ARREST VAN HET HOF 7 juli 1992 *

Vergelijkbare documenten
ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 25 mei 1993 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 4 juni 1987*

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 14 april 1994 *

ARREST VAN HET HOF 24 november 1993 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 12 mei 1989 *

Arrest van het Hof (Zesde Kamer) 13 november 1990 *

ARREST VAN HET HOF 15 maart 1994 *

ARREST VAN HET HOF 7 juli 1992 *

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer) 15 juni 1989*

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 13 oktober 1993 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 8 maart 1988 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde Kamer) 8 februari 1990*

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 29 juni 1994 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 25 mei 1993 *

ARREST VAN HET HOF 26 februari 1991 *

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 18 december 1997 *

ARREST VAN HET HOF 5 oktober 1988 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 2 augustus 1993 *

ARREST VAN HET HOF 4 februari 1988 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 27 oktober 1993 *

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 13 december 1989 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 8 oktober 1987*

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 7 maart 1991 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 2 mei 1996 *

ARREST VAN HET HOF 21 november 1991*

ARREST VAN HET HOF 2 augustus 1993 *

ARREST VAN HET HOF 9 november 1995 *

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 22 september 1988*

ARREST VAN HET HOF 19 mei 1993 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 29 juni 1988*

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 13 december 1989 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 8 maart 1988 *

ARREST VAN HET HOF 17 juni 1992*

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 8 juli 1999 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 13 maart 1997 *

ARREST VAN HET HOF 18 juni 1987*

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 13 juli 1989*

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 3 maart 1994 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 19 april 1994 *

JURISPRUDENTIE VAN HET HVJEG 1987 BLADZIJDEN 3611

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 7 juli 1994 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 7 februari 1991 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 20 juni 1991 *

ARREST VAN HET HOF 19 september 1995 *'

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 24 januari 1991 *

ARREST VAN HET HOF 23 februari 1994 *

ARREST VAN HET HOF 16 juni 1987*

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 15 maart 1989 *

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 30 april 2002 *

ARREST VAN ZAAK C-215/94. ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 29 februari 1996 *

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 27 juni 1989* betreffende verzoeken aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag,

ARKEST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 14 april 1994 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 1 februari 1996 *

ARREST VAN HET HOF 6 november 1990*

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 5 mei 1994 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 14 mei 1985 *

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 9 februari 2006 *

ARREST VAN HET HOF 21 april 1993 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 7 maart 1996"

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 10 februari 1988 *

ARREST VAN GEVOEGDE ZAKEN C-159/91 EN C-160/91

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 9 juli 1987 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 11 juni 1987*

ARREST VAN HET HOF 12 juli 1990 *

ARREST VAN HET HOF 19 juni 1990 *

ARREST VAN HET HOF 14 mei 2002 *

ARREST VAN HET HOF 14 november 1995 *

ARREST VAN HET HOF 28 september 1994 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 16 september 1997 *

ARREST VAN HET HOF 11 JULI 1991»

BESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer) 12 juli 2001 *

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 12 november 1992 *

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van de Arbeidsrechtbank te Brussel, in het aldaar aanhangig geding tussen


ARREST VAN HET HOF 30 mei 1989 *

BESCHIKKING VAN HET HOF 5 maart 1986 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 15 maart 2001 *

ARREST VAN HET HOF 17 oktober 1989*

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 13 juli 1995 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 6 februari 1997*

ARREST VAN HET HOF 17 oktober 1990*

ARREST VAN HET HOF 14 juli 1994 *

ARREST VAN HET HOF 9 augustus 1994 *

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 28 mei 1998 *

ARREST VAN HET HOF 27 september 1988 *

ARREST VAN HET HOF 11 augustus 1995 *

ARREST VAN HET HOF 19 januari 1993 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 27 september 1988*

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 7 september 2006 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 12 november 1998 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 14 juli 1988*

ARREST VAN HET HOF 16 mei 2000 *

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 7 juli 2005 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde Kamer) 7 maart 1990 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 21 februari 2002 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 28 oktober 1992 *

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 9 december 1997 *

ARREST VAN HET HOF VAN 12 DECEMBER 1974.

ARREST VAN HET HOF (Grote kamer) 21 juli 2005"

Transcriptie:

ARREST VAN 7.7.1992 ZAAK C-369/90 ARREST VAN HET HOF 7 juli 1992 * In zaak C-369/90, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Tribunal Superior de Justicia de Cantabria (Spanje), in het aldaar aanhangig geding tussen M. V. Micheletti e. a. Delegación del Gobierno en Cantabria, en om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 3, sub c, 7, 52, 53 en 56 EEG-Verdrag en van richtlijn 73/148/EEG van de Raad van 21 mei 1973 inzake de opheffing van de beperkingen van de verplaatsing en het verblijf van onderdanen van de Lid-Staten binnen de Gemeenschap terzake van vestiging en verrichten van diensten (PB 1973, L 172, biz. 14), en van de overeenkomstige bepalingen van het afgeleide recht inzake het vrije verkeer van personen en de vrijheid van vestiging, wijst HET HOF VAN JUSTITIE, samengesteld als volgt: O. Due, president, F. A. Schockweiler, F. Grévisse en P. J. G. Kapteyn, kamerpresidenten, G. F. Mancini, C. N. Kakouris, J. C. Moitinho de Almeida, G. C. Rodríguez Iglesias, M. Diez de Velasco, M. Zuleeg en J. L. Murray, rechters, advocaat-generaal: G. Tesauro griffier: H. A. Rühi, hoofdadministrateur * Procestaai: Spaans. I - 4258

