Orde van Dienst, zondag 24 januari 2016 Gebed om ontferming Heer, onze God, Er is veel dat ons leven bezet houdt: de zorgen van de dag. De vrees voor de toekomst. Onze angsten uit het verleden. De ingesleten patronen waarin wij leven en waaruit wij reageren. Wat wij U nu bidden, is dat Gij ons ontvankelijk maakt. Dat wij ons laten verrassen, verbazen en verheugen over uw woorden die spreken van bevrijding en van troost. Kom ons te hulp, wees Gij hier aanwezig. Vandaag en alle dagen van ons leven. Amen. Verkondiging Gemeente in de Heer Jezus Christus, Hoorden wij vorige week hoe de evangelist Johannes het eerste openbare optreden van de Heer situeerde tijdens een huwelijksfeest te Kana, zijn kompaan Lucas verbindt dit optreden hecht met de Schriften van vanouds. In dezelfde kracht van de Geest die hem in staat stelde in de woestijn de duivel te weerstaan, keert Jezus terug naar het vertrouwde land. Terug naar Galilea. Maar, zo lijkt het te zijn, alles is anders. Galilea moet hem ooit een 1
vertrouwd landschap geweest zijn. Zelfde huizen, zelfde mensen. Maar wie in de crisis van zijn bestaan, aan de grenzen van het menselijke gekomen, in honger en dorst de duivel heeft weerstaan. Zijn lokstem heeft gehoord over macht en heerlijkheid over alle koninkrijken der aarde. En wie deze lokroep niet heeft weerstaan met een of andere heldenmoed maar met een beroep op de Schriften. Wie het zo beziet, hoeft het niet eens zo te verwonderen dat zijn eerste gang, nadat de naam en faam van Hem zich over de gehele landstreek heeft verspreid, naar hun synagogen is. Daar leert hij aangaande de Schriften en werd door allen geprezen. Immers, zo meldt Lucas reeds aan het begin van zijn evangelie, deze Jezus nam toe in wijsheid en grootte en genade bij God en bij de mensen. Wat Lucas tot dusver beschrijft, is een succesverhaal. En het lijkt er in eerste instantie op dat hij dit succes laat culmineren in de Schriftlezing van vandaag, over het optreden van Jezus in de synagoge van zijn vaderstad, in Nazaret. Ook daar gaat hij, volgens zijn gewoonte, op de sabbatdag naar de synagoge. Wat wij uit de overigens spaarzame bronnen uit die tijd weten, is dat het niet ongebruikelijk was om een gast of een bekende een lezing en een uitleg uit het profetenboek te laten doen. Lucas noemt geen psalm en toralezing, zomin als het sjema Israel waarmee ongetwijfeld de synagogale samenkomst zal zijn geopend, zoals ook wij in onze gemeente dat week aan week doen. Lucas haast zich naar dat punt waarop het spannend wordt: als Jezus de profetenrol van Jesaja krijgt aangereikt en welbewust die passage opzoekt waarin gesproken wordt over hoe de Geest des Heren op de profeet rust en hem gezalfd heeft om aan armen het evangelie te brengen. Hoe hij gezonden is om aan gevangenen bevrijding te verkondigen en blinden het gezicht. Hoe hij de verbrokenen heen zal zenden in vrijheid, om te verkondigen het welaangename jaar des Heren. Voor zover het nog niet 2
duidelijk was, wordt het dat wel in de korte uitleg die de Heer aan deze woorden geeft: Hij is zelf in persoon deze gezalfde. De dingen, voorzegd door Jesaja, worden nu werkelijkheid. Heden, zo vervolgt de Heer, heden is dit schriftwoord voor uw oren vervuld. Misschien zou een enkeling hebben verwacht dat hier de commotie begint. Dat men te hoop zou lopen tegen het blasfemische van de aanspraak die Jezus hier doet: dat hij inderdaad in persoon deze gezalfde des Heren is. De goede verstaander zou ook nog kunnen opmerken dat Jezus hier ook daadwerkelijk een welaangenaam jaar des Heren uitroept. In feite kondigt hij een jubeljaar aan dat naar oudtestamentisch voorschrift in ieders geboortestad moest worden afgekondigd. Het jaar dat een einde zou maken aan alles wat een mens knecht, misvormt en onderdrukt. Dat jaar, dat aangename jaar, het jaar van het einde van de slavernij en het begin van het leven in het land van belofte, dat jaar is in hem, in zijn rondgaan in het land van Galilea, aangebroken en dat verkondigt hij, gaande van stad naar stad, van dorp naar dorp, predikende in hun synagogen. Maar deze aankondiging wordt in zijn dorp met vreugde begroet. Allen, zo schrijft Lucas, betuigden hun instemming en verwonderden zich over de woorden van genade die over zijn lippen kwamen. En zij zeiden: is dit niet de zoon van Jozef? Vooral deze laatste opmerking is nogal eens opgevat als een beginnend cynisme. Iets als: hoe komt deze timmermansjongen aan al deze wijsheid? Toch is er weinig in de tekst te vinden dat deze visie ondersteunt. Het woord verwonderen heeft in het Grieks inderdaad vele kleuren, en kan variëren van de letterlijke betekenis naar inderdaad iets als irritatie, maar voor een dergelijke vertaling is hier geen aanleiding. Het gehoor is tevreden. Zij sluiten aan bij al die anderen die in de gehele 3
