Gemeente Purmerend Afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling Mevrouw drs. K. Kensen Postbus AA PURMEREND. Geachte mevrouw Kensen,

Transcriptie

1 Dienst Regelingen Gemeente Purmerend Afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling Mevrouw drs. K. Kensen Postbus AA PURMEREND uw brief van uw kenmerk ons kenmerk datum 7 december ff75c.04.toek.1014.sh 6 april 2006 onderwerp doorkiesnummer bijlagen Flora- en faunawet, art. 75, 5 e lid onderdeel c Geachte mevrouw Kensen, Naar aanleiding van uw verzoek van 7 december 2004 en aangevuld op 17 februari 2005, 17 november 2005, 27 december 2005, 3 februari 2006 en 10 maart 2006, geregistreerd onder aanvraagnummer FF/75C/2004/1014, om een ontheffing als bedoeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet te krijgen, deel ik u het volgende mee. Hierbij ontvangt u de ontheffing die u heeft aangevraagd, van de verbodsbepalingen genoemd in de artikelen 9, 11 en 13 van de Flora- en faunawet voor zover dit betreft het vangen, bemachtigen of met het oog daarop opsporen; het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen en het vervoeren en onder zich hebben van de bittervoorn. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Dienst Regelingen Burg. de Raadtsingel 59 Postadres: Postbus BD Dordrecht Telefoon: Fax: Voor de gewone dotterbloem, gewone vogelmelk, zwanebloem, egel, haas, mol, bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en de meerkikker waarvoor u ontheffing heeft aangevraagd, geldt met ingang van 23 februari een vrijstelling, voor wat betreft de verboden, bedoeld in de artikelen 8 tot en met 12 van de Flora- en faunawet. Als gevolg van deze versoepeling van de regelgeving heeft u voor genoemde soorten derhalve geen ontheffing meer nodig van deze artikelen. Verder in deze brief staat vermeld wat daarvoor de redenen zijn. De aanvraag De aanvraag heeft betrekking op de realisatie van het project Bedrijvenpark Baanstee- Noord, dat zal worden uitgevoerd in de gemeente Purmerend. De onderhavige aanvraag heeft enkel betrekking op fase 1. Het doel van dit project is de realisatie van een bedrijventerrein in een agrarisch gebied. De werkzaamheden bestaan uit het dempen van sloten, het ophogen en bouwrijp maken van het terrein en het aanleggen van een baggerdepot. 1 Besluit vrijstelling beschermde dieren plantensoorten (Stb. 2000, 525, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 10 september 2004, Stb. 2004, 501)

2 6 april 2006 ff75c.04.toek.1014.sh 2 Verder worden er nieuwe watergangen gegraven en wordt een groen-blauwe structuur tussen het plangebied en de Purmerringvaart aangelegd. Ontheffing wordt gevraagd van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 8 van de Flora- en faunawet voor wat betreft exemplaren van de gewone dotterbloem, gewone vogelmelk en de zwanebloem, alsmede van de verbodsbepalingen genoemd in de artikelen 9 en 10 van de Flora- en faunawet voor wat betreft exemplaren van de egel, haas, meervleermuis, mol, bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en de meerkikker, alsmede van de verbodsbepalingen genoemd in de artikelen 9, 10, 11 en 13 van de Flora- en faunawet voor wat betreft exemplaren van de gewone dwergvleermuis, laatvlieger en de bittervoorn. U had ook ontheffing aangevraagd voor de ruige dwergvleermuis en de kleine modderkruiper. Aangezien gebleken is dat deze soorten niet in het plangebied voorkomen, heeft u per brief van 10 maart 2006 te kennen gegeven dat de aanvraag voor deze soorten ingetrokken wordt. Overwegingen Wettelijk kader Beschermde soorten De gewone dotterbloem, gewone vogelmelk en de zwanebloem zijn beschermde inheemse plantensoorten als bedoeld in artikel 3, lid 1, van de Flora- en faunawet. De egel, gewone dwergvleermuis, haas, laatvlieger, meervleermuis en de mol zijn beschermde inheemse diersoorten als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder a, van de Flora- en faunawet. De bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en