Examen HAVO - Compex. Biologie



Vergelijkbare documenten
Examen HAVO - Compex. Biologie

Compex biologie havo 2003-I

Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs Tijdvak 1 Vrijdag 16 mei uur

Correctievoorschrift HAVO - Compex. Biologie

Eindexamen biologie havo 2003-I

Voortplantingshormonen

Examen HAVO. biologie Compex. Vragen 32 tot en met 46. In dit deel van het examen staan de vragen waarbij de computer wel wordt gebruikt.

Lees steeds eerst alle vragen die bij een bepaald videofragment horen door en bekijk dan pas het videofragment.

Toelatingsexamens en Ondersteunend Onderwijs

3. Hormonale regeling van de menstruele cyclus bij de vrouw

natuurkunde Compex natuurkunde 1,2 Compex

Correctievoorschrift VMBO-KB 2006

Je geeft de antwoorden op deze vragen op papier, tenzij anders is aangegeven.

Examen HAVO. wiskunde B1. tijdvak 1 dinsdag 20 mei uur

van een muskiet weer? Leg je antwoord uit.

Menstruatiecyclus vmbo-b34. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Naam: BLOEDSOMLOOP. Vraag 1. Waaruit bestaat bloed?

Examen VWO - Compex. wiskunde A1,2

Examen HAVO. Wiskunde B1

Voorbereiding toelatingsexamen arts/tandarts. Biologie voortplanting 6/29/2013. dr. Brenda Casteleyn

Praktische opdracht. klas 2 atheneum

Bijlage VMBO-KB. biologie CSE KB. tijdvak 2. Bijlage met informatie b

Examen HAVO. biologie-compex. Vragen 21 tot en met 39. In dit deel van het examen staan de vragen waarbij de computer wel wordt gebruikt.

Ontwikkelingsbiologie

Examen VWO - Compex. biologie 1,2

Cellen aan de basis.

Compex biologie havo 2004-I

PRACTICUM PIEKKRACHT EN DUURKRACHT

Examen HAVO. Wiskunde B1,2 (nieuwe stijl)

Examen VWO. wiskunde A1 Compex. Vragen 14 tot en met 19. In dit deel van het examen staan de vragen waarbij de computer wel wordt gebruikt.

Lees eerst informatie 1 tot en met 7 en beantwoord dan vraag 41 tot en met 52. Bij het beantwoorden van die vragen kun je de informatie gebruiken.

Correctievoorschrift VMBO-GL en TL

Eindexamen biologie havo 2007-I

Examen HAVO. wiskunde B1

Examentrainer. Vragen. Vertering. Wat is de naam van P?

halvemaanvormige kleppen) Doordat de hartkamers het bloed met kracht wegpompen.

Oefenopgaven voortplanting / hormonale regulatie De mannenpil

Examenopgaven VMBO-BB 2003

Correctievoorschrift VMBO-GL en TL 2006

Correctievoorschrift VMBO-KB

Eindexamen biologie compex havo I

Examen VWO - Compex. wiskunde A1

Hormonale regeling gametogenese

Correctievoorschrift VMBO-KB

Geneesmiddelen bij zwangerschap en borstvoeding

Les Koolstofkringloop en broeikaseffect

Correctievoorschrift VMBO-KB

Samenvattingen. Samenvatting Thema 1: Stofwisseling. Basisstof 1. Organische stoffen:

Examen HAVO - Compex. biolgie

Correctievoorschrift VMBO-KB 2013

keer beoordeeld 4 maart 2018

Examen VMBO-GL en TL-COMPEX

Correctievoorschrift VBO-MAVO-C. Biologie

Eindexamen biologie havo 2007-II

Examen VMBO-GL en TL-COMPEX

a. Bereken met behulp van de QI de boven en ondergrens van je gewicht in kilo s.

Correctievoorschrift VMBO-GL en TL COMPEX

Eindexamen biologie 1-2 vwo 2004-I

Meerkeuzevragen Schrijf alleen de hoofdletter van het goede antwoord op.

Eindexamen biologie havo 2008-II

Voortplanting. Examen VMBO-GL en TL. biologie CSE GL en TL. Bij dit examen hoort een bijlage.

natuurkunde 1,2 Compex

Examen VMBO-GL en TL-COMPEX

4 VWO thema 3 Voortplanting EXAMENTRAINER OEFENVRAGEN

Mitochondriële ziekten

Correctievoorschrift VBO-MAVO-D. Biologie

Examen VWO. wiskunde A1 Compex. Vragen 12 tot en met 18. In dit deel van het examen staan de vragen waarbij de computer wel wordt gebruikt.

natuur- en scheikunde 1 CSE GL en TL COMPEX

Correctievoorschrift HAVO. Biologie (nieuwe stijl en oude stijl)

Examen HAVO. aardrijkskunde Compex. Vragen 18 tot en met 28. In dit deel van het examen staan de vragen waarbij de computer wel wordt gebruikt.

Bijlage VMBO-GL en TL

Examen VWO. wiskunde A1,2 Compex. Vragen 13 tot en met 19. In dit deel van het examen staan de vragen waarbij de computer wel wordt gebruikt.

Lees eerst informatie 1 tot en met 7 en beantwoord dan vraag 34 tot en met 51. Bij het beantwoorden van die vragen kun je de informatie gebruiken.

Normale cyclus. Gynaecologie

Correctievoorschrift VMBO-GL en TL

Correctievoorschrift VBO-MAVO-D. Biologie

SEMESTER 1, BLOK B SIMULATIE

Je geeft de antwoorden op deze vragen op papier, tenzij anders is aangegeven.

biologie CSE GL en TL COMPEX

Eindexamen biologie vmbo gl/tl II. De kip en het ei. Informatie 1 Uiterlijk

1) Wat is het verschil tussen de grote en kleine bloedsomloop? 2) Tot welke bloedsomloop behoren je hersenen?

