Rapport. Rapport over een klacht over een gedraging van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen uit Rotterdam. Datum: 29 juni 2011



Vergelijkbare documenten
Rapport. Rapport over een klacht over het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen te Rotterdam. Datum: 12 april Rapportnummer: 2012/061

6. Bij brief van 4 mei 2004 gaf het LBIO een incasso- en executieopdracht aan de deurwaarder.

Beoordeling. h2>klacht

"Ik kan de kinderalimentatie niet langer betalen, wat kan ik doen?

Rapport. Rapport over een klacht over het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen. Datum: 20 januari Rapportnummer: 2012/005

Rapport. Rapport over een klacht over het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen uit Rotterdam. Datum: 09 augustus Rapportnummer: 2011/238

Rapport. Datum: 14 juli 2005 Rapportnummer: 2005/198

Rapport. Rapport over een klacht over het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen te Rotterdam. Datum: 3 januari Rapportnummer: 2013/001

Rapport. Datum: 13 juli 1998 Rapportnummer: 1998/273

Rapport. Datum: 26 augustus 2005 Rapportnummer: 2005/251

Rapport. Datum: 2 mei 2006 Rapportnummer: 2006/178

Tevens klagen verzoekers erover dat het LBIO niet akkoord is gegaan met de door verzoekers voorgestelde betalingsregeling.

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen uit Rotterdam. Datum: 4 augustus 2011

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/083

Rapport. Publicatiedatum: 15 oktober Rapportnummer: 2014 / /139 d e Natio nale o mb ud sman 1/6

Rapport. Oordeel Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over het LBIO gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk niet gegrond.

Rapport. Datum: 29 mei 2002 Rapportnummer: 2002/174

Rapport. Rapport over een klacht over het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) te Rotterdam. Datum: 9 december 2013

Rapport. Rapport over een klacht over het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen. Datum: 24 oktober Rapportnummer: 2011/320

Rapport. Datum: 20 september 2007 Rapportnummer: 2007/197

Rapport. Datum: 27 februari 2007 Rapportnummer: 2007/041

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/047

Rapport. Rapport over een klacht over Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen. Datum: 14 mei Rapportnummer: 2012/082

Rapport. Datum: 29 november 2000 Rapportnummer: 2000/365

Rapport. Datum: 9 augustus 2004 Rapportnummer: 2004/309

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Rapport over een klacht over het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO). Datum: 12 maart Rapportnummer: 2012/036

xxxxxxx xxxxxxx xxxxxxx xxxxxxx,

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen te Rotterdam.

Rapport. Datum: 30 juli 2004 Rapportnummer: 2004/299

Rapport. Datum: 21 oktober 2005 Rapportnummer: 2005/320

RAPPORT 2005/320, NATIONALE OMBUDSMAN, 21 OKTOBER 2005

Rapport. Datum: 18 december 2007 Rapportnummer: 2007/313

Rapport. Datum: 27 april 2006 Rapportnummer: 2006/168

Rapport. Datum: 4 oktober 1999 Rapportnummer: 1999/424

RAPPORT 2006/303, NATIONALE OMBUDSMAN, 5 SEPTEMBER 2006

Beoordeling. h2>klacht

Verzoeker klaagt erover dat het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO):

Rapport. Datum: 9 juli 1999 Rapportnummer: 1999/306

Rapport. Datum: 1 juli Rapportnummer: 2014/067

Rapport. Datum: 23 maart 2006 Rapportnummer: 2006/115

Rapport. Datum: 12 oktober 1999 Rapportnummer: 1999/440

Rapport. Datum: 5 juli 2005 Rapportnummer: 2005/183

Rapport. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over het LBIO gegrond. Datum: 24 juli 2017 Rapportnummer: 2017/089

Rapport. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over het LBIO gegrond.

Een onderzoek naar de wijze waarop het LBIO een alimentatiegerechtigde informeert over het (niet) innen van kinderalimentatie.

