Titelgegevens / Bibliographic Description

Vergelijkbare documenten
Titelgegevens / Bibliographic Description

Titelgegevens / Bibliographic Description

Titelgegevens / Bibliographic Description

Titelgegevens / Bibliographic Description

Titelgegevens / Bibliographic Description

ONLINE BIJBELSTUDIE VOOR JONGEREN

Titelgegevens / Bibliographic Description

Titelgegevens / Bibliographic Description

Titelgegevens / Bibliographic Description

Vastgesteld in tweede lezing door de Generale Synode:

de doop zoals wij die kennen is afkomstig van niemand minder dan de Here Jezus zelf

SYNODE DER SCHRISTELIJKE GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND LEEUWARDEN 2001

Inventaris van het archief van de Vereniging voor Vrij Beheer van kerkelijke Goederen

SOLA SCRIPTURA VERKONDIGING 5 FEBRUARI Zusters en broeders, gemeente van onze Heere Jezus Christus

DE HEILIGE GEEST OVERTUIGD VAN RECHTVAARDIGHEID

Praktische opdracht Levensbeschouwing PKN Godsdienst

Generale regeling voor het verlenen van consent tot het leiden van kerkdiensten. als bedoeld in ordinantie 5-5-2

God dus we kunnen zeggen dat het Woord er altijd is geweest. Johannes 1:1/18

Waarom was het noodzakelijk dat Jezus stierf?

Naam: VAN WILLIBRORD tot Statenbijbel

De Heilige Geest. De Heilige Geest. Wie is Hij?

Zondag 46 gaat over : Onze Vader, Die in de hemelen zijt.

Vastgesteld in tweede lezing door de Generale Synode:

ONLINE BIJBELSTUDIE VOOR JONGEREN

beschrijving kerkdienst voor onze gasten

JOHANNES Georgius Pruschenccius kwam i September

Welkom! Wat fijn dat u bij ons in de kerk bent! Met dit kleine boekje willen we u graag vertellen wie we zijn, hoe we dingen doen en wat ons drijft.

Ds. Arjan van Groos ( ) Tekst: 2 Korinthiërs 5, 20 Ochtenddienst H. Avondmaal. Broeders en zusters,

1. Door Jezus gezocht. Want de Zoon des mensen is gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren is. Lukas 19:10 (HSV)

Een heel bijzonder huis

Liturgische teksten en gebeden

Zondag 18, vraag en antwoord 46,47,48 en 49.

Titelgegevens / Bibliographic Description

Jezus deed het voor jou

De Bijbel Open (13-07)

De Dordtse Leerregels. Artikel 1 t/m 5

Geestelijk Klimaat onze identiteit. Pagina 1

Les 8 voor 24 november 2018

Titelgegevens / Bibliographic Description

Protestantse gemeente Biddinghuizen Zondag 30 april 2017 Lof in de Hof dienst. Thema: Gods terughoudendheid

Beleidsplan van de Protestantse Tweestromengemeente te Rossum Heerewaarden Hurwenen

Voor elkaar. Mijn wensen voor de uitvaartplechtigheid

Daar kun je mee thuiskomen..

NEDERLAND IN DE 16e EEUW

Doopvragen, na alle formulieren zijn deze hetzelfde:

Hervormde Gemeente Ouderkerk aan den IJssel

Inleidend orgelspel. Welkom en mededelingen. Zingen: Psalm 150 vers 3

Goede vrijdag Zie Het Lam!

LeeR. boekje. uit je CATECHESE. bovenbouw VAN:

Besturen Zeeuwse reformatorische basisscholen slaan de handen ineen

ZONDAG -voorbereiding op het Heilig Avondmaal- Heilig Avondmaal houden

Liturgie voor de vierde zondag van Advent en bevestigingsdienst

De dienst wordt geleid door Ds. J. Hermes uit Schoonebeek. De afkondigingen worden gelezen door Sandra Lanting.

GENERALE REGELING VOOR DE VORMING VAN EEN SAMENWERKINGSGEMEENTE

1. Voor hen die de opleiding tot predikant volgen (artikel 4 generale regeling preekconsent)

Liturgie zondag 24 februari H.A viering Thema: Dan zal rouw veranderen in vreugde

Vraag 62 : Maar waarom kunnen onze goede werken niet de gerechtigheid voor God of een stuk daarvan zijn?

Zondag 18 November 2018 Viering heilig Avondmaal/lopend

Plaatsingslijst van de collectie Gemeentecommissie van de Hervormde gemeente te Leiden

Ananias & Saffira. Het leven van de eerste christengemeente, openbaarde en meewerkte, ja, daar kunnen wij naar verlangen.

Wat is op deze vragen jullie antwoord? (antwoord)

Publicatie van gegevens van de Classicale vergadering van Zierikzee in het kader van ANBI-transparantie

Titelgegevens / Bibliographic Description

verzoeking = verleiden om verkeerde dingen te doen dewijl = omdat wederstand doen = tegenstand bieden de overhand behouden= de overwinning behalen

afzonderlijk onder tranen terecht te wijzen. Vermaant elkander dagelijks

Voor de dienst zingen we:

worden beschreven in de verzen 1 t/m Petrus 1 De Goddelijke natuur

Ananias & Saffira. Het leven van de eerste christengemeente, openbaarde en meewerkte, ja, daar kunnen wij naar verlangen.

Grijp het eeuwige leven!

Rapport deputaten M/V in de kerk

1. De God van Jakob. Lezen: Psalm 146

Een nieuw begin. De schepping van hemel en aarde Genesis 1:1-10

BIJBELLEESROOSTER VOOR GEZINNEN met kinderen in de basisschoolleeftijd

Het Twaalfjarig Bestand

Voor Zijn offer deed Jezus voorbede voor zijn discipelen (en voor ons) voor de Vader.

Lezen : Psalm 61 Matteüs 6:5-15 Matteüs 14: 22-23

PUBLICATIE CGK EDE - ANBI-REGELING

door een engel uit de gevangenis werd bevrijd lezen we in Hand. 12:12 het volgende: Wie is Markus

VOORBEREIDING OP DE DOOP

Zondag 9 oktober over de maaltijd van de Heer. Lezing: 1 Korinthe 10 : 14 t/m 17, 11: 17 t/m 26

Welkom. En nu? Ds. H.W. van Egmond Ds. H.G. Gunnink

Liturgie. PGA wijkgemeente. Arnhem Zuid

Waarom kwamen de stammen naar Sichem?

De Bijbel wijst God als de schrijver ervan.

Waarom is het gebed den christenen van node?

Dienen. Salome was dus de zuster van Maria, de moeder des Heren. En Maria, de moeder des Heren, was daarom een tante van Johannes en Jacobus.

Onze vader. Mattheus 6 vers 5-15 en Lucas 11 vers 1-13 Heere, leer ons bidden

Eredienst 2 April uur Voorganger: Ds. H. vd Berg

De hemel geeft wie vangt die heeft. God is een royale en gevende God. En aan ons mensen geeft Hij de keus, om Zijn gaven aan te nemen of niet.

Inleiding op het Evangelie Jezus openbaart zijn heerlijkheid

Hartelijk welkom in de kerk! Thema 3 Genade, fundament om op te leven

Ds. Arjan van Groos ( ) Tekst: 1 Korinthiërs 7, 14 Middagdienst Dopen. Broeders en zusters,

Efeziërs 4 en NGB 27 Leerpreek: Wat is de kerk?

Het oude verhaal. Het oude verhaal

Voorstel inzake wijziging ord. 3 c.a. (wijzigingen i.v.m. HBO-theoloog/kerkelijk werker) 1. Inleiding

Vraag 96 : Wat eist God in het tweede gebod?

Prof. Doekes over de kerk (1)

Acta. Hoofdstuk 2. van de Generale Synode Zwolle-Zuid van de Gereformeerde Kerken in Nederland. De leer

Plaatsingslijst van het archief van H. Hoekstra

Transcriptie:

Titelgegevens / Bibliographic Description Titel De Nadere Reformatie en het onderwijs in Zeeland in de zeventiende eeuw / H.Uil. Auteur(s) Uil, H. In Documentatieblad Nadere Reformatie, 25 (2001), no. 1 (Voorjaar), p. 1-18. Copyright 2007 / H. Uil SSNR Claves pietatis. Producent Claves pietatis / 2007.08.08; versie 1.0 Bron / Source Website Nummer Onderzoeksarchief / Research Archive Nadere Reformatie Sleutel tot de Nadere Reformatie B01002038 De digitale tekst is vrij beschikbaar voor persoonlijk gebruik, voor onderzoek en onderwijs. Respecteer de rechten van de rechthebbenden. Commercieel gebruik is niet toegestaan. The digital text is free for personal use, for research and education. Each user has to respect the rights of the copyright holders. Commercial use is prohibited. Het 'Onderzoeksarchief Nadere Reformatie' bevat digitale documenten over het gereformeerd Piëtisme en de Nadere Reformatie in Nederland tot 1800. Het is doorzoekbaar met de 'Bibliografie van het gereformeerd Piëtisme in Nederland (BPN)' op de website 'Sleutel tot de Nadere Reformatie'. The 'Research Archive Nadere Reformatie' contains digital documents about reformed Pietism and the Nadere Reformatie in the Netherlands until 1800. These can be retrieved by searching the 'Bibliography of the reformed Pietism in the Netherlands (BPN)' database at the 'Sleutel tot de Nadere Reformatie' website.