Een persoon raakt opgewonden en begint te hyperventileren. Om de hyperventilatie te stoppen, pakt hij een plastic zak.

Naar: D.O. Hall & K.K. Rao, Photosynthesis, Studies in Biology, Cambridge, 1994, blz. 106.

vwo voeding en vertering

Examen HAVO. Wiskunde B1 (nieuwe stijl)

natuurkunde Compex natuurkunde 1,2 Compex

T2: Verbranden en Ontleden, De snelheid van een reactie en Verbindingen en elementen

Eindexamen biologie vmbo gl/tl I

Examen VWO. wiskunde A1,2 Compex. Vragen 10 tot en met 17. In dit deel van het examen staan de vragen waarbij de computer wel wordt gebruikt.

Bij het uitscheiden helpen de nieren om de samenstelling van je bloed constant te houden. Uitscheiding is het

Examen HAVO en VHBO. Wiskunde A

Herhalingsles Het lichaam. Ademhaling. Benoem de aangeduide delen op onderstaande tekeningen aan.

Correctievoorschrift examen VMBO-KB 2003

Eindexamen natuurkunde / scheikunde 1 compex vmbo gl/tl I

Bijlage VMBO-GL en TL

Examen VMBO-BB 2005 BIOLOGIE CSE BB. tijdvak 12. Naam kandidaat Kandidaatnummer. Beantwoord alle vragen in dit opgavenboekje.

Examen HAVO. wiskunde A1,2. tijdvak 2 woensdag 20 juni uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

1 Stoffen worden omgezet. Stofwisseling is het vormen van nieuwe stoffen en het vrijmaken van energie. Kortom alle processen in organismen.

Examen VWO. Wiskunde A1,2 (nieuwe stijl)

Transcriptie:

Biologie Examen HAVO - Compex Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs Tijdvak 1 Vrijdag 16 mei 13.30 17.00 uur 20 03 Voor dit examen zijn maximaal 84 punten te behalen; het examen bestaat uit 48 vragen. Attentie! Voor de vragen 1 tot en met 21 moet je de computer gebruiken om de vragen te beantwoorden. Je hoeft daarbij geen of weinig cumputervaardigheden te laten zien. Verondersteld wordt dat je, voor zover nodig, bekend bent met de software. Je geeft de antwoorden van deze vragen, net zoals bij de vragen 22 tot en met 48, op papier. Voor elk vraagnummer is aangegeven hoeveel punten met een goed antwoord behaald kunnen worden. Voor de uitwerking van vraag 36 is een bijlage toegevoegd. Als bij een open vraag een verklaring, uitleg of berekening gevraagd wordt, worden aan het antwoord meestal geen punten toegekend als deze verklaring, uitleg of berekening ontbreekt. Geef niet meer antwoorden (redenen, voorbeelden e.d.) dan er worden gevraagd. Als er bijvoorbeeld twee redenen worden gevraagd en je geeft meer dan twee redenen, dan worden alleen de eerste twee in de beoordeling meegeteld. 300011 35 Begin

Tenzij anders vermeld, is er sprake van normale situaties en gezonde organismen. Marathon van Amsterdam Lees eerst alle vragen die bij een bepaald videofragment horen door en bekijk dan pas het videofragment. Bekijk Fragment 1 uit een film over de marathon van Amsterdam. De volgende vragen gaan over die marathon. We volgen Martina, een loopster in die marathon. In fragment 1 wordt over indicatoren gesproken. 2p 1 - Wat wordt in dit fragment met het begrip indicator bedoeld? - Leg uit bij welke indicator nog voor het begin van de wedstrijd bij Martina mogelijk het eerst een verandering kan worden vastgesteld. 2p 2 Bij de start weegt Martina 68 kilogram. En bij de finish nog 63 kilogram. Noem twee processen die hebben gezorgd voor deze gewichtsverandering. Bekijk Fragment 2 van de marathonfilm. De hoeveelheid bloed die rondgepompt wordt verandert na de start van de marathon. 1p 3 Hoe verandert de hartslagfrequentie en hoe verandert het slagvolume daarbij? Bekijk Fragment 3 van de marathonfilm. Je ziet in fragment 3 bloedcellen een groot bloedvat instromen. 2p 4 Om welk type bloedvat gaat het hier? A een ader van de grote bloedsomloop of een ader van de kleine bloedsomloop B een ader van de grote bloedsomloop of een slagader van de kleine bloedsomloop C een slagader van de grote bloedsomloop of een ader van de kleine bloedsomloop D een slagader van de grote bloedsomloop of een slagader van de kleine bloedsomloop Bij Martina pompt het hart in rust 5 liter bloed rond en bij grote inspanning maximaal 25 liter per minuut. Bekijk fragment 4 van de marathonfilm. In het diagram is de kleinste verandering die men kan weergeven 5% (een half icoontje). In beeld zie je hoe het bloed over de organen verdeeld wordt vóór Martina begon te lopen. Daarna zie je die verdeling, wanneer ze halverwege de marathon is. 2p 5 - Noteer hoeveel liter bloed er per minuut (volgens deze video) in rust, voordat Martina gaat lopen, naar de hersenen gaat. - En noteer hoeveel liter bloed er volgens deze video tijdens grote inspanning naar de hersenen gaat. - Een onderzoeker verbaast zich over de berekende verandering. Geef een argument waarom de onderzoeker deze verandering niet verwacht zal hebben. Ga terug naar het openingsscherm en klik op Start programma owersim. In het model dat je nu ziet gaat het om het handhaven van een constante lichaamstemperatuur bij de mens. De tijdseenheden in het model zijn minuten. Hieronder zie je een overzicht van het model en de beginwaarden van de verschillende factoren. Beginwaarden van het model zijn: Activiteit: 5 kjoule per minuut Buitentemperatuur: 18º Celsius Wind: stand 2 = zacht briesje Kleding: stand 1.1 = T-shirt Relatieve luchtvochtigheid: 50% Lichaamstemperatuur: 37.2º Celsius 300011 35 2 Lees verder

