Quickscan flora en fauna en Passende beoordeling Wandelroute Leegveld, Deurnsche Peel & Mariapeel 2015

Vergelijkbare documenten
Notitie inspectie bomen Molenbeek Sittard 2011

Quickscan flora en fauna Wandelroute Leegveld, Deurnsche Peel & Mariapeel 2015

Notitie flora en fauna Voordeldonk ongenummerd Familie Klaus, gemeente Asten 2011

Notitie flora en fauna Voordeldonk ongenummerd Familie van Eijk, gemeente Asten 2011

Notitie flora en fauna Koekoeksweg 18, Weert 2010

Notitie flora en fauna Uitbreiding bouwblok Beliënberkdijk 21, Someren-Eind 2009

Broedvogelinventarisatie ADM terrein

Ecologisch werkprotocol Corio Glana Highlight 9

Quick scan Ecologie Tunnel Leijenseweg Gemeente De Bilt

Verkennend natuuronderzoek N237 Soesterberg

Notitie flora en fauna Heide 45, Swalmen 2010

Notitie flora en fauna Leunseweg 20, Venray 2009

Onderzoek flora en fauna

Rapportage: Eric Verkaik Veldwerk: Elmar Prins. Quickscan. Spankerenseweg 20 Dieren

- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw,

Quickscan natuuronderzoek bouwblok Kolenbranderweg Haaksbergen

NOTITIE. Quickscan perceel Veldstraat 4 te Nijmegen. Methodiek. Plangebied en ingreep

Quickscan flora en fauna. Deltaweg te Helmond

Notitie. Referentienummer Datum Kenmerk november Betreft Notitie actualisatie natuuronderzoek Willevenstraat te Schaijk

Notitie Quickscan flora en fauna

Natuurtoets Haarweg 127 te Gorinchem

Gemeente Nijmegen T. Martens Postbus HG Nijmegen. Quick scan Flora- en faunawet Mesdagstraat te Nijmegen

Bijlage 3: Natuurtoets Westhavendijk (KuiperCompagnons)

Notitie flora en fauna Horsterdijk, Lottum 2011

1 NATUUR. 1.1 Natuurwetgeving & Planologie

NOTITIE. Methodiek. Plangebied en ingreep

-Rooien van het aanwezige sierplantsoen en enkele acacia s en zomereiken. -Transportbewegingen van mensen en voertuigen en aanvoer van materieel

PROVINCIAAL BLAD. Provincie Overijssel Vierde wijziging Beleidsregel Natuur Overijssel

Vogelinspectie. ten behoeve van Hardshock Festival te Zwolle 18 april Dillerop natuuradvies

QUICKSCAN FLORA EN FAUNA

Notitie flora en fauna Versterstraat 20-22, Gilze 2011

Betreft: Effectbeoordeling vogels, herbestemming Groen Ruige Ruimte te Dussen (P )

Natuurtoets innamepunt Epe

Bijlage 1 Ecologisch onderzoek

Onderzoek beschermde natuurwaarden Basisschool De Kameleon Tamboerstraat 4 te Goirle

P a r a g r a a f e c o l o g i e N i e u w b o u w w o n i n g S c h a p e n d r i f t t e N o r g

Deze wet beschermt van ongeveer 500 van de dier- en plantensoorten die in Nederland

Briefrapport. aanleiding en methode. SAB Arnhem B.V. datum: 30 januari betreft: Quick scan Flora en Fauna, Bloksteegweg 1

Notitie flora en fauna

Bijlage 1 Onderzoek ecologie

Ruimtelijke onderbouwing Flora en fauna De Monarch I, II, III en IV

Ruimtelijke ontwikkelingen en de Flora- en faunawet

Bijlage 1 Natuurtoets

Huidige situatie Het plangebied bestaat uit bebouwing, verharding, opgaande beplanting en watergangen.

: QuickScan Flora & Fauna Meijelseweg 60a te Beringe, gemeente Peel en Maas

Datum : 10 juli 2015 Ons kenmerk : 1502H037/DBI/rap2 Betreft : Resultaten flora- en faunaonderzoek J.P. Gouverneurlaan 20 te Sassenheim

Notitie verkennend Flora- en faunaonderzoek Lettele

Notitie flora en fauna Biemeren 4, Wintelre 2011

Memo: Datum: 13 april Quickscan ecologische waarden (Flora en faunawet en EHS) sloop BMV Hoensbroek

Update flora en fauna Holtum-Noord 2010

Onderzoek flora en fauna

Bureauonderzoek Flora en fauna

Buro Maerlant. Veldhoven Zandoerleseweg. Notitie Flora- en faunawet. L a n d s c h a p, E c o l o g i e & R u i m t e l i j k e O r d e n i n g

Quickscan natuur Besto terrein Zwartsluis

Quickscan natuuronderzoek en aanvullende rapportage verbouwing monumentaalpand Lammerinkweg 102 Enschede

Quickscan. Een. Projectnummer 018. Opdrachtgever. Opdrachtnemer. Scholtenhagenweg 10

Referentienummer Datum Kenmerk GM februari

Verkennend natuuronderzoek locatie Smitterijhof te Haaksbergen

Notitie quickscan Flora en fauna

QUICK SCAN FLORA- EN FAUNAWET VOOR HET PERCEEL KAATSWEG 3 RODERESCH

Verkennend natuuronderzoek locatie Hessenweg

Huidige situatie Het plangebied bestaat uit bebouwing, verharding, gazon, weiland, opgaande beplanting en oppervlaktewater.

Memo. Figuur 1 Ligging Planlocatie (rode ster) (Bron: Google Maps)

Notitie Flora en faunawet bestemmingsplan Centrum Best; Locatie ten noorden van begraafplaats

Onderzoek flora en fauna

WERKPROTOCOLLEN VOOR WERKZAAMHEDEN IN HET KADER VAN BESTENDIG BEHEER EN ONDERHOUD.

Groene Wetering, Gouderak

Validatie. faunaonderzoek. Rapportnummer: WRO125-FF-Def01. Kragten, 6 oktober 2016, Herten.

Notitie veldbezoek Middelweg 12 te Moordrecht

P.W. Pastoor Blauwverversteeg DX Harderwijk. Notitie veldbezoek perceel Blauwverversteeg 3 te Harderwijk

QUICK SCAN FLORA EN FAUNA. Heilleweg 21 te Sluis

Werkzaamheden gemaal Emilia en gemaal Westland Quickscan flora- en faunawet

Notitie. Quickscan natuuronderzoek. Parallelweg 9 in Neede. In het kader van de Flora- en faunawet. oktober rapportnr: 13477

Quickscan samenvatting natuurtoets Sint Nicolaasdijk 153, Kampen

Quick scan beschermde natuurwaarden in het plangebied Noorderlicht en omgeving te Tilburg

Stichting Administratiekantoor Kantuta Holding B.V. t.a.v. de heer E. van der Baan Bisonlaan GH HILVERSUM. Geachte heer Van der Baan,

A&W-notitie 1660tal/ms

Notitie quickscan flora en fauna Wilgenweg 10, Groot- Ammers

Quickscan samenvatting Flora- en faunawet bomen Hoofdweg, Harderwijk

Nieuwe bedrijfslocaties

Soortenonderzoek Julianahof Zeist

Buro Maerlant. Heesch Wijststraat 15. Notitie Flora- en faunawet. L a n d s c h a p, E c o l o g i e & R u i m t e l i j k e O r d e n i n g

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Ordito Gilze B.V. t.a.v. dhr. C. van Kuijk Postbus ZH GILZE

Verkennend natuuronderzoek Parklaan / Nieuweweg te Hattem

Notitie Flora- en faunaonderzoek Enter

/ Stadhuisplein, Veghel

Quickscan natuur Mauritslaan Werkhoven

quickscan Quickscan Flora- en faunawet bomenkap Muggeplein, Deventer Gemeente Deventer Definitief

Toets flora en fauna. 1 Inleiding. 2 Wettelijk kader. Pastoor Attendorenstraat Gemert

Dienst Infrastructuur Verkeer en Vervoer H. van der Meer Postbus HB AMSTERDAM

Quickscan natuurtoets Rietzangerstraat 1, Amersfoort. Beoordeling van effecten op wettelijk beschermde natuurwaarden. Lidl Nederland GmbH.

memo INLEIDING GEBIEDSBESCHERMING ZAND/ZON/ c.c.: datum: 22 augustus 2013 Achterweg 48, Lisse

:Natuurtoets Beneluxstraat 4, Oisterwijk

Quickscan FF-wet voor ontwikkelingen aan Wedderstraat 18 te Vlagtwedde.

Notitie Flora- en faunaonderzoek Apeldoorn

memo Actualisatie Flora- en faunaonderzoek in verband met nieuwe Wet natuurbescherming.

