rv277 Den Haag, 31 augustus Aan de gemeenteraad.

Transcriptie

1 raadsvoorstellen rv277 Dienst Bouwen en Wonen, nr Vaststelling tijdelijke Huisvestingsverordening, regelende de onttrekking, samenvoeging en omzetting van woonruimte en de splitsing in appartementsrechten. Den Haag, 31 augustus Aan de gemeenteraad. Algemeen Op 1 juli 1993 is de Huisvestingswet (Stb 1992, 548) in werking getreden. Deze wet bevat voorschriften ten behoeve van een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van schaarse woonruimte. Verder beoogt de nieuwe Huisvestingswet de doorzichtigheid van de wetgeving te bevorderen zowel met betrekking tot de verdeling van woonruimte als met betrekking tot de samenstelling van de woonruimtevoorraad. De Huisvestingswet is in de plaats gekomen van de Woonruimtewet 1947, de Leegstandswet, met uitzondering van de daarin in hoofdstuk V voorkomende bepalingen omtrent tijdelijke huur en verhuur van leegstaande woningen en gebouwen en de artikelen 56 en 56a t/m 56i van de Woningwet 1962 met betrekking tot de woonruimteonttrekkings- en splitsingsvergunning. De nieuwe Huisvestingswet bevat derhalve hoegenaamd alle regels met betrekking tot de verdeling van woonruimte en de samenstelling van de woonruimtevoorraad. Genoemd kunnen worden de huisvestingsvergunning, de onttrekking, samenvoeging en omzetting van woonruimte, de vordering en toewijzing van woonruimte en tenslotte de splitsing in appartementsrechten. De sloop van woonruimte valt overigens eveneens onder het regime van de onttrekking van woonruimte. De gemeente is in beginsel vrij in de keuze of zij van een of meer van de in de Huisvestingswet ter beschikking gestelde instrumenten gebruik wil maken. Is dit het geval dan dient de gemeenteraad een huisvestingsverordening vast te stellen. Bij het instellen van een vergunningstelsel moet de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangeven voor welke (soorten) woonruimte het vergunningvereiste geldt. Ook kunnen delen van de gemeente worden aangewezen waar de huisvestingsverordening van toepassing is. Op dit moment is een dergelijke huisvestingsverordening in voorbereiding. Naar verwachting zal deze begin 1994 ter vaststelling aan uw gemeenteraad worden aangeboden. Tijdelijke huisvestingsverordening Vooruitlopend hierop achten wij het echter wenselijk dat voor wat betreft Hoofdstuk III 'Wijzigingen van de woonruimtevoorraad' van de Huisvestingswet, waarin regels zijn gegeven met betrekking tot de onttrekking, samenvoeging en omzetting van woonruimte en de splitsing in appartementsrechten een tijdelijke huisvestingsverordening wordt ingesteld. Het voorgaande hangt samen met het overgangsrecht zoals dat is neergelegd in Hoofdstuk XII van de Huisvestingswet. Op basis van de overgangsbepalingen blijven de bepalingen van gemeentelijke verordeningen betreffende de onderwerpen waarin de Huisvestingswet voorziet, zoals de Woonruimteverordening 1991, nog van kracht tot uiterlijk een jaar na het in werking treden van deze wet. Binnen een jaar dient derhalve een huisvestingsverordening te worden vastgesteld. Door de overgangsbepalingen wordt een soepele overgang van oud naar nieuw recht bewerkstelligd. De overgangsbepaling geeft geen expliciet uitsluitsel over de status van de Koninklijke Besluiten op grond waarvan de verboden ingevolge de genoemde artikelen 56 en 56a t/m 56i van de Woningwet 1962 in de gemeente Den Haag tot 1 juli 1993 van toepassing waren en de