landstreek versteld staan van zijn grootheid en wijsheid en zij verbazen zich over het feit dat deze macht, deze wijsheid te vinden bleek te zijn met deze jongen die zij kenden als de zoon van Jozef. Opvallend genoeg, wordt Maria niet eens genoemd. Toch is er iets aan de hand met deze opmerking. Het is, zo moge duidelijk zijn, ook het breekpunt in de tekst. Vanaf dat moment wordt de situatie grimmig. Levensgevaarlijk ook. Het verzamelde gehoor in de synagoge van Nazaret brengt de boodschap van Jezus terug tot de verwondering en ongetwijfeld ook de gepaste trots dat al deze woorden van wijsheid ontsnappen aan de mond van iemand die ze kennen: aan de zoon van Jozef. In die opmerking zit van alles. De verbazing hoe herrlich weit deze eenvoudige zoon van het volk het gebracht heeft. Hij is toch maar mooi beroemd geworden. Overal hangen ze aan zijn lippen en ook hier zegt hij het weer prachtig. En dat ja, laten we dat maar eerlijk toegeven dat straalt toch ook op zijn omgeving uit, nietwaar! Hij komt toch maar mooi hiervandaan. Zo zullen zij hem onthouden: als Jezus van Nazaret. Hangt rondom hen misschien toch enigszins het vooroordeel dat daarvandaan niets goeds komen kan, hier wordt toch wel het tegendeel bewezen. We worden beroemd en ongetwijfeld zullen we heus wel een beetje delen in zijn roem. Heimelijk wordt reeds een bronzen plaquette op het huis van Jozef overwogen: Hier woonde en werkte Jezus, ereburger van Nazaret. En ook in de synagoge is het weer geweldig: wat een spreker is die man! Maar de vreugde om dit beroemde kind van het dorp verdonkeremaant de radicaliteit van zijn boodschap. Zijn vinger heeft gezocht naar die passage bij Jesaja waarin de profeet de verslagenen en gebrokenen van hart probeert te bemoedigen op de puinhopen van Jeruzalem. Dat zijn de 4
mensen voor wie elke grond van bestaan onder hun voeten is weggeslagen. Het zijn niet zomaar mensen in het algemeen maar het zijn mensen die onder liggen. Er onderdoor zijn gegaan. Aan hen wordt bevrijding verkondigd. Een jubeljaar waarin alles zijn zal zoals de Heer dat in den beginne heeft uitgeroepen. En als Jezus dan deze woorden van Jesaja herhaalt, worden deze woorden geradicaliseerd op een wijze zoals we die in het evangelie volgens Lucas vaker zullen vinden. Ook weer niet aan mensen in het algemeen wordt het evangelie gebracht maar aan de armen. En dat zijn dan niet, zoals we dat in het verleden zo graag deden, spreekwoordelijke armen, of armen van geest maar daadwerkelijk armen, de havenots, zij die buiten de samenleving zijn komen te staan. De gevangenen, de blinden, de verbrokenen. Aan hen wordt het evangelie gebracht. Aan hen wordt verkondigd het aangename jaar des Heren. En heden, voor de oren van de verzamelde gemeente te Nazaret, wordt verkondigd dat de tijd waarover dit schriftwoord spreekt, heden voor hun oren is vervuld. De vraag is alleen of zij het adres van deze woorden zijn. Vol zijn zij van zijn wijze woorden en dat hij niet minder dan de zoon van Jozef is, één van hen, maar wat hij nu juist verkondigt is dat hij gekomen is voor wie niet als zij zijn. Voor wie hongert en hunkert naar gerechtigheid. Voor wie zucht naar vrede. Voor wie lijdt aan de gebrokenheid van de aarde en van de dingen. De Messias zal hen bevrijden. Het zal goedkomen met hen. Ze zullen het beleven! Het aangename jaar des Heren. De welwillende glimlach van het gehoor moet hier ergens bevroren zijn. Ergens moet de radicaliteit van zijn boodschap zijn binnengekomen en het onrustige besef: deze boodschap, deze missie, is blijkbaar niet voor ons 5