Quickscan DWL-De esch

Terneuzen. Quickscan Flora en fauna. Wulpenbek 16 te Hoek. <NL.IMRO.Invullen> concept. I. Dekker MSc. identificatiecode: datum: status:

Beschrijving plangebied bron: Koopman & Ingberg (2009)

Transcriptie:

Quickscan flora en fauna en Passende beoordeling Wandelroute Leegveld, Deurnsche Peel & Mariapeel 2015 Bureau Meervelt, Ecologisch onderzoek en advies

Quickscan flora en fauna en Passende beoordeling Wandelroute Leegveld Deurnsche Peel & Mariapeel 2015 Status: Definitief, 22 september 2015 In opdracht van: Contactpersoon: dhr. P. Zegers Bureau Meervelt, Ecologisch onderzoek en advies C.E. Linders & Ing. R.A.J. Pahlplatz Projectnummer: 15-020 Foto omslag: Wandelroutekaart bij Natuurpoort

INHOUDSOPGAVE 1. INLEIDING 1 1.1 Aanleiding 1 1.2 Beschrijving plangebied 2 1.3 Voorgenomen ontwikkeling 4 1.4 Opzet van de notitie 5 2. ANALYSE GEBIEDSBESCHERMING 6 2.1 Inleiding 6 2.2 Afwegingskader Natuurbeschermingswet 6 2.2.1 Voortoets 7 2.2.2 Passende beoordeling 10 2.3 Afwegingskader Nota ruimte en beleid Provincie Noord-Brabant 13 3. ANALYSE SOORTBESCHERMING 15 3.1 Inleiding 15 3.2 Planten 15 3.3 Vogels 15 3.4 Zoogdieren 16 3.5 Amfibieën en reptielen 17 3.6 Overige soorten 17 4. CONCLUSIES 18 4.1 Conclusies gebiedsbescherming 18 4.2 Conclusies soortbescherming 18 5. LITERATUURLIJST EN WEBSITES 20 Bijlage 1 Relevante kaders natuurwetgeving en - beleid Bijlage 2 Overzicht beschermde soorten Bijlage 3 Gegevens NDFF Bijlage 4 Essentietabel Natura 2000-gebied 139. Deurnsche Peel & Mariapeel Bijlage 5 Status en aantallen vogels van de Deurnsche Peel & Mariapeel Bijlage 6 Landinrichtingsplan Deurnsche Peel & Mariapeel Kaart Peelvenen

Bureau Meervelt Quickscan en PB Wandelpad Leegveld, 2015 1. INLEIDING 1.1 Aanleiding Staatsbosbeheer is voornemens een wandelpad aan te leggen door het noordwestelijke deel van de Deurnsche Peel. Het pad gaat een verbinding vormen tussen de weg Leegveld (startpunt Natuurpoort ten oosten van Liessel) en een al bestaand wandelpad langs het Kanaal van Deurne in de Deurnsche Peel. De Deurnsche Peel vormt samen met de Mariapeel en de Groote Peel het gebied Peelvenen. In dit gebied is een landinrichting in uitvoering. Het doel is als volgt geformuleerd: Het centrale doel was het behoud van de hoogveenrestanten en de ontwikkeling van de natuur tot weer een functionerend hoogveenlandschap. Tevens was een duurzaam voortbestaan voor de landbouw een belangrijk uitgangspunt, evenals het tot hun recht komen van de cultuurhistorische waarden van het ontginningslandschap (DLG, 2012). Een van de doelstellingen in het Landinrichtingsplan 1 was het ontwikkelen van voldoende en gevarieerde mogelijkheden voor een passend recreatief gebruik in een aantrekkelijke omgeving aan de randen van het projectgebied. In het Landinrichtingsplan Herinrichting Peelvenen, onderdeel Deurnsche Peel - Mariapeel is een gebied in de Deurnsche Peel aangewezen als zoekgebied voor een nieuw aan te leggen wandelpad ter vervanging van paden die afgesloten worden en/of ontoegankelijk worden door de beoogde vernatting van de Peelvenen. Het nu aan te leggen wandelpad ligt binnen dit zoekgebied. In deze quickscan en Passende beoordeling wordt inzichtelijk gemaakt of beschermde natuurwaarden in het plangebied aanwezig kunnen zijn en welke betekenis een eventuele aanwezigheid heeft voor de verdere uitvoering. Tevens wordt inzichtelijk gemaakt of door de geplande ontwikkeling negatieve effecten te verwachten zijn op beschermde gebieden, in dit geval het Natura 2000 gebied Deurnsche Peel & Mariapeel en welke vervolgstappen genomen dienen te worden. Figuur 1: De marker geeft het startpunt aan van de nieuwe wandelroute (Google Maps, 2015). 1 Landinrichtingsplan vastgesteld ex. artikel 86 van de Landinrichtingswet. 1

Bureau Meervelt Quickscan en PB Wandelpad Leegveld, 2015 1.2 Beschrijving plangebied Het startpunt van de wandelroute is Natuurpoort De Peel aan de weg Leegveld. Voor de beschrijving van het plangebied wordt het aan te leggen pad als leidraad genomen. Het tracé van het pad is weergegeven in figuur 8. Het eerste deel van het aan te leggen pad loopt langs een bosrand over een voormalig agrarisch gebruikt perceel. Dit perceel is kleinschalig ingericht met natte graslanden. Een deel van deze graslanden wordt begraasd. De achterste percelen worden gemaaid. Het aan te leggen pad volgt het onderhoudspad tot aan het einde het pad naar rechts afbuigt. Hier loopt een sloot waar een duiker in geplaatst wordt; het pad wordt over deze duiker gelegd en vervolgt zijn weg door een nat loofbosje dat overgaat in (open) berkenbos met een ondergroei van Adelaarsvaren. Hier splitst het pad zich waarbij het linker pad een korte route richting het Kanaal van Deurne kiest en het rechter pad verder gaat over een hoge zandrug, eveneens met Adelaarsvaren. Voor dit pad aansluit op het bestaande pad langs het Kanaal van Deurne volgt het pad nog over een korte afstand een dijkje langs een slootje. Figuur 2: Eerste deel van het pad. Figuur 3: Een van de perceeltjes die gemaaid worden. Figuur 4: Locatie waar de duiker in de sloot geplaatst wordt (locatie D in figuur 8). 2

Bureau Meervelt Quickscan en PB Wandelpad Leegveld, 2015 Figuur 5: Nat loofbosje dat overgaat in berkenbos (locatie E in figuur 8). Figuur 6: Open berkenbos met Adelaarsvarens. Figuur 7: Aansluiting op het pad langs het Kanaal van Deurne (locatie J in figuur 8). 3

Bureau Meervelt Quickscan en PB Wandelpad Leegveld, 2015 1.3 Voorgenomen ontwikkeling Het tracé van het aan te leggen wandelpad is in onderstaande tekening weergegeven. De letters verwijzen naar de werkzaamheden die op deze locatie worden uitgevoerd. Toelichting volgt in tabel 1. Figuur 8: Routing wandelpad. De letters verwijzen naar de toelichting in tabel 1. (SBB, september 2015). Tabel 1: Uit te voeren werkzaamheden. De letters verwijzen naar locaties op de kaart hierboven. A dam met duiker in bermsloot (betonbuis rond 600 mm) 1 st klaphekje 2 st verkeersdrempel ivm. oversteek + verkeersborden 1 st B geen werkzaamheden nodig C bovengrond verwijderen 60 m3 Ophogen met schraal zand, 2m breed 40cm laagdikte 240 m3 D verwijderen opslag en bomen 80 m2 dam met duiker rond 600 mm. 1 st E verwijderen opslag en enkele boom 150 m2 verwijderen bovengrond 10 m3 ophogen 2m breed 40cm laagdikte 40 m3 inzaaien 50 m F opslag verwijderen en enkele boom 600 m2 varens verwijderen 600 m2 G opslag verwijderen en enkele boom 150 m2 ophogen 2m breed 40cm laagdikte 60 m3 inzaaien 50 m H varens verwijderen 1.050 m2 deels pad egaliseren (150 m) 300 m2 4

Bureau Meervelt Quickscan en PB Wandelpad Leegveld, 2015 enkele boom verwijderen 10 st I opslag verwijderen en enkele boom 240 m2 pad egaliseren 160 m2 J talud toegankelijk maken als wandelpad 40 m2 K varens verwijderen 1000 m2 deels pad egaliseren L talud toegankelijk maken als wandelpad 40 m2 Het grootste deel van het pad loopt door vrij droog gebied. Egaliseren en ophogen met schraal zand is voldoende om een goed begaanbaar pad te verkrijgen. Na ingebruikname vindt jaarrond (maai)onderhoud plaats aan het pad. 1.4 Opzet van de notitie De Nederlandse natuurbescherming kent twee aspecten: gebiedsbescherming en soortbescherming. In deze natuurtoets worden beide aspecten nader onderzocht. In hoofdstuk 2 en 3 worden respectievelijk gebieds- en soortbescherming uitgewerkt. Aan hoofdstuk 2 is tevens een voortoets en passende beoordeling toegevoegd. In hoofdstuk 4 worden de conclusies op een rij gezet en de eventueel noodzakelijke vervolgstappen beschreven. In bijlage 1 wordt relevante achtergrondinformatie op het gebied van natuurwetgeving en beleid weergegeven. In bijlage 2 wordt een overzicht gegeven van beschermde soorten in de Flora- en faunawet en in bijlage 3 zijn de gegevens van de Nationale Databank Flora en Fauna opgenomen. De essentietabel in bijlage 4 geeft weer voor welke habitattypen en vogelsoorten de Deurnsche Peel en Mariapeel als Natura 2000 gebied is aangewezen, bijlage 5 geeft de status en aantallen vogels weer voor zover bekend. Ten slotte is als bijlage 6 het Landschapsinrichtingsplan opgenomen (kaart). Een aantal bijlagen zijn als PDF opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid. 5

