PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Vergelijkbare documenten
PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Een pleidooi voor aanpassing van het Besluit Huwelijksgoederenregister

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Renovatie van de derde tranche tot herziening van het huwelijksvermogensrecht (Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen)

Het finale verrekenbeding in huwelijkse voorwaarden

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Masterclass Beperkte Gemeenschap van Goederen. 22 maart Drs. J.O. Horsthuis MFP RFEA (Jasper)

Artikelen 81 en 82. Ongewijzigd. Artikel 83

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

De wet aanpassing gemeenschap van goederen

Daar is hij dan: de echtscheidingsnotaris!

Huwelijksvermogensrecht en verzekeringen, moet je ze gescheiden zien?

Hoe nu verder met het onthoofde wetsvoorstel (Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen)?

Lijst van verkort aangehaalde literatuur 17. Enkele afkortingen 19. Deel 1 Rechten en verplichtingen van echtgenoten 25

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Dit artikel uit AdvoTip is gepubliceerd door Boom juridisch en is bestemd voor anonieme bezoeker. Afl september 2017

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Het vernieuwde Nederlandse huwelijksvermogensrecht, in het bijzonder de wettelijke regeling van de vergoedingsrechten

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

De in de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding vergeten voogden en het voogdijplan

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Aangenomen en overgenomen amendementen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Levering juridische eigendom na economische eigendomsoverdracht en de onherroepelijke volmacht

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Drie stellingen. Rotterdam Institute of Private Law Accepted Paper Series. M.L. Tuil. Published in WPNR 2010 (6831), p

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Aanpassing. op een oor na gevild. wettelijke gemeenschap van goederen. In mei 2003 is het Wetsvoorstel tot aanpassing van de algehele gemeenschap

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Rechten en plichten van echtgenoten (titel 1.6 BW): meer regelend recht?

Kluwer Online Research

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Is een prenatale aantekening in het gezagsregister van gezamenlijk gezag van ongehuwde ongeregistreerde ouders mogelijk?

Vereniging voor Estate Planners in het Notariaat, ALV Amersfoort, 8 september Insolventie, verhaal en familievermogen

In- of uitsluiten: that s the question

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Aansprakelijkheid voor Gemeenschapsschulden na ontbinding en verjaring

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Wijziging van het besluit van 5 juli 2010, nr. DGB2010/872M, Stcrt. 2010, nr.

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Huwelijksvermogensrecht journaal. Oktober 2015

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Voortgezette verknochtheid en zaaksvervanging in het huwelijksvermogensrecht

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Het gesloten stelsel van uiterste wilsbeschikkingen: weg ermee!

Invoering beperkte gemeenschap van goederen. Inleiding; voorgeschiedenis. Moderniseringswetgeving huwelijksvermogensrecht

De aansprakelijkheid voor schulden der nalatenschap bij de wettelijke verdeling

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Scheiden, erkennen, adopteren, gezag uitoefenen over en omgang of contact hebben met minderjarige kinderen anno 2009

ECLI:NL:GHDHA:2013:4308

Transcriptie:

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen The following full text is a publisher's version. For additional information about this publication click this link. http://hdl.handle.net/2066/36725 Please be advised that this information was generated on 2018-12-05 and may be subject to change.