gemeentelijke regels met betrekking tot splitsingen. In de Huisvestingswet is de aanwijzing bij Koninklijk Besluit niet opnieuw opgenomen en ligt de bevoegdheid thans bij de gemeenteraad, die door opname in de huisvestingsverordening een vergunningstelsel in het leven kan roepen. Hoewel het ons inziens nimmer de bedoeling van de wetgever geweest kan zijn ten aanzien van de onttrekking, samenvoeging en omzetting van woonruimte en de splitsing in appartementsrechten geen overgangsrecht te creeren, ligt het ter voorkoming van

2 iedere discussie in de rede een tijdelijke huisvestingsverordening vast te stellen, die deze beide onderwerpen regelt. Omdat sprake is van een tijdelijke huisvestingsverordening is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de huidige regelingen en wordt het huidige beleid zoveel mogelijk gecontinueerd. Eventuele aanpassingen hierin zullen aan de orde worden gesteld in het kader van de vaststelling van de huisvestingsverordening. Overleg Ingevolge artikel 3 van de Huisvestingswet dient bij de voorbereiding van een besluit tot vaststelling of wijziging van een huisvestingsverordening overleg te worden gepleegd met de in de gemeente werkzame toegelaten instellingen en met andere naar ons oordeel in aanmerking komende organisaties die binnen de gemeente op het gebied van de woonruimteverdeling werkzaam zijn. Ter uitvoering van deze bepaling is de ontwerp-verordening voorgelegd aan de woningbouwverenigingen, de Nederlandse Vereniging van Makelaars en de Kamer van Koophandel. Adviezen De commissie voor de Volkshuisvesting wordt nog over dit voorstel gehoord. Wij zullen u het advies van deze commissie nog meedelen en stellen u thans voor het volgende besluit te nemen: De raad van de gemeente Den Haag; Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders; Besluit: vast te stellen de volgende verordening: Tijdelijke huisvestingsverordening, regelende de onttrekking, samenvoeging en omzetting van woonruimte en de splitsing in appartementsrechten. Hoofdstuk I Algemene bepalingen Artikel 1 Begripsbepalingen In deze verordening wordt verstaan onder: 1. wet: de Huisvestingswet; 2. besluit: het Huisvestingsbesluit; 3. woonruimte: het daaromtrent in artikel 1, lid 1, sub b, van de wet bepaalde; 4. huurprijs: het daaromtrent in artikel 1, lid 1, sub f, van de wet bepaalde; 5. koopprijs: het daaromtrent in artikel 1, lid 1 sub g, van de wet bepaalde; 6. huurprijsgrens: het daaromtrent in artikel 6, lid 3 van de wet bepaalde; 7. koopprijsgrens: het daaromtrent in artikel 6, lid 3 van de wet bepaalde; 8. huishouden: een alleenstaande dan wel een samenwoning van twee of meer personen; 9. gebruiksoppervlakte: vloeroppervlakte binnen de scheidingsconstructie van een woning, waarboven de nettohoogte hoger is dan 1,50 m; 10. onttrekkingsvergunning: de vergunning als bedoeld in artikel 30 van de wet; 11. splitsingsvergunning: de vergunning als bedoeld in artikel 33 van de wet; 12. Zelfstandige woonruimte: woonruimte als bedoeld in artikel 30, tweede lid van de wet; 13. Onzelfstandige woonruimte: woonruimte, niet zijnde woonruimte bestemd voor inwoning, welke geen eigen toegang heeft en welke niet door een huishouden kan worden bewoond, zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte. Hoofdstuk II Onttrekking, samenvoeging en omzetting Artikel 2 Werkingsgebied Het verbod als bedoeld in artikel 30 van de wet is van toepassing op alle woonruimte in de gemeente Den Haag.

