaak 106/88 en op vraag lc in zaak 107/88 worden geantwoord, dat een persoon die niet onder artikel 2 van richtlijn 79/7 valt, geen beroep kan doen op artikel 4 ervan. is Gezien de op deze vragen gegeven antwoorden behoeven de tweede vraag in zaak 48/88, de derde vraag in zaak 106/88 en de tweede vraag in zaak 107/88 geen beantwoording. Kosten i9 De kosten door de regering van het Koninkrijk der Nederlanden, de regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening hunner opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in de hoofdgedingen is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. 1989

ARREST VAN 17. 6. 1989 GEVOEGDE ZAKEN 48, 106 EN 107/88 HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer), uitspraak doende op de door de Raden van Beroep te Utrecht en te Groningen bij bevelen van 12 februari en 29 maart 1988 gestelde vragen, verklaart voor recht: 1) Artikel 2 van richtlijn 79/7 van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid, moet aldus worden uitgelegd, dat de richtlijn niet van toepassing is op personen die geen arbeid hebben verricht en die geen werkzoekenden zijn, en op personen die arbeid hebben verricht welke niet is onderbroken door een van de in artikel 3, lid 1, sub a, van de richtlijn genoemde risico's, en die geen werkzoekenden zijn. 2) Het voorgaande wordt niet anders, wanneer de betrokkene zijn werkzaamheden heeft gestaakt en niet meer voor de arbeidsmarkt beschikbaar is geweest vóór het verstrijken van de omzettingstermijn van de richtlijn. 3) Een persoon die niet onder artikel 2 van richtlijn 79/7 valt, kan geen beroep doen op artikel 4 ervan. O'Higgins Mancini Schockweiler Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 27 juni 1989. De griffier J.-G. Giraud De president van de Tweede kamer T.F. O'Higgins 1990