Page 1 of 7 Publicatie Uitgever Jaargang 136 Publicatiedatum 14-05-2005 Afleveringnummer 6622 Titel Auteurs Samenvatting WPNR: Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie Boekbespreking Paginanummers 428-432 Rubriek Prof. mr. A.J.M. Nuytinck, Hoogleraar personen-, familie- en erfrecht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en hoogleraar burgerlijk recht, in het bijzonder personen- en familierecht, aan de Radboud Universiteit Nijmegen. In deze oratie worden twee onderwerpen behandeld: enerzijds notarieel onderwijs, notarieel onderzoek en notariële beroepsuitoefening en anderzijds het komende huwelijksvermogensrecht. Deze boekbespreking beperkt zich tot het laatste onderwerp. Boekbespreking mr. B.E. Reinhartz, Het notariaat: heel speciaal?!, rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar notarieel recht aan de Universiteit van Amsterdam op 23 mei 2003, bijgewerkt naar aanleiding van discussies in de literatuur over het wetsvoorstel tot aanpassing van het huwelijksvermogensrecht tot 13 oktober 2004, Ars Notariatus deel 126, Stichting tot bevordering der notariële wetenschap Amsterdam, Deventer: Kluwer 2004, ISBN 9013022715 (29 pagina s) Boekbespreking WPNR 2005(6622) Boekbespreking Boekbespreking Boekbespreking mr. B.E. Reinhartz, Het notariaat: heel speciaal?!, rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar notarieel recht aan de Universiteit van Amsterdam op 23 mei 2003, bijgewerkt naar aanleiding van discussies in de literatuur over het wetsvoorstel tot aanpassing van het huwelijksvermogensrecht tot 13 oktober 2004, Ars Notariatus deel 126, Stichting tot bevordering der notariële wetenschap Amsterdam, Deventer: Kluwer 2004, ISBN 9013022715 (29 pagina s) 1. Algemeen Op vrijdag 23 mei 2003 sprak mw. mr. Barbara E. Reinhartz haar oratie uit aan de Universiteit van Amsterdam. Bij mijn weten is zij de eerste vrouwelijke hoogleraar notarieel recht in de Nederlandse geschiedenis. Dat is dus al heel speciaal. In wezen behandelt Reinhartz in haar oratie twee onderwerpen: enerzijds het notariële onderwijs, het notariële onderzoek en de notariële beroepsuitoefening en anderzijds het wetsvoorstel inzake de wijziging van de wettelijke gemeenschap van goederen[noot:1], een enigszins merkwaardige combinatie, omdat de beide onderwerpen op zichzelf niet veel met elkaar hebben te maken. De oratie is als volgt ingedeeld. 1. Hoe was het vroeger? 2. De notariële opleiding en het notariële examen 3. De notariële wetenschapsbeoefening 4. De huidige situatie