Verzoeker klaagt er in dit verband met name over dat het LBIO:

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen uit Rotterdam. Datum: 5 september 2011

Rapport. Datum: 5 april 2006 Rapportnummer: 2006/130

Rapport. Rapport over een klacht over het gerechtsdeurwaarderskantoor S. te P. Datum: 17 oktober Rapportnummer: 2012/172

Rapport. Datum: 8 mei 2007 Rapportnummer: 2007/087

1.327,20 als hoofdsom in verband met achterstallige verzekeringspremies; 42,49 als tot op dat moment vervallen wettelijke rente over de hoofdsom;

Verzoeker klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in strijd met:

Rapport Datum: 6 juni 2013 Rapportnummer: 2013/062

Samenvatting 1 Klacht 2 Beoordeling 2 Conclusie 4 Aanbeveling 5 Onderzoek 5 Bevindingen 5

Rapport. Datum: 3 augustus 1999 Rapportnummer: 1999/344

Rapport. Datum: 28 april 2006 Rapportnummer: 2006/173

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Rapport over een klacht over het UWV te Amsterdam. Datum: 19 september Rapportnummer: 2013/0128

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 31 maart 2005 Rapportnummer: 2005/097

Rapport. Datum: 12 april 2006 Rapportnummer: 2006/142

Rapport. Rapport over een klacht over het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen te Rotterdam. Datum: 5 april Rapportnummer: 2012/057

Rapport. Datum: 5 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/427

Rapport. Datum: 13 september Rapportnummer: 2012/149

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 17 mei 2005 Rapportnummer: 2005/144

Rapport. Rapport over het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Leeuwarden. Rapportnummer: 2011/304

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/320

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Rapport betreffende een klacht over een gedraging van het College voor zorgverzekeringen. Datum: 10 mei Rapportnummer: 2012/078

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen te Rotterdam. Datum: 17 december 2012

Rapport. Datum: 3 augustus 2000 Rapportnummer: 2000/261

Rapport. Datum: 30 december 2003 Rapportnummer: 2003/499

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Oost-Brabant te Oss. Datum: 2 oktober Rapportnummer: 2013/138

Rapport. Rapport over een klacht over de Sociale Verzekeringsbank te Zaanstad. Datum: 5 februari 2015 Rapportnummer: 2015/021

Rapport. Datum: 3 april 2000 Rapportnummer: 2000/133

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Belastingdienst/BelastingTelefoon te Groningen. Datum: 13 december Rapportnummer: 2011/360

Verzoekster klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV):

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/173

de eigen bijdrage 2006 alsmede de naheffing over 2006 onvoldoende duidelijk

Rapport. Datum: 10 oktober 2006 Rapportnummer: 2006/347

Rapport. Rapport inzake een klacht over een gedraging van de Huurcommissie uit Den Haag. Datum: 29 maart Rapportnummer: 2011/103

In dit kader klaagt verzoeker er verder over dat het LBIO beslag heeft gelegd op zijn uitkering.

Rapport. Datum: 19 januari 2006 Rapportnummer: 2006/020

Rapport. Datum: 25 januari 2007 Rapportnummer: 2007/012

Rapport. Onduidelijke informatie over kinderbijdrage. Een onderzoek naar het optreden van het LBIO. Oordeel

Rapport. Datum: 20 december 2001 Rapportnummer: 2001/395

Rapport. Datum: 20 februari 2006 Rapportnummer: 2006/057

Rapport. Rapport over een klacht betreffende het CAK te Den Haag. Rapportnummer: 2012/018

Rapport. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over het LBIO niet gegrond.

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 14 januari 2011 Rapportnummer: 2011/013

Rapport. Datum: 5 september 2006 Rapportnummer: 2006/306

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/242

1. Verzoekster huwde op 2 oktober 1987 met de heer D. Uit dit huwelijk zijn drie, thans nog minderjarige, kinderen geboren.

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Centraal Administratie Kantoor uit Den Haag. Datum: 04 augustus Rapportnummer: 2011/229

Rapport. Datum: 26 juni 2002 Rapportnummer: 2002/197

Verzoekster klaagt erover dat de Informatie Beheer Groep (IB-Groep):

Transcriptie:

Rapport Rapport over een klacht over een gedraging van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen uit Rotterdam. Datum: 29 juni 2011 Rapportnummer: 2011/195