Het model berekent de lichaamstemperatuur en de zweetproductie over een periode van 200 minuten als je Simulate, Run aanklikt of de knop: ruststofwisseling activiteit verbranding warmte zweetproductie relatieve_luchtvochtigheid verdamping_zweet stoprun Thermoregulatiemodel Havo 2003 warmtetoevoer lichaamstemperatuur warmteafvoer buitentemperatuur wind kleding zweetprod. in ml/min 40 30 20 10 0 0 50 100 150 200 tijd in minuten lich.temp. in gr. Celsius 39,0 38,5 38,0 37,5 37,0 36,5 36,0 0 50 100 150 200 tijd in minuten Je kunt de waarden van de factoren veranderen door te dubbelklikken op de icoontjes bij de betreffende factoren en vervolgens de gewenste waarde in te vullen. Als je waarden hebt veranderd en je wilt terug naar de beginwaarden, kun je ofwel die beginwaarden met behulp van het bovenstaande lijstje weer invullen, ofwel je sluit af zonder veranderingen op te slaan en start opnieuw op. In de filmfragmenten heb je gezien dat de activiteit van de lopers vóór de marathon van Amsterdam laag is: ze zijn nog in rust. In het model is voor de activiteit de waarde 5 kjoule per minuut ingevuld. Het is mooi herfstweer, de relatieve luchtvochtigheid is 50%. Er waait een zacht briesje. De buitentemperatuur is 18 C. Ook deze waarden zijn al ingevoerd in het model. 2p 6 2p 7 Martina heeft een trainingspak aan, dat ze pas kort voor de wedstrijd uitdoet. - Laat het model berekenen wat haar lichaamstemperatuur wordt vóór de start, als ze haar trainingspak aanhoudt (situatie 1). Noteer de uitkomst. - Laat het model ook berekenen wat haar lichaamstemperatuur wordt vóór de start als ze het trainingspak al eerder zou uitdoen en ze alleen het atletiekhemd aanheeft (situatie 2). Noteer de uitkomst. - Op welke wijze zorgt de kleding voor het gevonden verschil in lichaamstemperatuur tussen de situaties 1 en 2? Tijdens de marathon is er een groot verschil in snelheid en dus in activiteit van de lopers. Zo zijn er snelle lopers (groep ) en trage lopers (groep Q). De waarde van de activiteit van de snelle lopers is 30 kjoule per minuut en die van de trage lopers 15 kjoule per minuut. Ga ervan uit dat beide groepen in een atletiekhemd lopen bij een zacht briesje en 18 C. - Bereken met behulp van het model voor de groepen en Q de gemiddelde zweetproductie tijdens de marathon in ml per minuut. Noteer de gevonden waarden in gehele getallen. - Welk effect heeft het verschil in zweetproductie dat je hebt gevonden tussen de groepen en Q? 300011 35 3 Lees verder

Martina loopt met een activiteit van 30kJoule per minuut in een atletiekhemd bij een relatieve luchtvochtigheid van 50%, een buitentemperatuur van 18 C en een zacht briesje. Ga steeds uit van deze beginwaarden. Noteer de veranderingen in lichaamstemperatuur op een kladblaadje. 2p 8 Door welke van de volgende veranderingen wordt het kwijtraken van warmte tijdens het marathonlopen dan het meest bemoeilijkt? A van zacht briesje naar harde wind B van 50% naar 72% luchtvochtigheid C van een buitentemperatuur van 18 C naar een buitentemperatuur van 30 C D van atletiekhemd naar trainingspak 2p 9 - Leid af en noteer boven welke lichaamstemperatuur in het model het lichaam stopt met hardlopen. - Waardoor ga je dood boven deze lichaamstemperatuur? 300011 35 4 Lees verder