De Nadere Reformatie en het onderwijs in Zeeland in de zeventiende eeuw H. Uil Zeeland is bij uitstek de provincie waar de Nadere Reformatie wortel heeft geschoten. In een inmiddels lange reeks van publicaties zijn de Nadere Reformatie en de Zeeuwse vertegenwoordigers belicht. Een tot dusverre onbetreden terrein is de Nadere Reformatie en het Zeeuwse onderwijs. In deze bijdrage wordt een verkenning gegeven van de invloed van de Nadere Reformatie op het onderwijs, dat wil zeggen de lagere scholen in de zeventiende eeuw. Een toespitsing wordt gemaakt op hetgeen Willem Teellinck, Godefridus Udemans, Johannes de Swaef en Jacobus Koelman hebben opgemerkt over de schoolmeesters en hun leerlingen. Tenslotte krijgt schoolmeester Abraham Cuylenburg de aandacht, die hij reeds lang verdiende. De opbouw en organisatie van het onderwijs in Zeeland Een van de belangrijkste onderdelen van het reformatieproces was onderwijs in calvinistische zin. Toen in juni 1574 de synode van Holland en Zeeland in Dordrecht samenkwam, brachten de twee Zeeuwse classes, die van Zeeland beoosten Schelde en van Walcheren, het onderwijs ter sprake. Beide drongen aan op reformatie van de scholen. De synode sprak uit dat de predikanten hierin het voortouw dienden te nemen. Zij moesten aan de overheid toestemming vragen een schoolmeester aan te stellen, die het van overheidswege beschikbare honorarium zou moeten ontvangen. De predikanten dienden ervoor te zorgen dat de schoolmeesters de geloofsbelijdenis zouden onderschrijven en zich zouden onderwerpen aan de tucht. Op school zouden de onderwijzers de kinderen leren uit de catechismus. Schoolmeesters, die zich niet wilden onderwerpen, dienden te worden afgezet door de overheid 1. Het hier ontvouwde reformatieprogramma zou in de komende decennia in Zeeland zijn beslag krijgen. De oorlogstoestand belemmerde de onmiddellijke uitvoering. De synode van Dordrecht werd slechts bijgewoond door afgevaardigden uit Walcheren en Schouwen en Duiveland. Deze eilanden waren vanaf 1572 onttrokken aan het gezag van de Spaanse koning. Om de gewesten Holland en Zeeland tot overgave te dwingen besloten de Spanjaarden in 1575 tot een aanval op Zierikzee. Door het in bezit nemen van deze stad en de eilanden Schouwen en Duiveland zou een wig worden gedreven tussen de beide opstandige gewesten. Na een negen maanden durend beleg moest Zierikzee worden overgegeven. De bezetting duurde evenwel niet lang. De Spaanse staatskas was uitgeput en de troepen trokken richting Vlaanderen. Als gevolg van de Pacificatie van Gent gingen Goes en Tholen in 1577 over naar de Prins van Oranje waarmee geheel Zeeland in handen van de prins kwam. Weliswaar was door middel van satisfacties de onbelemmerde uitoefening van de roomse gods- 1 F.L. Rutgers, Acta van de Nederlandsche synoden der zestiende eeuw, Dordrecht 1980 2, 154, 210, 213. DNR XXV (2001) 1

H. Uil dienst op de eilanden Zuid-Beveland en Tholen gegarandeerd, maar in de praktijk bleken deze voorwaarden onhoudbaar. Het reformatieproces voltrok zich ook hier. Hoewel niet op alle terreinen slaagde Zeeland op staatkundig en kerkelijk terrein erin haar zelfstandigheid ten opzichte van Holland te bewaren. In 1579 kwam de eerste provinciale synode van Zeeland in Goes samen. Het onderwijs was een van de vele agendapunten van de jonge kerk in opbouw. In de lijn van de besluiten die vijf jaar tevoren in Dordrecht waren genomen, werd besloten bij de plaatselijke overheid aan te dringen op het afzetten van schoolmeesters die de nieuwe leer niet waren toegedaan, en het aanstellen van gereformeerde onderwijzers. Daarbij werd de hulp ingeroepen van Gecommitteerde Raden, het dagelijks bestuur van de Zeeuwse Staten 2. De Staten, samengesteld uit de vertegenwoordiger van de Prins van Oranje en de zes stemhebbende steden, Middelburg, Zierikzee, Goes, Tholen, Veere en Vlissingen, verleenden hun medewerking aan het reformatieproces onder meer door het beschikbaar stellen van traktementen voor de predikanten en de schoolmeesters, die tevens dienst deden als voorlezers en voorzangers in de kerken. Deze traktementen werden betaald uit het fonds van de geestelijke goederen, de in beslag genomen eigendommen van de voormalige roomse instellingen. Als gevolg van deze overheidssteun kregen niet alleen de steden, maar ook de dorpen een eigen predikant. De Zeeuwse kerken hebben de zorg voor het onderwijs naar zich toe getrokken. De tweede Zeeuwse synode van 1581 besloot tot het tweemaal per jaar visiteren van de kerken door gedeputeerden van de classis waarbij zij ook naar de scholen moesten informeren. De nationale synode, die later in datzelfde jaar in Middelburg werd gehouden, had de classes opgedragen om mogelijkheden te beramen voor het afnemen van een examen voor de schoolmeesters waarover overleg moest worden gevoerd met de overheid. Dit alles met als doel om getrouwe en bekwame personen aan te kunnen stellen. Daarbij werd Holland als voorbeeld genoemd 3. Het namens de Zeeuwse classes aangeboden concept voor een Zeeuwse schoolorde was in 1582 beschikbaar. Op verzoek van de Staten werd het concept nader bezien door Gecommitteerde Raden en Middelburg. Het lid van Gecommitteerde Raden namens Zierikzee, Joos Eeuwoutse Teellinck, de vader van Willem en Eeuwout Teellinck, stelde het definitieve stuk op. De vaststelling van de Zeeuwse schoolorde door de Staten van Zeeland volgde op 8 februari 1583 4. Daarmee kreeg de jonge kerk een machtig middel in handen om blijvende invloed uit te oefenen op het onderwijs. Voor de korte termijn ging het om het aanstellen van schoolmeesters die de 2 3 4 J. Reitsma en S.D. van Veen, Acta der Provinciale en Particuliere synoden, gehouden in de Noordelijke Nederlanden gedurende de jaren 1572-1620, 5, Groningen 1896, 5, 6. W. van 't Spijker, 'De acta van de Synode van Middelburg (1581)', in: J.P. van Dooren (red.), De Nationale synode te Middelburg in 1581. Calvinisme in opbouw in de noordelijke en zuidelijke Nederlanden, Middelburg 1981,99, 110. A. Dekker, 'Het ontstaan van de ordonnantie op de scholen van 1591 te Middelburg. Bijdrage tot de geschiedenis van het onderwijs in Zeeland', in: Archief. Vroegere en latere mededeelingen voornamelijk in betrekking tot Zeeland uitgegeven door het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, 1941-1942, 27-30; P. Scherft, 'De Generale synode van Middelburg en de Zeeuwse Statenordonnanties van 8 februari 1583', in: Van Dooren, De Nationale synode te Middelburg in 1581, 140-143. 2DNRXXV(2001)

DE NADERE REFORMATIE EN HET ONDERWIJS IN ZEELAND IN DE ZEVENTIENDE EEUW ware leer waren toegedaan, en het vermanen en desnoods afzetten van onderwijzers die zich niet aan de kerk en haar belijdenis wilden onderwerpen. In 1590 volgde de vaststelling van het plakkaat waarin de schoolorde was opgenomen. In dit plakkaat was een strafbepaling toegevoegd. Het ontbreken van enige sanctie had in de afgelopen jaren de uitvoering van de bepalingen bemoeilijkt. Deze schoolregeling had nu zijn officiële status gekregen en daarmee was de taak en de rol van de kerk vastgelegd. De steden hielden echter het recht aan zich om een eigen beleid te voeren ten aanzien van het toelaten van schoolmeesters. Als gevolg daarvan bleef de classicale bemoeienis in hoofdzaak beperkt tot het onderwijs op de dorpen. In de beweegredenen om deze schoolorde vast te stellen waren de Staten duidelijk. Het ging hen om goet onderwys van de jonge Jeucht in de ware Christelicke Gereformeerde Religie (...) waerdeur die jonge Jeucht mach opwassen in de vreese des Heeren ende in allen deuchden ende scientiën toenemen 5. De Zeeuwse kerken wilden ook vanuit hun eigen positie de bemoeienissen met het onderwijs een formele status geven. In de Zeeuwse synode die in 1591 te Middelburg werd gehouden, werd een kerkorde vastgesteld waarin ook aandacht werd gegeven aan het onderwijs. Deze kreeg de goedkeuring van de Staten. Tot de invoering van de kerkorde zoals die tijdens de Nationale Synode van Dordrecht in 1618/1619 werd vastgesteld, is het niet gekomen. De Zeeuwse Staten wensten geen wijziging in de bestaande verhouding tussen de kerk en de overheid. In artikel 15 van deze Zeeuwse kerkorde kreeg de bemoeienis van de kerken met het onderwijs haar rechtsgrond: De kerckenraden ende classes sullen alomme toesien, datter goede schoolmeesters sijn, die niet alleen de kinderen leeren lesen, schrijven, spraken ende vrije konsten, maer oock deselve in de gotsalicheijt ende in de Catechismo onderwijsen, achtervolgende het placaet van de schoolordeninge, onlanx bij last van de heeren Staten gepubliceert 6. 5 Gemeentearchief Schouwen-Duiveland. Archief Stad Zierikzee, (Gedrukte) Resoluties van de Staten van Zeeland, 1589 en 1590.91. DNRXXV(2001)3