2 Algemeen Wanneer een gezin uiteen valt, valt er - ook - financieel nogal wat te regelen, onder meer voor wat betreft de kosten die het grootbrengen van kinderen met zich meebrengen. De rechter kan tijdens de echtscheiding hiertoe een bedrag vaststellen dat voor de kinderen moet worden betaald. Maar ook nadat de rechter deze onderhoudsverplichting heeft opgelegd gaat er, om wat voor reden dan ook, nogal eens wat mis. Omdat het niet voldoen aan die verplichtingen ingrijpende en schrijnende gevolgen kan hebben, is het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) in het leven geroepen. Bij nalatigheid in betalingen voor het onderhoud van kinderen kan het LBIO de inning van de bijdrage van de betalingsgerechtigde overnemen en zo nodig zelfs overgaan tot invordering bij de onderhoudsplichtige via loonbeslag of via een deurwaarder. Het LBIO werkt daarbij volgens een aantal door de wetgever vastgestelde regels. Eén van die regels is - kort gezegd - dat het LBIO de onderhoudsplichtige per brief in kennis stelt van het voornemen tot overname van de inning. Indien de onderhoudsplichtige niet binnen veertien dagen (in de praktijk hanteert het LBIO vaak eenentwintig dagen) aantoont dat wél is betaald en er geen achterstand meer is, wordt het LBIO bevoegd om de vordering over te nemen, waarbij vóór de eerste dag van de maand naast de alimentatie aan het LBIO ook opslagkosten dienen te worden betaald. Een andere regel is dat op het moment dat het achterstallige bedrag door inning via het LBIO is voldaan, eerst nog zes maanden via het LBIO moet worden betaald met daarbij de zogenoemde opslagkosten. Pas als aan dat alles is voldaan en de zaken goed lopen, kan er weer rechtstreeks aan de onderhoudsgerechtigde worden betaald. Indien een onderhoudsplichtige van mening is dat hij vanwege een wijziging in zijn financiële situatie de kinderalimentatie niet meer (geheel) kan betalen, moet hij de rechter vragen om een ander bedrag vast te stellen. Het is namelijk niet aan het LBIO om hierover te beslissen. Het LBIO houdt zich slechts aan het op dat moment door de rechter vastgestelde bedrag. Pas als het LBIO een nieuwe beslissing van de rechter ontvangt, met daarin een gewijzigd bedrag aan kinderalimentatie, moet het hiermee rekening houden. Klacht Verzoeker klaagt erover dat het LBIO na de overname van de inning van de kinderalimentatie bij hem in juli 2009 zowel via de deurwaarder als zelf onjuiste bedragen aan achterstand aan hem heeft doorgegeven. Dit heeft volgens verzoeker tot gevolg gehad dat hij onnodig (lang) opslag- en/of executiekosten moet betalen. Feiten

3 1. Bij verzoeker was het volgende aan de hand. Verzoeker is in 2009 gescheiden van zijn echtgenote, met wie hij twee kinderen heeft. De rechter stelde vervolgens een bedrag aan kinderalimentatie vast dat verzoeker maandelijks aan zijn ex-echtgenote bij vooruitbetaling diende te betalen. In april 2009 kreeg verzoeker een conflict met zijn werkgever, waardoor zijn salaris werd stopgezet. Hierdoor kon hij vanaf april niet meer het volledige bedrag aan kinderalimentatie betalen. Verzoeksters ex-echtgenote schakelde hierop het LBIO in, waarna verzoeker een brief van 15 juli 2009 van het LBIO ontving met het voornemen om de inning over te nemen. Verzoeker kreeg de mogelijkheid om binnen eenentwintig dagen aan te tonen dat hij de achterstand had betaald. Op 6 augustus 2009 stuurde verzoeker het LBIO een brief waarin hij meedeelde dat hij op 23 juli 2009 de achterstand van april, mei en juni 2009 aan zijn ex-echtgenote had betaald. Verder liet hij weten dat hij even niet meer dan dat kon betalen, omdat hij een arbeidsconflict had. Op diezelfde dag stuurde het LBIO verzoeker een brief dat de inning zou worden overgenomen en opslagkosten moesten worden betaald. Op 17 augustus 2009 liet verzoeker het LBIO weten dat waarschijnlijk een misverstand was ontstaan, omdat hun brieven elkaar hadden gekruist. Hij had immers aan zijn betalingsverplichtingen voldaan, waardoor er voor het LBIO geen gronden meer waren om de inning over te nemen. Ook voegde verzoeker bij deze brief een bewijs dat hij op 10 augustus 2009 de maanden juli en augustus 2009 aan zijn ex-echtgenote had betaald. Het LBIO liet hierop echter weten dat de inning wel terecht was overgenomen, omdat hij de alimentatie van juli 2009 niet tijdig had betaald. Wel werden de opslagkosten over de maanden april, mei en juni op de vordering in mindering gebracht en werden de aan verzoekers ex-echtgenote betaalde alimentatiebedragen voor april tot en met augustus van de vordering afgetrokken. Verzoeker liet weten het niet eens te zijn met de overname, maar het LBIO bleef van mening dat de overname terecht was omdat juli 2009 te laat was betaald. Het LBIO stuurde verzoeker op 2 oktober 2009 een aanmaning met daarin het verzoek om de achterstand binnen tien dagen te betalen. Indien geen betaling zou volgen, zou het LBIO executiemaatregelen treffen. Verzoeker reageerde hierop bij brief van 4 oktober 2009. Omdat betaling van de opslagkosten door verzoeker aan het LBIO echter uitbleef, stelde het LBIO de incasso van de kinderalimentatie op 23 oktober 2009 in handen van een deurwaarder. De deurwaarder hield vervolgens de betalingen van verzoeker bij. Over een betaling in november 2009 bestond enige tijd onduidelijkheid, omdat deze in eerste instantie niet door de bank van verzoeker werd geaccepteerd. Enige tijd later werd deze betaling in het overzicht verwerkt. Vervolgens ontving het LBIO van verzoekers werkgever een overzicht van betalingen die over de periode oktober 2009 tot en met februari 2010 aan verzoeker waren verricht. Naar aanleiding van deze informatie stuurde het LBIO deze werkgever een kennisgeving loonbeslag. Dit loonbeslag vond vervolgens geen doorgang, omdat de deurwaarder aan het LBIO had aangegeven dat er discussie bestond over het verloop van de zaak. Hierop