de meerkikker zijn beschermde inheemse diersoorten als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder c, van de Flora- en faunawet. De bittervoorn is een beschermde inheemse diersoort als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder d, van de Flora- en faunawet. De gewone dwergvleermuis, laatvlieger en de meervleermuis zijn tevens opgenomen in bijlage IV van de EU-Habitatrichtlijn, dieren plantensoorten van communautair belang die strikt moeten worden beschermd. De bittervoorn is tevens opgenomen in bijlage 1, behorende bij het Besluit vrijstelling beschermde dieren plantensoorten (28 november 2000, Stb. 525), dieren plantensoorten waarvoor dezelfde bescherming dient te gelden als voor dieren plantensoorten van communautair belang. Verbodsbepalingen Op grond van de artikelen 9, 10, 11 en 13 van de Flora- en faunawet is het onder meer verboden om beschermde inheemse diersoorten te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen; opzettelijk te verontrusten; nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren; te vervoeren en onder zich te hebben. Op grond van artikel 75, lid 1, kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vrijstelling worden verleend van de bij of krachtens de artikelen 8 tot en met 18 bepaalde verboden.

3 6 april 2006 ff75c.04.toek.1014.sh 3 Vrijstelling Vrijstellingen worden onder andere geregeld in het Besluit vrijstelling beschermde dieren plantensoorten (Stb. 2000, 525), laatstelijk gewijzigd 10 september Op grond van artikel 16b, lid 1, van dit besluit gelden de verboden, bedoeld in de artikelen 8 tot en met 12 van de Flora- en faunawet niet bij een viertal onder de subleden a tot en met d onderscheiden situaties 2. Op grond van artikel 16b, lid 2, sub a, van dit besluit gelden de vrijstellingen bedoeld in het eerste lid ten aanzien van bij ministeriële regeling 3 aangewezen beschermde dieren plantensoorten. Omdat de gewone dotterbloem, gewone vogelmelk, zwanebloem, egel, haas, mol, bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en de meerkikker waarvoor u heeft aangevraagd, behoren tot deze bij ministeriële regeling aangewezen beschermde dieren plantensoorten en de werkzaamheden, voortvloeiende uit het project waarvoor u ontheffing aanvraagt, vallen onder genoemde vrijstellingssituaties, is in uw geval bovenomschreven vrijstelling van toepassing op deze soorten. Voor gewone dwergvleermuis, laatvlieger, meervleermuis en de bittervoorn blijft ontheffing wel vereist. Ontheffing Uit de aanvraag blijkt dat ontheffing is aangevraagd van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 9 van de Flora- en faunawet, voor wat betreft het doden en/of verwonden van de beschermde diersoorten. Gelet op de zorgplicht, genoemd in artikel 2 van de Flora- en faunawet wordt echter geen ontheffing verleend voor het doden en/of verwonden van de beschermde diersoorten. Er is ontheffing aangevraagd van de verbodsbepaling genoemd in artikel 10 van de Floraen faunawet voor zover dit betreft het opzettelijk verontrusten. Opzettelijke verontrusting is bij de voorziene werkzaamheden echter niet aan de orde. Indien u handelt overeenkomstig de zorgplicht genoemd in artikel 2 van de Flora- en faunawet is er geen sprake van het opzettelijk verontrusten van de beschermde soorten. Een ontheffing van de verbodsbepaling genoemd in artikel 10 van de Flora- en faunawet is derhalve niet aan de orde. U heeft ontheffing voor de gewone dwergvleermuis, laatvlieger en de meervleermuis aangevraagd. Er zijn geen vaste rust- en verblijfplaatsen aangetroffen in het plangebied. Foerageerplaatsen en migratieroutes van vleermuizen zijn enkel ontheffingsplichtig indien zij van groot belang zijn voor de functionaliteit van de verblijfplaatsen van de betreffende soort, doordat er onvoldoende alternatieven voorhanden zijn. Het is op voorhand niet te verwachten dat hiervan in dit geval sprake is. De locaties waar de gewone dwergvleermuis en laatvlieger zijn aangetroffen, worden gespaard. Daarnaast worden mitigerende maatregelen met betrekking tot verlichting genomen om verstoring te beperken. 