Page 2 of 7 4.1. Het notariële onderwijs 4.2. Het notariële onderzoek 4.3. De rechtvaardiging van een aparte opleiding? a. Bestudering van veel meer onderdelen van het Burgerlijk Wetboek b. Dubbel karakter van de opleiding: synthese tussen civiel recht en belastingrecht 5. Is het notariële recht een apart rechtsgebied? 6. Het wetsvoorstel wijziging gemeenschap van goederen 6.1. Uitsluitingsclausule van rechtswege 6.2. Aanbrengsten privé 6.3. Vergoedingsrechten en zaaksvervanging 6.4. Bestuursregeling 6.5. Verhaal door schuldeisers 7. Conclusie uit de bespreking van het wetsvoorstel inzake de wijziging van de wettelijke gemeenschap van goederen 8. De beroepsuitoefening 9. Is er nog wel een toekomst voor het notariaat als aparte discipline? 10. Dankwoorden Deze indeling is niet bepaald logisch. Reinhartz zou er beter aan hebben gedaan om de onderdelen 8 en 9 naar voren te halen en te behandelen vóór het huwelijksvermogensrecht. Voor de lezers van dit tijdschrift zijn de beide onderwerpen interessant, maar gelet op de actualiteit - zeer binnenkort is de tweede nota van wijziging ter zake van de derde tranche van de herziening van het huwelijksvermogensrecht te verwachten - zal ik mij in deze boekbespreking beperken tot het onderdeel huwelijksvermogensrecht. Wat de rest van de oratie betreft, volsta ik met de opmerking dat ik het geheel met Reinhartz eens ben dat het notariële recht een aparte opleiding rechtvaardigt. Bepaalde onderdelen van het BW moeten nu eenmaal binnen de notariële studierichting, anders dan binnen de studierichting Nederlands recht, worden uitgediept, zoals het personen- en familierecht, het huwelijksvermogensrecht, het erfrecht, het registergoederenrecht, het ondernemingsrecht, het belastingrecht, het agrarisch recht en het recht betreffende de notariële beroepsuitoefening. Daarbij is het naar mijn mening van het allergrootste belang dat deze bijzondere rechtsgebieden, voor zover het om privaatrecht gaat, steeds tegen de achtergrond van het algemene vermogensrecht worden behandeld. Eerst dan begrijpen de notariële studenten waarom in de bijzondere deelgebieden van het privaatrecht regels worden gegeven, die deels afwijken van het algemene vermogensrecht en deels aanvullingen op het algemene vermogensrecht geven. Deze opvatting klinkt gelukkig ook door in de oratie en in dat opzicht ben ik het dus volledig met Reinhartz eens. 2. Huwelijksvermogensrecht Anders dan de indeling van de oratie doet vermoeden, komt het huwelijksvermogensrecht niet pas in de onderdelen 6 en 7, maar reeds in onderdeel 5 ter sprake. In zoverre dekt de vlag van onderdeel 5 de lading daarvan niet. Ik onderschrijf het oordeel van Reinhartz[noot:2] dat het wettelijke huwelijksvermogensrecht zo min mogelijk zou moeten afwijken van het algemene vermogensrecht. Zelf heb ik dit standpunt sinds 1987[noot:3] steeds ingenomen, in het bijzonder met betrekking tot de regeling van het bestuur van de gemeenschap (art. 1:97 en 98). Moeite heb ik echter met de opmerking van Reinhartz dat derden in de praktijk nauwelijks de kans hebben van tevoren kennis te nemen van de gehuwde staat van hun wederpartij en het feit dat zij huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, laat staan de inhoud daarvan. Dat is natuurlijk niet zo: die kans hebben derden juist wél door middel van de GBA-registers, de registers van de burgerlijke stand en het huwelijksgoederenregister (art. 1:116). Iets anders is dat derden in de praktijk deze kans niet benutten, maar men kan niet zeggen dat zij daartoe nauwelijks de kans hebben. Onjuist is ook de opmerking van Reinhartz[noot:4] dat de regel van art. 1:88 als bedoeling heeft het gezin en de echtgenoten te beschermen. Het is een veel voorkomende opvatting, die moeilijk is uit te roeien, zowel bij studenten als bij afgestudeerde (praktijk)juristen, en die waarschijnlijk is terug te voeren op de rechtshistorie[noot:5] en op de vermelding Gezinsbescherming, die enkele tientallen jaren geleden voorkwam in de Editie Cremers BW boven art. 1:88, maar gelukkig uiteindelijk is geschrapt. Het gaat in art. 1:88 helemaal niet om gezinsbescherming, maar om bescherming van de echtgenoten tegen zichzelf en tegen elkaar. Een gezin wordt tegenwoordig veelal gedefinieerd als elk leefverband