H. Uil Een belangrijk voordeel was dat deze Zeeuwse kerkorde, in tegenstelling tot de schoolorde, ook rechtskracht had in de gebieden, die tijdens de Opstand werden veroverd. Het ging om delen van Staats-Vlaanderen, het Markiezaat van Bergen op Zoom en de aangrenzende heerlijkheid Steenbergen, die voor wat betreft de kerkelijke indeling werden toegevoegd aan de classes Walcheren, Zuid-Beveland en Tholen. In deze gebieden gold het in 1655 vastgesteld schoolreglement voor de Generaliteitslanden, vastgesteld door de Staten-Generaal. Deze schoolmeesters ontvingen hun salaris van de Raad van State in Den Haag. De benoemingsprocedure van schoolmeesters tevens voorzangers op de dorpen was grotendeels gelijk aan die van het beroepen van predikanten. De verkiezing van de nieuwe meester geschiedde in het collegium qualificatum of bevoegd college. Dit was samengesteld uit de kerkenraad, aangevuld met twee vertegenwoordigers van het plaatselijke bestuur. Het 'beroep' op de nieuwe schoolmeester werd vervolgens voorgelegd aan de classis. De betrokkene moest zich daar melden en werd in de vergadering onderzocht. Het onderzoek gold niet alleen de leer, maar ook de bekwaamheden van de aspirant-onderwijzer. Nadat dit examen met goed gevolg was afgelegd, keurde de classis de verkiezing goed en werd een verzoekschrift ingediend voor het traktement van de nieuwe functionaris. Het salaris uit het fonds van de geestelijke goederen fungeerde als een basisinkomen, dat werd aangevuld met de schoolgelden, die hij mocht innen van de ouders, en andere inkomsten. In de school nam het godsdienstonderwijs een belangrijke plaats in. De Zeeuwse schoolorde bepaalde dat de onderwijzers de jongste kinderen het Onze Vader moesten leren. Daarna volgden de Tien Geboden en de Artikelen van het christelijk geloof. Van de schoolmeester werd verwacht dat hij de kinderen catechiseerde uit de Heidelbergse Catechismus. Met het zingen van psalmen op school werd beoogd de kerkdienst te bevorderen. De meester moest er bovendien voor zorgen dat zijn leerlingen naar de kerk gingen. De activiteiten van de Gereformeerde Kerk waren na de invoering van de Zeeuwse schoolorde gericht op het verder reformeren van het onderwijs. Daarbij kreeg het weren van alle roomse elementen veel aandacht. Zo kreeg in 1601 de schoolmeester van Bruinisse van zijn kerkenraad de opdracht om geen paaseieren van zijn leerlingen te vragen omdat dit "een wijse van 't Pausdom is". Toen de dochter van diezelfde schoolmeester in 1608 de mis in Brabant had bijgewoond, kreeg ze een geduchte terechtwijzing 7. Reitsma en Van Veen, Acta der Provinciale en Particuliere synoden, 18. H. Uil, 'Het onderwijs in Bruinisse, 1582-1801', in; Kroniek van het land van de zeemeermin (Schouwen- Duiveland), 17 (1992), 28-29. 4DNRXXV(2001)

DE NADERE REFORMATIE EN HET ONDERWIJS IN ZEELAND IN DE ZEVENTIENDE EEUW De Nadere Reformatie in Zeeland Zeeland is de bakermat van de Nadere Reformatie. W.J. op 't Hof heeft de classis Schouwen-Duiveland aangemerkt als de 'kraamkamer waarin de Nadere Reformatie het levenslicht aanschouwde'. Als 'geboortejaar' wees hij 1608 aan. In dat jaar verschenen twee publikaties van Willem Teellinck, toen predikant in Haamstede en Burgh. Voorts wees hij op het vanuit de classis ondernomen initiatief om te komen tot sabbatsheiliging waarvoor Teellinck samen met de Zierikzeese predikant Godefridus Udemans een stuk opstelde. Tot dit initiatief werd besloten op 28 oktober 1608 8. Het is mogelijk nog een eerder initiatief aan te geven als start voor de Nadere Reformatie. In de vergadering van de classis Schouwen-Duiveland, die op 15 maart 1608 werd gehouden, klaagde Teellinck over de wanordelijkheden die plaatsvonden in Haamstede en omliggende plaatsen. Het ging om vastenavondspelen, kermissen en soortgelijke dagen, het trekken van hanen, gansen en dergelijke. Omdat Teellinck van plan was voor particuliere zaken naar Walcheren te reizen, kreeg hij opdracht om daarover Gecommitteerde Raden of de Staten zelf te benaderen en hun om maatregelen te verzoeken. Tevens werd hem verzocht ook de rederijkersspelen en de sabbatsontheiliging aan de orde te stellen. Een week later rapporteerde Teellinck dat het hem niet gelukt was Gecommitteerde Raden te spreken. Een van de leden had hem aangeraden het verzoek naar voren te brengen tegen de tijd dat de kermissen aanstaande waren. Op 17 april verscheen Willem Teellinck in de vergadering van Gecommitteerde Raden. Hij was vergezeld van Daniel Hendriksz. Slatius, predikant van Oosterland, en Johan van Maseyck, oud-burgemeester van Brouwershaven. Namens de classis en het stadsbestuur van Brouwershaven deden zij het verzoek om een tweede predikant aan te mogen stellen voor deze stad. Hoewel Teellinck volgens zijn lastbrief ook de wanordelijkheden aan de orde moest stellen, heeft hij dit niet gedaan. Waarschijnlijk omdat Gecommitteerde Raden hem mededeelden dat deze zaak tot de competentie van de Staten behoorde. Daarom verscheen Willem Teellinck op 21 mei in de Statenvergadering. In zijn toelichting liet hij blijken vooral het oog te hebben op de jeugd. In de resoluties van de Staten is het als volgt verwoord: om alle quade exempelen voor de aenkomende jonge jeught, die siende zulcke publycque toelatinge by de ouders, in geen reglement en konden gehouden worden, in tyts wegh te nemen. De Staten namen een duidelijk besluit. Besloten werd de ambachtsheren van Haamstede en de omliggende heerlijkheden aan te schrijven en hun opdracht te geven zulke zaken dadelijk te verbieden en de sabbat te respecteren overeenkomstig WJ. op 't Hof, Engelse piëtistische geschriften in het Nederlands, 1598-1622, Rotterdam 1987, 620-624; W.J. op 't Hof, 'De Nadere Reformatie in Zeeland. Een eerste schets', in: A. Wiggers e.a., Rond de kerk in Zeeland. Derde verzameling bijdragen van de Vereniging voor Nederlandse kerkgeschiedenis, Delft 1991, 43. DNRXXV(2001)5

