Oefenvragen onderdeel Wet op de lijkbezorging

Transcriptie

1 Oefenvragen onderdeel Wet op de lijkbezorging Opgave 1: Welke stelling is juist. a. Van een overlijden dient aangifte te worden gedaan bij de burgerlijke stand van de gemeente waar de overledene is geboren. Dit kan eventueel via het loket van de gemeente waar de overledene op het moment van overlijden woonachtig is. b. De Wet op de lijkbezorging stelt dat de aangifte van overlijden binnen 36 uur moet plaatsvinden. c. Zowel bij natuurlijk overlijden, als door overlijden door niet-natuurlijke oorzaak wordt melding gedaan bij de gemeentelijk lijkschouwer. d. In uitzonderlijke gevallen is het mogelijk om de overledene te begraven of cremeren zonder verlof tot begraving of crematie. e. Bij euthanasie of hulp bij zelfdoding geeft de ambtenaar van de burgelijke stand verlof tot begraving of crematie. Opgave 2: Welke stelling zijn juist inzake de termijn van begraving of crematie (artikel 16 en 17 Wlb) Stelling 1 Begraving of crematie vindt volgens de wet niet eerder dan zesendertig uur na het overlijden en uiterlijk op de zesde werkdag na het overlijden plaats. Stelling 2 Een verzoek voor het instellen van een andere termijn, kan worden ingediend bij de schouwarts. Stelling 3 De Algemene termijnenwet houdt in dat de termijnen een verlenging ondergaan, indien daarin een zaterdag, zondag, algemeen erkende feestdag of daarmee gelijkgestelde dag valt. a. Geen van deze stellingen is juist. b. Stelling 1, 2 en 3 zijn juist. c. Stelling 1 en 3 zijn onjuist, stelling 2 is juist. d. Stelling 1 en 2 zijn juist, stelling 3 is onjuist.

2 Opgave 3: We kennen in Nederland twee soorten graven, te weten een particulier graf en een algemeen graf. Welke stellingen over het algemene graf zijn juist: Stelling 1: In een algemeen graf worden meerdere personen begraven, welke geen familieband met elkaar hoeven te hebben. Stelling 2: Op zowel bijzondere als op gemeentelijke begraafplaatsen kan men in een algemeen graf worden begraven. Stelling 3: Een algemeen graf biedt de nabestaanden vrijwel geen rechten op verlenging van huur. Dit komt omdat deze graven maar voor de minimale wettelijke termijn van 10 jaar worden uitgegeven, waarna ze in principe worden geruimd. Men kan binnen deze 10 jaar de stoffelijke resten herbegraven in een eigen graf. e. Geen van deze stellingen is juist. f. Stelling 1, 2 en 3 zijn juist. g. Stelling 1 en 3 zijn onjuist, stelling 2 is juist. h. Stelling 1 en 2 zijn juist, stelling 3 is onjuist. Opgave 4: We kennen in Nederland twee soorten graven, te weten een particulier graf en een algemeen graf. Welke stellingen over het particuliere graf zijn juist: Stelling 1: Het verschil met een algemeen graf is dat bij een particulier graf de rechthebbende het recht heeft om te beslissen welke overledene(n) in het graf komen. Stelling 2: De rechthebbende kan zijn recht verkopen. Stelling 3: Het recht kan op verzoek van de rechthebbende worden overgeschreven op een ander. Stelling 4: De rechthebbende is eigenaar van het graf en dus verantwoordelijk voor het onderhoud. De rechthebbende mag naar eigen inzicht het graf onderhouden en is hierbij niet gebonden aan de onderhoudsnormen van de houder van de begraafplaats. a. Geen van deze stellingen is juist. b. Stelling 1, 2 en 3 zijn juist. c. Stelling 1 en 3 zijn juist, stelling 2 en 4 zijn onjuist. d. Stelling 1 en 2 zijn juist, stelling 3 en 4 zijn onjuist.