Page 3 of 7 van één of meer volwassenen die verantwoordelijkheid dragen voor de verzorging en opvoeding van één of meer kinderen.[noot:6] Welnu, voor de werking van art. 1:88 is geenszins de aanwezigheid van één of meer kinderen vereist. Ook kinderloze echtparen verdienen de bescherming van art. 1:88 en daarom is het op zijn minst verwarrend om in het kader van dit artikel van gezinsbescherming te spreken. In onderdeel 6 komen dan de specifieke wijzigingen van de derde tranche ter sprake. Reinhartz[noot:7] bespreekt de vijf belangrijkste wijzigingen. Over elk van deze vijf punten maak ik een enkele opmerking. In onderdeel 6.1 gaat het over de uitsluitingsclausule van rechtswege. Straks vallen erfrechtelijke verkrijgingen en giften van rechtswege buiten de wettelijke gemeenschap van goederen (art. 1:94 lid 2, aanhef en onder a, nieuw). Dit betekent echter niet dat de uitsluitingsclausule overbodig wordt, zoals Reinhartz[noot:8] terecht aangeeft. Als de uitsluitingsclausule namelijk ontbreekt, kunnen de echtgenoten rechtsgeldig in hun huwelijkse voorwaarden overeenkomen dat erfrechtelijke verkrijgingen en giften wél in de wettelijke gemeenschap van goederen zullen vallen. Heeft de erflater of schenker echter een uitsluitingsclausule gemaakt, dan kunnen de echtgenoten dit niet rechtsgeldig overeenkomen en gaat de wil van de erflater of schenker boven die van de echtgenoten (art. 1:94 lid 4 nieuw; zie naar huidig recht reeds art. 1:134 in geval van verrekenbedingen). Nieuw is deze gedachte overigens niet; zij is door de Hoge Raad[noot:9] al in 1980 uitgesproken. In onderdeel 6.2 behandelt Reinhartz[noot:10] de nieuwe regeling van de aanbrengsten. Ten huwelijk aangebrachte goederen en schulden vallen niet in de gemeenschap, tenzij voorafgaand aan het huwelijk in een notariële akte, daaronder begrepen een akte van huwelijkse voorwaarden, of in een door de aanstaande echtgenoten en de notaris ondertekende, aan de notariële akte gehechte beschrijving is bepaald dat zij in de gemeenschap vallen (art. 1:94 lid 3 nieuw). Reinhartz [noot:11] werpt de praktische vraag op hoe derden erachter komen of een huis van een van de aanstaande echtgenoten in de gemeenschap van goederen valt. Het wetsvoorstel geeft daarover geen uitsluitsel. Normaliter worden huwelijkse voorwaarden ingeschreven in het huwelijksgoederenregister (art. 1:116), maar het wetsvoorstel eist niet dat die verklaring van partijen in huwelijkse voorwaarden wordt gezet; een andersoortige notariële akte is ook voldoende, aldus Reinhartz. Zij vervolgt dan dat deze akte naar haar mening niet in het huwelijksgoederenregister kan worden ingeschreven, omdat het geen akte van huwelijkse voorwaarden is; daarvoor zou een wetswijziging nodig zijn. De opvatting van Reinhartz is mijns inziens onjuist. Het is een misvatting te menen dat uitsluitend - in de terminologie van art. 1:116 lid 1 - bepalingen in huwelijkse voorwaarden in het huwelijksgoederenregister zouden kunnen worden ingeschreven. De wetgever laat immers zelf elders toe dat verzoeken, akten en rechterlijke beschikkingen worden ingeschreven; zie bijvoorbeeld de art. 1:86 lid 3, 91 lid 2, 104 lid 1, 110 lid 1 en 112 lid 1. Daar kan bijvoorbeeld de notariële akte van levering (art. 3:89), uitdrukkelijk in de memorie van toelichting[noot:12] op art. 1:94 (nieuw) genoemd, dan ook nog wel bij. Wél ben ik het met Reinhartz eens dat deze verklaring in de openbare registers van art. 3:16 kan worden ingeschreven, en wel op grond van art. 3:17 lid 1, aanhef en onder