Tweede Kamer der Staten-Generaal

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Tweede Kamer der Staten-Generaal"

Transcriptie

1 Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar Regels met betrekking tot ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht (Wet internationale misdrijven) B ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 12 maart 2002 en het nader rapport d.d. 16 april 2002, aangeboden aan de Koningin door de minister van Justitie, mede namens de ministers van Defensie en van Buitenlandse Zaken. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt. Bij Kabinetsmissive van 7 januari 2002, no , heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie, mede namens de Minister van Defensie en de Minister van Buitenlandse Zaken, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting houdende regels met betrekking tot ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht (Wet internationale misdrijven). Het wetsvoorstel hangt samen met de totstandkoming van een Internationaal Strafhof; naar verwachting zal het Strafhof nog dit jaar worden opgericht. Het wetsvoorstel geeft uitvoering aan het beginsel dat de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof «complementair is aan de nationale jurisdicties in strafzaken» (artikel 1 van het Statuut van Rome inzake het Internationale Strafhof, Rome, 17 juli 1998, Trb. 2000, 120) (hierna: Statuut). Volgens de memorie van toelichting bij de artikelen 17 tot en met 20 van het wetsvoorstel tot goedkeuring van het Statuut brengt dit beginsel mee dat nationale jurisdicties «op maximale wijze invulling (zullen) moeten geven aan de mogelijkheid om de misdrijven die in het Statuut zijn neergelegd, zelf te berechten». 1 Deze toelichting voegt hieraan toe dat de desbetreffende misdrijven daarom moeten worden opgenomen in de Nederlandse strafwetgeving en dat daarover universele jurisdictie moet worden gevestigd «om niet alleen de berechting van zulke misdrijven mogelijk te maken voorzover deze plaats hebben gevonden op Nederlands grondgebied, maar ook om de berechting van deze misdrijven mogelijk te maken, indien deze waar dan ook ter wereld en door wie dan ook en tegen wie dan ook worden gepleegd». 1 Kamerstukken II 2000/01, (R 1669), nr. 3, blz. 25. De afbakening van rechtsmacht inzake «internationale misdrijven» is in verschillende opzichten een gecompliceerde aangelegenheid, die mede in het licht van het op 14 februari 2002 door het Internationaal Gerechtshof gewezen vonnis in de zaak D.R. Congo/België nadere verduidelijking behoeft. Enerzijds behoort iedere staat, zeker als hij partij is bij het Statuut, eraan bij te dragen dat zoals de preambule van het Statuut het zegt «de ernstigste misdrijven die de gehele internationale gemeenschap met zorg vervullen niet onbestraft (...) blijven» en dat «een doeltreffende vervolging daarvan verzekerd» wordt «door het treffen van maatregelen op nationaal niveau en door het versterken van internationale samenwerking». Anderzijds betekent het complementariteitsbeginsel niet dat elk van de aangesloten staten zou KST61518 ISSN Sdu Uitgevers s-gravenhage 2002 Tweede Kamer, vergaderjaar , , B 1