Bureau Meervelt Quickscan en PB Wandelpad Leegveld, 2015 2. ANALYSE GEBIEDSBESCHERMING 2.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt per afwegingskader aangegeven of het plangebied deel uitmaakt van een beschermd gebied en wordt inzichtelijk gemaakt of door de geplande ingreep een mogelijk negatieve invloed te verwachten is op aanwezige beschermde gebieden in de omgeving. Ten aanzien van gebiedsbescherming is een aantal afwegingskaders relevant: Afwegingskader Natuurbeschermingswet (Natura 2000 en Beschermde natuurmonumenten); Afwegingskader Nota Ruimte (Ecologische hoofdstructuur). Voor meer informatie over deze afwegingskaders wordt verwezen naar bijlage 1. Bij onbekendheid met deze afwegingskaders wordt geadviseerd deze bijlage eerst door te nemen. 2.2 Afwegingskader Natuurbeschermingswet Het plangebied maakt deel uit van het Natura 2000 gebied Deurnsche Peel & Mariapeel. Figuur 9: De route (rood)is bij benadering weergegeven in Natura 2000 gebied Deurnsche Peel & Mariapeel (http://www.synbiosys.alterra.nl). Ten aanzien van Natura 2000 gebieden dient zekerheid geboden te worden omtrent het niet optreden van een verslechtering van de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten, dan wel de verstoring van soorten door de voorgenomen ontwikkeling. 6

Bureau Meervelt Quickscan en PB Wandelpad Leegveld, 2015 In tabel 2 is de effectenindicator weergegeven. De effectenindicator geeft generieke informatie over mogelijk optredende effecten van activiteiten in het algemeen. In de linkerkolom zijn de habitattypen en vogelsoorten vermeld waarvoor Deurnsche Peel & Mariapeel is aangewezen (zie ook bijlage 4, essentietabel). Tabel 2: Effectenindicator Deurnsche Peel & Mariapeel (bron: www.synbiosys.alterra.nl). 2.2.1 Voortoets Bij de aanleg van het pad kunnen kortdurend storingsfactoren optreden (verstoring door geluid, licht, trilling, optische verstoring en mechanische effecten). Na aanleg van het pad is het pad jaarrond toegankelijk voor wandelaars met aangelijnde honden tussen zonsopgang en zonsondergang 2. Andere vormen van recreatie zijn niet toegestaan. Gezien het te verwachten gebruik van het pad na aanleg kan verstoring door geluid en optische 2 In het nog vast te stellen Natura 2000 beheerplan is deze openstelling opgenomen. 7

Bureau Meervelt Quickscan en PB Wandelpad Leegveld, 2015 verstoring plaatsvinden. Daarnaast is aandacht nodig voor de storingsfactoren oppervlakteverlies (van habitattypen) en versnippering. De overige storingsfactoren genoemd in bovenstaande tabel treden niet op. In deze voortoets worden de mogelijk optredende storingsfactoren per storingsfactor nader belicht waarbij zowel de fase van aanleg als de fase van ingebruikname van het pad aandacht krijgt. Niet alle habitattypen en vogelsoorten worden besproken; Droge heiden en Actieve hoogvenen komen niet voor in dit deel van de peel (zie ook de habitattypenkaart in figuur 10). Voor Dodaars en Nachtzwaluw ontbreekt geschikt broedbiotoop (respectievelijk vennen en droge heide). Oppervlakteverlies Behalve de ganzen zijn alle aangewezen habitattypen en vogels gevoelig voor de gevolgen van oppervlakteverlies. Voor de vogels vindt geen oppervlakteverlies plaats voor zover het tracé en omgeving al deel uitmaakt van het leefgebied. Waarnemingen van Blauwborst en Roodborsttapuit ontbreken uit de omgeving van het aan te leggen pad. Geschikt broedbiotoop voor Blauwborst en Roodborsttapuit in de omgeving van het aan te leggen wandelpad is hier en daar wel aanwezig; het ontbreken van waarnemingen van deze soorten kan te maken hebben met de slechte toegankelijkheid van delen van het tracé. Kraanvogels en ganzen zijn bekend uit het agrarisch gebied ten noorden van het aan te leggen pad, ganzen zijn ook waargenomen op het eerste perceel grasland ten noorden van het pad. Het pad heeft geen oppervlakteverlies van het leefgebied van de vogelsoorten tot gevolg. Volgens de PAS Habitatkaarten, zoals te raadplegen op de Gisviewer Limburg (zie figuur 10), wordt een deel van het pad in het habitattype Herstellende hoogvenen aangelegd. Andere habitattypen worden niet aangegeven in dit deel van de Deurnsche Peel en zijn ook niet aanwezig. Effecten op deze andere habitattypen kunnen worden uitgesloten. Tot het habitattype Herstellende hoogvenen (H7120), worden de hoogveengebieden gerekend waar door menselijke invloed de natuurlijke hydrologie is aangetast. Janssen & Schaminée (2003): Afgraving van het veen en ontginning van de omgeving hebben geleid tot verdroging en verarming van de begroeiing. Vrijwel alle grotere hoogveenrestanten in Nederland kunnen tot dit habitattype gerekend worden; een voorwaarde is dat het veen niet volledig is vergraven en de hydrologie herstelbaar is. Tijdens het veldbezoek werd geen kenmerkende vegetatie waargenomen op het tracé. De aanleg van het pad staat regeneratie op termijn niet in de weg voor zover het veen niet afgegraven wordt (zie punt mechanische effecten). Het pad heeft geen invloed op de hydrologie en geldt als vervanging van paden die door hydrologische maatregelen ten behoeve van dit habitattype te nat worden en vervallen. Een negatief effect ten gevolge van oppervlakteverlies door de aanleg (en ingebruikname) van het pad op het habitattype is daarmee uitgesloten. Versnippering Door de aanleg van paden kan versnippering optreden van habitattypen en/of leefgebieden. De locatie en het pad zelf (overwegend zandpad van ca. 2 meter breed en een klein deel verhoogd pad) zijn echter van dien aard dat geen versnippering optreedt in de habitattypen en/of leefgebieden van de vogels waarvoor Deurnsche Peel & Mariapeel is aangewezen. Het pad vormt geen belemmering bij regeneratie van het veenmos en heeft, onder meer door de ligging tegen de bosrand, geen versnippering van leefgebieden van de nu al aanwezige (broed)vogels tot gevolg. Een negatief effect ten gevolge van versnippering door de aanleg van het pad treedt niet op. Geluid Storing door geluid kan optreden tijdens maai-, rooi- en grondwerkzaamheden en na ingebruikname door wandelaars en tijdens (maai)onderhoudwerkzaamheden. Diverse machines werken in het gebied waardoor verstoring op zou kunnen treden. De effectenindicator geeft een gevoeligheid voor deze storingsfactor weer bij Kraanvogel, Blauwborst en Roodborsttapuit. Blauwborst en Roodborsttapuit zijn niet bekend uit de omgeving van het tracé (NDFF en waarneming.nl) maar mogelijk wel als (incidentele) broedvogel aanwezig. Door de aanlegwerkzaamheden uit te voeren buiten de broedperiode 3 kan elke verstoring van Blauwborst en Roodborsttapuit in het gebied voorkomen worden. Na ingebruikname vinden onderhoudswerkzaamheden plaats aan het pad tijdens het broedseizoen (drie tot vier keer maaiwerkzaamheden tijdens het broedseizoen). Eventueel 3 Deze fasering van de werkzaamheden in tijd is noodzakelijk om overtredingen van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet te voorkomen (zie ook paragraaf 3.3 en 3.4). 8

Bureau Meervelt Quickscan en PB Wandelpad Leegveld, 2015 optredende verstoring vindt plaats in de vorm van piekgeluid door de maaimachine maar is kortdurend. Het gebied blijft tijdens en na de maaibeurt alle functies vervullen die nodig zijn in een territorium. Van een verstoring met effecten gezien in het licht van de instandhoudingsdoelstellingen is geen sprake. Verstoringsgevoeligheid van Blauwborst en Roodborsttapuit voor wandelaars is niet groot. Uit de pelen zijn veel territoria bekend van deze soorten die langs de wandelpaden liggen (zie verspreidingskaarten natuurgegevensprovincielimburg.nl). Waarnemingen van grote groepen ganzen (Kolganzen en Toendrarietganzen) zijn bekend uit de (agrarische) graslanden ten noorden van het nieuw aan te leggen pad. Deze soorten staan niet bekend als gevoelig voor geluid. Niet uitgesloten is dat tijdens de werkzaamheden het direct aangrenzende grasland tijdelijk minder geschikt is voor groepen foeragerende of rustende ganzen maar een effect gezien in het licht van de instandhoudingsdoelen kan uitgesloten worden (eventuele verstoring is tijdelijk, alternatief foerageer- en rustgebied is in ruime mate voorhanden in en rond het Natura 2000 gebied). De Deurnsche Peel & Mariapeel is aangewezen als (voornamelijk) slaapplaats voor Kraanvogel. Als foerageer- of slaapplaats is de omgeving van het nieuw aan te leggen pad weinig geschikt. De ondergroei van overwegend (in de winter afgestorven) Adelaarsvaren in de omgeving van het pad maakt het gebied ontoegankelijk voor Kraanvogels en daarmee ongeschikt als foerageer- en slaapgebied. Van het open agrarisch gebied ten westen van de Deurnsche Peel zijn wel waarnemingen bekend van foeragerende Kraanvogels. Gezien de afstand tot het plangebied kan verstoring van daar aanwezige vogels worden uitgesloten. Verstoring op grotere afstand (bijvoorbeeld op geschikte slaapplaatsen voor Kraanvogels aan de andere zijde van het Kanaal van Deurne) is niet aan de orde. Daarbij dient in aanmerking genomen te worden dat de slaapplaatsen overwegend worden opgezocht in de avonduren als er niet meer gewerkt of gewandeld wordt in het gebied. Licht Storing door licht kan optreden doordat tijdens de werkzaamheden verlichting gebruikt wordt. Alle vogelsoorten waarvoor het Natura 2000 gebied is aangewezen, staan bekend als gevoelig voor verstoring door verlichting. De werkzaamheden worden uitgevoerd buiten de broedperiode (voorwaarde op grond van de Flora- en faunawet) waardoor alleen een mogelijk effect op de niet-broedvogels zou kunnen optreden (Kolgans, Toendrarietgans en Kraanvogels). De directe omgeving van het tracé voor het nieuwe wandelpad vormt geen geschikt foerageer- of slaapbiotoop voor Kraanvogels. Verstoring van Kraanvogels in het gebied door verlichting tijdens de werkzaamheden kan daardoor uitgesloten worden. Ten aanzien van de ganzen geldt dat het gebied met name een functie heeft als slaapplaats. Werkzaamheden na zonsopkomst hebben nauwelijks tot geen verstoring tot gevolg omdat de ganzen massaal agrarische gronden buiten het Natura 2000 gebied opzoeken om te foerageren. Om die reden wordt aanbevolen de werkzaamheden ruim na zonsopgang te starten en voor zonsondergang te stoppen. Gezien het korte tijdsbestek dat de aanlegwerkzaamheden plaatsvinden en het zeer beperkte oppervlak waarop gewerkt wordt is er (ook mét het voeren van verlichting) geen sprake van een (significant) negatief effect op de populaties van soorten gezien in het licht van de instandhoudingsdoelen voor het gebied. Wandelaars zijn door (aanstaande) algemene regelgeving in het gebied enkel toegestaan tussen zonsopgang en zonsondergang. Verstoring door verlichting veroorzaakt door wandelaars kan uitgesloten worden. Trilling Tijdens grondwerkzaamheden zal een mate van trilling optreden. Geen van de soorten waarvoor het gebied is aangewezen als Natura 2000 gebied staat bekend als gevoelig voor trilling. Verstoring door trilling kan worden uitgesloten. Optische verstoring Optische verstoring kan plaatsvinden tijdens de werkzaamheden en na de aanleg door wandelaars. Herstellende hoogvenen (de typische soorten daarvan) en Kraanvogel zijn gevoelig voor optische verstoring. Van de overige soorten is geen gevoeligheid voor deze storingsfactor bekend. Zoals eerder aangegeven is de directe omgeving van het pad weinig geschikt als slaapplaats of foerageergebied voor Kraanvogels. Overwogen kan worden langs het eerste deel van het pad (tussen de bosrand en de open ruimte) wat meer opslag te laten staan waardoor wandelaars hier aan het zicht onttrokken worden. Een (significante) verstoring gezien in het licht van de instandhoudingsdoelstellingen voor Kraanvogel of Herstellende hoogvenen kan worden uitgesloten. 9