a, nu deze verklaring de rechtstoestand van een registergoed betreft. Overigens heb ik begrepen dat de regeling van de aanbrengsten in art. 1:94 lid 3 (nieuw) waarschijnlijk wederom zal worden gewijzigd ter gelegenheid van de tweede nota van wijziging, die binnenkort is te verwachten, in die zin, dat de hoofdregel en de uitzondering worden omgedraaid en dat aanbrengsten dus in beginsel wél in de gemeenschap vallen. In onderdeel 6.3 komt de regeling van vergoedingsrechten en zaaksvervanging aan de orde (art. 1:87 nieuw), de codificatie van de zogenaamde Kriek-Smit -problematiek[noot:13], zou men kunnen zeggen, zij het dat in dit nieuwe artikel niet de nominaliteitsleer van de Hoge Raad wordt gevolgd, maar de beleggingsvisie, die uitgaat van het in economische zin medegerechtigd zijn, bij wijze van regelend recht tot uitgangspunt wordt genomen. In dit verband behandelt Reinhartz[noot:14] een voorbeeld waarin de zaaksvervanging volgens haar een beetje vreemd uitwerkt, te weten bij registergoederen als het goed op naam van de een staat, maar wordt betaald uit privé-geld van de ander. Wordt het goed dan eigendom in privé van degene die het geld ter beschikking heeft gesteld, zo vraagt zij zich af. Zij denkt dat de wetgever art. 1:87 (nieuw) alleen heeft bedoeld in de relatie gemeenschap-privé en niet dit rechtsgevolg heeft gewild, maar dat dit niet uitdrukkelijk zo in het wetsvoorstel staat. Ik denk echter dat dit artikel ook geldt in de relatie privé-privé, en wel omdat het is opgenomen in titel 1.6, die geldt voor alle niet van tafel en bed gescheiden echtgenoten, ongeacht het huwelijksvermogensregime, terwijl in de relatie gemeenschap-privé daarnaast ook art. 1:95 (nieuw) van belang is. Bovendien wordt in laatstgenoemde bepaling art. 1:87 lid 2 (nieuw) van overeenkomstige toepassing verklaard (art. 1:95 lid 1, derde zin, nieuw en lid 2, slot, nieuw). De minister geeft in de memorie van toelichting[noot:15] het volgende voorbeeld. Indien de ene echtgenoot 100 000 ter beschikking stelt aan de andere echtgenoot, die daarmee op eigen naam een woning aankoopt voor een bedrag van 400 000, dan verkrijgt de ene echtgenoot ingevolge art. 1:87 (nieuw) een vergoedingsrecht, dat gelijk is aan een kwart van de waarde van de woning ten tijde van de voldoening van deze vordering. Indien na tien jaren door de andere echtgenoot tot voldoening wordt overgegaan en de woning 1 000 000 waard is, dan heeft de ene echtgenoot recht op 250 000. Indien echter na twee jaren tot voldoening wordt overgegaan en de woning maar 200 000 waard is, dan heeft de ene echtgenoot recht op 50 000. Dit voorbeeld betreft een verkrijging door de ene echtgenoot met een gedeeltelijke financiering door de andere echtgenoot. Naar mijn oordeel kan de regel van art. 1:87 lid 2 (nieuw) analogisch worden toegepast als het voorbeeld een verkrijging door de ene echtgenoot met een volledige financiering door de andere echtgenoot betreft. Dat zou betekenen dat de echtgenoot die volledig heeft gefinancierd, in het voorbeeld van de minister recht heeft op 1 000 000 in het geval van waardestijging en recht heeft op 200 000 in het geval van waardedaling. Vóór deze opvatting pleit de tekst van art. 1:87 lid 1 (nieuw), die geen onderscheid maakt tussen gedeeltelijke en volledige financiering, maar tegen deze opvatting pleit de tekst van art. 1:87 lid 2, eerste zin, aanhef (nieuw): De vergoeding beloopt een deel van de waarde van het goed op het tijdstip van de voldoening ervan, evenredig aan het aandeel (...).