4 kreeg verzoeker een conflict met zijn werkgever, omdat deze het loonbeslag wel van kracht achtte en zijn loon niet geheel uitbetaalde. De werkgever stelde namelijk hierover geen bericht te hebben ontvangen van het LBIO. Op 5 maart 2010 liet verzoeker weten dat hij een verzoek aan de rechter had gedaan tot nihilstelling van de kinderalimentatie. Het LBIO deelde verzoeker hierop mee dat het verzoeker op grond van dit verzoek slechts van zijn betalingsverplichting kon ontheffen als zijn ex-echtgenote hiermee instemde. De ex-echtgenote liet echter aan het LBIO weten dat zij de incasso niet wenste op te schorten. Op 20 april 2010 diende verzoeker een klacht in bij het LBIO over de overname van de inning, het inschakelen van de deurwaarder en het onnodig betalen van opslagkosten. Een medewerker van het LBIO verzocht de deurwaarder om deze klacht af te handelen. Na een interventie van de Nationale ombudsman handelde het LBIO de klacht van verzoeker alsnog zelf op 24 juni 2010 af. De klachten werden niet gegrond geacht. Op 10 januari 2011 stuurde het LBIO een kennisgeving beslag zowel naar de nieuwe werkgever van verzoeker als naar de Belastingdienst. Op 13 januari 2011 ontving het LBIO een bericht van de deurwaarder dat verzoeker een betalingsvoorstel aan de deurwaarder had gedaan. Het LBIO ging niet akkoord met de hoogte van het bedrag. Als verzoeker akkoord zou gaan met een hoger bedrag, zou het beslag worden ingetrokken. Uiteindelijk kwam verzoeker met de deurwaarder een hogere betalingsregeling overeen om de achterstand in betaling van de opslagkosten en executiekosten in te lopen. Het LBIO schortte het beslag bij de werkgever van verzoeker en bij de Belastingdienst weer op. Visie verzoeker Verzoeker is allereerst van mening dat hij de verschuldigde alimentatie op tijd had overgemaakt naar zijn ex-echtgenote. Alleen in de maanden juli en augustus 2009 was hij te laat met betalen, maar daar had hij ook grondige redenen voor vanwege het arbeidsconflict dat hij had met zijn werkgever, die volgens verzoeker onder één hoedje speelde met zijn ex-echtgenote. Hierdoor was meerdere keren zijn loonbetaling stopgezet. Hij had dit onder meer in zijn brief van 6 en 17 augustus 2009 bij het LBIO gemeld, maar had hierop nooit een reactie van het LBIO ontvangen. Hij begrijpt dat hij over de maanden juli en augustus 2009 opslagkosten moet betalen, maar hij is het er niet mee eens dat het LBIO hem opslagkosten berekent over de andere maanden. Voorts is hij van mening dat het LBIO helemaal niet heeft gereageerd op zijn bezwaren, maar de zaak vervolgens direct in handen gaf van een deurwaarder. Sindsdien werden er alleen maar onjuiste berekeningen aan hem doorgegeven en was de communicatie erg moeizaam. De deurwaarder stelde namelijk als eis dat alle