3 Opgave 5: Een man is overleden in 1995 en wordt begraven in een nieuw graf. Het uitsluitend recht op het graf wordt verstrekt voor een periode van 20 jaar. Zijn vrouw overlijdt in Tot wanneer loopt het grafrecht bij overlijden van mevrouw in a b c d Opgave 6: De nabestaanden willen de overledene graag onderstaande materialen meegeven in de kist. De overledene wordt begraven. Welke materialen mogen níet mee in de kist. Gouden trouwring Mobiele telefoon Plastic snoepzak Waxinelichtjes Lucifers Fles wijn Insulinepomp a. Volgens de wet mogen een mobiele telefoon en insulinepomp niet in de kist. b. Volgens de wet mogen een mobiele telefoon, een fles wijn, plastic snoepzak en een insulinepomp niet in de kist. c. Volgens de wet mogen alle genoemde materialen in de kist. d. Volgens de wet mogen geen van genoemde materialen in de kist.

4 Opgave 7: De nabestaanden willen de overledene graag onderstaande materialen meegeven in de kist. De overledene wordt gecremeerd. Welke materialen mogen níet mee in de kist. Eerder overleden kat (opgezet) Fles wijn Pacemaker Mobiele telefoon Gouden ketting Synthetische sjaal a. Hierover zijn wettelijk geen afspraken gemaakt. Alle materialen mogen mee in de kist. b. Geen van bovenstaande materialen mogen mee in de kist. c. De eerder overleden kat, de fles wijn, de pacemaker en mobiele telefoon mogen niet mee in de kist. d. De eerder overleden kat, de fles wijn, de pacemaker, mobiele telefoon en de synthetische sjaal mogen niet mee in de kist. Opgave 8: Opgraven of ruimen. Welke stelling is juist? Stelling 1: Opgraven heeft als doel het stoffelijk overschot te herbegraven of te cremeren. Stelling 2: Voor opgraven heeft men enkel toestemming nodig van de rechthebbende op het graf. Stelling 3: Na het ruimen van een graf is het niet toegestaan om de stoffelijke resten te begraven of te cremeren. Stelling 4: Na opdracht van de houder van de begraafplaats kan men direct het graf ruimen. a. Stelling 1 b. Stelling 2 c. Stelling 3 d. Stelling 4

5 Opgave 9: De inrichting van begraafplaatsen (artikel 32 Wlb). Welke stelling is juist? Stelling 1: De afstand tussen graven dient ten minste 80 centimeter te zijn. Stelling 2: Ten hoogste drie lijken mogen boven elkaar worden begraven. Stelling 3: Boven de kist of het omhulsel dient zich een laag grond te bevinden van ten minste 65 centimeter. a. Stelling 1 b. Stelling 2 c. Stelling 3 Opgave 10: Mevrouw Petersen heeft een huurhuis maar zou heel graag in haar eigen tuin begraven willen worden. Is er een mogelijkheid om haar te begraven in haar eigen tuin? a. Indien men dit aanvraagt bij de gemeente is het onwaarschijnlijk dat dit wordt toegewezen. b. Indien men een bijzondere begraafplaats aanvraagt bij de gemeente is dit geen probleem. c. De wens van mevrouw Petersen is in geen geval haalbaar. Opgave 11: De houder van een crematorium houdt een register bij. Welke gegevens moeten worden vastgelegd en welke gegevens zijn facultatief. 1. De naam en voornamen van de overledene 2. De datum en plaats van overlijden 3. Registratienummer van de asbus 4. Bestemming die aan de asbus is gegeven 5. De naam en het adres van de persoon die de bestemming van de as heeft aangegeven 6. De plaats van bestemming van de as a. Bovenstaande punten dienen alle te worden genoteerd in het register. b. Punt 1, 2, 3 zijn volgens de regels verplicht. Punt 4, 5, 6 hoeven volgens de regels niet te worden geregistreerd. c. Punt 1, 2, 3 en 4 zijn volgens de regels verplicht. Punt 5 en 6 hoeven volgens de regels niet te worden geregistreerd. d. Geen van bovenstaande punten is verplicht is het register. Een crematorium mag een register naar eigen inzicht vormgeven.