2 a. de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer of onderhoud van vaarwegen, watergangen, waterkeringen, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen en bermen en in het kader van natuurbeheer; b. de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer of onderhoud in de landbouw en de bosbouw; c. bestendig gebruik; d. de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. 3 Regeling vrijstelling beschermde dieren plantensoorten Flora- en faunawet (Stcrt. 2002, 51 laatstelijk gewijzigd bij regeling van 25 januari 2005, Stcrt. 2005, 23)

4 6 april 2006 ff75c.04.toek.1014.sh 4 De gewone dwergvleermuis wordt veelal foeragerend waargenomen in bebouwde omgevingen. Door de voorgenomen werkzaamheden ontstaan derhalve geschikte biotopen, onder meer door een toename van luwte. De laatvlieger foerageert vaak boven open terreinen, zoals vochtige graslanden. Voor deze soort zal het oppervlak aan geschikte jachtbiotoop afnemen. In de directe omgeving van het plangebied resteert echter voldoende leefgebied. Het is niet te verwachten dat een afname van jachtbiotoop negatieve effecten heeft op de lokale populatie. De meervleermuis is alleen waargenomen boven de Purmerringvaart, die juist buiten het plangebied is gelegen. Deze soort is sterk gebonden aan watergangen en -partijen bij het foerageren en migreren. Binnen het plangebied zijn geen geschikte biotopen aanwezig. Ontheffing is derhalve niet nodig. Indien tijdens de werkzaamheden en de gebruiksfase verstoring van de Purmerringvaart optreedt, dienen afdoende mitigerende maatregelen (zoals het afschermen van licht door beplanting) te worden getroffen. Indien dit niet mogelijk is, dient een aanvullende ontheffing voor de meervleermuis aangevraagd te worden. Op grond van artikel 75, lid 4 van de Flora- en faunawet worden ontheffingen slechts verleend wanneer er geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. Op grond van artikel 75, lid 5, aanhef en onder c, wordt in het geval van soorten die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen 4 ontheffing slechts verleend wanneer er, naast de voorwaarde dat geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, geen andere bevredigende oplossing bestaat en met het oog op andere, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, belangen. In artikel 2, lid 3, onder j, van het Besluit vrijstelling beschermde dieren plantensoorten (28 november 2000, Stb. 525) worden als andere belangen als bedoeld in artikel 75, vijfde lid, onder c, van de Flora- en faunawet, onder andere aangewezen de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Instandhouding van de bittervoorn De bittervoorn komt voor in sloten die moeten worden gedempt voor fase 1. Om de negatieve effecten van de werkzaamheden voor de bittervoorn zoveel mogelijk te beperken, stelt u voor alle exemplaren van de bittervoorn uit de te dempen watergangen weg te vangen en uit te zetten in geschikt leefgebied. De grond uit de sloot wordt op de kant gebracht en gecontroleerd op het voorkomen van de bittervoorn. Deze dieren worden gevangen en uitgezet in geschikt leefgebied. Er worden nieuwe watergangen gegraven, waardoor het oppervlak aan potentieel leefgebied gelijk blijft. De mitigerende maatregelen zijn onvoldoende uitgewerkt. Zo wordt niet aangegeven hoe wordt omgegaan met aanwezige zoetwatermosselen, waarvan de bittervoorn afhankelijk is voor de voortplanting. Hiertoe zullen aanvullende voorwaarden in de ontheffing gesteld worden. De gunstige staat van instandhouding van de bittervoorn komt niet in gevaar, mits gewerkt wordt conform bovengenoemde maatregelen en volgens de overige in de ontheffing opgelegde voorwaarden. 4 Bijlage I bij het Besluit vrijstelling beschermde dieren plantensoorten (Stb. 2000, 525), laatstelijk gewijzigd 10 september 2004.