Meer Ga terug naar het openingsscherm en start het programma Meer door op Start rogramma Meer te klikken. Ga na of het programma is ingesteld op Seizoenmodel (zo nodig kun je het veranderen door onder Wijzigen, Simulatiemodel, Seizoenmodel aan te klikken). Kies Wijzigen, Nutriëntbelasting, Omgevingsgestuurd, Wijzig In dit venster staan de bijdragen vanuit het afwateringsgebied aan de nutriëntenbelasting van het meer. Je kunt de verschillende bronnen aan- en uitschakelen door op het - teken te klikken. De plaatselijke overheid wil weten welke bron het sterkst bijdraagt aan de stikstofbelasting op het meer. Noteer de getallen op een kladblaadje zodat je ze kunt vergelijken. 2p 10 Welke van de volgende drie bronnen draagt het sterkst bij aan de stikstofbelasting op het meer? A akkerbouw (aangegeven met een plantje) B industrie (aangegeven met een sectordiagram) C veeteelt (aangegeven met een koe) 2p 11 Zoek uit wat het voornaamste voedsel van de brasem is. A blauwalgen B groenalgen C macrofyten D zoöplankton De beheerders willen de leefomstandigheden voor de snoek verbeteren. Zij weten dat de snoek het best leeft in helder water: dan is de prooi goed te zien. Daarom werken zij aan een goed doorzicht. Ga naar Bestand, Herstart. Bewaar de huidige simulatie niet. Open het bestand compex.sim. Dit doe je door naar Bestand te gaan, klik op Openen, op compex.sim en OK. Klik op Tonen, Amoebe. Je ziet dan een situatie met vier factoren in een soort sectordiagram. Met R wordt voor alle vier factoren in zo n Amoebe de doel- of streefwaarde aangegeven: de waarde die de beheerders graag willen bereiken. Met de zwarte driehoekjes (pijltjes) linksboven kun je verder in de tijd en terug in de tijd over de periode van 30 jaar. Ga met de driehoekjes (pijltjes) heen en weer tussen jaar 0 en jaar 30. 1p 12 Na hoeveel jaar komen doorzicht en snoekbiomassa samen het meest in de buurt van de streefwaarde R? De brasemdichtheid heeft invloed op het doorzicht en de biomassa van de snoek Ga met de driehoekjes (pijltjes) naar de situatie in jaar 3. Je kunt door stap voor stap van jaar 3 naar jaar 8 te gaan, bepalen welke invloed de brasemdichtheid heeft op het doorzicht en op de biomassa van de snoek. 2p 13 - Welke invloed heeft de brasemdichtheid op het doorzicht en op de biomassa van de snoek? - Verklaar die invloed. Ga naar videofragmenten en bekijk het videofragment Meer (Snoekvideo). 1p 14 Leg met behulp van informatie uit de film uit dat in een meer met een goed doorzicht en weinig waterplanten de dichtheid van snoeken toch niet erg hoog wordt. 300011 35 5 Lees verder

Evolutie in de praktijk In deze opdracht ga je in een computerlaboratorium een aantal evolutie-experimenten uitvoeren. Je hebt de beschikking over twee eilanden: Darwin-eiland en Wallace-eiland. Op deze eilanden leven vinken. De vinken kunnen niet van het ene eiland naar het andere vliegen. Je kunt de evolutionaire ontwikkeling van de gemiddelde grootte van de snavel binnen de twee populaties vinken volgen. Ook krijg je informatie over de grootte van de populaties. Bij de start van het programma zijn alle omstandigheden op de eilanden gelijk aan elkaar. Start het programma EvolutionLab. Zet de onderzoekstijd (met het menu linksonder in het scherm) op 300 jaar (Verander geen andere variabele.) Druk op de knop Run Experiment. Je krijgt een grafiek te zien waarin de gemiddelde snavelgrootte (Average Beak Size) is uitgezet tegen de tijd (year). 1p 15 Hoewel de omstandigheden op beide eilanden gelijk zijn, zie je dat de grafieken van de gemiddelde snavelgrootte niet helemaal gelijk zijn. Noem een biologische reden waardoor deze twee grafieken niet gelijk zijn aan elkaar. Boven in het scherm zie je 5 tabbladen: Beak Size, opulation, Histograms, Field Notes en Input Summary. Klik op het tab-blad opulation. In een diagram zie je hoe op de beide eilanden de populatiegrootte (Finch opulation) in de loop van de tijd verandert. 1p 16 Op beide eilanden zijn factoren die remmend werken op de populatiegroei. Hoe is dat in het diagram te zien? Start een nieuw experiment door op New Expt te klikken. De variabelen zijn nu weer voor beide eilanden gelijk. Met Change Inputs kun je de uitgangswaarden van het experiment veranderen. Kies voor recipitation. Hiermee kun je de samenstelling van de zaden (het voedsel van de vinken op de eilanden) veranderen. Stel met behulp van de schuifbalken Hard Seeds op het eiland Darwin op 100% en Soft Seeds op het eiland Wallace op 100%. Klik op Done. Klik op Run Experiment. Je krijgt grafieken te zien van de gemiddelde snavelgrootte uitgezet tegen de tijd. Als één van de twee populaties uitsterft moet je het experiment herhalen. Je kunt dit snel doen door achtereenvolgens Revise Expt (experiment herzien) en Run Experiment te kiezen. 2p 17 - Wat is het resultaat van het experiment? - Verklaar het ontstaan van dit resultaat. Start een nieuw experiment door op: New Expt te klikken. De variabelen zijn nu weer voor beide eilanden gelijk. 2p 18 Als een populatie uitsterft zie je dit doordat de grafiek niet tot 2290 doorloopt. - Stel vast wat de minimale legselgrootte (Clutch Size) is, waarbij de soort altijd overleeft. Doe dit door je experiment dertig keer te herhalen. Je kunt dit snel doen door achtereenvolgens Revise Expt (experiment herzien) en Run Experiment te kiezen. Je kunt met Change Inputs, de Clutch size voor beide eilanden afzonderlijk veranderen. - Noteer je resultaten in een tabel. - Trek een juiste conclusie op basis van je resultaten. 300011 35 6 Lees verder

Biologische bestrijding met feromonen Ga naar videofragmenten, Biologische bestrijding met feromonen en bekijk Fragment 1. In afbeelding 1 is Q de vliegroute van het mannetje van de spannervlinder. De windrichting wordt voorgesteld door pijl 1. Het geurspoor verspreidt zich volgens een waaiervorm. Als het mannetje bij Q is, verandert de windrichting (pijl 2). Het geurspoor verspreidt zich onregelmatiger. (Het geurspoor, veroorzaakt door de veranderde windrichting, wordt voorgesteld door de stippellijnen). Het mannetje kan de windrichtingverandering niet gebruiken om het geurspoor terug te vinden maar heeft wel een strategie ten einde het geurspoor zo snel mogelijk te vinden. afbeelding 1 1 Q 2 2p 19 Hoe vliegt het mannetje volgens deze strategie om zo snel mogelijk het geurspoor weer op te vangen met zijn antennes. 1 1 Q Q 2 2 A B 1 1 Q Q 2 2 C D 300011 35 7 Lees verder