Bureau Meervelt Quickscan en PB Wandelpad Leegveld, 2015 Mechanische effecten Tijdens de aanleg van het pad treden mechanische effecten op door het rijden van machines en de grondwerkzaamheden die op delen van het pad worden uitgevoerd. Het habitattype Herstellend hoogveen en Kraanvogel staan bekend als gevoelig of zeer gevoelig (Kraanvogel) voor mechanische effecten. Voor Kraanvogel zijn effecten uitgesloten omdat het tracé zelf geen deel uitmaakt van het leefgebied van Kraanvogels. Volgens de PAS Habitatkaarten, zoals te raadplegen op de Gisviewer Limburg (zie figuur 10), wordt een deel van het pad in het habitattype Herstellende hoogvenen gelegd en wordt op delen de grond afgegraven ten behoeve van het aanbrengen van zand. Afgraven van veen in dit habitattype betekent een aantasting van het habitattype. Op plaatsen waar veen aanwezig is mag dit niet zonder meer ontgraven worden. Indien dit toch gewenst wordt, dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd en een vergunning te worden aangevraagd op grond van de Natuurbeschermingswet. Gezien de werkzaamheden mag aangenomen worden dat gewerkt wordt met licht materieel waardoor de kans op aantasting van het veen klein is. Om de kans op aantasting van veen te minimaliseren dient rijden op veen zoveel mogelijk vermeden te worden, dient gebruik gemaakt te worden van aangepast materieel en zo nodig van rijplaten. Indien het veen niet ontgraven wordt en waar nodig maatregelen genomen worden om schade aan het veen te voorkomen, kan een negatief effect ten gevolge van mechanische effecten door de aanleg van het pad op de habitattypen uitgesloten worden. Tijdens de fase van ingebruikname vinden geen mechanische effecten meer plaats. Conclusie voortoets: Bij de aanleg en ingebruikname van het pad kunnen storingsfactoren optreden met een effect op habitattypen en vogelsoorten die op het tracé van het nieuw aan te leggen pad of in de nabijheid daarvan voorkomen. Effecten op Droge heide, Actieve hoogvenen, Dodaars en Nachtzwaluw kunnen op voorhand worden uitgesloten omdat deze niet voorkomen in de nabijheid van het tracé. Effecten op Herstellend hoogveen en de andere kwalificerende vogelsoorten kunnen eveneens worden uitgesloten mits met het volgende rekening gehouden wordt: - Verstorende werkzaamheden mogen alleen uitgevoerd worden buiten de broedperiode; - Aanwezig veen mag niet ontgraven worden of aangetast worden als gevolg van berijding met zware machines. Op basis van de conclusies uit de voortoets heeft de Omgevingsdienst Brabant Noord (ODBN) aangegeven dat een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet nodig is voor de aanleg van het wandelpad (mail dhr. Teerink, 11 augustus 2015). De quickscan is daarop aangevuld met een passende beoordeling ter onderbouwing van de vergunningaanvraag. In de voortoets zijn negatieve effecten gezien in het licht van de instandhoudingsdoelstellingen als gevolg van de storingsfactoren oppervlakteverlies, versnippering, geluid, licht, trilling en optische verstoring uitgesloten. Voor één storingsfactor (mechanische effecten) is geconcludeerd dat de kans op verstoring voorkomen kan worden door het nemen van maatregelen. Op deze storingsfactor en de te nemen maatregelen wordt in de hierna volgende passende beoordeling nader ingegaan. 2.2.2 Passende beoordeling De vraag die in de passende beoordeling beantwoord dient te worden is de volgende: is er als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling sprake van een verslechtering van de kwaliteit van de natuurlijke habitats van soorten of van een significante verstoring gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, voor de soorten waarvoor het gebied is aangewezen? De Europese Commissie 4 heeft in een interpretatiedocument het begrip significante gevolgen als volgt omschreven: Verslechtering van de kwaliteit van een habitat treedt op wanneer in een bepaald gebied de door dit habitat ingenomen oppervlakte afneemt of wanneer het met de specifieke structuur en functies die voor de instandhouding van het habitat op lange termijn noodzakelijk zijn, dan wel met de staat van instandhouding van de met dit habitat geassocieerde typische soorten, in dalende lijn gaat in vergelijking met de begintoestand. Deze evaluatie geschiedt in het licht van de bijdrage van het gebied tot de coherentie van het netwerk. Bij de beantwoording van de vraag of er mogelijk sprake is van significante effecten, moet dus getoetst worden aan deze drie aspecten (bij het 4 Europese Commissie, 2000: Beheer van Natura 2000"-gebieden. De bepalingen van artikel 6 van de habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG). 10

Bureau Meervelt Quickscan en PB Wandelpad Leegveld, 2015 leefgebied van een soort gaat het uiteraard alleen om de eerste twee aspecten). Daarmee is nog niet gezegd dat elke verslechtering van één van deze drie aspecten ook per definitie een significant effect is. Omdat verstoring van soorten geen direct effect heeft op de fysische aspecten van een gebied, moet (volgens genoemd document) bij de significantiebepaling van verstoring in een gebied getoetst worden of de verstoring de staat van instandhouding beïnvloedt: elke gebeurtenis die bijdraagt tot de afname op lange termijn van de populatieomvang van de betrokken soort in het gebied [of] ertoe bijdraagt dat het verspreidingsgebied van de soort in het gebied kleiner wordt of dreigt te worden [of] ertoe bijdraagt dat de omvang van het habitat van de soort in het gebied kleiner wordt, kan als een significante verstoring worden aangemerkt. Mechanische effecten Tijdens de aanleg van het pad treden mechanische effecten op door het rijden van machines en de grondwerkzaamheden die op delen van het pad worden uitgevoerd. Het habitattype Herstellend hoogveen staat bekend als gevoelig voor mechanische effecten. Het habitattype Herstellend hoogveen komt in de Deurnsche en Mariapeel voor met een oppervlakte van 1131,63 ha. Een groot deel van het habitattype Herstellende hoogvenen (838,58 ha) in de Mariapeel bestaat uit vegetatietypen die in kwalitatief opzicht een matige vorm van het habitattype zijn. Goed ontwikkelde vegetaties van het habitattype komen vrij veel voor in de randzone van de Mariapeel en in de Deurnsche Peel in de vlakte van Minke (centrale deel) (PAS Herstelanalyse, 2015). De kwaliteit van het habitattype Herstellende hoogvenen in het Natura 2000 gebied is de afgelopen jaren verbeterd maar is over grote delen nog steeds verdroogd. Het aandeel veenmossen is aanmerkelijk toegenomen (o.a. Streefkerk et al, 2013; Boom et al, 2007 in PAS Herstelanalyse, 2015). De trend in kwaliteit is dus positief. De oppervlakte van het habitattype is tevens licht toegenomen. Het doel voor Herstellend hoogveen is in zowel de Groote Peel als in de Deurnsche Peel en Mariapeel het oppervlakte te handhaven, en de kwaliteit te verbeteren. Een vermindering van het areaal ten gunste van actief hoogveen is toegestaan in Deurnsche Peel & Mariapeel (Ministerie, LNV 2009a; Ministerie LNV, 2009b in PAS Herstelanalyse, 2015). Volgens de PAS Habitatkaarten overlapt een deel van het pad het habitattype Herstellende hoogvenen (zie kaart hieronder). Figuur 10: Habitattypenkaart Deurnsche Peel (Gisviewer Provincie Limburg). Het beoogde wandelpad is aangegeven met een rode lijn (globale ligging). 11