bestemd. Want met ons is niets aan de hand. We verheugden ons over de zegetocht van deze lokale beroemdheid en wie weet, pikten wij nog ergens een graantje mee. Maar nu gaat hij vertellen dat hij er niet voor ons is maar voor de blinden, de gevangenen. Voor de gebrokenen. Voor de armen. En de Heer voorvoelt deze stemmingswisseling: jullie zullen wel roepen: geneesheer, genees uzelf. Een uitspraak overigens die ik niet onmiddellijk kan plaatsen en die meer buiten dan binnen Bijbelse parallellen heeft. Het wordt nogal eens in Griekse spreekwoorden gebezigd en zo lijkt hier met name Lucas aan het woord. Dat geldt ook voor de kleine, maar vergeeflijke literaire vergissing dat Jezus hier verwijst naar zijn optreden in Kafarnaüm terwijl Lucas het daar eigenlijk nog helemaal niet over gehad heeft. Het maakt niet uit. De boodschap is duidelijk. De Heer is niet naar iedereen in het algemeen gezonden maar naar mensen in het bijzonder. Met een naam en een gezicht. Mensen die beschadigd zijn. Mensen die ziek zijn. Mensen die bezeten zijn en lijden aan het leven. Niet naar de tevreden burgerij die uiteindelijk ook geen geneesheer nodig hebben omdat zij blaken van gezondheid en het leven op aarde welbeschouwd geen enkel probleem vinden. Haast ten overvloede illustreert de Heer dat nog aan de verhalen van Elia en Elisa, hoe ook zij niet iedereen en alles in het algemeen genazen maar mensen in het bijzonder, zij die het nodig hadden maar het punt is wel gemaakt. Genoeg althans voor een dorp om in woede te ontsteken en de Heer van een steilte te willen storten. Maar hij, zo staat geschreven, gaat midden tussen hen door en vertrok. Want verderop, in Kafarnaüm, schreeuwt een jongen het, bezeten door demonen, uit. Hij moet weten van het welaangename jaar des Heren. Hij wel. 6
Gemeente, ik weet niet zeker waar wij ons bevinden. In Kafarnaüm, waar de nood het hoogst is, of toch in Nazaret. En nu is er zo nu en dan heus wel iets met ons aan de hand. Onder de schijn van ons mooie leven schuilt heus wel tragiek en pijn. Maar ik denk, door de bank genomen, dat het ons wel goed gaat. Dat de wanhoop ons niet aan de lippen staat, dat wij niet arm zijn, gebroken, blind, gevangen en dat wij wachten op bevrijding. Maar misschien en nu ik dit zo zeg, onderschat ik de zaak en wachten wij, onder schijn van het tegendeel, onder de schijn van onze vrijheid en onafhankelijkheid, onze welvaart, ons abonnement op het Concertgebouw, wel degelijk op bevrijding. Ik sluit het eigenlijk helemaal niet uit. Misschien hoop ik er zelfs een beetje op. Alles beter dan onaangedaan door de radicale consequenties ervan, het Evangelie aan te horen en te denken: wat zegt ie dat toch goed. Waar haalt hij het vandaan? En is hij niet van eenvoudige komaf? Nou, dat maakt de zaak eigenlijk nog mooier! Nee, het gaat erom ons te verheugen in de kern van de zaak. Waar het om gaat. Wie opgericht worden. Wier verdriet vertroost. Ook al zou het ons niet eens direct betreffen, dan nog zouden wij ons moeten verheugen in de troost en de belofte die hier wordt geboden. En als wij eerlijk zijn, heel eerlijk zijn, weten wij ons precies zo arm en gebroken. Precies zo verlangend naar heling en genezing als tot wie de Heer gezonden is. Maar als wij ons hart niet openstellen voor de woorden van de Heer, lopen wij het risico dat Hij midden tussen ons door gaat, op zoek naar wie wel verlangt naar bevrijding en genezing. Amen. 7
Voorbeden Heer, onze God, Wij bidden U voor wie ontmoedigd is. Voor wie het verloop van de wereldgeschiedenis teveel wordt. Voor wie het vertrouwen verliest in de goede afloop. Voor wie denkt dat het aangename jaar des Heren er wel nooit zal komen. Bemoedig ons! Laat uw woorden klinken en laten wij ons verwonderen en verheugen over de hoop die eruit spreekt, dat het goedkomt, met ons en met de wereld. Zo bidden wij Heer, onze God, Voor wie achterblijft. Voor wie deze hoop niet vatten kan. Voor wie verstrikt zit in het leven of in zorg is om het leven van anderen. Geef hen rust en goede moed. Zo bidden wij Voor uw wereld bidden wij. Steeds weer opgeschrikt door de woede van naties en burgers. Hoe de redeloze angst ons steeds weer in zijn greep houdt. Heer, Dat wij uw wegen gaan op u vertrouwen, op uw beloften op uw macht en kracht. Zo bidden wij Stil Gebed Onze Vader 8