Bekijk Fragment 2 van Biologische bestrijding met feromonen. 2p 20 - Worden in het behandelde of in het onbehandelde deel van het bos de meeste mannetjes gevangen en geteld? - Verklaar dit resultaat. In afbeelding 2 is de concentratie seksferomoon, zoals die door de spannervlinder verspreid wordt in een bepaald gebied, uitgezet tegen de tijd. Het paarseizoen loopt van tot Q. afbeelding 2 concentratie seksferomoon in p.p.m. Q tijd in dagen Men gaat het seksferomoon als milieuvriendelijke en efficiënte insectenverdelger gebruiken. 2p 21 Welke grafiek geeft bij het efficiënt gebruik van het seksferomoon als insectenverdelger het concentratieverloop daarvan juist weer? concentratie seksferomoon in p.p.m. concentratie seksferomoon in p.p.m. Q tijd in dagen A B tijd in dagen concentratie seksferomoon in p.p.m. concentratie seksferomoon in p.p.m. C Q tijd in dagen D tijd in dagen concentratie seksferomoon in p.p.m. Legenda: natuurlijk verloop kunstmatig verloop E Q tijd in dagen Dit was de laatste vraag van het computergedeelte. Ga verder met de vragen van het schriftelijk gedeelte. 300011 35 8 Lees verder

Mutatie Biologen onderscheiden twee typen mutatie: somatische en erfelijke mutatie. Somatische mutatie komt alleen voor in lichaamscellen. De mutantgenen die daarbij ontstaan, kunnen dus verder voorkomen in alle cellen die door deling uit die lichaamscellen zijn ontstaan. Erfelijke mutatie vindt plaats in gameten of in cellen waaruit gameten ontstaan. De mutantgenen die daar het gevolg van zijn, kunnen van generatie op generatie worden doorgegeven. Een leerling leest de volgende bewering: Mutatie is vaak het gevolg van fouten tijdens de verdubbeling van het DNA en soms het gevolg van fouten tijdens de kerndeling. 2p 22 Geldt deze bewering uitsluitend voor erfelijke mutatie, uitsluitend voor somatische mutatie of voor beide typen mutatie? A Deze bewering geldt uitsluitend voor erfelijke mutatie. B Deze bewering geldt uitsluitend voor somatische mutatie. C Deze bewering geldt zowel voor erfelijke als voor somatische mutatie. 1p 23 Leerlingen die een literatuuronderzoek willen doen naar het optreden van mutatie tijdens kerndelingen, formuleren voor hun onderzoek de volgende hypothese: Gemiddeld genomen is de kans dat mutatie optreedt tijdens de vorming van gameten groter dan de kans dat er mutatie optreedt tijdens de vorming van lichaamscellen. Leg uit dat een verschil tussen het aantal kerndelingen dat nodig is voor de vorming van een lichaamscel en het aantal dat nodig is voor de vorming van een gameet, deze hypothese ondersteunt. Men zoekt naar mutatie in cellen van de volgende organen: 1 baarmoeder 2 eierstok 3 lever 4 zaadbal 5 zaadblaasje 2p 24 In welke van de genoemde organen kan er sprake zijn van somatische mutatie? A alleen in de organen 1 en 3 B alleen in de organen 1, 3 en 5 C alleen in de organen 2, 4 en 5 D alleen in de organen 1, 2, 4 en 5 E in de organen 1, 2, 3, 4 en 5 300011 35 9 Lees verder

Algencentrale tekst 1 Algen gebruiken zonlicht en koolstofdioxide voor hun groei. Mede door die eigenschap zijn ze geschikt te maken als brandstof in een verbrandingsmotor. Bij de verbranding komt weer koolstofdioxide vrij. Er is sprake van een cyclus, waarin met energie uit zonlicht een motor aangedreven kan worden. Medewerkers van de University of the West of England in Bristol hebben een prototype van een algenmotor gebouwd met een vermogen van 25 kilowatt. De motor kan een generator aandrijven die elektriciteit produceert. De algen groeien in een doorzichtige, afgesloten tank met water. Er worden voedingsstoffen toegevoegd en de algenmassa wordt voortdurend in beweging gehouden. Een deel van de algen wordt gedroogd. Hiervoor wordt de afvalwarmte van de motor gebruikt. Na droging worden de algen tot zeer fijn poeder vermalen en onder zeer hoge druk in de motor geblazen, waar ze verbranden. Het koolstofdioxide dat daarbij ontstaat, gaat naar de tank met algen, die daar weer flink van groeien. naar: de Volkskrant, 16-1-1993 1p 25 Noem, gelet op de voedingswijze, de biologische term voor alle organismen die voor hun groei direct afhankelijk zijn van zonlicht en koolstofdioxide. Aan de tank waarin de algen groeien, worden voedingsstoffen toegevoegd. 2p 26 Welke stoffen worden aan de tank toegevoegd? A aminozuren B koolhydraten C mineralen D vitaminen 2p 27 1p 28 Noem twee redenen waarom het belangrijk is om de algenmassa voortdurend in beweging te houden. De prijs van de elektriciteit uit de algencentrale is ongeveer gelijk aan die uit kolen- of kerncentrales, meent aul Jenkins, een van de onderzoekers uit Bristol. De algencentrale zet volgens Jenkins zonne-energie vier maal zo efficiënt om als een vijver waarin groene algen groeien. In Bristol zijn plannen ontwikkeld voor de bouw van een algenmotor van 600 kilowatt. Jenkins hoopt voor de bouw van deze proefinstallatie financiers te kunnen vinden. Leg uit dat het gebruik van een algencentrale uit milieuoogpunt beter is dan het gebruik van een kolencentrale. 300011 35 10 Lees verder