2 moeten trachten de wereldwijde bestrijding van deze misdrijven naar zich toe te trekken. Het beginsel van de complementariteit tussen staten en Strafhof kan dan ook worden beschouwd als op zijn beurt complementair aan het beginsel aut dedere, aut judicare (òf uitleveren, òf berechten) dat terzake van deze misdrijven tussen staten onderling geldt. Dit heeft gevolgen voor de manier waarop aan universele jurisdictie wordt vormgegeven. In zijn advies gaat de Raad van State allereerst in op de afbakening van rechtsmacht volgens het wetsvoorstel. De Raad kan in hoofdzaak instemmen met de wijze waarop deze afbakening geschiedt. Hij adviseert de reikwijdte van universele rechtsmacht en de werking van volkenrechtelijke immuniteiten te verduidelijken in het licht van het recente vonnis van het Internationaal Gerechtshof. De Raad acht de keuze, de strafbaarheid van internationale misdrijven in elk van de landen van het Koninkrijk afzonderlijk te regelen, niet overtuigend gemotiveerd. Hij adviseert deze keuze te herzien. Daarnaast maakt de Raad opmerkingen over specifieke onderdelen van het wetsvoorstel. De Raad is van oordeel dat het wetsvoorstel in verband hiermee aanpassing behoeft. Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 7 januari 2002, nr , machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 12 maart 2002, nr. W /I, bied ik U hierbij aan. 1 Adviezen van 7 september 2001, kamerstukken II 2001/02, (R 1701), A (Goedkeuring van het op 9 december 1999 te New York totstandgekomen Internationaal Verdrag ter bestrijding van de financiering van terrorisme) en kamerstukken II 2001/02, (R 1700), B (Goedkeuring van het op 15 december 1997 te New York totstandgekomen Verdrag inzake de bestrijding van terroristische bomaanslagen). Zie ook de adviezen van de Raad van State betreffende de uitvoeringswetten van 11 september 2001, kamerstukken II 2001/02, , A, en , A (Uitvoering van de genoemde verdragen). 2 Stb. 2001, Kamerstukken II 2001/02, , nr. 3, blz.5 6, en , nr. 3, blz De toelichting bij het voorstel van rijkswet tot goedkeuring van het Statuut leek in dezelfde richting te wijzen, waar naar aanleiding van artikel 17 van het Statuut werd gesteld dat nationale jurisdicties «op maximale wijze invulling moeten geven aan de mogelijkheid om de misdrijven die in het Statuut zijn neergelegd, zelf te berechten» en de vestiging van «universele jurisdictie» in het vooruitzicht werd gesteld «om de berechting van deze misdrijven mogelijk te maken, indien deze waar dan ook ter wereld en door wie dan ook en tegen wie dan ook worden gepleegd» (kamerstukken II 2000/01, (R 1669), nr. 3, blz. 25). 1. Complementariteit en universele rechtsmacht In zijn adviezen van 7 september 2001 heeft de Raad van State van het Koninkrijk de door de regering aanvankelijk voorgestane, beperkte toekenning van rechtsmacht inzake de financiering van terrorisme en bomterrorisme gekritiseerd. 1 Overeenkomstig deze adviezen heeft de regering voorgesteld de toekenning van rechtsmacht inzake deze misdrijven in artikel 4 van het Wetboek van Strafrecht (WvS) uit te breiden tot situaties waarin «hetzij het feit is gepleegd tegen een Nederlander, hetzij de verdachte zich in Nederland bevindt». De desbetreffende (rijks)wetten zijn inmiddels totstandgekomen. 2 Dit betekent dat Nederland inzake deze misdrijven ook rechtsmacht heeft volgens het passieve personaliteitsbeginsel en het universaliteitsbeginsel, evenwel in de vorm van «secundaire universele rechtsmacht». Daardoor voorziet de wet, aldus de memories van toelichting bij de uitvoeringswetten, «in jurisdictie, wanneer een persoon, verdacht van het plegen van een terroristische aanslag ten aanzien waarvan een andere verdragsstaat dan Nederland primaire jurisdictie heeft, alhier wordt aangetroffen. Die jurisdictie betreft zowel het geval dat een verzoek om uitlevering door die andere staat is gedaan en is afgewezen als het geval dat niet om uitlevering is gevraagd.» 3 Het voorliggende wetsvoorstel berust op dezelfde uitgangspunten. Artikel 2, eerste lid, voorziet in aanvullende rechtsmacht ten aanzien van feiten buiten Nederland gepleegd als (a) de verdachte zich in Nederland bevindt, (b) het feit tegen een Nederlander is begaan, of (c) de verdachte zelf Nederlander is. De Raad kan hiermee, ook gelet op de argumentatie in zijn voornoemde adviezen, volledig instemmen, maar acht de toelichting niet geheel adequaat. Blijkens die toelichting heeft de regering de vraag onder ogen gezien of Nederland in de vestiging van universele rechtsmacht verder zou moeten gaan en deze ook in het leven zou moeten roepen voor gevallen waarin verdachte, noch slachtoffers Nederlander zijn en de verdachte zich evenmin in Nederland bevindt. In de consultatieronde is die laatste opvatting door een deel van de deskundigen naar voren gebracht. 4 Daar stelt de nu voorliggende toelichting tegenover dat het «twijfelachtig» is of deze volledige universele jurisdictie volkenrechtelijk toelaatbaar is. In de zaak van de Democratische Republiek Congo tegen België kwam het Internationaal Gerechtshof in zijn vonnis van 14 februari 2002 tot de conclusie «that the issue against Mr. Abdulaye Yerodia Ndombasi of the arrest warrant of 11 April 2000, and its international circulation, constituted violations of a legal obligation of the Kingdom of Belgium towards the Democratic Republic of the Congo, in that they failed to respect the immunity from criminal jurisdiction and the inviolability which the incumbent Minister for Foreign Tweede Kamer, vergaderjaar , , B 2