Page 4 of 7 Men zou kunnen verdedigen dat het eerste boven het tweede lid prevaleert, omdat het tweede lid alleen maar een uitwerking van het eerste lid geeft. Het eerste lid bepaalt immers dat er een vergoedingsplicht ontstaat, terwijl het tweede lid slechts de omvang van deze vergoedingsplicht regelt. Zeker hiervan ben ik echter niet. Ik onderschrijf dan ook volledig de opmerking van Reinhartz dat de wetgever hier enige verduidelijking zou moeten aanbrengen. Uit het bovenstaande blijkt dat ik haar vraag ontkennend beantwoord: het goed wordt niet eigendom in privé van degene die het geld ter beschikking heeft gesteld; de ene echtgenoot blijft gewoon voor 100% eigenaar, omdat het goed aan hem is geleverd, en de andere echtgenoot heeft recht op een vergoeding van 100% vanwege de volledige financiering. Juist bij registergoederen is deze opvatting van groot belang, want iedereen is beducht voor vliegend onroerend goed. In onderdeel 6.4 bespreekt Reinhartz[noot:16] de bestuursregeling. Eigenlijk zou ik hieraan niet veel woorden moeten vuilmaken, omdat de wijziging van de bestuursregeling voor de rechtspraktijk bijna niets om het lijf heeft. Weliswaar wordt het thans bestaande stelsel van privatief bestuur gewijzigd in een stelsel van gemengd privatiefcumulatief bestuur (privatief bestuur bij goederen op naam en cumulatief bestuur voor het overige; zie art. 1:97 lid 1 nieuw), maar de facto is het bestuur van roerende zaken die geen registergoederen zijn, en rechten aan toonder reeds naar huidig recht cumulatief vanwege de ruime derdenbeschermingsregel van art. 1:92 lid 1, al dan niet in verbinding met art. 3:86.[noot:17] Niettemin maak ik een paar kanttekeningen. Ik heb moeite met het volgende voorbeeld, dat Reinhartz[noot:18] in het kader van de thans nog geldende bestuursregeling aan de orde stelt. Ik citeer: Als de huishoudelijke echtgenoot dus aan de deur een nieuwe sofa in ontvangst neemt, dan is het de vraag welke regel vóórgaat: de regel dat de man het bestuur krijgt over de sofa omdat de sofa met zijn geld is betaald, of de vrouw omdat zij de sofa in ontvangst heeft genomen. Het antwoord op deze vraag is onduidelijk.. Dit voorbeeld klopt helaas niet. Hoezo zijn geld? Het is toch ook haar geld? De echtgenoten zijn in casu toch in de wettelijke gemeenschap van goederen gehuwd? Reinhartz had dus als volgt moeten formuleren: (...) omdat de sofa weliswaar met gemeenschappelijk, maar onder zijn bestuur staand geld is betaald (...). Zij verwart dus de gerechtigdheid tot goederen met het bestuur daarover. Bovendien is het antwoord op deze vraag helemaal niet onduidelijk. Het antwoord is zelfs glashelder door de wetgever geformuleerd in art. 1:97 lid 1, eerste zin, aanhef, tweede zin en derde zin. Het systeem is als volgt. De hoofdregel is de leer der formele verkrijging (privatief bestuur). De echtgenoot aan wie het goed is geleverd, is bestuursbevoegd met uitsluiting van de andere echtgenoot (art. 1:97 lid 1, eerste zin, aanhef). Art. 1:97 lid 1, tweede zin, bevat een uitzondering op de hoofdregel en geeft een zaaksvervangingsregel, die erop neerkomt dat de echtgenoot die het vervangen goed bestuurde, ook het vervangende goed bestuurt. Art. 1:97 lid 1, derde zin, bevat ten slotte een uitzondering op de uitzondering en dus een terugkeer naar de hoofdregel van art. 1:97 lid 1, eerste zin, aanhef, als het gaat om goederen op naam. In dat geval is te allen tijde de tenaamstelling beslissend voor het antwoord op de vraag welke echtgenoot bestuursbevoegd is. Een en ander betekent dat in het bovenstaande voorbeeld van de sofa - een roerende zaak die geen registergoed is - de man het bestuur daarover heeft, omdat de sofa in de plaats komt van het geld dat onder bestuur van de man stond, en het feit dat de sofa aan de vrouw is geleverd, derhalve niet relevant is (art. 1:97 lid 1, tweede zin). Even verderop[noot:19] mis ik in de passage die over samenwoners gaat en waarin wordt opgemerkt dat deze bevoegd zijn om te beschikken over de goederen die zij hebben verkregen, een verwijzing naar het stelsel van gemengd collectief-cumulatief bestuur van art. 3:170, omdat het uiteraard zeer wel mogelijk is dat een goed aan de samenwoners tezamen wordt geleverd, zodat er sprake is van een eenvoudige gemeenschap in de zin van afdeling 3.7.1 (art. 3:166-188). Ten slotte maakt Reinhartz[noot:20] bij de beantwoording van de vraag welke echtgenoot bestuursbevoegd is als niet duidelijk is wie van hen de formele verkrijger is, helaas dezelfde fout als in het voorbeeld van de sofa: ook nu verwart zij de gerechtigdheid tot goederen met het bestuur daarover. Zij merkt namelijk op dat, als echtgenoten niet meer kunnen herleiden wie het bestuur over een goed heeft, daarvoor onder het huidige recht de bewijsregel van art. 1:131 geldt (sic!). Daarmee slaat zij de plank volledig mis, want art. 1:97 (bestuur) heeft helemaal niets te maken met art. 1:131 (geschil over gerechtigdheid). Hoe moet het antwoord op de vraag dan wél luiden, als de herkomst van het goed onzeker is? Daarover lopen de meningen in de literatuur uiteen. Men kan hetzij cumulatief bestuur, hetzij collectief bestuur bepleiten. Zelf heb ik de laatste visie verdedigd, en wel op grond van de parlementaire geschiedenis van art. 1:97.[noot:21] In onderdeel 6.5 komt dan het laatste thema ter sprake, te weten het verhaal door schuldeisers (art. 1:96 lid 3 nieuw). Op deze bepaling is in de literatuur al de nodige kritiek geleverd, in het bijzonder door Vegter.[noot:22] In dit verband spreekt Reinhartz[noot:23] over de hele gemeenschap, waartoe de andere echtgenoot ook voor de helft gerechtigd is. Hier had zij toch op zijn minst kunnen vermelden dat dit laatste betwist is. Verdedigd wordt namelijk ook in de literatuur dat de wettelijke gemeenschap een vermogen is waarin geen aandelen kunnen worden onderscheiden, maar waarin beide echtgenoten voor het geheel gerechtigd zijn.[noot:24] Luijten en Meijer[noot:25] noemen deze visie zelfs de heersende leer! Bovendien is het betoog van Reinhartz innerlijk tegenstrijdig, want even verderop[noot:26] merkt zij zelf op dat de gemeenschapsgoederen deel uitmaken van een gebonden gemeenschap die geen aanwijsbare delen[noot:27] van de echtgenoten kent. Weliswaar stelt zij ook dat beide echtgenoten via art. 1:100 uiteindelijk elk voor de helft gerechtigd zijn in de gemeenschap als geheel, maar dit laatste is vanzelfsprekend, omdat art. 1:100 deel uitmaakt van afdeling 1.7.3 betreffende de ontbinding van de gemeenschap, en na ontbinding zijn er uiteraard wél twee onverdeelde helften in de dan ontbonden huwelijksgemeenschap te onderscheiden, daarover zijn alle auteurs het eens! Art. 1:96 lid 3, eerste zin (nieuw),