Stel dat je de opdracht hebt om financiers te vinden voor de, in het artikel genoemde, proefinstallatie. Dan is het belangrijk dat je op een overzichtelijke manier het principe van een algencentrale uitlegt. Dit kan met behulp van het schema in afbeelding 3. afbeelding 3 schema van een werkende algencentrale 3 doorzichtige tank drooginstallatie 5 motor verbrandings- generator 4 7 1 2 6 3p 29 In dit schema staan zeven genummerde pijlen. Vermeld wat door elk nummer wordt voorgesteld. Je hebt hiervoor de keuze uit de volgende acht woorden: algen; algenpoeder; elektriciteit; koolstofdioxide; voedingsstoffen; warmte; zonlicht; zuurstof. Noteer op je antwoordblad de nummers 1 tot en met 7 onder elkaar en vul achter elk nummer het juiste woord in. Elk woord mag maar één keer worden gebruikt. latina tegen kanker In 1996 werd bij de Amerikaanse wielrenner Lance Armstrong zaadbalkanker geconstateerd, met uitzaaiingen naar de longen en de hersenen. Dankzij chemotherapie met een platinaverbinding genas hij. Hij won in 1999, 2000, 2001 en 2002 zelfs de Tour de France. De onderzoeker Rosenberg stelde vast dat bacteriën in aanwezigheid van een platinaverbinding stoppen met delen, maar wel uitgroeien tot reuzencellen. Vervolgens onderzocht hij die platinaverbinding op antitumor-activiteit. Bepaalde tumoren blijken inderdaad zeer gevoelig voor die platinaverbinding. 1p 30 3p 31 Rosenberg ontwikkelde op grond van zijn onderzoek bij bacteriën een hypothese over de invloed van de platinaverbinding op een bepaald onderdeel van de celcyclus. Formuleer die hypothese. Bij chemotherapie met een platinaverbinding brengen artsen deze meestal rechtstreeks in in het bloed, bijvoorbeeld in de rechterarmader. Stel dat een molecuul van deze verbinding via de kortste weg van de rechterarmader naar een tumor in de linkerzaadbal gaat. Noem alle bloedvaten en de vier delen van het hart waar dit molecuul dan achtereenvolgens doorheen gaat. De helft van de ingebrachte platinaverbinding wordt binnen 48 uur weer ongebruikt uitgescheiden. 2p 32 Van welke organen is te verwachten dat zij het meest bijdragen tot deze uitscheiding? A de darmen en de huid B de darmen en de longen C de darmen en de nieren D de lever en de longen E de lever en de nieren F de longen en de huid 300011 35 11 Lees verder

Een vreemde vogel op de Molukken tekst 2 Het Moluks grootpoothoen (Eulipoa wallacei) is een bijzondere vogel. De wijfjes van deze soort broeden niet, maar graven een gat in een zandachtige bodem. Daar leggen ze hun ei in en gooien daarna het gat weer dicht. Ze bekommeren zich verder niet om het ei; het warme zand zorgt voor goede ontwikkelingskansen. De ontwikkelingstijd tot kuiken is circa 80 dagen. Het kuiken drukt de eischaal kapot en graaft zich met de pootjes een weg naar boven. Dat gebeurt in een rustig tempo. Het kuiken heeft veel vet opgeslagen in het lichaam. Naar deze vogel werd onderzoek gedaan in een broedkolonie op het Molukse eiland Haruku. Dit eiland vormt samen met het eiland Halmahera het laatste toevluchtsoord waar het grootpoothoen eieren kan leggen. De vrouwtjes op Haruku komen van het eiland Seram. Ze vliegen s nachts naar Haruku en graven daar hun ei in, op heldere nachten wel tot een meter diep, bij bewolkte hemel soms maar tot 20 cm. In het laatste geval is de kans groot dat het ei wordt uitgegraven door de lokale bevolking of door dieren. Een diepte van 60 cm blijkt uit proeven de optimale diepte voor de ontwikkeling van het kuiken. Mannetjes van het grootpoothoen worden op Haruku niet waargenomen. De vogels op Halmahera komen niet van Seram, zij verblijven voortdurend op Halmahera. afbeelding 4 bron: C.J.Heij, C.F.Rompas & C.W. Moeliker: The biology of the Moluccan megapode Eulipoa wallacei (Aves, Galliformes, Megapodidae) on Haruku and other Moluccan Islands; part 2: final report. In Deinsea 3, oktober 1997 afbeelding 5 MOLUKSE ZEE Halmahera Irian Jaya SERAMZEE Seram Ambon Haruku 1p 33 - Worden de grootpoothoenders die op Haruku worden aangetroffen tot een aparte populatie gerekend? - Leg je antwoord uit. 300011 35 12 Lees verder