5 6 april 2006 ff75c.04.toek.1014.sh 5 Andere bevredigende oplossing met het oog op ruimtelijke ingrepen Uit de bij de aanvraag gevoegde MER (DHV, 2004) blijkt dat organisaties als de Kamer van Koophandel en Provincie Noord-Holland het tekort aan bedrijventerrein in de regio Waterland-Zaanstreek onderschrijven. Het project is probleemoplossend in die zin dat vestigingsplaatsen ontstaan voor bedrijven uit deze regio. U heeft aannemelijk gemaakt dat alternatieve locaties niet beschikbaar zijn. U geeft terecht aan dat het waarschijnlijk is dat de aangetroffen strikt beschermde soorten ook op andere locaties in de regio aanwezig zullen zijn. Het is daarom op voorhand niet te verwachten dat een locatie elders in Waterland-Zaanstreek minder effecten op strikt beschermde soorten zal hebben. De voorgestelde mitigerende en compenserende maatregelen zijn afdoende. De voorgestelde locatie en uitvoeringswijze zijn derhalve bevredigend. Het is hiermee voldoende aangetoond dat voor het project geen gunstigere oplossing voorhanden is. Zorgplicht Samengevat geldt in het kader van de uitvoering van uw project, voor de vrijgestelde soorten, vrijstelling van de verboden bedoeld in de artikelen 8 tot en met 12 van de Floraen faunawet. Voor de soort waarvoor ik u ontheffing verleen, bent u gehouden aan de in de ontheffing opgenomen voorwaarden. Voor alle soorten echter, geldt de zorgplicht ex artikel 2 van de Flora- en faunawet, die van toepassing is op zowel beschermde als onbeschermde dier en plantensoorten, ongeacht vrijstelling of ontheffing. Op grond hiervan dient u zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, dieren en planten te verplaatsen, teneinde schade aan deze soorten zo veel mogelijk te voorkomen. U geeft aan dat de werkzaamheden voor het broedseizoen worden gestart. Teneinde overtreding van de Flora- en faunawet ten aanzien van de aanwezige vogelsoorten te voorkomen, is dit een geschikte werkwijze. Wellicht ten overvloede wijs ik erop dat in het kader van de Flora- en faunawet geen standaardperiode wordt gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden aanwezig is, ongeacht de afstand. Ontheffingstermijn U heeft ontheffing aangevraagd voor de periode 2006 tot en met Een ontheffing kan echter maximaal voor vijf jaar worden verleend. In het rapport Baanstee-Noord Aanvulling projectplan Flora- en faunawet van DHV, november 2005 geeft u aan dat de start van de werkzaamheden van fase 1 is voorzien in Ambtshalve is daarom de ontheffingsperiode bepaald op de periode tot en met 31 december Wanneer de werkzaamheden aan het einde van deze periode nog niet zijn afgerond, dient u een verlenging van de ontheffing aan te vragen. Conclusie Gelet op het voorgaande verleen ik u bijgaande ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet. Aan deze ontheffing zijn voorwaarden verbonden. De ontheffing en de voorwaarden treft u hierbij aan.