6 Opgave 12: Berging, bestemming en bewaring van as. Welke stelling is onjuist. Stelling 1: De berging van as geschiedt door de houder van het crematorium in een asbus met opschrift. Stelling 2: De bewaring van as geschiedt door de houder van het crematorium, gedurende minimaal 1 maand na het bergen van het as. Stelling 3: In Nederland kennen wij enkel de volgende bestemmingen voor as: bijzetting, verstrooiing, terbeschikkingstelling aan de nabestaanden of verzending naar het buitenland. Stelling 4: Na ruiming van de as uit de crematorium-oven mag de as na 3 maanden verstrooid worden. Stelling 5: De houder van een crematorium mag op verzoek van de nabestaanden de as uitstrooien in de tuin van de overledene. Stelling 6: De as uit de asbus mag zonder toestemming van de rechthebbende niet binnen 10 jaar worden verwijderd. a. Stelling 1 b. Stelling 2 c. Stelling 3 d. Stelling 4 e. Stelling 5 f. Stelling 6 Opgave 13: De minst belastende wijze van uitstrooiing voor het milieu is: a. Uitstrooiing van de as op zee. b. Uitstrooiing op een terrein dat bestemd is om permanent as te verstrooien. c. Uitstrooiing op een terrein dat eenmalig wordt gebruikt om as te verstrooien. Opgave 14: Er zijn bijzondere wijzen van lijkbezorging. Eén hiervan is ontleding. Welke stelling m.b.t. ontleding is onjuist? a. Enkel de overledene bepaalt bij wilsbeschikking of codicil of zijn/haar lichaam ontleedt zal worden. b. Voor ontleding is schriftelijk verlof nodig van de burgemeester. c. Ontleding mag niet eerder plaatsvinden dan 36 uur na het overlijden. d. Bij een niet-natuurlijke dood is toestemming voor ontleding nodig van de officier van justitie.

7 Opgave 15: Er gelden regels rondom balseming van lijken. Welke stelling is onjuist? a. Balseming is in principe niet toegestaan. b. Indien er sprake is van orgaandonatie is balseming van het lijk wel toegestaan. c. Balseming mag niet eerder dan 36 uur na het overlijden plaatsvinden. d. Balseming is hetzelfde als thanatopraxie. Opgave 16: Wet- en regelgeving rondom overlijden van een baby. Welke stelling is onjuist? a. Wanneer een kind levenloos wordt geboren, wordt geen geboorteakte opgemaakt. b. In de overlijdensakte van een levenloos geboren kind hoeft geen geslachtsnaam en voornaam te worden opgenomen. c. Indien een kind binnen drie dagen na de geboorte overlijdt, terwijl er nog geen geboorteakte is opgemaakt, dient men een akte van geboorte en akte van overlijden op te maken. d. Indien een kind in de 20 e week van de zwangerschap is overleden, maar wordt geboren in de 26 e week van de zwangerschap hoeven de bepalingen van de Wlb niet in acht te worden genomen. Opgave 17: Opbaring en arbeidsomstandigheden. Welke stelling is onjuist? a. Direct lichamelijk contact met de overledene dient te worden vermeden. Voor aanvang van de werkzaamheden dienen een schort en latex handschoenen te worden aangetrokken. b. In het verzorgingsgedeelte mag, na het wassen van de handen, gegeten en gedronken worden. Indien de kranen worden gedesinfecteerd kunnen deze worden gebruikt voor drinkwater. c. Gebruikte materialen zoals scharen, pincetten, naalden en kammen moeten na elk gebruik goed worden schoongemaakt met alcohol 70%. d. Het reinigen van vloeren en werkoppervlak met allesreiniger is in de meeste gevallen voldoende. Opgave 18: Internationaal vervoer. Welke stelling is juist? a. Bij vervoer van en naar Europa dient een laissez-passer voor lijken aanwezig te zijn. b. Een lijkkist kan niet worden vervoerd als gewone vracht. c. Bij vervoer naar Marokko geldt het Besluit op de lijkbezorging. d. De Overeenkomst van Straatsburg is ook van toepassing op het internationaal vervoer van de as van gecremeerde lijken.

8 Opgave 19: Grafbedekking. Welke stelling is onjuist? a. Men kan in de verordening van de begraafplaats lezen wat de mogelijkheden en beperking zijn wat betreft grafbedekking. b. Het is mogelijk om na een aantal jaren een nieuw grafmonument te plaatsen. c. Indien iemand schade lijdt veroorzaakt door een grafmonument is de begraafplaats als eigenaar van het grafmonument aansprakelijk. d. De begraafplaatshouder is eigenaar van de grafbedekking.