H. Uil Gods Woord. Bleven zij in gebreke, dan zouden de Staten zo'n verbod zelf uitvaardigen 9. Dat Teellinck de zaak van de sabbatsontheiliging later in dat jaar, op 28 oktober, opnieuw ter sprake bracht in de vergadering van de classis lag behalve in de ernst van de zaak ook in de omstandigheid dat er tijdens een vechtspel een dodelijk gewonde was gevallen. Toen de classis in november de gravamina moest opstellen voor de komende synode lag het voor de hand dat ook de reeds genoemde zaken naar voren werden gebracht. De classis deed het voorstel de Staten te verzoeken door middel van een plakkaat deze wanordelijkheden en zondagsontheiliging te verbieden. Tegelijk verzochten ze om uitsluitend gerechtelijke functionarissen die tot de Gereformeerde Kerk behoorden, aan te stellen. Alleen zij zouden in staat zijn om deze zaken met kracht tegen te gaan 10. Teellinck en Udemans hebben hun visie gegeven op het onderwijs. Naast hen willen we ook Jacobus de Swaef en Jacobus Koelman aan het woord laten. Petrus Wittewrongel en zijn visie op de opvoeding laten we hier buiten beschouwing omdat zijn arbeid voor een groot deel buiten Zeeland is geweest 11. Willem Teellinck Willem Teellinck (1579-1629), de 'vader' van de Nadere Reformatie, had als dorpspredikant van Haamstede en Burgh bemoeienis met het onderwijs. Als predikant in Middelburg bezocht hij met enigen uit de kerkenraad en de magistraat op vaste tijden de scholen, stelde de kinderen vragen en liet sommigen een gebed doen 12. In classicaal verband maakte hij de aspirant-meesters mee die zich lieten examineren om toegelaten te worden tot het schoolambt. De ervaringen van Teellinck waren niet positief. In zijn Noodtwendigh vertoogh, verschenen in 1627, klaagde hij dat er werden aangenomen die zelf naar school behoorden te gaan om de gronden van de religie te leren 13. Die klacht was zeker niet ongegrond. In tegenstelling tot de classis Schouwen-Duiveland voerde de classis Walcheren een minder stringent beleid bij het toelaten van schoolmeesters. Bovendien kwam het meermalen voor dat de goedkeuring achterfef werd verleend. Zo stemde de classis op 27 oktober 1614 in met de Gemeentearchief Schouwen-Duiveland, Archief Classis Zierikzee, inv.nr. 1, acta Classis Schouwen- Duiveland, 15 en 22.3.1608; Archief Stad Zierikzee, (Gedrukte) Resoluties van de Staten van Zeeland, 1608, 32-33, 41-42; Zeeuws Archief, Archief Staten van Zeeland, inv.nrs. 480 en 1223. Udemans greep het indienen van de jaarlijkse deklaratie van de classicale onkosten aan om Gecommitteerde Raden op 11 februari 1609 erop te wijzen dat niettegenstaande het schrijven van de Staten de wanordelijkheden en de sabbatsontheiliging aanhielden. Overeenkomstig zijn verzoek besloten Gecommitteerde Raden de schouten en de baljuw van Brouwershaven daarover een briefte sturen. Zeeuws Archief, Archief Staten van Zeeland, inv.nr. 480. Gemeentearchief Schouwen-Duiveland, Archief Classis Zierikzee, inv.nr. 1, acta Classis Schouwen- Duiveland, 28.10 en 12.11.1608. Petrus Wittewrongel (1609-1662) was predikant te Renesse en Noordwelle, Zierikzee en Amsterdam. Zijn Oeconomia Christiana, waarin de gezinsreformatie aan de orde wordt gesteld, verscheen in zijn Amsterdamse periode. W.J.M. Engelberts, Willem Teellinck, Amsterdam 1898, 152-153. Willem Teellinck, Noodtwendigh vertoogh aengaende den tegenwoordighen bedroefden Staet van Gods volck, Urk 1978 (herdruk van de editie van 1647), 46-47. 6DNRXXV(2001)

DE NADERE REFORMATIE EN HET ONDERWIJS IN ZEELAND IN DE ZEVENTIENDE EEUW benoeming van Jaques Datis als schoolmeester van Koudekerke, die al bijna drie maanden in Koudekerke werkzaam was. Willem Teellinck, die hem kende omdat Datis schoolmeester in Burgh was geweest, kon een positief getuigenis geven 14. Met de schoolorde van 1583 had de Zeeuwse kerk weliswaar een nuttig instrument in handen, maar dat betekende geenszins dat dit voldoende werd gebruikt. Toen de Zeeuwse synode in 1620 te Goes bijeenkwam, moest geconstateerd worden dat de schoolorde op veel plaatsen niet werd nagekomen. De schuld daarvan was, volgens de synode, gelegen in het feit dat er geen gedrukte exemplaren meer voorhanden waren. Ook stond de synode stil bij de leerstof. Ze achtte het nodig dat er twee vragenboekjes zouden komen. Het ene, dat beperkt in omvang moest worden, was bedoeld voor de jonge kinderen. Het andere was bestemd voor de grotere kinderen en als voorbereiding op het doen van belijdenis. De schoolmeesters zouden iedere week gedurende twee dagen de kinderen uit deze vragenboekjes moeten leren. De kerkenraden en de gedeputeerden van de classis moesten door middel van schoolbezoek toezien op een juiste naleving van dit kerkelijk voorschrift. Willem Teellinck werd opgedragen te zorgen voor het opstellen en uitgeven 15. Dat Teellinck hiervoor werd aangewezen zal niet alleen zijn gelegen in de omstandigheid dat hij als afgevaardigde van de classis Walcheren deze vergadering bijwoonde. Van Teellincks hand was, twee jaar tevoren, in 1618, zijn Huys-boecxken verschenen. Het betrof een verklaring van de vragen en antwoorden in het 'Kort Begrip' van zijn Middelburgse ambtgenoot Faukelius 16. De beide vragenboekjes zijn verschenen onder de naam Den Wegh ter Saligheydt. Het ene bestond uit 46 en het andere uit 174 vragen 17. De Staten hadden besloten de schoolmeesters op te dragen hun kinderen uit deze boekjes te leren. Teellinck is in zijn Noodtwendigh vertoogh ingegaan op de scholen en de schoolmeesters. Hij wees erop dat het niet om het even was voor welke school de ouders kozen. Het naar school sturen bij libertijnen, papisten en wederdopers wees Teellinck scherp af omdat men daarmee de zaligheid van de kinderen op het spel zette. Ook moest er toezicht zijn dat de kinderen op school goede speelgenootjes kregen. Het belangrijkste op school achtte Teellinck het godsdienstonderwijs. Als didactiek daar- 14 15 16 17 J. Bouterse, Classicale Acta 1573-1620, IV, Provinciale synode Zeeland, Classis Walcheren, 1602-1620; Classis Zuid-Beveland, 1579-1591. Rijks Geschiedkundige Publicatiën uitgegeven door het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, Kleine Serie 79, Den Haag 1995, 235. Jaques Datis was schoolmeester te Middelburg, 1610-1611; te Burgh, 1611-1614 en te Koudekerke, 1614-1625. Reitsma en Van Veen, Acta der Provinciale en Particuliere synoden, 162-163. Zie voor het Huys-boecxken: W.J. op 't Hof, 'Willem Teellinck in het licht zijner geschriften (8)', in: Documentatieblad Nadere Reformatie (DNR), 2 (1978), 97-105. Vergelijk Op 't Hof, 'De Nadere Reformatie in Zeeland', 50. G.D.J. Schotel, Geschiedenis van den oorsprong, de invoering en de lotgevallen van den Heidelbergschen catechismus, Amsterdam 1863, 275. Den wegh ter Saligheydt is waarschijnlijk in 1620 verschenen en werd in 1655 herdrukt. Van deze vragenboekjes zijn tot dusverre geen exemplaren bekend: W.J. op 't Hof, 'Uitgaven van werken van W. Teellinck en Udemans gezocht', in: DNR, 15 (1991), 144; Op 't Hof, 'De Nadere Reformatie in Zeeland', 81; W.J. op 't Hof, Bibliografische lijst van de geschriften van Willem Teellinck, Rotterdam 1993, 9, 63; M. Golverdingen, Avonden met Teellinck. Actuele thema's uit zijn werk, Houten 1993, 139. DNR XXV (2001) 7

H. Uil voor raadde hij het volgende aan. Eerst moesten de kinderen de belangrijkste en gemakkelijkste zaken leren. Ook moest bij de kinderen een weerzin worden verwekt tegen de dwalingen en ketterijen. Dit godsdienstonderwijs moest vriendelijk, al spelende en vragende worden bijgebracht. Op die manier werd liefde tot de meester en het onderwijs aangekweekt. Ook moest het met grote ernst gebeuren waardoor hen eerbied en respect zou worden aangekweekt voor goddelijke zaken. Steeds moest de stof beetjes bij beetjes worden bijgebracht. Elke dag opnieuw was hier niet alleen een taak weggelegd voor de schoolmeesters, maar ook voor de moeders en de dienstbodes om de kinderen tijdens het kleden en eten te overhoren hetgeen ze geleerd hadden. Teellinck zegt: Het queecken der jongher herten tot wat goets, is gelijck het uyt-broyen der eyeren. Men moet gheduerich daerover wesen, oft het worden licht vuyle eyeren. Teellinck wees de onderwijzers erop dat een intensief contact met hun leerlingen het beste was. Op die wijze bleven zij goed op de hoogte en konden zij wegnemen hetgeen verkeerd was zonder daarbij te grijpen naar het slaan van de kinderen. Niet dat Teellinck tegen zulke maatregelen op zich was. Elders verwijt hij de schoolmeesters dat zij de tucht nalieten uit vrees dat ze hun leerlingen zouden verliezen 18. Ieder kind moest naar zijn aanleg de kennis van God worden bijgebracht. Inhoudelijk ging ook hier Teellinck in op de didactiek. Het ging niet in de eerste plaats om Bijbelse geschiedenissen honderdmaal te kunnen spellen, lezen of van buiten leren. Na het lezen van een hoofdstuk uit de Bijbel moest de kinderen gevraagd worden wat zij ervan onthouden hadden. Vervolgens moesten zij vragen stellen over het betreffende gedeelte. Twee verzen, die op die wijze zouden worden verklaard, zouden meer nut doen dan een heel hoofdstuk uit het hoofd leren. Als de kinderen konden lezen, moest de schoolmeester hen een hoofdstuk opgeven om zelf te lezen. Daarna kon hij hen vragen stellen. Teellinck vertelt uit zijn eigen jeugd hoe goed hij in staat was "leughen historiën" na te vertellen zonder dat hij daarin geoefend was. Hoeveel konden de leerlingen dan niet leren indien ze op die wijze geoefend werden in het navertellen van hetgeen ze gelezen hadden in de Heilige Schrift. Aan het bidden gaf Teellinck afzonderlijk aandacht. De schoolmeester had ook hierin een taak om dit de kinderen te leren. Hij moest hen vragen hoe ze hun vader om vergeving zouden vragen als ze een opgedragen boodschap niet hadden gedaan, bijvoorbeeld omdat ze gespeeld hadden. Daarna kon de meester aan zijn leerlingen vragen hoe ze hem om vergeving zouden vragen als ze iets fout hadden gedaan. Vervolgens kon de meester hen erop wijzen dat ze de Heere God door Christus op dezelfde wijze om vergeving van hun zonden moesten vragen. Zulke gebedsoefeningen zouden een uitstekend middel zijn om de vreze Gods aan te moedigen in de kinderharten. 18 Voor het toepassen van straf zie ook: L.F. Groenendijk, 'De 'vaderlijke kastijding' in het theocratischpedagogisch vertoog van de gereformeerden uit de tweede helft van de zeventiende eeuw', in: Jaarboek voor de geschiedenis van opvoeding en onderwijs 2000, 138-158. 8DNRXXV(2001)