5 communicatie via hem ging, terwijl het LBIO hem ook steeds berekeningen bleef sturen. Doordat zij zelf nalatig waren in de berekeningen, moest hij voor alle gemaakte kosten opdraaien, aldus verzoeker. Ten slotte gaf verzoeker nog aan dat hij het gevoel had dat het LBIO zich mee had laten slepen in de woede van zijn ex-echtgenote en ex-werkgever, omdat hij het gevoel had dat de ex-echtgenote en ex-werkgever het LBIO hadden aangespoord om zo te handelen. Visie LBIO Het LBIO is van oordeel dat de inning terecht is overgenomen. Verzoeker had niet volledig aan zijn betalingsverplichting voldaan, waardoor het LBIO gerechtigd was om over te gaan tot incasso van de kinderalimentatie en daarbij opslagkosten te berekenen. Toen verzoeker vervolgens rechtstreeks aan zijn ex-echtgenote bleef betalen en verzuimde de opslagkosten te voldoen, besloot het LBIO de zaak in handen te geven van de deurwaarder. Volgens het LBIO had de deurwaarder vervolgens tijdig gereageerd op de correspondentie van verzoeker en niet onnodig lang over het uitzoeken van betalingen gedaan. Wel had het LBIO niet voldoende inhoudelijk gereageerd op de brieven van verzoeker van 6 en 17 augustus 2009. Hiervoor bood het LBIO zijn excuses aan. Vervolgens had ook de deurwaarder een keer abusievelijk te kennen gegeven dat alle betalingen waren verwerkt, terwijl één betaling vanwege overboekingsproblemen op de rekening van verzoeker was teruggestort. Maar voor het LBIO maakte dit niet dat verzoeker hierdoor onnodig lang opslag en/of executiekosten had moeten betalen. Verder liet het LBIO weten dat zodra de deurwaarder eenmaal bemoeienis heeft met de zaak, het de bedoeling is dat de betalingsplichtige met de deurwaarder communiceert. Het is voor alle partijen prettiger als de communicatie via één lijn loopt en niet via twee lijnen. De deurwaarder beschikt over een overzicht van de kosten die zijn gemaakt inzake ambtshandelingen, waardoor het ook om die reden voor een betalingsplichtige praktischer is om zich tot de deurwaarder te wenden. Op het moment dat een betalingsplichtige bij de deurwaarder een specificatie opvraagt, krijgt hij een overzicht waarin de totale vordering inclusief executiekosten is opgenomen. Indien een betalingsplichtige een specificatie bij het LBIO zou opvragen, zouden hier alleen de alimentatievordering en de opslagkosten op worden vermeld. De vordering is dan niet volledig, waardoor misverstanden zouden kunnen ontstaan. In het geval de betalings-plichtige bijvoorbeeld een vraag heeft over de hoogte van de opslagkosten of het niet eens is met de berekening daarvan, kan hij zich uiteraard wel tot het LBIO wenden omdat het LBIO de hoogte van de opslagkosten heeft vastgesteld en niet de deurwaarder. De deurwaarder zal de betalingsplichtige in dat geval naar het LBIO verwijzen. Oordeel Nationale ombudsman 1. De bevoegdheid van het LBIO om op verzoek van een betalingsgerechtigde de invordering van de kinderalimentatie over te nemen, is vastgelegd in artikel 1:408 van het