Page 5 of 7 bepaalt dat het verhaal op de goederen van de gemeenschap voor een niet tot de gemeenschap behorende schuld van een echtgenoot is beperkt tot de helft van de opbrengst van het uitgewonnen goed. Reinhartz[noot:28] maakt hiervan dat de schuldeisers - dat is uiteraard veel te ruim geformuleerd; zij bedoelt natuurlijk uitsluitend de privé-schuldeisers - de goederen van de gemeenschap wel mogen uitwinnen, maar dat zij slechts het recht hebben om het halve goed uit te winnen. Dit laatste is onjuist: privé-schuldeisers mogen wel degelijk het gehele goed uitwinnen, alleen is hun verhaal op zo n gemeenschapsgoed - in de terminologie van art. 1:96 lid 3, eerste zin (nieuw) - beperkt tot de helft van de opbrengst van het uitgewonnen goed. Uit deze redactie van de wetgever blijkt heel duidelijk dat het gehele goed wordt uitgewonnen. Pas in de zin die Reinhartz[noot:29] hierop laat volgen, corrigeert zij zichzelf: Bij verkoop ervan krijgen zij maar de helft van de opbrengst (...). 3. Tot besluit Ik vind het moeilijk om tot een afgewogen oordeel over deze oratie te komen. Mijn voornaamste bezwaar tegen de oratie is dat hierin twee onderwerpen worden behandeld, die op zichzelf niet veel met elkaar hebben te maken. Reinhartz had er naar mijn oordeel beter aan gedaan slechts één van beide onderwerpen te behandelen teneinde meer diepgang te bereiken. Met veel - niet alle - conclusies die Reinhartz trekt met betrekking tot de wijzigingen van het huwelijksvermogensrecht, kan ik het wel eens zijn. Het is alleen zo jammer dat zij niet alleen bij de uitwerking en de becommentariëring van de hieraan ten grondslag liggende gedachten van de wetgever, maar ook bij de weergave en de uitleg van het thans nog geldende huwelijksvermogensrecht nogal wat steekjes heeft laten vallen, zoals uit het bovenstaande is gebleken. [1] Wetsvoorstel tot wijziging van de titels 6, 7 en 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen), Kamerstukken II 2002/03, 28 867, nrs. 1-4, alsmede Kamerstukken II 2003/04, 28 867, nrs. 5-7. Deze zogenaamde derde tranche is het sluitstuk van de herziening van het huwelijksvermogensrecht. Na 27 november 2003, de datum van de nota van wijziging (stuk nr. 7), is het stil geworden rondom dit wetsvoorstel. Anders dan Reinhartz op p. 10, noot 32, van haar oratie vermeldt, is het wetsvoorstel niet op 14, maar op 7 mei 2003 bij de Tweede Kamer ingediend. [2] Oratie, p. 10. [3] A.J.M. Nuytinck, Bevoegdheid van echtgenoten in het huwelijksvermogensrecht (diss. Nijmegen), Deventer: Kluwer 1987, p. 187-194, in het bijzonder p. 189. [4] Oratie, p. 11. [5] Nuytinck (zie noot 3), p. 128, in het bijzonder noot 351. [6] Kamerstukken II 1995/96, 24 887, nr. 1, p. 1 (notitie over de maatschappelijke positie en de functie van het gezin). [7] Oratie, p. 13-20. [8] Oratie, p. 13. [9] HR 21 november 1980, NJ 1981, 193, m.nt. EAAL (de uitsluitingsclausule dwingt). [10] Oratie, p. 13-14.