6 6 april 2006 ff75c.04.toek.1014.sh 6 Bezwaar Het kan zijn dat u het met deze beslissing niet eens bent. U kunt dan (net als andere belanghebbenden) binnen zes weken na de verzenddatum van deze brief, bezwaar maken. U doet dit door een brief te sturen aan Dienst Regelingen, afdeling Juridische Zaken, Postbus 1191, 3300 BD Dordrecht. Uw bezwaarschrift moet ten minste bevatten: uw naam en adres de vermelding: ontheffing artikel 75 Flora- en faunawet en het aanvraagnummer een afschrift van deze brief de redenen van uw bezwaar de datum van uw bezwaarschrift uw handtekening De Unitmanager van Dienst Regelingen zal namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op het bezwaarschrift beslissen. Als u iemand machtigt namens u bezwaar te maken, vergeet u dan niet een door u ondertekende machtigingsverklaring mee te sturen. Vogelrichtlijngebied Het plangebied is gelegen nabij het Vogelrichtlijngebied Zeevang. De beoordeling van de habitattoets heeft niet in een eerder stadium plaatsgevonden. Na het inwerkingtreden van de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 op 1 oktober 2005 dient de beoordeling van de voortoets van Vogelrichtlijngebieden plaats te vinden door de provincie. Op grond van artikel 60a (lid 2) van de gewijzigde Natuurbeschermingswet vallen ontheffingsaanvragen die vóór 1 oktober 2005 zijn ingediend echter onder de oude regeling. Op basis hiervan is de voortoetsbeoordeling van de Habitat- en Vogelrichtlijn voor de onderhavige aanvraag uitgevoerd door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Op grond van de verrichte toetsing kom ik tot de conclusie dat de uitkomsten van deze voortoets valide zijn. De voorgenomen werkzaamheden worden buiten het Natura2000- gebied uitgevoerd, zodat enkel externe effecten relevant zijn. De beoogde werkzaamheden leveren geen significant negatieve effecten op met betrekking tot de voorkomende soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Een passende beoordeling wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT, voor deze, de teammanager uitvoering Dienst Regelingen, Drs. Ing. S.N.J. Vreeburg

7 DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT Naar aanleiding van het verzoek van mevrouw drs. K. Kensen namens de gemeente Purmerend, op 7 december 2004 en aangevuld op 17 februari 2005, 17 november 2005, 27 december 2005, 3 februari 2006 en 10 maart 2006 gelet op artikel 75, lid 4 en 5 onderdeel c van de Flora- en faunawet Verleent hierbij aan: Gemeente Purmerend Adres: Purmersteenweg 42 Postcode en woonplaats: 1441 DM PURMEREND Voor het tijdvak van: 1 januari 2007 tot en met 31 december 2011 ONTHEFFING FF/75C/2004/1014 Van de verbodsbepalingen genoemd in de artikelen 9, 11 en 13 van de Flora- en faunawet voor zover dit betreft het vangen, bemachtigen of met het oog daarop opsporen; het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen en het vervoeren en onder zich hebben van de bittervoorn (Rhodeus sericeus). Het gebied waarvoor de ontheffing geldt, betreft de locatie Baanstee-Noord in de gemeente Purmerend. Baanstee Noord ligt in het noordelijk gedeelte van de Purmer met als begrenzing de Ringvaart, (het verlengde) van de Edammerweg, de Middentocht en de provinciale weg N244, één en ander zoals aangegeven op de kaart Figuur 8: Afbakening fase 1 in het rapport Baanstee-Noord Aanvulling projectplan Flora- en faunawet DHV, november Aan deze ontheffing zijn de volgende voorwaarden verbonden: Algemene voorwaarden 1. De ontheffing wordt slechts voor de hierboven genoemde soorten en beschreven verboden handelingen verleend. 2. De ontheffing geldt alleen voor de uitvoering van de werkzaamheden, zoals vermeld in de projectomschrijving voor zover in deze ontheffing zelf niet anders is aangegeven. 3. Indien bij het uitvoeren van de werkzaamheden van het project andere beschermde soorten dan de genoemde worden aangetroffen of andere handelingen noodzakelijk zijn, dient de ontheffinghouder onverwijld contact op te nemen met Dienst Regelingen. 4. De gemeente Purmerend (hierna te noemen: de ontheffinghouder) blijft te allen tijde verantwoordelijk voor de strikte naleving van de voorwaarden van deze ontheffing. Ook voor de uitvoering, bekostiging en het beheer van deze maatregelen blijft de ontheffinghouder primair verantwoordelijk en aansprakelijk. 5. De ontheffinghouder kan organisaties of personen aanwijzen die middels een machtiging gebruik kunnen maken van deze ontheffing (gemachtigde). In dit geval dient deze een kopie van de verleende machtigingen aan Dienst Regelingen, Postbus 1191, 3300 BD Dordrecht te zenden. De machtigingen vermelden in ieder geval de volgende gegevens: a. volledige naam, adres, woonplaats en geboortedatum van degene aan wie de machtiging is verleend; b. soort(en) en eventuele aantallen waarvoor de machtiging geldt; c. de handelingen die mogen worden verricht; d. plaats(en) waar de handelingen mogen worden verricht; e. omschrijving kwalificaties m.b.t. kennis van de te machtigen persoon; f. periode waarvoor de machtiging geldt.