Bureau Meervelt Quickscan en PB Wandelpad Leegveld, 2015 Het betreft een resterend veenpakket in de bodem zonder karakteristieke en zeldzame planten- en diersoorten. Afgraven van veen in dit habitattype betekent echter een aantasting van het habitattype omdat het resterende veenpakket vanuit paleo-ecologisch oogpunt waarde als archief heeft en als zodanig het behouden waard is. Op plaatsen waar veen aanwezig is mag dit niet zonder meer ontgraven worden. Dit is alleen toegestaan als geen alternatieven mogelijk zijn, er dwingende redenen van groot openbaar belang mee gediend zijn en de negatieve gevolgen gecompenseerd worden (de ADC-toets). Nog afgezien van mogelijke alternatieven, zijn dwingende redenen van groot openbaar belang niet aan de orde bij de aanleg van het wandelpad. De uitvoering van de aanleg van het pad dient daarom aangepast te worden zodat mechanische effecten voorkomen worden. Mitigerende maatregelen Op de trajecten C, G, H en K (zie kaart hieronder) mag niet vergraven worden omdat daar veen aanwezig is of verwacht wordt. Licht egaliseren van de veraarde toplaag is wel toegestaan. Om de kans op aantasting van het aanwezige veen te minimaliseren dient rijden op het veen zoveel mogelijk vermeden te worden, dient gebruik gemaakt te worden van aangepast materieel (drukverlagend) en zo nodig van rijplaten rond de locatie waar de duiker aangebracht wordt (afhankelijk van de weersomstandigheden en draagkracht van de ondergrond). Het op te brengen zand dient zo schraal mogelijk te zijn om inbreng van niet gebiedseigen vegetatie te voorkomen. Figuur 11: Routing wandelpad. De letters verwijzen naar de toelichting in tabel 1 (SBB, 10 september 2015). 12

Bureau Meervelt Quickscan en PB Wandelpad Leegveld, 2015 Tabel 3: Uit te voeren aangepaste werkzaamheden. De letters verwijzen naar locaties op de kaart hierboven. A dam met duiker in bermsloot (betonbuis rond 600 mm) 1 st klaphekje 2 st verkeersdrempel ivm. oversteek + verkeersborden 1 st B geen werkzaamheden nodig C ophogen met schraal zand, 2m breed 40cm laagdikte 240 m3 D zo nodig werken met drukverlagende rijplaten rond deze locatie verwijderen opslag en bomen 80 m2 dam met duiker rond 600 mm. 1 st E verwijderen opslag en enkele boom 150 m2 verwijderen bovengrond 10 m3 ophogen 2m breed 40cm laagdikte 40 m3 inzaaien 50 m F opslag verwijderen en enkele boom 600 m2 varens verwijderen 600 m2 G opslag verwijderen en enkele boom 150 m2 ophogen 2m breed 40cm laagdikte 60 m3 H varens verwijderen 1.050 m2 deels pad egaliseren (150 m) 300 m2 enkele boom verwijderen 10 st I opslag verwijderen en enkele boom 240 m2 pad egaliseren 160 m2 J talud toegankelijk maken als wandelpad 40 m2 K varens verwijderen 1000 m2 deels pad egaliseren L talud toegankelijk maken als wandelpad 40 m2 Cumulatie Door het nemen van mitigerende maatregelen wordt voorkomen dat een verslechtering optreedt van de kwaliteit van het habitattype Herstellend hoogveen. Voor Droge heide en voor de (broed)vogelsoorten geldt dat een negatief effect niet optreedt door de voorgenomen ontwikkeling. Cumulatie van effecten is dan ook niet aan de orde. 2.3 Afwegingskader Nota ruimte en beleid Provincie Noord-Brabant Ligging ten opzichte van EHS Het wandelpad loopt door de Ecologische Hoofdstructuur. Het afwegingskader van de Verordening Ruimte ten aanzien van EHS is van toepassing. Ten aanzien van de EHS dient de afweging gemaakt te worden of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van de ecologische hoofdstructuur. Mogelijke storingsfactoren vormen het geluid en de optische verstoring van de wandelaars die gebruik gaan maken van het pad. Bij de beoordeling of waarden en kenmerken worden aangetast dient in acht genomen te worden dat op andere locaties in het gebied wandelroutes ongeschikt worden door vernatting of afgesloten worden in het kader van het landinrichtingsplan Peelvenen. De locatie van het beoogde wandelpad ligt aan de rand van de EHS en binnen het zoekgebied voor de aanleg van recreatieve routes (zie ook bijlage 6). Per saldo wordt bij de aanleg van nieuwe paden door Staatbosbeheer, en dit is ook zo geborgd in het Landinrichtingsplan, gestreefd naar een vermindering van verstoring door recreatie. Een aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van de ecologische hoofdstructuur kan dan ook uitgesloten worden. 13

Bureau Meervelt Quickscan en PB Wandelpad Leegveld, 2015 Figuur 12: Ligging startpunt wandelpad in EHS (oranje). Startpunt is weergegeven met rode ster. (http://kaartbank.brabant.nl/viewer/app/natuurbeheerplan). 14

Bureau Meervelt Quickscan en PB Wandelpad Leegveld, 2015 3. ANALYSE SOORTBESCHERMING 3.1 Inleiding Ten aanzien van soortbescherming is de Flora- en faunawet (inclusief de Europese Habitatrichtlijn) relevant. Voor meer informatie over dit afwegingskader wordt verwezen naar bijlage 1. Bij onbekendheid met dit wettelijk kader wordt geadviseerd deze bijlage eerst door te nemen. Om een goed beeld te krijgen van het gebied is gebruik gemaakt van openbare gegevenssets met natuurdata, literatuur (verspreidingsatlassen) en de gegevens van de NDFF. Ter controle zijn recente gegevens in waarneming.nl geraadpleegd, oudere gegevens zijn opgenomen in de NDFF. Het onderzoeksgebied voor de gegevens van de NDFF is weergegeven in bijlage 3. Alleen gegevens vanaf 2005 zijn gebruikt. Oudere gegevens hebben een geringe informatiewaarde ten aanzien van de huidige situatie. Vervolgens is aan de locatie een veldbezoek gebracht op 23 maart 2015, waarbij een inschatting is gemaakt van de betekenis en functie van het plangebied voor beschermde flora en fauna. 3.2 Planten Uit de NDFF en uit openbare gegevensbronnen zijn geen waarnemingen bekend van beschermde planten. Het veldbezoek heeft plaatsgevonden in een voor de inventarisatie van planten ongunstige tijd van het jaar. Een aantal soorten is echter jaarrond herkenbaar. Tijdens het veldbezoek werden geen beschermde plantensoorten aangetroffen. Op basis van het aangetroffen biotoop is de aanwezigheid van beschermde plantensoorten uit te sluiten. Een ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora- en Faunawet is voor planten niet nodig. 3.3 Vogels In de Flora- en faunawet worden alle broedende vogels strikt beschermd. De Flora- en faunawet kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het gaat erom of er een broedgeval aanwezig is. Van een aantal vogelsoorten worden de nesten ook buiten het broedseizoen beschermd. Indien nesten door een ruimtelijke ontwikkeling verdwijnen, kan afhankelijk van de soort die het nest gebruikt, een ontheffingsaanvraag noodzakelijk zijn. De volgende typen (aflopend in beschermde status) worden onderscheiden: Type Omschrijving Soorten (broedvogels) A B C Ontheffingsaanvraag altijd noodzakelijk Nest jaarrond beschermd. Ontheffingsaanvraag mogelijk noodzakelijk LNV heeft tevens aangegeven dat De aangepaste lijst met jaarrond beschermde nesten is indicatief en niet uitputtend. Als aanvulling op de vorige lijst zijn ook vogelsoorten opgenomen met niet jaarrond beschermde nesten. De soorten uit bovenstaande categorie vragen extra onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen (Dienst Regelingen, uitleg flora en faunawet 2009). Ontheffingsaanvraag niet noodzakelijk Nest voor eenmalig gebruik. Boomvalk, Buizerd, Gierzwaluw, Grote gele kwikstaart, Havik, Kerkuil, Oehoe, Ooievaar, Ransuil, Roek, Slechtvalk, Sperwer, Steenuil, Wespendief en Zwarte wouw. Blauwe reiger, Boerenzwaluw, Bonte vliegenvanger, Boomklever, Boomkruiper, Bosuil, Brilduiker, Draaihals, Eidereend, Ekster, Gekraagde roodstaart, Glanskop, Grauwe vliegenvanger, Groene specht, Grote bonte specht, Hop, Huiszwaluw, IJsvogel, Kleine bonte specht, Kleine vliegenvanger, Koolmees, Kortsnavelboomkruiper, Oeverzwaluw, Pimpelmees, Raaf, Ruigpootuil, Spreeuw, Tapuit, Torenvalk, Zeearend, Zwarte kraai, Zwarte mees, Zwarte roodstaart en Zwarte specht. Overige soorten. 15