6 Burgerlijk Wetboek (zie Achtergrond). Dit gebeurt slechts indien de gerechtigde bij de indiening van het verzoek aannemelijk heeft gemaakt dat binnen ten hoogste zes maanden voorafgaande aan de indiening van het verzoek de betalingsplichtige ten aanzien van ten minste één periodieke betaling tekort is geschoten in zijn verplichtingen. Alvorens tot invordering over te gaan wordt de betalingsplichtige bij brief in kennis gesteld van het voornemen daartoe en de reden daarvoor en van het bedrag inclusief de kosten van invordering (de opslagkosten). De betalingsplichtige wordt dan alsnog in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat wel is betaald of om het achterstallige bedrag alsnog over te maken. Het LBIO wordt bevoegd om tot invordering over te gaan op de veertiende dag na de verzending van de brief. Het vereiste van actieve en adequate informatieverstrekking houdt in dat overheidsinstanties burgers met het oog op de behartiging van hun belangen actief en desgevraagd van adequate informatie voorzien. Deze norm behelst enerzijds de plicht om in te gaan op verzoeken van burgers om informatie, anderzijds de plicht om burgers uit eigen beweging te informeren over handelingen van de overheid die hun belangen kunnen raken. Voor het LBIO vloeit hieruit onder andere voort dat een betalingsgerechtigde één aanspreekpunt heeft dat hem informeert over diens positie en de consequenties die de overname van de inning door het LBIO heeft, de reden van de overname en inzicht geeft in de hoogte en de samenstelling van het totale bedrag dat moet worden betaald. 2. Allereerst stelt de Nationale ombudsman vast dat het LBIO de inning terecht heeft overgenomen. Hoewel is gebleken dat verzoeker binnen de door het LBIO gestelde betalingstermijn de maanden april, mei en juni 2009 had betaald, bleef er ten aanzien van de maand juli 2009 een achterstand bestaan, omdat deze te laat was betaald. Het LBIO mocht daarom vanaf juli 2009 opslagkosten in rekening brengen. Van het LBIO hoeft verder niet te worden verwacht dat het rekening houdt met eventuele (arbeids)conflicten, die een betalingsplichtige aanvoert voor zijn betalingsachterstand. Vervolgens heeft verzoeker de alimentatie voor de maanden daarop volgend aan zijn ex-echtgenote betaald en heeft daarbij niet de opslagkosten voldaan, omdat hij het niet eens was met de overname. Hierdoor heeft hij de achterstand niet ingelopen, waardoor het LBIO gerechtigd was de zaak in handen te geven van een deurwaarder en eventueel loonbeslag te leggen. Dit houdt voor verzoeker in dat hij naast de opslagkosten ook de door de deurwaarder berekende executiekosten dient te betalen. Verzoekers stelling dat zijn ex-echtgenote en/of het LBIO onder één hoedje speelden doet hieraan niet af, omdat de inning immers terecht was overgenomen. 3. Wel is uit het onderzoek gebleken dat het LBIO, door het niet-beantwoorden van brieven van verzoeker, niet altijd juist heeft gecommuniceerd naar verzoeker toe over de reden van overname en/of de loonbeslagen, waardoor het voor verzoeker onduidelijk was waarom de inning precies was overgenomen, welke opslagkosten hij moest betalen en of er nu wel of niet loonbeslag was gelegd.

7 Voorts is uit het onderzoek gebleken dat het voor verzoeker verwarrend is geweest om naast het LBIO ook met de deurwaarder te moeten communiceren. Hoewel het LBIO stelt dat het de bedoeling is dat de betalingsplichtige alleen met de deurwaarder communiceert, omdat het voor alle partijen prettig is dat de communicatie via één lijn loopt, moest verzoeker zich bij vragen over de hoogte van de opslagkosten weer tot het LBIO wenden. Hierdoor was het verzoeker niet altijd even duidelijk welke bedragen aan alimentatie en opslagkosten er nog open stonden. Deze wijze van communiceren (met dubbele communicatielijnen) werkt onduidelijkheden in de hand en wordt in dit geval, evenals het niet-beantwoorden van de brieven, in strijd geacht met het vereiste van actieve en adequate informatieverstrekking. In zoverre is de gedraging niet behoorlijk. 4. Echter, nu verzoeker vanaf het begin van de terechte overname heeft verzuimd om de opslagkosten te betalen, kan niet worden gesteld dat deze tekortkoming in communicatie tot gevolg heeft gehad dat verzoeker onnodig (lang) opslag- en/of executiekosten heeft moeten betalen. Wel beveelt de Nationale ombudsman het LBIO aan om verzoeker in een persoonlijk gesprek alsnog duidelijkheid te verschaffen over de hoogte en de berekeningen van de betalingsachterstanden en alle daarbij komende kosten. Conclusie De onderzochte gedraging van het LBIO is in zoverre gegrond wegens schending van het vereiste van actieve en adequate informatieverstrekking, dat uit het onderzoek naar voren is gekomen dat het LBIO zelf of via de deurwaarder niet altijd juist heeft gecommuniceerd over de reden van overname of de hoogte van het bedrag aan achterstand. Dat dit tot gevolg heeft gehad dat verzoeker hierdoor onnodig lang opslag- en/of executiekosten heeft moeten betalen, is echter niet gebleken. Aanbeveling Het LBIO wordt in overweging gegeven om binnen een maand met verzoeker te bespreken wat op dit moment de achterstanden zijn in de betaling van de kinderalimentatie, de opslagkosten en de kosten die de deurwaarder heeft berekend, met inachtneming van hetgeen de Nationale ombudsman hiervoor, onder 2., 3. en 4. heeft gesteld. Onderzoek Op 15 augustus 2010 ontving de Nationale ombudsman een klacht van verzoeker met een klacht over een gedraging van het LBIO uit Rotterdam. Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld.