8 6. De gemachtigde dient zijn machtiging op eerste vordering te tonen aan de toezichthouder of opsporingsambtenaar. De gebruiker van deze ontheffing draagt bij het verrichten van de handelingen waarvoor de ontheffing verleend is deze ontheffing of een kopie ervan bij zich. Indien de gebruiker een gemachtigde is, dient zijn machtiging te zijn gehecht aan een kopie van deze ontheffing. De gebruiker van de ontheffing dient de ontheffing op eerste vordering te tonen aan een bevoegd toezichthouder of opsporingsambtenaar. Specifieke voorwaarden 7. De ontheffinghouder dient bij de planning van de werkzaamheden rekening te houden met de seizoensactiviteiten van aanwezige beschermde dieren, om verstoring in de meest kwetsbare perioden (voortplanting, winterrust) te voorkomen. De slootdempingen worden bij voorkeur uitgevoerd in de periode september-oktober. 8. In verband met de beperkte afstanden die kleine vissen als de bittervoorn kunnen afleggen, dienen sloten die langer zijn dan 25 meter te worden afgedamd, tot op circa 20 centimeter te worden leeggepompt en vervolgens leeggevist. Gevangen exemplaren dienen te worden uitgezet in een geschikte biotoop in de directe omgeving waar geen werkzaamheden plaatsvinden. In sloten die korter zijn dan 25 meter kunnen de aanwezige vissen vooruitlopend op de demping worden opgejaagd met behulp van een schepnet. Dit opjagen dient plaats te vinden in één richting, naar open water. 9. Door met het schepnet door het water te waden kunnen vissen worden verjaagd. Eventueel kunnen dieren met het schepnet worden gevangen en overgezet. 10. Ten behoeve van de bittervoorn dienen grote zoetwatermosselen als de zwanemossel en schildersmossel te worden weggevangen en uitgezet op dezelfde locatie als de gevangen bittervoorns. 11. Voorafgaand aan de slootdempingen dient vervangende biotoop voor de bittervoorn te zijn gerealiseerd. 12. Bovengenoemde mitigerende maatregelen dienen te worden uitgevoerd onder begeleiding van een ter zake kundige 1 op het gebied van vissen. 13. De uit te voeren mitigerende maatregelen dienen in een ecologisch werkprotocol opgenomen te worden. Dit ecologisch werkprotocol dient op de locatie aanwezig te zijn en onder betrokken werknemers bekend te zijn. Werkzaamheden dienen conform dit protocol uitgevoerd te worden. Overige voorwaarden 14. Deze ontheffing kan worden ingetrokken, indien blijkt dat de ontheffinghouder zich niet houdt aan de voorwaarden. 15. Aanspreekpunt in het kader van deze ontheffing en de daaruit voortvloeiende voorwaarden is Dienst Regelingen, Postbus 1191, 3300 BD Dordrecht. Dordrecht, 6 april 2006 DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT, voor deze, de teammanager uitvoering Dienst Regelingen, Drs. Ing. S.N.J. Vreeburg 1 Onder een ter zake kundige wordt verstaan een persoon die: Op HBO, dan wel universitair niveau een opleiding heeft genoten met als zwaartepunt (Nederlandse) ecologie en/of Als ecoloog werkzaam is voor een ecologisch adviesbureau dat is aangesloten bij het netwerk Groene Bureaus en/of Zich aantoonbaar actief inzet op het gebied van de soortenbescherming en is aangesloten bij de daarvoor in Nederland bestaande organisaties (zoals Das en Boom, VZZ, RAVON, Vogelbescherming Nederland, Vlinderstichting, Natuurhistorisch genootschap, KNNV, NJN, IVN, EIS Nederland, FLORON, VOFF, SOVON, etc.)