3 Artikel 3 Aanvragen van een onttrekkingsvergunning 1. Voor het verkrijgen van een onttrekkingsvergunning moet een schriftelijke aanvraag worden ingediend bij burgemeester en wethouders. 2. Voor zover voor de aanvraag en de daarbij over te leggen gegevens door burgemeester en wethouders formulieren zijn vastgesteld moet hiervan gebruik worden gemaakt. 3. De aanvraag moet inhouden: a. naam en correspondentie-adres in Nederland van de aanvrager en tevens van de eigenaar indien deze niet de aanvrager is; b. indien een gemachtigde is aangewezen, diens naam en correspondentie-adres in Nederland; c. gegevens over de huidige situatie: huur- of koopprijs; aantal kamers; gebruiksoppervlakte; - staat van onderhoud; d. gegevens over de beoogde situatie: - bestemming; - bouwtekening/bouwvergunning; compensatievoorstel; gronden waarop de aanvraag berust; e. gegevens bij voorgenomen samenvoeging: - verwachte huur- of koopprijs; naam van de toekomstige bewoner; omvang van het huishouden van de toekomstige bewoner; 4. De aanvraag moet door de aanvrager of, indien een gemachtigde is aangewezen, door zijn gemachtigde zijn ondertekend. De overige bescheiden moeten door de aanvrager of zijn gemachtigde zijn ondertekend, dan wel worden gewaarmerkt. Artikel 4 Ontvankelijkheid 1. Indien de in artikel 3 genoemde gegevens en bescheiden bij indiening van de aanvraag onvolledig of onduidelijk zijn, stellen burgemeester en wethouders aanvrager in de gelegenheid de stukken binnen een door hen te bepalen termijn aan te vullen of te verduidelijken. 2. Wanneer de aanvrager niet of niet volledig aan het in het eerste lid bedoelde verzoek voldoet kunnen burgemeester en wethouders de aanvrager nietontvankelijk verklaren in zijn aanvraag. Burgemeester en wethouders delen dit besluit aan aanvrager mede binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of verduidelijkt of nadat de door burgemeester en wethouders gestelde termijn is verstreken. Artikel 5 Termijn beslissing op aanvraag Onverminderd het bepaalde in artikel 4, tweede lid beslissen burgemeester en wethouders op de aanvraag om een onttrekkingsvergunning binnen twaalf weken na de dag van ontvangst van de aanvraag of van de aanvullingen of verduidelijkingen als bedoeld in artikel 4, eerste lid. Artikel 6 Inwinnen van advies 1. Indien de onttrekkingsvergunning wordt gevraagd ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf dan winnen burgemeester en wethouders het advies in van de Kamer van Koophandel. 2. Indien de onttrekkingsvergunning wordt gevraagd ten behoeve van de praktijkuitoefening door officieel erkende medici of para-medici, dan winnen burgemeester en wethouders steeds het advies in van de Adviescommissie Huisvesting Beoefenaars van Medische en Para-medische Beroepen. Artikel 7 Criteria voor vergunningverlening 1. Burgemeester en wethouders verlenen de onttrekkingsvergunning, indien naar hun oordeel het met de onttrekking, samenvoeging of omzetting gediende belang groter is dan het belang van het behoud of samenstelling van de woonruimtevoorraad. Burgemeester en wethouders kunnen in de onttrekkingsvergunning compensatie als bedoeld in artikel 8 verlangen.

4 2. In gevallen waarin burgemeester en wethouders hebben vastgesteld dat zowel het belang van de aanvrager als het belang van de volkshuisvesting zwaar wegen, of dat het belang van de aanvrager niet opweegt tegen het belang van de volkshuisvesting, kan een onttrekkingsvergunning worden verleend onder de in artikel 8 genoemde compensatie. 3. Achterstallig onderhoud of een slechte technische staat, die het gevolg is van achterstallig onderhoud, wordt niet meegewogen bij de beoordeling van een aanvraag om onttrekkingsvergunning. 4. Indien de vergunningaanvraag met betrekking tot samenvoeging of omzetting een of meer woonruimten bevat met een huur- of koopprijs beneden de huur- of koopprijsgrens en er ongeacht de nieuwe huur- of koopprijs, naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende compensatie wordt geboden, wordt de vergunning tot samenvoeging of omzetting in ieder geval verleend, indien: a. de samenvoeging of omzetting een woonruimte oplevert met een huur- of koopprijs beneden de huur- of koopprijsgrens; b. bij samenvoeging de vergunningaanvrager eigenaar-bewoner is, de bestemming tot bewoning gehandhaafd blijft en de samengevoegde woonruimte passend is voor het huishouden van de eigenaar/bewoner, zoals bedoeld in de Woonruimteverordening 1991; c. de aanvraag geschiedt door een verhuurder/beheerder ten behoeve van een te krap wonend huishouden dat na samenvoeging passend woont overeenkomstig het bepaalde in de Woonruimteverordening Artikel 8 Compensatie 1. Compensatie kan worden geboden door het toevoegen aan de woningvoorraad van andere, vervangende woonruimte, die naar het oordeel van burgemeester en wethouders gelijkwaardig is aan de te onttrekken woonruimte. 