DE NADERE REFORMATIE EN HET ONDERWIJS IN ZEELAND IN DE ZEVENTIENDE EEUW Teellinck wees in zijn Noodtwendigh vertoogh ook op de grote verantwoordelijkheid van de schoolmeesters. Van hen hing zeer veel af voor de toekomst van de jeugd. Daarom was een nauwlettend toezicht nodig. De schoolvisitatie, die Teellinck uit zijn Schouwse periode kende, was een goed middel waardoor de predikant met zijn kerkenraad en enkele leden van de magistraat zich op de hoogte konden stellen van de vorderingen. Bovendien moesten zij de school aanbevelen waardoor die zou gaan bloeien. Teellinck wees degenen die toezicht hielden, erop dat de godzaligheid hoger geacht diende te worden dan de geleerdheid. Immers, het eeuwige ging boven het tijdelijke en het hemelse moest meer geacht worden dan het aardse. Schoolmeesters moesten niet alleen gekozen worden vanwege hun geleerdheid, maar ook moest gelet worden op hun godzaligheid. Dat laatste was belangrijk want dankzij die laatste eigenschap kon meer zegen op het werk worden verwacht. Vooral moest de meester een voorbeeld zijn voor zijn leerlingen: Het en is niet te segghen, hoe veel dat het exempel van de Meester vermach, by den discipel, voornemelijck soo het noch ghesterckt wort, met vriendelijcke ende bequaeme vermaningen, na de gelegentheyt der Jonge-lieden. 19. Godefridus Udemans Teellincks medestrijder in de zaak van de Nadere Reformatie, Godefridus Udemans (1581/1582-1649), heeft zich in zijn publicaties ook beziggehouden met het onderwijs. Evenals Teellinck was Udemans begonnen in Haamstede en Burgh, die hij in 1604 verwisselde voor Zierikzee. Aanvankelijk noemde hij zich Godefridus Cornelisz. Omstreeks 1607/1608 nam hij de naam Udemans aan. Ook Udemans heeft een catechisatieboekje geschreven, dat echter, voor zover bekend, nooit is uitgegeven. Het bestond uit twaalf lessen en was tot in het eerste kwart van de 18de eeuw in gebruik 20. In zijn Practycke, dat is werckelijcke oeffeninghe van de Christelicke hoofddeuchden geeft Udemans veel aandacht aan de schoolmeesters. Hij merkt onder meer op dat de overheid het beste het onderwijs kon dienen door te zorgen voor godzalige, rechtzinnige en geleerde professoren en schoolmeesters. Evenals Teellinck hechtte Udemans grote waarde aan goede scholen om daardoor bekwame predikanten te krijgen. De belangrijkste taak voor de schoolmeesters was het godsdienstonderwijs. Zij moesten hun vak verstaan, ijverig zijn, hun leerlingen vermanen en desnoods straffen met een vaderlijk hart. Ook moesten zij zorgen bemind te worden door hun leerlingen. Daarvoor was nodig dat de schoolmeesters godvruchtig en getrouw waren. Stond Teellinck gereserveerd tegenover het hanteren van de roede door de onderwijzers, Udemans achtte dit wenselijk om daardoor te zorgen voor orde en discipline. Maar wel diende het middel zorgvuldig te worden toegepast. 19 20 Willem Teellinck, Noodtwendigh vertoogh, 204-216, 261, 311. Zie over Teellincks pedagogische visie: L.F. Groenendijk, 'Willem Teellinck over de gezinsreformatie', in: DNR, 8 (1984), 41-51; L.F. Groenendijk, "Tot Gods eere, het gemeene beste ende der kinderen heyl'. Het gezinspedagogisch ideaal van gereformeerde protestanten in de Republiek', in: Jeugd en samenleving, 19 (1989), 644-661. Het catechisatieboekje van Udemans werd in 1718 vervangen door dat van Abraham Hellenbroek, Voorbeeld der Goddelijke Waarheden, Gemeentearchief Schouwen-Duiveland, Zierikzee; Archief Kerkenraad Hervormde gemeente te Zierikzee, inv.nr. 4, acta, 1708-1722 (30 mei 1709, 24 april 1718). DNR XXV (2001) 9

H. Uil Ook voor de leerlingen had Udemans een woord. Zij moesten hun meesters eren en vrezen, ijverig studeren en zich houden aan de regels. Alleen in uiterste nood mochten de leerlingen hun beklag doen over hun onderwijzers en alleen met goedvinden van hun ouders van school veranderen om meer te leren. De schoolmeester moest helpen om zaken tegen te gaan die tegen Gods Woord ingaan. Udemans veroordeelde de schoolmeesters die de leerlingen niet waarschuwden voor de kwade gevolgen van het deelnemen aan rederij kerspelen 21. Dat de boog niet altijd gespannen kan staan, wees Udemans aan in zijn Geestelyck roer van 't Coopmansschip. De kinderen die uit school kwamen, mochten enkele uren gaan spelen "tot verquickinge van haren geest ende oeffeninge van haar lichaem". Evenals Teellinck had ook Udemans kritiek op de schoolmeesters. Zo waren zij vaak nalatig in het godsdienstonderwijs. Sommigen lieten dat achterwege omdat hun ouders paaps of van een andere religie waren. Op die wijze probeerden de schoolmeesters te voorkomen dat de ouders hun kinderen van school namen. Udemans noemde dit een "grouwel". Op die manier zou de school verworden tot een mengelmoes van secten. Udemans meende daarentegen dat juist aan het godsdienstonderwijs de meeste aandacht moest worden gegeven. Daarom moesten de classes en kerkenraden nauwlettend toezien op de scholen. In dat verband verwees hij naar de "loffelicke placcaten" van de Zeeuwse Staten van 1583 en 1590. Udemans zag het onderwijs op school als een voorbereiding op de af te leggen belijdenis. Daarom noemde hij de scholen een "queeckerie van de Ghemeynte". Om onderwijs in de "ware religie" te krijgen moesten de kinderen leren lezen en schrijven. Die daarvoor in aanmerking kwamen, konden doorleren. Daarom was het van groot belang dat al naar gelang de grootte van de steden en dorpen er goede scholen en schoolmeesters waren. Tenslotte wees Udemans erop dat de schoolmeesters goed moesten worden betaald "want het is eene sware ende moeyelijcke bedieninghe" 22. Johannes de Swaef Zeeland had niet alleen de 'vader' van de Nadere Reformatie in zijn midden, maar ook de schrijver van het eerste opvoedkundige werk in de Nederlandse taal, Johannes de Swaef (1594-1653). Bovendien had dit werk een onmiskenbaar piëtistische inslag. De Swaef was schoolmeester in Middelburg. Pogingen om predikant te worden, hadden geen resultaat 23. Het bedoelde werk van De Swaef was De Geestelycke Queeckerije dat in 1621 verscheen. Aanvankelijk had hij het werk alleen voor zichzelf en zijn vrouw opgesteld als hulpmiddel bij de opvoeding van hun kinderen. Omdat op dit terrein niets voor- 21 22 23 Godefridus Udemans, Practycke, dat is Werckelijcke oeffeninge van de Christelijcke hooft-deughden, Geloove, Hope, ende Liefde, Dordrecht 1640, 221, 238, 240, 253, 289. Godefridus Udemans, 't Geestelyck roer van 't Coopmansschip, Dordrecht 1640, 59, 70-72, folio 165-167v. Vergelijk W. Fieret, Udemans, facetten uit zijn leven en werk, Houten 1985, 135; A. Vergunst, Godefridus Cornelisz. Udemans en zijn 't Geestelijck Roer van 't Coopmans Schip, z.pl., z.j., 27-28. W.J. op 't Hof, CA. de Niet en H. Uil, Eeuwout Teellinck in handschriften, Kampen 1989, 28-30, 44-45; Op 't Hof, Engelse piëtistische geschriften in het Nederlands, 490-494. 10 DNR XXV (2001)