1p 34 Helder maanlicht stimuleert het graafgedrag van het grootpoothoen. Geef de biologische term voor de inwendige factor die blijkbaar door het maanlicht versterkt wordt. Het komt voor dat een jong door eierzoekende Molukkers wordt uitgegraven. Als het jong niet wordt teruggezet, gaat het echter altijd snel dood. Een onderzoeker vroeg zich af hoe dat kwam en formuleerde de hypothese dat het jong door zijn klimpartij belangrijke spiergroepen ontwikkelt. 2p 35 Van welke stof zou in de kuikens de hoeveelheid sterk moeten toenemen, als de hypothese van de onderzoeker correct is? A eiwitten B glucose C glycogeen D vetten De invloed van de temperatuur op de werking van enzymen Een leerling wil een onderzoek doen naar de invloed van de temperatuur op de werking van het enzym amylase. Dit enzym katalyseert bij vertering de omzetting van zetmeel tot maltose. De leerling vult 28 reageerbuisjes met gelijke hoeveelheden van een zetmeeloplossing. In elk buisje bevindt zich dan 1000 mg zetmeel. Tijdens het experiment worden de reageerbuisjes weggezet in zeven verschillende waterbaden, bij zeven verschillende temperaturen: 5 C, 15 C, 25 C, 35 C, 40 C, 50 C en 60 C. Na toevoeging van het enzym aan de zetmeeloplossing bepaalt de leerling na verschillende incubatietijden de hoeveelheid resterend zetmeel in mg. De incubatietijd is de tijd die het enzym op het zetmeel kan inwerken. In tabel 1 staan zijn resultaten. tabel 1 3p 36 1p 37 Incubatietijd Temperatuur in C en resterende hoeveelheid zetmeel in mg 5 C 15 C 25 C 35 C 40 C 50 C 60 C 3 uur 955 947 890 790 745 749 870 10 uur 858 795 678 510 512 671 853 26 uur 650 554 439 300 357 602 791 50 uur 405 272 158 173 299 513 759 - Teken op de bijlage met behulp van de meetpunten een grafiek van zijn resultaten bij een incubatietijd van 3 uur. - Geef in deze grafiek op de X-as de optimumtemperatuur aan, met behulp van een pijltje. - Benoem de assen. De leerling constateert dat bij een temperatuur van 60 C meer zetmeel overblijft dan bij 50 C. Welke juiste verklaring kan de leerling voor dit resultaat geven? 2p 38 Wat blijkt uit dit experiment met betrekking tot de hoogte van de optimumtemperatuur bij toenemende incubatietijd? A De hoogte van de optimumtemperatuur is niet afhankelijk van de incubatietijd. B Naarmate de incubatie langer duurt, is de optimumtemperatuur hoger. C Naarmate de incubatie langer duurt, is de optimumtemperatuur lager. 300011 35 13 Lees verder

Lenzen Wanneer bij iemand het hoornvlies van een oog niet overal even dik is, heeft het gezichtsvermogen daarvan ernstig te lijden. Een dergelijke afwijking is met een bril of contactlenzen meestal niet te corrigeren, maar met de in de 19e eeuw ontwikkelde en nu vernieuwde scleralens is tachtig procent van de patiënten te helpen. De scleralens is een hoedvormige lens, waarvan de rand op het oogwit rust en het bolle gedeelte zich voor het hoornvlies bevindt. Deze hoed wordt gevuld met een zoutoplossing van een bepaalde concentratie die het licht in dezelfde mate afbuigt als het hoornvlies. De zoutoplossing blijft op zijn plaats doordat de rand van de scleralens exact op het oogwit aansluit. Het hoornvlies bestaat uit levende cellen, is niet doorbloed en neemt zuurstof uit de lucht op. 2p 39 1p 40 Door de scleralens is het hoornvlies voortdurend in contact met de zoutoplossing. Dit stelt een bepaalde eis aan de concentratie van deze zoutoplossing. - Aan welke eis moet de concentratie van deze zoutoplossing voldoen? - Geef een verklaring voor je antwoord. Vroeger werden deze lenzen van glas gemaakt. Vanwege gezondheidsredenen konden deze lenzen slechts korte tijd per dag gedragen worden. Nu kunnen de scleralenzen, door de introductie van nieuwe, poreuze kunststoffen, veel langer achter elkaar worden gedragen. - Welk probleem ontstaat als glazen scleralenzen gedurende een langere periode worden gedragen? - Leg uit waardoor dit wordt veroorzaakt. Buiktriller tekst 3 Als spieren slapper worden, is dat meestal het eerst zichtbaar in de buikstreek. Aan het verslappen van de buikspieren is een halt toe te roepen met gymnastiekoefeningen zoals sit-ups. Die zijn tijdrovend en vereisen discipline. Elektrische spierstimulatie is het alternatief, stelt het Ierse bedrijf Slendertone. Slendertone heeft de Flex ontworpen. Dat is een batterij aan een riem met aan de binnenkant drie elektroden. Op die elektroden zit een plakkerige substantie voor de stroomgeleiding. Via die elektroden worden stroomstootjes naar de onderliggende spieren gestuurd die zich daardoor samentrekken. Volgens Slendertone is al na vier tot acht weken resultaat merkbaar. De buik wordt platter en steviger zonder gewichtsverlies. Twee tot drie maal per week een sessie van een half uurtje wordt aangeraden. Terwijl je de riem om hebt, kun je intussen wat anders doen. Met de Flex kun je een platte en stevige buik krijgen, terwijl je TV kijkt. bewerkt naar: de Volkskrant van 29-04-2000 afbeelding 6 foto: Michael Reusse, Runner s World, mei 2001, p. 11 2p 41 Waarmee kun je, gelet op de functie, een elektrode van de Flex het beste vergelijken? A met een myelineschede B met een synaps C met een zenuwcellichaam D met een zenuwceluitloper 300011 35 14 Lees verder