2. Compensatie kan eveneens worden geboden door storting van een bijdrage in het Fonds Woningonttrekking. Burgemeester en wethouders bepalen de hoogte van het compensatiebedrag, met een maximum van ƒ 200,- per vierkante meter onttrokken gebruiksoppervlakte. 3. Het Fonds Woningonttrekking dat door deze compensatiegelden wordt gevormd kan uitsluitend binnen het kader van de Volkshuisvesting worden aangewend. 4. Bij het als compensatie toevoegen van woonruimte, zoals bedoeld in het eerste lid, dient door de vergunninghouder binnen vier weken na de dag van verzending van het desbetreffende besluit van burgemeester en wethouders, een waarborgsom te worden betaald, die gelijk is aan het bedrag dat had moeten worden betaald indien hij voor de in dat besluit gestelde financiële compensatievoorwaarde zou hebben gekozen. 5. Bij het als compensatie toevoegen van woonruimte, als bedoeld in het eerste lid, kunnen burgemeester en wethouders aan de vergunning de voorwaarde verbinden, dat binnen 12 maanden na de dag van verzending van hun besluit de toevoeging van de compensatie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. 6. De waarborgsom wordt aan de vergunninghouder terugbetaald binnen vier weken nadat aan burgemeester en wethouders schriftelijk is medegedeeld dat de compensatie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. 7. Indien de compensatie als bedoeld in het eerste lid niet gelijkwaardig is aan de onttrokken woonruimte, danwei indien de ter compensatie dienende woonruimte niet binnen de gestelde termijn is toegevoegd, vervalt de waarborgsom aan het Fonds Woningonttrekking. Artikel 9 Tijdelijke onttrekking 1. Burgemeester en wethouders verlenen voor tijdelijke woonruimte-onttrekking alleen vergunning indien de aanvrager aantoont dat een situatie bestaat die een tijdelijke woonruimte-onttrekking rechtvaardigt en waarbij vaststaat dat die woonruimte-onttrekking niet langer dan vijfjaar zal duren. 2. Burgemeester en wethouders nemen in de vergunning een termijn op, waarna de onttrekking moet zijn beëindigd. Deze termijn bedraagt ook na verlenging niet meer dan vijfjaar. 3. De vergunninghouder is verplicht een waarborgsom te storten welke gelijk is aan het bedrag als bedoeld in artikel 8, tweede lid. 4. Telkens na verloop van een jaar gerekend vanaf de datum van de toestemming, vervalt twintig procent van de waarborgsom aan het Fonds Woningonttrekking.

5 5. Indien op het moment van beëindiging van de onttrekking een gedeelte van een jaar is verstreken, vervalt hetzelfde gedeelte van de waarborgsom aan het Fonds Wöningonttrekking als het geval is na het verstrijken van een volle periode van eenjaar. 6. In het geval de termijn als bedoeld in het tweede lid is verstreken en de feitelijke onttrekking nog voortduurt, vindt het bepaalde in de leden vier en vijf onverminderd toepassing. Artikel 10 Verzegeling Indien sprake is van het gebruik van woonruimte zonder onttrekkingsvergunning anders dan voor permanente bewoning, kunnen burgemeester en wethouders de woonruimte verzegelen. Deze verzegeling wordt opgeheven op het moment dat de woonruimte in gebruik wordt genomen voor bewoning, of dat de woonruimte door verhuur of verkoop opnieuw voor bewoning wordt bestemd, of indien alsnog een onttrekkingsvergunning wordt verleend. Artikel 11 Overdraagbaarheid van de vergunning Burgemeester en wethouders kunnen de onttrekkingsvergunning op verzoek van degene op wiens naam de vergunning is gesteld of van zijn rechtverkrijgende, overschrijven op naam van een ander dan degene op wiens naam de vergunning is gesteld. Hoofdstuk III Splitsing in appartementsrechten Artikel 12 Werkingsgebied Het verbod als bedoeld in artikel 33 van de wet is uitsluitend van toepassing op gebouwen, bevattende woonruimte, welke zijn gebouwd voor 1 januari Artikel 13 Aanvragen van een splitsingsvergunning 1. Voor het verkrijgen van een splitsingsvergunning moet een schrijftelijke aanvraag worden ingediend bij burgemeester en wethouders. 