DE NADERE REFORMATIE EN HET ONDERWIJS IN ZEELAND IN DE ZEVENTIENDE EEUW handen was, ging hij tot uitgave over. De stof verdeelde De Swaef in vier delen waarbij hij alle aspecten van de opvoeding aan de orde stelde. Evenals Teellinck en Udemans legde De Swaef de verantwoordelijkheid voor het onderwijzen bij de ouders. Het godsdienstonderwijs moest daarbij de belangrijkste plaats innemen. Uitgebreid ging De Swaef in op de didactiek van de catechese zoals de ouders die konden geven aan hun kinderen. Voor de schoolmeesters achtte De Swaef het noodzakelijk dat zij gebruik konden maken van het op hun schouders gelegde gezag. De ouders moesten daaraan meewerken door hun kinderen te leren zich aan dat gezag te onderwerpen. Op de ouders rustte de plicht hun kinderen naar school te doen en hun een beroep te laten leren. Daarbij moesten ze kritisch te werk gaan want niet alle meesters waren goede onderwijzers. De Swaef omschreef een goede schoolmeester als iemand wiens opdracht het is om "de kinderen, die daer zyn de plantsoenen der Republycke ende der gemeynte des Heeren Christi recht en wel te onderwysen in goede consten en seden, dat sy namaels mogen goede burgers ende lidtmaten der gemeynte Christi wesen". Een godzalig schoolmeester oefende zijn beroep uit door de aan hem toevertrouwde kinderen met liefde en vaderlijke gevoelens te onderwijzen, leren en bijstaan. Daar hoorde ook bij het opvoeden van de leerlingen tot godzaligheid, zowel door het onderwijs als door het voorbeeld van de meester. Vier kwaliteiten moest de schoolmeester hebben: zachtzinnigheid bij het straffen, ontzag bij zijn leerlingen, vrijmoednr X X V (2001) 11

H. Uil digheid om het kwade te bestraffen en rechtvaardigheid. Evenals Udemans achtte hij dit laatste belangrijk. De Swaef wees de ouders terecht die kwaad werden wanneer de meester hun kinderen strafte en hen om die redenen van school namen. Daarom moest de schoolmeester niet proberen om mensen te behagen. Godzaligheid was niet genoeg voor een schoolmeester. Hij diende ook ervaren te zijn in wetenschap en vaardigheden en derhalve zelf een gedegen onderwijs te hebben genoten. Ook moest hij beschikken over pedagogische kwaliteiten. Daarom was het veel beter de kinderen naar zulke schoolmeesters te sturen dan naar onbekwame onderwijzers. Daarbij moesten de ouders ook niet zien op de kosten, want een goed onderwijzer zal de kinderen in drie maanden meer kunnen leren dan een slechte meester in een halfjaar 24. Het werk van De Swaef werd geen succes. Eerst in 1740 volgde een heruitgave. Groenendijk meent dat de populariteit van de werken van een andere Zeeuw, Jacob Cats, daarvoor verantwoordelijk is geweest. Cats, bevriend met De Swaef, Udemans en de gebroeders Teellinck, heeft veel aandacht gegeven aan de huwelijks- en gezinsethiek. Zijn op rijm gestelde en geïllustreerde werken werden ongemeen populair 25. Jacobus Koelman Staan we tenslotte stil bij Jacobus Koelman (1631-1695), die vanaf 1662 predikant was in Sluis tot hij in 1675 uit de stad werd gezet en aan een zwervend bestaan begon. Sluis in Staats-Vlaanderen viel onder de classis Walcheren en derhalve ook onder de Zeeuwse kerkorde. Met het spanningsveld tussen kerk en magistraat inzake schoolzaken werd Koelman in 1667 geconfronteerd. De magistraat stond erop dat het beroep volgens een overeenkomst uit 1653 werd uitgebracht in de schepenkamer op het stadhuis door tien leden van de magistraat en zes afgevaardigden van de kerkenraad. Daarmee zou de magistraat de meerderheid hebben, waartegen zowel de kerkenraad als de classis zich verzetten. Uiteindelijk werd twee jaar later weliswaar een compromis bereikt, maar tegen de uitdrukkelijke wens van de classis in 26. Koelmans ervaringen in Sluis hebben hem zeker inspiratie gegeven voor het werk dat vier jaar na zijn gedwongen vertrek uit Sluis verscheen: De Pligten der ouders, in kinderen voor Godt op te voeden (1679). In dit werk werden ook Dryderley Catechismus en Twintig zonderlinge exempelen, van Godtzalige en vroegstervende jonge 24 25 26 Joannes de Swaef, De Geestelycke Queeckerije van de jonge planten des Heeren... ofte tractaet van de Christelycke opvoedinghe der kinderen, Amsterdam 1621 (exemplaar in Zeeuwse Bibliotheek, 1028 F 7), 129-147. In de heruitgave door Jacobus Willemsen, Middelburg 1740, 243-292. Zie ook L.F. Groenendijk, 'Johannes de Swaef (1594-1653)', in: Figuren en thema's van de Nadere Reformatie, 2, Kampen 1990, 11-18. Groenendijk, "Tot Gods eere", 657; L.F. Groenendijk, 'Continuïteit en verandering in de Nederlandse piëtistische pedagogiek', in: Thema's uit de wijsgerige en historische pedagogiek (speciale editie van Pedagogische Tijdschrift), 14 (1989), 137-142; Groenendijk, 'Johannes de Swaef', 17; B. Kruithof, Zonde en deugd in domineesland. Nederlandse protestanten en problemen van opvoeding, zeventiende tot twintigste eeuw, Groningen 1990, 36-39. Zeeuws Archief, Archief Classis Walcheren, inv.nr. 5, acta, 1663-1673. 12 DNR XXV (2001)

DE NADERE REFORMATIE EN HET ONDERWIJS IN ZEELAND IN DE ZEVENTIENDE EEUW kinderen opgenomen. Het laatste deel werd later door de Rotterdamse predikant Wilhelmus Eversdijk (1653-1729), ook een Zeeuw van origine, uitgegeven. Veel van het gedachtengoed van Teellinck, Udemans en De Swaef over de inhoud van het onderwijs en de didactiek komen we ook bij Koelman tegen. In tegenstelling tot hen vond hij echter dat de daaraan verbonden taken geheel bij de ouders hoorden. Voor hen schreef Koelman zijn werk en daarom gaf hij slechts beperkte aandacht aan de schoolmeesters. Ook Koelman vond het belangrijk dat de ouders hun kinderen naar een vrome schoolmeester stuurden, bij wie zij de godzaligheid en het eerste godsdienstonderwijs zouden leren. Ouders die het zich konden veroorloven, konden de schoolmeester iets extra's betalen voor de moeite en zorg die besteed werden aan hun kinderen. Ook arme ouders moesten hun kinderen naar school sturen. Ze leerden er lezen en schrijven, hetgeen nuttig en nodig was voor het lezen van de Heilige Schrift en goede boeken 27. Waren de scholen slecht - Koelman vond dat dit van de meeste het geval was- dan moesten de ouders hun kinderen zelf leren spellen en lezen. Koelman vond ook dat er op de scholen veel goddeloze en verkeerd opgevoede kinderen waren. Die leerlingen misdroegen zich. Ook in zo'n geval moesten de ouders hen niet naar zo'n school sturen, maar hen zelf opvoeden. Veel uitvoeriger belicht Koelman de schoolmeesters in zijn werk, dat hij in 1678 had laten verschijnen onder het pseudoniem Cristophilus Eubulus: De pointen van Nodige Reformatie ontrent de Kerk, en Kerkelijke, en Belijders der Gereformeerde Kerke van Nederlandt. Koelmans oordeel over het onderwijs was negatief. Tot schoolmeesters werden personen aangesteld die "vry onwetende zijn in het stuk van religie, en wel behoorden school te gaan, om de gronden der Religie ter dege te leeren verstaan, en daarom onbequaam sijn, om de kinderen Christelijk te leeren". De oorzaak zocht Koelman in het gebrekkige toezicht door de kerk en de overheid en het niet naleven van de schoolordeningen. Het meest ernstig achtte Koelman het achterwege laten van het bidden bij het begin en het uitgaan van de school. Daarbij moest ook het aanleren van formuliergebeden het ontgelden. Ook waren de schoolmeesters niet ijverig genoeg om hun leerlingen de catechismus te leren. Even zo kwalijk was het nalaten van het ernstig spreken met de kinderen over het 'toekomende leven', over het lijden en sterven van Christus en Zijn liefde tot zondaars, over de ijdelheid van de wereldse dingen, over de zonde, over het verschrikkelijke van de hel en het heerlijke van de hemel. Juist daar had de schoolmeester de beste mogelijkheden "als de kinderen als noch zijn teder, leersaam, buigzaam, en eenigsins als wit papier". Vooral de wijze waarop de kinderen de zondag doorbrachten, moest de schoolmeester ter harte gaan 28. 27 28 Jacobus Koelman, De pligten der ouders in kinderen voor Godt op te voeden nevens Dryderley Catechismus, Amsterdam 1679, 19-20. Cristophilus Eubulus, De pointen van Nodige Reformatie, Vlissingen 1678, 63-67. DNR XXV (2001) 13