Page 6 of 7 [11] Oratie, p. 14. [12] Kamerstukken II 2002/03, 28 867, nr. 3, p. 20-21. [13] HR 12 juni 1987, NJ 1988, 150, m.nt. EAAL (Kriek-Smit). [14] Oratie, p. 15. [15] Kamerstukken II 2002/03, 28 867, nr. 3, p. 18. [16] Oratie, p. 15-18. [17] Aldus A.J.M. Nuytinck, De derde tranche van de herziening van het huwelijksvermogensrecht, FJR 2003, p. 150-156, in het bijzonder p. 154, rechterkolom. [18] Oratie, p. 16. [19] Oratie, p. 17, eerste alinea. [20] Oratie, p. 17, tweede alinea. [21] C.J. van Zeben en O.W. van Ewijk, Parlementaire Geschiedenis van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, Invoeringswet Boek 1, Personen- en familierecht, Deventer: Kluwer 1969, p. 1197 (MvA II Inv.), alsmede Nuytinck (zie noot 3), p. 41-42. Anders o.a. Asser-De Boer, Personen- en familierecht, Deventer: Kluwer 2002, 16e druk, nr. 333, waarin overigens een afwijkende terminologie wordt gebezigd: wat ik collectief bestuur noem, noemt De Boer cumulatief bestuur, en wat ik cumulatief bestuur noem, noemt De Boer facultatief bestuur. [22] J.B. Vegter, Over het verhaalsrecht van schuldeisers in het wetsvoorstel tot aanpassing van de wettelijke gemeenschap van goederen, WPNR (2003) 6545, p. 645-649. [23] Oratie, p. 18. [24] Aldus bijvoorbeeld Asser-De Boer (zie noot 22), nr. 295, Klaassen- Luijten-Meijer, Huwelijksgoederen- en erfrecht, Eerste gedeelte, Huwelijksgoederenrecht, Deventer: Kluwer 2005, 13e druk, nr. 163 en noot 260, alsmede Nuytinck (zie noot 3), p. 188. [25] Klaassen-Luijten-Meijer I, Huwelijksgoederenrecht (zie de vorige noot), noot 260. [26]

Page 7 of 7 Oratie, p. 19, noot 53. [27] Cursivering van mij, AJMN. [28] Oratie, p. 19, regels 2-4 bovenaan. [29] Oratie, p. 19, regel 4 bovenaan.