2. Voor zover voor de aanvraag en de daarbij over te leggen gegevens door burgemeester en wethouders formulieren zijn vastgesteld moet hiervan gebruik worden gemaakt. 3. De aanvraag moet inhouden: a. naam en correspondentie-adres in Nederland van de aanvrager; b. indien een gemachtigde is aangewezen, diens naam en correspondentie-adres in Nederland; c. straat en huisnummer; de kadastrale ligging en het jaar van het tot stand komen van het gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft; d. de aard en het huidige gebruik van het gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft; e. de namen en adressen van de bewoners van het gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft 4. Bij de aanvraag moeten de volgende bescheiden in drievoud worden overgelegd: a. een splitsingsplan dat voldoet aan de vereisten als neergelegd in artikel 109 van boek 5 van het Burgerlijk Wetboek en het krachtens dat artikel vastgestelde Besluit betreffende splitsing in appartementsrechten, en b. een taxatierapport betreffende het gebouw en de tot afzonderlijke woonruimte bestemde gedeelten van het gebouw, opgemaakt door een beëdigd makelaar. Dit rapport bevat in elk geval mede een beschrijving en een beoordeling van de onderhoudstoestand van het gebouw en de huurprijzen van de tot afzonderlijke woonruimte bestemde gedeelten. 5. De aanvraag moet door de aanvrager of, indien een gemachtigde is aangewezen, door de gemachtigde zijn ondertekend. De overige bescheiden moeten door de aanvrager of de gemachtigde zijn ondertekend, danwei worden gewaarmerkt. Artikel 14 Ontvankelijkheid 1. Indien de in artikel 13, derde en vierde lid genoemde gegevens en bescheiden bij indiening van de aanvraag onvolledig of onduidelijk zijn, stellen burgemeester en wethouders aanvrager in de gelegenheid de stukken binnen een door hen aan te geven termijn aan te vullen of te verduidelijken.

6 2. Wanneer de aanvrager niet of niet volledig aan het in het eerste lid bedoelde verzoek voldoet kunnen burgemeester en wethoudres de aanvrager nietontvankelijk verklaren in zijn aanvraag. Burgemeester en wethouders delen dit besluit aan aanvrager mede binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of verduidelijkt of nadat de door burgemeester en wethouders gestelde termijn is verstreken. Artikel 15 Termijn beslissing op aanvraag Onverminderd het bepaalde in de artikelen 14, tweede lid en 17 beslissen burgemeester en wethouders op de aanvraag om een splitsingsvergunning binnen twaalf weken na de dag van ontvangst van de aanvraag of de aanvullingen of verduidelijkingen als bedoeld in artikel 14, eerste lid. Artikel 16 Weigeringsgronden 1. Burgemeester en wethouders weigeren de gevraagde splitsingsvergunning, indien: a. het gebouw of het gedeelte van een gebouw waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft één of meer woonruimte bevat die verhuurd worden of laatstelijk verhuurd zijn geweest, b. de huurprijs van een of meer van die woonruimten of voormalige woonruimten lager is dan de huurprijsgrens, en c. niet gewaarborgd is, dat die woonruimte of woonruimten na de voorgenomen splitsing bestemd blijven voor verhuur ter bewoning, en d. het belang dat de vergunningaanvrager bij splitsing heeft, niet opweegt tegen het belang van het behoud van de woonruimtevoorraad, voor zover die voor verhuur is bestemd. 2. Burgemeester en wethouders weigeren de gevraagde splitsingsvergunning eveneens, indien: a. het gebouw of het gedeelte van het gebouw waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, voor zover het geheel of gedeeltelijk verhuurd is geweest voor bewoning, in strijd met de voorschriften van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 10 van de Wet op de ruimtelijke ordening, of met enig wettelijk voorschrift geheel of gedeeltelijk voor een ander doel dan voor bewoning in gebruik is genomen, b. de huurprijs van één of meer van die voormalige woonruimten lager is dan de huurprijsgrens, c. niet gewaarborgd is, dat de voormalige woonruimte of woonruimten na de voorgenomen splitsing opnieuw bestemd zullen worden voor verhuur ter bewoning, en d. het belang dat de vergunningaanvrager bij splitsing heeft, niet opweegt tegen het belang van het behoud van de woonruimtevoorraad, voor zover die voor verhuur is bestemd. 