H. Uil Abraham Cuylenburg In de opdracht in zijn Pligten der ouders hekelt Koelman de schoolmeesters. Hij vond dat er sprake was van een bedroevende toestand ten aanzien van de praktijk der godzaligheid. Koelman plaatste zijn opmerking in de context van zijn pleidooi om de kinderen niet alleen te catechiseren, maar hen ook een vrij gebed te laten doen. Hij wees op de noodzaak van een boek waarin de gebreken van de scholen werden aangewezen en wat er diende te gebeuren om daarin verbetering te brengen. Het moest daarbij vooral gaan om de praktijk der godzaligheid. Koelman merkt op dat een schoolmeester in Goes zo'n geschrift had vervaardigd. Volgens Koelman had de classis de uitgave verhinderd omdat de schoolmeester de kinderen wilde afbrengen van het formuliergebed en hen een vrij gebed zou leren. Tevens had hij andere zaken voorgesteld die dienden tot reformatie. Koelman schrijft dat deze meester een "heerlijk getuigenis" heeft gegeven tegenover "veel aanwezige nietswaardige herders, wat ook in de dag des oordeels zal worden ingebracht". Tenslotte onthult hij ook zijn naam: Abraham Cuylenburg, van geboorte uit Sluis. Dankzij deze passage is de Goese schoolmeester de literatuur ingegaan, niet alleen als een aanhanger van Koelman, maar ook als een schoolmeester die een leermethode schreep. Abraham Cuylenburg deed in 1664 in Sluis belijdenis om vijfjaar later te trouwen met Maria Barens. In 1673 waren er over hem klachten dat hij kerkgangers overhaalde om naar een andere kerk te gaan 30. Deze Koelmanniaan vertrok uit Cadzand, waar hij later woonde, stak de Westerschelde over en vestigde zich in Goes waar hij in 1674 van het stadsbestuur toestemming kreeg om een school te openen 31. De visie die Koelman geeft op het boek en de behandeling van Cuylenburg, kan aan de hand van vooral de acta van de classis Zuid-Beveland worden verhelderd en bijgesteld. Op 15 oktober 1675 verscheen Cuylenburg in de classisvergadering. Hij overlegde niet een maar twee boekjes, met het verzoek deze te willen nalezen en te approberen om ze daarna uit te geven. Het verzoek werd toegestaan en het moderamen belastte zich met het visiteren. Een maand later, op 19 november, kon ds. Laurentius Hoogentoren melden dat de boekjes stichtelijke dingen bevatten, die waren overgenomen uit goede boeken. Omdat de betreffende auteurs die stoffen in hun boeken echter zelf uitvoerig en duidelijk hadden verhandeld, vond de classis de uitgaaf "van weinig noodsakelijkheit". Daarom besloot de classis de approbatie vooralsnog niet te verlenen. Daarvoor was nog een tweede oorzaak. Er scheen bij Cuylenburg sprake te zijn van het ingaan tegen de formulieren en de schoolreglementen. 29 30 31 D. Buddingh, Geschiedenis van opvoeding en onderwijs, eerste stuk, 's-gravenhage 1842, 113; J. Kuiper, Geschiedenis van het Christelijk Lager Onderwijs in Nederland, Amsterdam 1904 2, 25, 27; L.F. Groenendijk, 'Jacobus Koelman's actieplan voor de Nadere Reformatie', in: DNR, 2 (1978), 125; L.F. Groenendijk, De Nadere Reformatie van het gezin, Dordrecht 1984, 27-28; Op 't Hof, 'De Nadere Reformatie in Zeeland', 55-56. Vriendelijk mededelingen van dr. WJ. op 't Hof uit onder meer het archief van het Vrije van Sluis, Zeeuws Archief, Middelburg. Gemeentearchief Goes, Archieven stad Goes, inv.nr. 16, 3 maart 1674. 14 DNR XXV (2001)

DE NADERE REFORMATIE EN HET ONDERWIJS IN ZEELAND IN DE ZEVENTIENDE EEUW Op 8 januari 1676 kwam Cuylenburg weer ter sprake in de classis. Hij zou zijn leerlingen hebben vermaand om op Eerste Kerstdag naar school te komen. Zelfs had de schoolmeester hen daartoe opdracht gegeven met dreigementen erbij. De affaire rond Koelman in Sluis was nog maar net een halfjaar achter de rug. Met alle problemen die dit had gegeven, voor ogen besloot de classis de kerkenraad van Goes te vragen een nader onderzoek in te stellen en rapport uit te brengen. Nadat gebleken was dat de klachten gegrond waren, besloot de kerkenraad twee van haar predikanten en een ouderling af te vaardigen om met Cuylenburg te spreken en hem over te halen zich te onderwerpen aan de kerk- en schoolreglementen 32. Welke predikanten dat waren, blijkt niet. Het is niet onwaarschijnlijk dat het Nicolaus Barenzonius en Johannes van Dorth zijn geweest. Beiden hadden de gemeente van Sluis gediend en mede om die reden zullen zij bij Cuylenburg gezag hebben genoten. Op 8 februari kon een geruststellend rapport worden uitgebracht. Cuylenburg had toegezegd zich te houden aan de regels. Op 13 mei werd het nieuws medegedeeld aan de classis, die daarin berustte. Cuylenburg was uiteraard niet tevreden met het antwoord dat hij van de classis had gekregen. Daarom deed hij het volgend jaar, op 19 januari 1677, een nieuwe poging om te komen tot uitgave van zijn werkjes. De classis raakte geprikkeld. Het besluit bleef gehandhaafd. Er werd bijgevoegd dat het Cuylenburg verboden werd zijn boekjes te laten drukken. De predikanten van Goes kregen opdracht om Cuylenburg ervan te overtuigen dat het beter was zich neer te leggen bij dit besluit. Zou hij daar anders over denken, dan zou de classis maatregelen overwegen. Dit keer leek de interventie van de predikanten geen succes te hebben. In de classicale vergadering van 12 mei werden twee brieven gelezen van Cuylenburg, die, zoals de acta ons vermelden, "pluijmstrijkerien, onwaerheden, schandelijke lasteringen etc." bevatten. De broeders werden nu boos en besloten Cuylenburg te ontbieden. Vijf dagen later stond de schoolmeester tegenover de weleerwaarde heren. De assessor, ds. Hoogentooren, wees Cuylenburg op zijn lasterlijke uitspraken en deelde hem mee dat hij daarover schuldbelijdenis moest doen. Onze meester vond dat er geen sprake was van laster. De broeders werden daarop nog bozer. Zij vonden dat Cuylenburg halsstarrig was. Ondertussen was de tijd heengevlogen en besloten werd hem een week later uit zijn brieven aan te tonen dat hij de classis en de leden daarvan had gelasterd en van hun goede naam en faam had beroofd. Op 25 mei 1677 werd Cuylenburg opnieuw ontboden. De classis probeerde aan de hand van zijn brieven de schoolmeester ervan te overtuigen dat hij lasterde. Cuylenburg was echter niet te overtuigen. Hij hield vol dat dit niet het geval was en toonde zich daarom niet bereid zijn schuld te bekennen. De maat was vol. De kerkenraad van Goes kreeg opdracht hem af te houden van het avondmaal. Zou hij het hoofd niet buigen, dan zou de magistraat van Goes worden gevraagd de school van Cuylenburg te sluiten. y2 In het 'Reglement tot directie ende beleyt van de Nederduytsche scholen binnen de Stadt Goes' uit 1655 was bepaald dat de schoolmeesters hun leerlingen onder meer op Kerstdag vrij moesten geven. Ook was voorgeschreven dat zowel de schoolmeesters als de leerlingen formuliergebeden dienden te gebruiken. Gemeentearchief Goes, Archieven stad Goes, inv.nr. 3279. DNR XXV (2001) 15