Bureau Meervelt Quickscan en PB Wandelpad Leegveld, 2015 Type A soorten In de NDFF is een vastgesteld territorium opgenomen van Buizerd in 2007 (broedvogelinventarisatie provincie Noord-Brabant). Uit de jaren daarna zijn geen waarnemingen meer bekend van deze soort. Tijdens het veldbezoek zijn de bomen in de omgeving van het pad gecontroleerd op de aanwezigheid van Buizerdnesten en andere jaarrond beschermde nesten (indien aanwezig goed zichtbaar in het vroege voorjaar). Deze werden niet aangetroffen. Type B soorten Tijdens het veldbezoek werden geen nestplaatsen van type B soorten aangetroffen. Oudere (potentieel geschikte) berken waarin spechten eventueel nestholten kunnen maken blijven gespaard. Het pad wordt om deze bomen aangelegd. Type C soorten Tijdens het veldbezoek werd geconstateerd dat het plangebied dienst kan doen als broedgebied voor een aantal soorten uit deze categorie. Het betreft algemenere en wijd verspreid voorkomende soorten zoals onder andere Zwartkop, Fitis, Tjiftjaf, Houtduif, Merel, Zanglijster, diverse soorten mezen en Winterkoning. In de NDFF zijn territoriumindicerende waarnemingen opgenomen van Sprinkhaanzanger, Tuinfluiter, Zanglijster en Zwartkop in het onderzoeksgebied. Kraanvogels broeden tegenwoordig in het noorden van Nederland en vanuit een aantal natuurorganisaties bestaat de wens de pelen geschikt te maken als potentiele broedlocatie. In 2015 is een rapport gepubliceerd met potentieel geschikte broedgebieden voor deze soort in de Deurnsche Peel & Mariapeel (Feenstra, 2015). In dit rapport wordt de kern van de Deurnsche Peel aan de oostzijde van het Kanaal van Deurne potentieel geschikt genoemd als broedhabitat. Dit is op ruime afstand van het nieuw aan te leggen pad waardoor deze ontwikkeling niet de mogelijke vestiging van Kraanvogels als broedvogel in de weg staat. De nesten van deze type C soorten zijn enkel tijdens de broedperiode beschermd, zolang de jongen afhankelijk zijn van het nest. In het plangebied zijn alleen broedvogels te verwachten waarvan het nest beschermd is tijdens de broedperiode. Als richtlijn kan voor het plangebied een broedperiode aangehouden worden van 15 maart tot en met 15 augustus; in een relatief warm voorjaar kunnen echter ook eerder broedgevallen aangetroffen worden. Om verstoring van broedvogels te voorkomen dienen de voorbereidende werkzaamheden en de aanleg van het pad plaats te vinden buiten het broedseizoen. Een ontheffingsaanvraag voor beschermde vogels in het kader van de Flora- en faunawet is dan niet nodig. 3.4 Zoogdieren Uit de NDFF zijn waarnemingen bekend van Mol en Ree (tabel 1 FF-wet) en Bever, Das en Gewone dwergvleermuis (tabel 3 FF-wet). Voor de algemeen voorkomende soorten (beschermd volgens tabel 1 FF-wet) geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen in de Flora- en Faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen (waaronder de aanleg van een pad valt). Bevers zijn vooral actief in de schemerperiode en de nacht waardoor de overlap met recreanten beperkt is (het gebied is in de nieuwe situatie niet toegankelijk tussen zonsondergang en zonsopgang). Tijdens het veldbezoek werden knaagsporen van Bever aangetroffen aan de oostzijde van het Kanaal van Deurne, dus buiten het tracé van het aan te leggen wandelpad. Een burcht was niet aanwezig ter hoogte van de locatie waar het nieuwe pad aansluit op het al aanwezig pad. Het kanaal en de oevers maken deel uit van het leefgebied van deze soort. Aan de westzijde werden geen sporen gezien. Langs deze zijde loopt een zandweg waardoor in de huidige situatie al wandelaars en fietser aanwezig zijn. De weg is onlangs afgesloten voor gemotoriseerd verkeer. Bij de aanwezige Bevers is klaarblijkelijk gewenning ontstaan aan de aanwezigheid van voertuigen en recreanten. Door de aansluiting van het nieuwe het pad op het pad langs het kanaal kan een lichte toename plaatsvinden van recreanten. Deze toename leidt niet tot een significante verandering in het gebruik van het al bestaande pad. De functionaliteit van het leefgebied blijft behouden. Door de aanleg van het pad wordt niet ingegrepen in het leefgebied van Bevers; de omgeving van het nieuwe pad aan de westzijde van het kanaal is niet geschikt als leefgebied voor Bevers (dichte ondergroei van varens). 16

Bureau Meervelt Quickscan en PB Wandelpad Leegveld, 2015 Een grote dassenburcht is aanwezig in het bos ten zuidwesten van het pad op de kop van de Haverweg. Vanaf het nieuw aan te leggen pad (eerste deel) zijn in de winterperiode een aantal (vlucht)pijpen in het bos zichtbaar. In de zomerperiode schermt de begroeiing de burcht volledig af. De burcht zelf ligt op een afstand van 25 meter van het pad. Onlangs is een raster geplaatst met faunavoorzieningen langs de weg Leegveld. Via de faunavoorzieningen kunnen de Dassen het agrarisch gebied (deel van het foerageergebied) bereiken. Het nieuwe pad loopt langs het bos en wordt van het bos afgeschermd door een drielaags prikkeldraad. Tijdens het veldbezoek zijn geen wissels aangetroffen op of in de nabijheid van het tracé. Langs het bos ter hoogte van de burcht vinden geen ingrepen plaats; het pad gaat over het nu aanwezige onderhoudspad lopen. Over dit pad zal wel materieel aangevoerd worden voor de aanleg van de duiker en het afgraven en ophogen van delen van het nieuwe pad. De kans op verstoring is minimaal mede gezien de gewenning van de hier aanwezige dassen aan het verkeer op de weg Leegveld en het agrarisch verkeer. Als voorzorgmaatregel wordt desondanks aanbevolen de werkzaamheden uit te voeren buiten de kwetsbare kraamperiode (periode december tot juli). Verstoring door recreanten kan uitgesloten worden. De burchtlocatie is niet toegankelijk vanaf het pad en er is zeer geringe tot geen overlap tussen de aanwezigheid van wandelaars en de actieve periode van Dassen (schemering en nacht). Een overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet is niet aan de orde. In de NDFF is een waarneming opgenomen van de Gewone dwergvleermuis. Tijdens het veldbezoek bleek dat op het tracé van het pad en de omgeving daarvan geen geschikte vaste rust- en verblijfplaatsen voorkomen (oude dikke bomen met holten ontbreken). Het plangebied maakt naar verwachting deel uit van het leefgebied (foerageer- en vlieggebied) van deze soort en mogelijk ook nog van andere soorten vleermuizen. Overlap tussen de aanwezigheid van wandelaars en de actieve periode van vleermuizen ontbreekt nagenoeg (late schermer en nacht). Het gebied blijft zijn functie behouden als foerageer- en vlieggebied. 3.5 Amfibieën en reptielen In de NDFF zijn waarnemingen opgenomen van Gewone pad (tabel 1 FF-wet) en is een waarneming bekend van Heikikker (tabel 3 FF-wet) uit 2010. Mogelijk komen nog een aantal andere soorten (algemeen voorkomende) amfibieën voor in de omgeving van het aan te leggen pad. Tijdens het veldbezoek werd vastgesteld dat het tracé voor amfibieën ongeschikt is (geworden) als voortplantingsgebied omdat open, zonbeschenen water ontbreekt. Open water op het tracé is aanwezig aan het eind van het pad langs het bos maar dit water is bijna volledig dichtgegroeid en is volledig beschaduwd. Als overwinteringsgebied is het tracé in de huidige situatie eveneens ongeschikt; grote delen van het pad staan onder invloed van het grondwater. Om schade aan zwervende dieren te voorkomen, dienen de werkzaamheden uitgevoerd te worden in de overwinteringsperiode van de Heikikker (oktober tot eind februari). Waarnemingen van reptielen ontbreken in de NDFF. Het gebied is naar verwachting te nat en/of teveel beschaduwd om te kunnen functioneren als leefgebied. Nader onderzoek is niet nodig. Een overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet is niet aan de orde. Een ontheffingsaanvraag is niet nodig. 3.6 Overige soorten In de NDFF zijn geen waarnemingen bekend van overige beschermde soorten (vlinders, vissen, libellen). Door de aanleg van het pad wordt geen leefgebied van overig beschermde soorten doorkruist. Een overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet is niet aan de orde. Een ontheffingsaanvraag is niet nodig. 17