8 In het kader van het onderzoek werd de directeur van het LBIO verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen verzoeker en de directeur van het LBIO de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van het LBIO gaf geen aanleiding het verslag aan te vullen. De reactie van verzoeker gaf wel aanleiding het verslag op een enkel punt aan te vullen. Informatieoverzicht 1. Klacht van verzoeker van 15 augustus 2010 met bijlagen. 2. Aanvullende informatie van verzoeker van 12 september 2010. 3. Standpunt van het LBIO van 5 november 2010 met bijlagen. 4. Reactie van verzoeker van 12 december 2010. 5. Aanvullende informatie van verzoeker van 31 januari 2011. 6. Reactie van het LBIO van 2 januari 2011. 7. Nadere informatie van verzoeker van 14 februari 2011. 8. Tweede reactie van verzoeker van 10 maart 2011 met bijlagen. Achtergrond Artikel 1: 408 van het Burgerlijk Wetboek "1. Een uitkering tot voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding of tot voorziening in de kosten van levensonderhoud en studie, waarvan het bedrag in een rechterlijke beslissing, daaronder begrepen de beslissing op grond van artikel 822, eerste lid, onder c, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, is vastgelegd, wordt ten behoeve van de minderjarige aan de ouder die het kind verzorgt en opvoedt of aan de voogd onderscheidenlijk aan de meerderjarige betaald. 2. Op verzoek van een gerechtigde als bedoeld in het eerste lid, van een onderhoudsplichtige dan wel op gezamenlijk verzoek van een gerechtigde en onderhoudsplichtige neemt het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen de invordering van de onderhoudsgelden op zich. De executoriale titel wordt daartoe door de

9 onderhoudsgerechtigde in handen gesteld van dit Bureau. De overhandiging daarvan machtigt het Bureau tot het doen van de invordering, zo nodig door middel van executie. 3. Kosten van invordering door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen worden verhaald op de onderhoudsplichtige, onverminderd de kosten van gerechtelijke vervolging en executie. Het verhaal van kosten vindt plaats door wijziging van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels. 4. Tot invordering op verzoek van een onderhoudsgerechtigde wordt slechts overgegaan, indien de gerechtigde ter gelegenheid van de indiening van het verzoek aannemelijk heeft gemaakt dat binnen ten hoogste zes maanden voorafgaande aan de indiening van het verzoek de onderhoudsplichtige ten aanzien van ten minste één periodieke betaling tekort is geschoten in zijn verplichtingen. In deze gevallen geschiedt de invordering van bedragen die verschuldigd zijn vanaf een tijdstip van ten hoogste zes maanden voorafgaande aan de indiening van het verzoek. 5. Alvorens tot invordering met verhaal van kosten over te gaan wordt de onderhoudsplichtige bij brief met bericht van ontvangst in kennis gesteld van het voornemen daartoe en de reden daarvoor, alsmede van het bedrag inclusief de kosten van invordering. Het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen wordt bevoegd tot invordering over te gaan op de veertiende dag na de verzending van de brief. 6. De invordering die op verzoek van de onderhoudsgerechtigde geschiedt, eindigt slechts, indien gedurende ten minste een half jaar regelmatig is betaald aan het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen en er geen bedragen meer verschuldigd zijn als bedoeld in het vierde lid, tweede volzin. De termijn van een half jaar wordt telkens verdubbeld, indien een voorgaande termijn van invordering ook op verzoek van de onderhoudsgerechtigde was aangevangen. ( )" 9 2010.09008 De Nationale ombudsman, dr. A.F.M. Brenninkmeijer de Nationale ombudsman