H. Uil De kerkenraad zat met het geval in zijn maag. Enkele Goese broeders - waren het Barenzonius en Van Dorth? - meenden dat het besluit te ver ging en verzochten om herziening. De classis bleef evenwel bij haar besluit en verzocht de kerkenraad om te rapporteren hoe Cuylenburg zich gedroeg. Ook had de classis besloten de beide brieven van de schoolmeester goed te bewaren om daarvan desgewenst gebruik te kunnen maken. De kerkenraad van Goes moet zich niet gelukkig hebben gevoeld met de gang van zaken. In ieder geval deed zij niets en op een van de volgende vergaderingen lag er opnieuw een brief van Cuylenburg ter tafel. Helaas zijn de brieven van de meester, ondanks het classicale besluit om ze met zorg te bewaren, niet aangetroffen in het archief. Uit hetgeen in de acta is vermeld, blijkt echter dat de derde brief van Cuylenburg de broeders sympathieker in de oren moet hebben geklonken. Maar tevreden was de classis niet, omdat Cuylenburg geen genoegdoening gaf. Daarom bleef hij onder censuur. De zaak kwam niet meer tot een oplossing. Op 12 januari 1678 werd bericht dat Cuylenburg in Sluis was overleden 33. De invloed van de Nadere Reformatie op het onderwijs Hoe hebben de nadere reformatoren hun visie op het onderwijs in de praktijk uitgewerkt? Wanneer we opnieuw onze blik richten op Schouwen-Duiveland, dan kan de invloed van Teellinck en Udemans worden aangewezen. Op 10 juli 1607 had de classis besloten tot visitatie van alle scholen. De predikanten Godefridus Udemans en Elias de Monier uit Nieuwerkerk kregen opdracht om in iedere plaats de predikant, de kerkenraad en de magistraat te laten vergaderen en onderzoek te doen naar de toestand van de scholen en naar de schoolmeesters. In april 1608 hadden de beide visitatoren hun werk afgerond. In de tussenliggende maanden waren regelmatig schoolzaken aan de orde gesteld in de classicale vergaderingen. De schoolmeester van Oosterland werd vervangen omdat hij niet kon rekenen waardoor de kinderen die dit wilden leerden, naar een andere school moesten gaan. Aan de orde kwam de vraag of de schoolmeester van Ouwerkerk zijn functie kon combineren met die van secretaris. De magistraat meende van wel, de kerkenraad daarentegen van niet. De meester werd aangespoord beter zijn plicht te doen omdat anders de classis zou moeten ingrijpen. Voor de schoolmeester van Zonnemaire werd aan de magistraat een toelage verzocht. In 1609 kwam de onbevredigende situatie van de school in Ouwerkerk opnieuw ter sprake. Het visitatierapport was aanleiding om Teellinck en Udemans te vragen om maatregelen te verzoeken 34. Was de visitatie van de scholen op Schouwen-Duiveland ingevoerd, bij de classis Walcheren was dat niet het geval. Daarom stelde Walcheren in 1610 aan de provinciale synode voor dat de classes de visitatie zouden invoeren. Als specifiek aandachts 33 34 Zeeuws Archief, Archief Classis Zuid-Beveland, inv.nr. 3, acta, 1664-1678; Gemeentearchief Goes, Archieven Hervormde gemeente te Goes, inv.nr. 1, acta kerkenraad, 1650-1706. Teellinck werd vervangen door de Zierikzeese predikant Hendricus Brandt, die, omdat Teellinck in Haamstede woonde, beter in de gelegenheid was deze opdracht uit te voeren: Gemeentearchief Schouwen- Duiveland, Archief Classis Zierikzee, inv.nr. 1, acta Classis Schouwen-Duiveland, 10.7, 1.9,9.10, 10.11, 7.12. 1607; 15.4, 12.11.1608; 27.1.1609. 16 DNR XXV (2001)

DE NADERE REFORMATIE EN HET ONDERWIJS IN ZEELAND IN DE ZEVENTIENDE EEUW punt noemde Walcheren het leren van de catechismus door de schoolmeesters. De Zeeuwse synode, die in Veere werd gehouden, honoreerde het voorstel van Walcheren. De synode gaf, eveneens op voorstel van Walcheren, aan dat niet alleen de schoolmeesters een taak hadden ten aanzien van het godsdienstonderwijs. Ook de predikanten moesten hun gemeenten aanzetten om zich in de geloofsleer te verdiepen en de vaders aanmoedigen hun huisgenoten en kinderen daarin te onderwijzen. Diezelfde synode bepaalde ook dat de predikanten geen openbare school mochten houden, tenzij de nood dat vereiste en de studie of het dienstwerk van de dominee er niet onder leed. Op voorstel van de classis Tholen werd besloten bij de Zeeuwse Staten aan te dringen op een verbod om kinderen naar paapse of jezuïtische scholen te sturen 35. Op de Zeeuwse synode van 1620 in Goes kwam het laatste punt opnieuw ter sprake. Aan de Staten werd verzocht om uitvoering te geven aan het daarover uitgevaardigde plakkaat. De Staten stemden niet alleen met het verzoek in, zij besloten het verbod nog verder uit te breiden. Het werd ook verboden kinderen uit Zeeland te sturen naar kloosters, scholen of andersoortige instellingen die geleid werden door roomse geestelijken. De Staten honoreerden ook het verzoek van de synode om van kerkelijke zijde op te mogen treden tegen schoolmeesters in Staats-Vlaanderen en Staats-Brabant wanneer hun leer of leven daartoe aanleiding gaf, op dezelfde wijze zoals men dat in Zeeland deed. De synode besloot aan te dringen op verhoging van het salaris van de schoolmeesters op het platteland. Vanwege het lage traktement en de geringe overige inkomsten was een deel genoodzaakt ander werk erbij te doen. Zouden deze salarissen verhoogd worden, dan zou men bovendien schoolmeesters kunnen aantrekken die meer bekwaam waren. De Staten wezen dit voorstel, dat van de classis Walcheren afkomstig was, af. De oorlog was sinds kort weer hervat en de lasten daarvan gaven geen ruimte voor deze extra uitgaven 36. Ook in de synode van Tholen, die in 1638 werd gehouden, kwamen de traktementen en het sturen van kinderen naar paapse scholen opnieuw ter sprake. Dit keer waren het de classes Zuid-Beveland en Schouwen- Duiveland, die aandrongen op verbetering van de salarissen 37. De Thoolse synode van 1638 was de laatste die in Zeeland werd gehouden. De Zeeuwse Staten hebben daarna geen toestemming meer gegeven voor het houden van een provinciale vergadering. Alleen voor tuchtrechtelijke zaken werd het de classes toegestaan in gezamenlijke vergaderingen bijeen te komen. Daardoor waren de classes in hoofdzaak aangewezen op schriftelijke en mondelinge contacten. Deze gang van zaken heeft het functioneren van de Zeeuwse kerk uiteraard bemoeilijkt. Ook gezamenlijke initiatieven op onderwijsterrein kwamen daardoor moeilijk van de grond. 35 36 37 Classicale Acta Walcheren, 162-163; Reitsma en Van Veen, Acta der Provinciale en Particuliere synoden, 100-103. Classicale Acta Walcheren, 343-345; Reitsma en Van Veen, Acta der Provinciale en Particuliere synoden, 163, 164, 169. L.W.A.M. Lasonder, 'Acta der Zeeuwsche synode van 1638', in: Archief Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, 1909, 125, 126, 143, 144. DNR XXV (2001) 17

H. Uil De kerkelijke zorg voor het onderwijs kreeg gestalte via de predikanten, kerkenraden en classes. In de acta komen de reeds aangegeven zaken terug. De aandacht richtte zich primair op het aanstellen van bekwame schoolmeesters. Zij moesten hun taak goed kunnen vervullen. Daarom was er grote reserve ten aanzien van nevenfuncties. Vervolgens stond leer en leven van de meesters centraal. Het was vooral de tucht die de kerkenraden en vervolgens de classes toepasten om de schoolmeesters weer op de goede weg terug te brengen. De start van de schoolmeesters was bij uitstek het moment om te benadrukken hoe leer en leven dienden samen te gaan. Op 4 september 1641 meldde Matthijs Goossens de Pauw zich voor het examen bij de classis Schouwen-Duiveland. Hij was benoemd tot schoolmeester en voorzanger in Nieuwerkerk. De toekomstige meester toonde zijn gaven in het lezen, zingen en schrijven. Nadat dit tot genoegen was bevonden, stemde de classis in met zijn benoeming. Er was echter wel een bezwaar. Meester De Pauw droeg lang haar, dat in deze periode mode was geworden. Godefridus Udemans, die in deze vergadering als assessor aanwezig was, zou zijn bezwaren tegen het lange haar twee jaar later publiceren 38. Ongetwijfeld is het op zijn aandrang geweest dat meester De Pauw "met vriendelijckheyt" werd gevraagd "sijn lanck hayr te laten afscheren" 39. In zijn Practycke veroordeelde Udemans niet alleen het lange haar, maar ook de overdadige kleding en overtollige versieringen 40. In de classisvergadering die op 1 januari 1631 in Zierikzee werd gehouden, was Udemans voorzitter. De predikant van Zonnemaire deelde mee dat Isaack Fierens, chirurgijn te Brouwershaven, was benoemd tot hun nieuwe schoolmeester en voorzanger, met verzoek dit goed te keuren. Daarop werd Fierens binnengeroepen. Hij toonde zijn gaven in het zingen, lezen en schrijven. De classis vond hem geschikt om de functie met stichting te kunnen vervullen, maar over zijn kleding was men minder te spreken. Daarom maakte Udemans namens de vergadering de nieuwe schoolmeester bekend dat het beroep werd goedgekeurd onder voorwaarde dat hij zijn kleren en kragen zou veranderen omdat men die niet vond overeenkomen met het ambt van schoolmeester. Ook deelde Udemans hem mee dat hij de gouden ring, waarmee hij in de vergadering was verschenen, af moest doen. 41 Deze voorbeelden maken duidelijk dat het de vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie ernst was de zaken die zij in hun publikaties aan de orde stelden, ook in de weerbarstige praktijk van alledag tot uitvoering te brengen. 38 39 40 41 Irenaeus Poimenander, Absaloms-hayr, Gouda 1643. H. Uil, 'Een Nieuwerkerkse schoolmeester en het lange haar', in: Mededelingenblad van de Vereniging Stad en Lande van Schouwen-Duiveland, nr. 22, juni 1975, 9-10. Udemans, Practycke, 291-300. Gemeentearchief Schouwen-Duiveland, Archief Classis Zierikzee, inv.nr. 1. 18 DNR XXV (2001)