Bureau Meervelt Quickscan en PB Wandelpad Leegveld, 2015 4. CONCLUSIES 4.1 Conclusies gebiedsbescherming Het tracé van het nieuwe wandelpad ligt in het Natura 2000 gebied Deurnsche Peel & Mariapeel. Bij de aanleg en ingebruikname van het pad kunnen storingsfactoren optreden. Effecten op Droge heide, Actieve hoogvenen, Dodaars en Nachtzwaluw kunnen op voorhand worden uitgesloten omdat deze niet voorkomen in de nabijheid van het tracé. Effecten op Herstellend hoogveen en vogelsoorten kunnen eveneens worden uitgesloten mits de volgende mitigerende maatregelen genomen worden: o Verstorende werkzaamheden mogen alleen uitgevoerd worden buiten de broedperiode (voorwaarde Flora- en faunawet). o Op de trajecten C, G, H en K mag niet vergraven worden omdat daar veen aanwezig is of verwacht wordt. Licht egaliseren van de veraarde toplaag is wel toegestaan. o Om de kans op aantasting van het aanwezige veen te minimaliseren dient rijden op het veen zoveel mogelijk vermeden te worden, dient gebruik gemaakt te worden van aangepast materieel (drukverlagend) en zo nodig van rijplaten rond de locatie waar de duiker aangebracht wordt (afhankelijk van de weersomstandigheden en draagkracht van de ondergrond). o Het op te brengen zand dient zo schraal mogelijk te zijn om inbreng van niet gebiedseigen vegetatie te voorkomen. Verder wordt aanbevolen om de werkzaamheden ruim na zonsopgang te starten en voor zonsondergang te beëindigen. Omdat mitigerende maatregelen nodig zijn, dient een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet aangevraagd te worden. Het tracé ligt eveneens in de Ecologische hoofdstructuur. Het afwegingskader van de Verordening Ruimte is van toepassing. Bij de beoordeling of waarden en kenmerken worden aangetast dient in acht genomen te worden dat op andere locaties in het gebied wandelroutes ongeschikt worden door vernatting of afgesloten worden in het kader van het landinrichtingsplan Peelvenen. De locatie van het beoogde wandelpad ligt aan de rand van de EHS en binnen het zoekgebied voor de aanleg van recreatieve routes (zie ook bijlage 6). Per saldo wordt bij de aanleg van nieuwe paden door Staatbosbeheer, en dit is ook zo geborgd in het Landinrichtingsplan, gestreefd naar een vermindering van verstoring door recreatie. Een aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van de ecologische hoofdstructuur kan uitgesloten worden. 4.2 Conclusies soortbescherming Het plangebied en de omgeving daarvan maakt deel uit van het leefgebied van de beschermde soorten uit tabel 1 Flora- en faunawet. Voor deze soorten geldt een vrijstelling van artikel 8 tot en met 12 van de Flora- en faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied en de omgeving daarvan kan deel uitmaken van het leefgebied van enkele beschermde soorten uit Flora- en faunawet tabel 2 en 3. Voor een aantal soorten geldt dat er geen overlap is in ruimte en/of tijd tussen leefgebied en de werkzaamheden/wandelaars of dat geen aantasting plaatsvindt van de ecologische functionaliteit. Voor deze soorten is geen extra aandacht nodig. Soorten waarvoor wel extra aandacht of maatregelen nodig zijn, worden in de tabel hieronder weergegeven. Indien met de hierin genoemde maatregelen wordt gehouden, is nader onderzoek of een ontheffingsaanvraag niet nodig. 18

Bureau Meervelt Quickscan en PB Wandelpad Leegveld, 2015 Tabel 4: Overzicht soortgroepen en soorten waarvoor extra aandacht nodig is. Soortgroep Soorten Vervolgstap/maatregel Broedvogels Alle Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd in het kader van de Flora- en faunawet. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Als richtlijn kan voor het plangebied een broedperiode aangehouden worden van 15 maart tot en met 15 augustus. Kap van de bomen of het rooien van struiken dient uitgevoerd te worden buiten het broedseizoen om verstoring van broedvogels te voorkomen. Zoogdieren Das Werkzaamheden uitvoeren buiten de kwetsbare kraamperiode die loopt van december tot juli. Amfibieën Heikikker Werkzaamheden uitvoeren buiten de periode dat Heikikkers actief zijn; de actieve periode is van eind februari tot oktober. Indien in verband met het natte seizoen gewenst is dat de werkzaamheden eerder worden uitgevoerd, kan een inspectie van het tracé vooraf een indicatie geven van de aanwezigheid van Heikikker. Indien Heikikkers aanwezig dienen de werkzaamheden uitgesteld te worden tot oktober. De zorgplicht 5 is bij alle werkzaamheden van kracht. Tabel: Overzicht mogelijke periode van werkzaamheden. Jan Feb Maa Apr Mei Jun Jul Aug Sep Okt Nov Dec Broedvogels Das Heikikker Groen: werkzaamheden toegestaan; Rood: werkzaamheden niet toegestaan of in geval van Heikikker inspectie vooraf. 5 In de Flora- en faunawet is een zorgplicht opgenomen (artikel 2, lid 1: Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. artikel 2, lid 2: De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken). De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend. De zorgplicht betekent niet dat er geen dieren mogen worden gedood, maar wel dat dit, indien noodzakelijk, op zodanige wijze gebeurt dat het lijden zo beperkt mogelijk is. 19

Bureau Meervelt Quickscan en PB Wandelpad Leegveld, 2015 5. LITERATUURLIJST EN WEBSITES Algemene Handreiking Natuurbeschermingswet 1998, LNV 2005. Agreement on the conservation of populations of European Bats. Eurobats, 1991. Besluit houdende wijziging van artikel 75 van de Flora- en Faunawet. 2005. Besluit inwerkingtreding Flora- en Faunawet. Vastgesteld d.d. 12 december 2001. Staatsblad 2001, nr. 656. Boom, B.W.A.F.H. van den, Ph. Bossenbroek en J. Holtland (2007), 10 jaar hoogveenregeneratie in de Peel, De Levende natuur, 108, 4, 155-161. Dienst Landelijk Gebied, 2006. Handreiking Flora en Faunawet (versie 1.0 31 oktober 2006). Dienst Landelijk Gebied, 2012. Peelvenen Mariapeel, Inrichtingsplan. December 2012. DLG & SBB, 2015. PAS-analyse herstelstrategieën voor de Groote Peel en de Deurnsche Peel & Mariapeel. Datum 31 oktober 2013. Status definitief concept. Europese Gemeenschappen, Richtlijn no. 79-409 inzake het behoud van de Vogelstand. Brussel, 1979. Europese Gemeenschappen, Richtlijn no. 92-43 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Brussel, 1992. Feenstra H., 2015. Kansen voor kraanvogel als broedvogel in de Deurnsche Peel en Mariapeel. Bureau Vogelinventarisatie De Kraanvogel 2015/01 Fochteloo. Flora- en Faunawet. Vastgesteld d.d. 25 mei 1998. Staatsblad d.d. 14 juli 1998, nr. 402. Lange R., P. Twist, A. van Winden & A. van Diepenbeek, 1994. Zoogdieren van West-Europa. Stichting Uitgeverij van de KNNV, VZZ i.s.m. Vereniging Natuurmonumenten, 1994. Limpens, 2005. Reader cursus Vleermuizen en planologie, 2005. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu, 2004. Nota Ruimte. Streefkerk, J.G., J.J.E. Bos & S Waschk (2013). Hydrologisch advies Mariapeel gedateerd 17-06-2013. Verdrag inzake het behoud van wilde dieren en planten en hun natuurlijke milieu in Europa, 1979. Bern. atlas.brabant.nl.natuurbeheerplan www.synbiosys.alterra.nl www.waarneming.nl file:///c:/users/eigenaar/downloads/kaart-peelvenen_populaireversie.pdf 20

Bijlage 1 Relevante kaders natuurwetgeving en - beleid Gebiedsbescherming In 1992 heeft Nederland het internationale Biodiversiteitsverdrag ondertekend. Dit verdrag is het kader voor het nationale natuurbehoud. De Europese Unie heeft twee richtlijnen, de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn (VHR), ontwikkeld ter bescherming van de biodiversiteit. In het kader van deze VHR is Nederland de verplichting aangegaan om internationaal belangrijk geachte ecosystemen, planten- en diersoorten te beschermen. Daarvoor zijn speciale gebieden (Natura-2000 gebieden) aangewezen of aangemeld. De gebieden worden, samen met de beschermde natuurmonumenten, beschermd door de Natuurbeschermingswet 1998. De overheid streeft naar een samenhangend netwerk van hoogwaardige natuurgebieden (o.a. de VHR-gebieden) en ontwikkelt om deze reden de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het onderzoek naar de beschermingsstatus van het plangebied en beschermde natuurgebieden in de omgeving wordt uitgevoerd door te toetsen aan drie beschermingskaders: VHR, NB-wet en Provinciale regelgeving. Onderzocht wordt of: het plangebied deel uitmaakt van een beschermd gebied; door de geplande ingreep een negatieve invloed te verwachten is op aanwezige beschermde gebieden in de omgeving. Achtergrond bescherming Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten Gebiedsbescherming VHR-gebieden en Beschermde natuurmonumenten Europese bescherming De Vogel- en Habitatrichtlijn (1979,1992) beschermt gebieden door plannen en projecten rond deze gebieden te toetsen op mogelijk significante effecten. Afhankelijk van de aard van het effect (onderzocht in een voortoets ) dient een verstorings- /verslechteringstoets of een passende beoordeling te worden uitgevoerd. Indien uit een passende beoordeling blijkt dat negatieve effecten op beschermde natuurwaarden te verwachten zijn, dient de ingreep te worden getoetst aan het volgend afwegingskader: Alternatieven: (in breedste zin van het woord) zijn niet voorhanden, Belang: voor ingrepen in of bij Vogel- en Habitatrichtlijngebieden geldt een dwingende reden van groot openbaar belang met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, Compensatie: moet altijd vooraf en tijdig worden gerealiseerd. Nationale bescherming De Natuurbeschermingswet (1998) beschermt VHR-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten door plannen, projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de leefgebieden of habitats kunnen verslechteren, niet toe te staan zonder vergunning. Om inzichtelijk te maken of natuurwaarden verslechteren dient (indien een plan of project in of in de nabijheid van een NB-wet gebied ligt) een habitattoets te worden uitgevoerd. Alle mitigerende en compenserende maatregelen dienen ervoor te zorgen dat de samenhang van Natura 2000 (het netwerk van natuurgebieden in Europa) bewaard blijft.