MICHELETTI E. A. gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door: M. V. Micheletti, vertegenwoordigd door M. del Carmen Simón-Altuna Moreno, Procuradora de los Tribunales, en door M. Trueba Arguiñarena, advocaat bij de balie van Cantabria; de Spaanse regering, vertegenwoordigd door C. Bastarreche Sagües, directeurgeneraal communautaire juridische en institutionele coördinatie, en A. Hierro Hernández-Mora, Abogado del Estado, lid van de juridische dienst van de staat voor bij het Hof aanhangige geschillen, als gemachtigden; de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door L. Ferrari Bravo, hoofd van de dienst diplomatieke geschillen van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde, bijgestaan door P. G. Ferri, avvocato dello Stato; de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur E. Lasnet en D. Calleja, lid van haar juridische dienst, als gemachtigden; gezien het rapport ter terechtzitting, gehoord de mondelinge opmerkingen van verzoeker in het hoofdgeding, de Spaanse regering, vertegenwoordigd door G. Calvo Díaz als gemachtigde, en de Commissie ter terechtzitting van 3 december 1991, gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 30 januari 1992, het navolgende I - 4259

ARREST VAN 7.7.1992 ZAAK C-369/90 Arrest 1 Bij beschikking van 1 december 1990, ingekomen bij het Hof op 14 december daaraanvolgend, heeft het Tribunal Superior de Justicia de Cantabria (Spanje) krachtens artikel 177 EEG-Verdrag een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van de artikelen 3, sub c, 7, 52, 53 en 56 EEG-Verdrag en van richtlijn 73/148/EEG van de Raad van 21 mei 1973 inzake de opheffing van de beperkingen van de verplaatsing en het verblijf van onderdanen van de Lid-Staten binnen de Gemeenschap terzake van vestiging en verrichten van diensten (PB 1973, L 172, biz. 14). 2 Die vraag is gerezen in een geding tussen M. V. Micheletti en de Delegación del Gobierno en Cantabria. Micheletti bezit zowel de Argentijnse als de Italiaanse nationaliteit, welke laatste is verworven krachtens artikel 1 van wet nr. 555 van 13 juni 1912 (GURI van 30.6.1912), zoals gewijzigd door artikel 5 van wet nr. 123 van 21 april 1983 (GURI van 26.4.1983), dat bepaalt, dat het kind van een Italiaanse vader of een Italiaanse moeder het Italiaanse staatsburgerschap bezit. 3 Blijkens de verwijzingsbeschikking is het door Micheletti in Argentinië behaalde universitaire tandartsdiploma op 13 januari 1989 door het Spaanse Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen erkend overeenkomstig een akkoord tussen Spanje en Argentine inzake culturele samenwerking. Op 3 maart 1989 verzocht Micheletti de Spaanse autoriteiten onder overlegging van een geldig Italiaans paspoort, afgegeven door het Italiaanse consulaat te Rosario (Argentinië), om een voorlopige verblijfskaart voor EG-onderdanen. Deze kaart, met een geldigheidsduur van zes maanden, werd op 23 maart 1989 door de Spaanse autoriteiten afgegeven. 4 Voor afloop van die periode van zes maanden verzocht Micheletti de Spaanse autoriteiten om afgifte van een definitieve verblijfskaart voor EG-onderdanen, teneinde zich als tandarts in Spanje te kunnen vestigen. Nadat dit verzoek en vervolgens ook het administratief beroep waren afgewezen, heeft Micheletti een beroep in I - 4260

MICHELETTI E. A. rechte ingesteld bij de verwijzende rechter, strekkende tot nietigverklaring van de beschikking van de administratie, tot erkenning van zijn recht op een verblijfskaart voor EG-onderdanen teneinde zich als tandarts te kunnen vestigen, en tot afgifte van een verblijfskaart voor zijn gezinsleden. 5 De weigering van de Spaanse administratie was gebaseerd op artikel 9 van het Spaans burgerlijk wetboek, dat in geval van dubbele nationaliteit en indien geen van beide de Spaanse nationaliteit is, voorrang geeft aan de nationaliteit van het land waar de belanghebbende vóór zijn komst naar Spanje zijn gewone verblijfplaats had. In het geval van Micheletti was dit de Argentijnse nationaliteit. 6 Van oordeel, dat uitlegging van het gemeenschapsrecht noodzakelijk was voor de oplossing van het geschil, heeft de verwijzende rechter de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag voorgelegd: Kunnen de artikelen 3, sub c, 7, 52, 53 en 56 EEG-Verdrag, alsook richtlijn 73/148/EEG en de hiermee overeenkomende bepalingen van het afgeleide recht inzake het vrije verkeer van personen en de vrijheid van vestiging aldus worden uitgelegd, dat zij verenigbaar zijn met en bijgevolg de toepassing toestaan van een nationale wet die de met de hoedanigheid van onderdaan van een andere Lid- Staat van de EG verbonden,communautaire rechten' niet erkent, enkel omdat de betrokkene tevens de nationaliteit bezit van een derde land en in dit land zijn gewone verblijfplaats, zijn laatste verblijfplaats of zijn werkelijke verblijfplaats heeft gehad?" 7 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van het hoofdgeding, het proces-verloop en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof. I - 4261