3. Burgemeester en wethouders weigeren de gevraagde splitsingsvergunning eveneens, indien: a. voor het gebied waarin het gebouw waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft is gelegen in een stadsvernieuwingsplan als bedoeld in artikel 31 van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing of een leefmilieuverordening als bedoeld in artikel 9 van die wet van kracht is, dan wel een ontwerp voor zodanig plan of een zodanige verordening of voor een herziening daarvan in procedure is, b. het ontwerp voor het plan of voor die verordening, danwei voor de herziening daarvan ter inzage is gelegd voordat de aanvraag om splitsingsvergunning is ingediend, dan wel, indien de aanvraag krachtens artikel 17, eerste lid is aangehouden, voordat die aanhouding is geëindigd, c. de voorgenomen splitsing nadelige gevolgen kan hebben voor de met het plan of de verordening nagestreefde of na te streven doeleinden, en d. het belang dat de vergunningaanvrager bij splitsing heeft, niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van belemmering van de stadsvernieuwing. 4. Burgemeester en wethouders weigeren de gevraagde splitsingsvergunning tenslotte indien: a. de toestand van het gebouw waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, zich uit een oogpunt van indeling of staat van onderhoud geheel of ten dele tegen splitsing verzet, en

7 b. de desbetreffende gebreken niet door het treffen van voorzieningen of het ( aanbrengen van verbeteringen kunnen worden opgeheven, danwei onvoldoende verzekerd is, dat die gebreken zullen worden opgeheven. 5. Van gebreken als bedoeld in het vorige lid is in ieder geval sprake, indien: a. het gebouw met het Bouwbesluit strijdige gebreken vertoont, op grond waarvan burgemeester en wethouders ingevolge de artikelen 14 tot en met 25 van de Woningwet een aanschrijving hebben uitgevaardigd en nog niet aan deze aanschrijving is voldaan of een aanschrijving kunnen uitvaardigen; b. het gebouw, waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, een of meer woonruimten bevat, die ingevolge de artikelen 29 tot en met 38 van de Woningwet onbewoonbaar zijn verklaard. Artikel 17 Aanhouding van de aanvraag 1. Burgemeester en wethouders houden de beslissing op de aanvraag om een splitsingsvergunning aan, indien: a. voor de datum van indiening van de vergunningaanvraag voor het gebied waarin het gebouw is gelegen waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de ruimtelijke ordening van kracht is geworden met het oog op de voorbereiding van een stadsvernieuwingsplan of van een herziening daarvan, en b. redelijkerwijs verwacht mag worden dat de in het stadsvernieuwingsplan op te nemen maatregelen nadelig kunnen worden beïnvloed door de voorgenomen splitsing. 2. De aanhouding als bedoeld in het vorige lid duurt tot het moment dat het voorbereidingsbesluit ingevolge artikel 21 van de Wet op de ruimtelijke ordening is vervallen. 3. Burgemeester en wethouders kunnen de beslissing op een aanvraag om een splitsingsvergunning tevens aanhouden, indien de aanvrager aannemelijk kan maken dat hij binnen een redelijke termijn de gebreken, als bedoeld in artikel 16, vierde lid met het oog op de voorgenomen splitsing zal opheffen. 4. Indien burgemeester en wethouders de beslissing op een aanvraag om een splitsingsvergunning overeenkomstig het bepaalde in het vorige lid aanhouden, vermelden zij in het besluit tot aanhouding welke gebreken met het oog op de voorgenomen splitsing moeten worden hersteld en binnen welke termijn zij dit redelijk achten. Indien de in het besluit tot aanhouding vermelde gebreken zijn hersteld binnen de in datzelfde besluit aangegeven termijn, wordt de vergunning verleend. Artikel 18 Overdraagbaarheid van de vergunning Burgemeester en wethouders kunnen de splitsingsvergunning op verzoek van degene op wiens naam de vergunning is gesteld of van zijn rechtverkrijgende, overschrijven op naam van een ander dan degene op wiens naam de vergunning is gesteld. Hoofdstuk IV Verdere bepalingen Artikel 19 Handhaving Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast de daartoe door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren. Artikel 20 Citeertitel Deze verordening kan worden aangehaald als Tijdelijke Huisvestingsverordening van de gemeente Den Haag. Artikel 21 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking de dag nadat zij is vastgesteld. Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van De secretaris, De voorzitter. Burgemeester en wethouders van Den Haag, De secretaris, De burgemeester, W. J. KUIJKEN. A. J. E. HAVERMANS.