Na een stroomstootje trekken de spieren zich een tijdje samen waarna ze vervolgens weer ontspannen. De sterkte van de stroomstoot is te regelen. Stel dat in situatie 1 een spier niet maximaal is samengetrokken. Vervolgens wordt de sterkte van de stroomstoot zodanig opgevoerd dat de spier maximaal samentrekt (situatie 2). 2p 42 Door welke verandering in de spier wordt het verschil tussen situatie 1 en situatie 2 veroorzaakt? A In situatie 1 zijn alle spiervezels van de spier gedeeltelijk samengetrokken en in situatie 2 zijn ze volledig samengetrokken. B In situatie 1 is een beperkt aantal van de spiervezels samengetrokken en in situatie 2 zijn alle spiervezels van de spier maximaal samengetrokken. C In situatie 1 zijn er meer actine- dan myosinefilamenten en in situatie 2 meer myosine- dan actinefilamenten in de spier aanwezig. 2p 43 2p 44 Uit een onderzoek bij twaalf vrouwen, dat in opdracht van de BBC is uitgevoerd, blijkt dat er na dagelijks veertig minuten gebruik van de Flex, vier weken achter elkaar, sprake is van een versterkte spierkracht van 5 tot 10 procent. Het onderzoek dat in opdracht van de BBC is uitgevoerd, kan verbeterd worden, zodat een meer betrouwbare conclusie getrokken kan worden. Noem twee verbeteringen waardoor het onderzoek meer betrouwbaar wordt. Uit een ander onderzoek blijkt dat een overeenkomstige spierversterking werd geconstateerd bij een groepje vrouwen dat al die weken dagelijks gedurende drie minuten veertig sit-up oefeningen deed (zie afbeelding 9). De sit-up oefeningen hebben echter voor het lichaam nog andere voordelen. Noem twee andere voordelen. Anticonceptie Er is een nieuwe manier van anticonceptie op de markt gebracht onder de naam ersona. Op de meeste dagen is geen anticonceptie nodig. ersona geeft aan welke dagen dat zijn. ersona meet hiervoor de concentratie van twee hormonen die voorkomen in ochtendurine en die de menstruatiecyclus regelen. De fabrikant geeft voor ersona een betrouwbaarheid van 94 % op, voor vrouwen die gedurende een jaar dit anticonceptiemiddel toepassen. 2p 45 Wat wil in dit geval een betrouwbaarheid van 94 % zeggen voor vrouwen die gedurende een jaar ersona gebruiken? A Dat er bij hen bij 94 van de 100 keer gemeenschap geen kans bestaat op zwangerschap. B Dat er bij hen van 94 vrouwen gemiddeld 6 zwanger worden. C Dat er bij hen van 94 vrouwen zeker 6 zwanger worden. D Dat er bij hen van 100 vrouwen gemiddeld 6 zwanger worden. E Dat er bij hen van 100 vrouwen zeker 6 zwanger worden. informatie 1p 46 De bijsluiter van ersona bevat de volgende informatie over de menstruatiecyclus: In het begin van de menstruatiecyclus komt er in een van de eierstokken een eicel tot ontwikkeling in een follikel; deze eicel zal later vrijkomen. De groeiende follikel produceert steeds meer oestrogeen. Oestrogeen zorgt ervoor dat de binnenbekleding van de baarmoeder dikker wordt. Ongeveer in het midden van de cyclus bereikt de oestrogeenconcentratie een maximum. Dit zorgt weer voor een snelle stijging van een ander hormoon: het luteïniserend hormoon (LH). Het LH zorgt ervoor dat de follikel openspringt en de eicel vrijkomt. Deze eisprong vindt 24 tot 36 uur na de snelle stijging van LH plaats. Daarna daalt LH weer net zo snel als het gestegen is. Na de eisprong kan de eicel gedurende ongeveer 24 uur worden bevrucht. Gebeurt dit niet, dan sterft de eicel af in de eileider. De lege follikel ontwikkelt zich tot geel lichaam. Dat produceert nog 12 dagen oestrogeen en een ander hormoon: progesteron. Als deze productie stopt dan zorgt de snelle daling van de beide hormoonconcentraties ervoor dat de binnenbekleding van de baarmoeder wordt afgestoten: de menstruatie. Als in een cyclus op dag 15 de eisprong plaatsvindt, heeft het baarmoederslijmvlies nog niet de maximale dikte bereikt. Waarom is dit geen probleem voor de innesteling van de blastula (= het ontwikkelend embryo)? Let op: de laatste vragen van dit examen staan op de volgende pagina. 300011 35 15 Lees verder

In de gebruiksaanwijzing van ersona staat het volgende: ersona meet op bepaalde momenten in de cyclus de concentraties in de urine van twee hormonen: E3G (een vorm van oestrogeen) en LH. Als het groene lampje brandt, is het met het oog op ongewenste zwangerschap veilig om gemeenschap te hebben zonder gebruik van een aanvullend anticonceptiemiddel. Als het rode lampje brandt, is het niet veilig om onbeschermd gemeenschap te hebben. 2p 47 Welke van onderstaande afbeeldingen geeft in een cyclus van 30 dagen een juiste weergave van de veilige en onveilige dagen? A groen rood groen 1 5 10 15 20 25 30 B groen rood groen 1 5 10 15 20 25 30 C groen rood groen 1 5 10 15 20 25 30 D groen rood 1 5 10 15 20 25 30 1p 48 ersona heeft net als de anticonceptiepil, het pessarium en het spiraaltje een belangrijk nadeel in vergelijking met het condoom. Noem dit nadeel. Einde 300011 35 16 Lees verder