Achtergrond bescherming EHS Bescherming EHS Nota Ruimte De visie van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland wordt weergegeven in de Nota Ruimte. In deze Nota wordt duidelijk welke waarden overal tenminste gegarandeerd worden (de basiskwaliteit) en voor welke ruimtelijke structuren het rijk een grotere verantwoordelijkheid heeft. Daar streeft het rijk naar meer dan basiskwaliteit. Voor natuur en landschap wordt gestreefd naar de ontwikkeling van een netwerk van VHR-gebieden, de EHS, NB-wetgebieden en de robuuste ecologische verbindingen. Voor gebieden met een beschermde status geldt de verplichting tot instandhouding van de wezenlijke kenmerken en waarden en een nee, tenzij - regime. Ingrepen in of in de onmiddellijke nabijheid van deze gebieden worden niet toegestaan indien wezenlijke kenmerken, waarden of nagestreefde natuurontwikkeling worden aangetast. Indien de ruimtelijke ontwikkeling na toetsing via het afwegingskader door gaat, kan natuurcompensatie noodzakelijk zijn. Van compensatie is pas sprake indien na mitigatie (verzachtende maatregelen) nog sprake is van negatieve effecten. Het afwegingskader van de Nota Ruimte is verfijnd in provinciale regelgeving. Als een ingreep in de EHS onvermijdelijk is, geldt dat mitigerende maatregelen genomen moeten worden. Indien de mitigatie niet volstaat, moet voor het resterende effect worden gecompenseerd. Bij compensatie gelden de voorwaarden dat: geen nettoverlies aan natuurwaarden (areaal, kwaliteit en samenhang) optreedt, compensatie aansluitend of in de directe omgeving van het gebied is (duurzaamheid), indien kwalitatief gelijkwaardige compensatie aansluitend of nabij de plaats van ingreep niet mogelijk is compensatie op een andere locatie moet plaatsvinden, indien op een andere locatie compensatie niet mogelijk is, financieel moet worden gecompenseerd, het tijdstip van besluit over de geplande ingreep tevens tijdstip van besluit is over de aard, de wijze, het tijdstip van mitigatie en het tijdstip van compensatie. Provinciale bescherming De beschermingsformule uit de Nota Ruimte is nader uitgewerkt door de Provincie Noord-Brabant in de Verordening Ruimte, artikel 4.2. Bescherming van de ecologische hoofdstructuur 1. Een bestemmingsplan dat is gelegen in de ecologische hoofdstructuur: a. strekt tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden; b. stelt regels ter bescherming van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden en houdt daarbij rekening met de overige aanwezige waarden en kenmerken, waaronder de cultuurhistorische waarden en kenmerken. 2. In afwijking van het eerste lid neemt een bestemmingsplan de geldende niet-natuurbestemming en de met het oog daarop gegeven regels omtrent het gebruik van de grond en van de zich daarop bevindende bouwwerken in acht. 3. In afwijking van het tweede lid stelt de gemeenteraad binnen negen maanden nadat op grond van een verplichting van Gedeputeerde Staten of van een waterschapsbestuur de inrichting en het beheer voor natuurdoeleinden zijn verzekerd, een bestemmingsplan vast waarbij de geldende niet-natuurbestemming is gewijzigd naar een natuurbestemming met overeenkomstige toepassing van de bepalingen van het eerste lid. 4. Een bestemmingsplan dat is gelegen buiten de ecologische hoofdstructuur en dat leidt tot een aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van de ecologische hoofdstructuur, strekt ertoe dat de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende, negatieve effecten worden gecompenseerd waarbij wordt voldaan aan de regels inzake het compenseren van verlies van ecologische waarden en kenmerken, bedoeld in artikel 4.11.

Boswet Als voor het uitvoeren van de geplande ontwikkeling kap van bomen plaatsvindt buiten de contouren van de kaart van de Boswet, wordt getoetst of een meldings- en herplantingsplicht aan de orde is. Deze kaart betreft een in het bestemmingsplan vastgestelde grens. Binnen deze grens is het kapvergunningenstelsel van de gemeente van toepassing, buiten de grens geldt de Boswet. Boswet De Boswet heeft de instandhouding van het Nederlandse bosareaal en houtopstanden als doel en biedt bescherming aan bosgebieden buiten de gemeentelijke kaart van de Boswet. Deze begrenzing valt niet altijd samen met de bebouwde kom ingevolge de wegenverkeerswetgeving. De Boswet kent drie belangrijke instrumenten ter instandhouding van bosareaal en houtopstanden buiten de bebouwde kom: - de meldingsplicht - de herbeplantingsplicht - het kapverbod Iedereen, ongeacht of hij eigenaar is volgens de Boswet, die een houtopstand gaat vellen moet deze activiteit vooraf melden (meldingsformulier aan Dienst Regelingen, Ministerie van LNV en eigenaar van de houtopstand). Deze verplichting geldt niet als o.a.: - de grond nodig is voor de uitvoering van een werk overeenkomstig een goedgekeurd bestemmingsplan, - het gaat om houtopstanden die een zelfstandige eenheid vormen, en of geen grotere oppervlakte beslaan dan 10 are, of in geval van rijbeplanting, gerekend over het totaal aantal rijen, niet meer bomen omvatten dan 20 stuks, - het gaat om uitdunning van een bos, - het gaat om periodiek vellen van griend- en hakhout, - houtopstanden op erven en in tuinen, houtopstanden binnen de bebouwde kom, treurwilgen, Italiaanse populieren, lindes, paardenkastanjes, wegbeplantingen en beplantingen langs landbouwgronden bestaande uit wilgen en populieren, kerstbomen, vruchtbomen en windschermen om boomgaarden en kweekgoed. De herbeplantingsplicht houdt in dat het gekapte bos opnieuw moet worden ingeplant of op een andere plek moet worden gecompenseerd. Herbeplanten op andere grond, dan waar de houtopstand is verwijderd, mag alleen indien Dienst Regelingen hiervoor toestemming heeft gegeven, mogelijk met voorschriften en beperkingen. Het kapverbod kan worden opgelegd door de ministers van OCW en LNV ter bewaring van natuur- en landschapsschoon. Indien de bomen vallen binnen de kaart van de Boswet liggen, dient een kapvergunning bij B&W van betreffende gemeente te worden aangevraagd. De Boswet zondert bepaalde categorieën bomen uit van gemeentelijke regelgeving. Dit betreft onder andere wilgen en populieren langs landbouwgronden en wegen, bomen van bosbouwondernemingen, fruitbomen en windschermen langs boomgaarden. Op deze bomen is een gemeentelijke kapverordening dus niet van toepassing.

Soortbescherming De in het plangebied aangetroffen soorten worden getoetst aan drie wettelijke beschermingskaders: de Flora- en faunawet en de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vervolgens wordt nagegaan of het plangebied voor deze soorten onderdeel is van het leefgebied. Op grond van de beschermingsstatus wordt onderzocht of er belemmeringen zijn om over te gaan tot de geplande ontwikkeling. Indien belemmeringen aan de orde zijn wordt per onderzochte groep een advies gegeven ten aanzien van de te nemen voorzorgsmaatregelen en/of de te volgen procedures. Achtergronden soortbescherming (juridisch) Soortbeschermingskaders De Flora- en Faunawet (AMvB art. 75) deelt de soorten in drie tabellen in. Voor soorten in tabel 1 geldt een algemene vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor soorten in tabel 2 is een ontheffingsaanvraag noodzakelijk, tenzij men beschikt of de werkzaamheden (aantoonbaar!) uitvoert volgens een door LNV vastgestelde gedragscode. Soorten genoemd in tabel 3 van de Flora- en Faunawet zijn streng beschermd. Afhankelijk van de betekenis van het plangebied en het voorkomen van (streng) beschermde soorten geldt een afwegingskader. De aanvraag van een ontheffing is alleen noodzakelijk indien de voorgenomen activiteiten/werkzaamheden een schadelijk effect hebben op de aanwezige beschermde soorten of op een vermindering van de ecologische functionaliteit voor deze soorten. Vaak gaan werkzaamheden en de bescherming van soorten goed samen. Indien het werk zodanig wordt ingericht dat geen schade wordt toegebracht aan beschermde soorten is een ontheffingsaanvraag niet noodzakelijk. In de Flora- en Faunawet is een zorgplicht opgenomen. Dit houdt in dat voorafgaand aan de ingreep alle maatregelen dienen te worden getroffen om nadelige gevolgen op flora en fauna voor zover mogelijk te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken. Deze zorgplicht geldt altijd, ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend. Verbodsbepalingen uit de Flora en Faunawet Ten aanzien van beschermde planten: Artikel 8: Het plukken, verzamelen, afsnijden, uitsteken, vernielen, beschadigen, ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen. Artikel 13: Het vervoeren of onder zich te hebben (in verband met verplaatsen). Ten aanzien van beschermde dieren is het verboden: Artikel 9: dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen. Artikel 10: dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten. Artikel 11: nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren. Artikel 12: eieren van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen. Artikel 13: planten of producten van planten, of dieren dan wel eieren, nesten of producten van dieren, behorende tot een beschermde inheemse of beschermde uitheemse plantensoort onderscheidenlijk een beschermde inheemse of beschermde uitheemse diersoort te vervoeren of onder zich te hebben (in verband met verplaatsen). De Habitatrichtlijn noemt soorten in bijlagen. Soorten genoemd in bijlage IV genieten een uiterst strikte bescherming. Bij deze soorten geldt ook een afwegingskader. Dit Europees vastgestelde kader is strenger dan het afwegingskader van de Flora- en Faunawet. Voor soorten genoemd op bijlage II geldt dat speciale leefgebieden dienen te worden aangewezen. In deze taak wordt door de landelijke en provinciale overheid voorzien.