ARREST VAN 7.7.1992 ZAAK C-369/90 s Met zijn prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of de bepalingen van gemeenschapsrecht inzake de vrijheid van vestiging zich ertegen verzetten, dat een Lid-Staat weigert deze vrijheid te erkennen voor de onderdaan van een andere Lid-Staat die tevens de nationaliteit van een derde land bezit, enkel omdat de wetgeving van de Lid-Staat van ontvangst hem als onderdaan van dat derde land beschouwt. 9 Voor de beantwoording van deze vraag moet erop worden gewezen, dat artikel 52 EEG-Verdrag de vrijheid van vestiging toekent aan personen die de hoedanigheid van onderdaan van een Lid-Staat" hebben. io Het bepalen van de voorwaarden voor de verkrijging en het verlies van de nationaliteit behoort, overeenkomstig het internationale recht, tot de bevoegdheid van elke Lid-Staat afzonderlijk; die bevoegdheid dient te worden uitgeoefend met inachtneming van het gemeenschapsrecht. De wettelijke regeling van een Lid-Staat mag echter niet de gevolgen van de toekenning van de nationaliteit van een andere Lid-Staat beperken door een extra voorwaarde te stellen voor de erkenning van deze nationaliteit in verband met de uitoefening van de in het Verdrag bepaalde fundamentele vrijheden. n Een uitlegging van artikel 52 EEG-Verdrag in die zin, dat wanneer de onderdaan van een Lid-Staat tevens de nationaliteit van een derde land bezit, de andere Lid- Staten de erkenning van de hoedanigheid van EG-onderdaan afhankelijk kunnen stellen van, bijvoorbeeld, de voorwaarde dat de betrokkene zijn gewone verblijfplaats in eerstgenoemde Lid-Staat heeft, kan derhalve niet worden aanvaard. 12 Deze conclusie dringt zich temeer op, omdat aanvaarding van die uitlegging tot gevolg zou hebben, dat de personele werkingssfeer van de bepalingen van gemeenschapsrecht inzake de vrijheid van vestiging, van Lid-Staat tot Lid-Staat zou kunnen verschillen. I - 4262

MICHELETn E. A. ΐ3 Richtlijn 73/148 bepaalt, dat de Lid-Staten de in artikel 1 van die richtlijn bedoelde personen op vertoon van een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort op hun grondgebied toelaten (artikel 3) en aan hen alsook aan de in artikel 4 bedoelde personen de verblijfskaart of de verblijfsvergunning afgeven op vertoon van het document waarmee zij hun grondgebied hebben betreden (artikel 6). 1 4 Wanneer de belanghebbenden ten bewijze van hun hoedanigheid van onderdaan van een Lid-Staat een van de in richtlijn 73/148 genoemde documenten overleggen, zijn de andere Lid-Staten dus niet gerechtigd deze hoedanigheid in twijfel te trekken op grond dat de belanghebbenden tevens de nationaliteit van een derde land bezitten, welke krachtens het recht van het ontvangende land voorrang heeft boven die van de Lid-Staat. is Mitsdien moet op de gestelde vraag worden geantwoord, dat de bepalingen van gemeenschapsrecht inzake de vrijheid van vestiging zich ertegen verzetten, dat een Lid-Staat weigert deze vrijheid te erkennen voor de onderdaan van een andere Lid- Staat die tevens de nationaliteit van een derde land bezit, op grond dat de wetgeving van de Lid-Staat van ontvangst hem als onderdaan van dat derde land beschouwt. Kosten i6 De kosten door de Spaanse en de Italiaanse regering en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. I - 4263

ARREST VAN 7. 7.1992 ZAAK C-369/90 HET HOF VAN JUSTITIE, uitspraak doende op de door het Tribunal Superior de Justicia de Cantabria bij beschikking van 1 december 1990 gestelde vraag, verklaart voor recht: De bepalingen van gemeenschapsrecht inzake de vrijheid van vestiging verzetten zich ertegen, dat een Lid-Staat weigert deze vrijheid te erkennen voor de onderdaan van een andere Lid-Staat die tevens de nationaliteit van een derde land bezit, op grond dat de wetgeving van de Lid-Staat van ontvangst hem als onderdaan van dat derde land beschouwt. Due Schockweiler Grévisse Kapteyn Mancini Kakouris Moitinho de Almeida Rodríguez Iglesias Diez de Velasco Zuleeg Murray Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 7 juli 1992. De griffier J.-G. Giraud De president O. Due I - 4264