3 Affairs of the Democratic Republic of the Congo enjoyed under international law». De Belgische wet ter uitvoering van onder meer de verdragen van Genève, bedoeld in artikel 1 van het voorliggende wetsvoorstel, kent volledige universele rechtsmacht en sluit een beroep op immuniteit wegens de functie van de verdachte expliciet uit. Aan de beoordeling van de volkenrechtelijke toelaatbaarheid van de door België aanvaarde volledige universele rechtsmacht kwam het Hof niet toe, doordat de klacht reeds op grond van de schending van de immuniteit van een zittende Minister van Buitenlandse Zaken gegrond werd verklaard. In een opinion individuelle is de president van het Hof, G. Guillaume, onder meer ingegaan op de toelaatbaarheid van de door België in zijn wetgeving neergelegde vorm van universele jurisdictie. Hij vatte zijn beoordeling daarvan aldus samen: «Les Etats exercent avant tout leur compétence juridictionnelle pénale sur leur territoire. Dans le droit international classique, ils ne peuvent normalement connaître d une infraction commise à l étranger que si le délinquant ou, à la rigueur, la victime a leur nationalité ou si le crime porte atteinte à leur sûreté intérieure ou extérieure. Ils le peuvent en outre en cas de piraterie et dans les hypothèses de compétence universelle subsidiaire prévues par diverses conventions si l auteur de l infraction se trouve sur leur territoire. Mais en dehors de ces cas, le droit international n admet pas la compétence universelle; il n admet encore moins la compétence universelle par défaut.» Tot een andere beoordeling kwamen daarentegen de rechters Higgins, Kooijmans en Buergenthal, die evenzeer het dictum omtrent de immuniteit onderschreven, maar in hun separate opinion betoogden dat er geen reden is om de volledige universele jurisdictie zoals terzake in België aanvaard, volkenrechtelijk ontoelaatbaar te achten. Geen verschil van inzicht tussen de president en de rechters Higgins, Kooijmans en Buergenthal is er over het feit dat de internationale praktijk «universele jurisdictie» minder ruim opvat dan de term suggereert. Maatgevend is tot op heden het (ook in de Geneefse verdragen van 1949 aanvaarde) principe aut dedere, aut judicare (of aut dedere, aut prosequi). 1 Sinds 1970 is daartoe in een reeks verdragen een «compétence universelle obligatoire, encore que subsidiaire» 2 neergelegd. Deze «universele rechtsmacht» zou, aldus de rechters Higgins, Kooijmans en Buergenthal, beter en nauwkeurig kunnen worden omschreven als een territoriale jurisdictie (namelijk jegens verdachten die zich op het grondgebied van de desbetreffende staat bevinden) voor extraterritoriale gebeurtenissen («territorial jurisdiction over extraterritorial events»). 3 Gelet hierop adviseert de Raad de beschouwing in paragraaf 3a van de toelichting te herzien. De daar aangehaalde opvatting dat ruimere toekenning van universele rechtsmacht «naar de huidige stand van het volkenrecht niet kan» is omstreden en wordt door het recente vonnis van het Internationaal Gerechtshof noch bevestigd, noch weerlegd. Naar het oordeel van de Raad geeft de doelstelling van het voorliggende wetsvoorstel geen aanleiding te kiezen voor een verdergaande vestiging van rechtsmacht dan nu in artikel 2 voorzien en die aansluit bij de wetten waarover de Raad op 7 en 11 september 2001 heeft geadviseerd. Volledige universele rechtsmacht naar Belgisch voorbeeld is zoals gezegd naar de huidige stand van de internationale rechtsontwikkeling ongebruikelijk en roept het risico op van veelvuldige verzoeken om berechting in absentia, die een effectieve internationale samenwerking ter berechting van internationale misdrijven eerder zouden verstoren dan ondersteunen. 1 Of uitleveren, òf vervolgen. 2 Opinion individuelle de M. Guillaume, Président, paragraaf 7. 3 Separate opinion, paragrafen Zie paragraaf 51 van de aangehaalde separate opinion. De Raad adviseert ter verduidelijking van het in artikel 2 van het wetsvoorstel neergelegde stelsel meer accent te leggen op de werking ervan in een patroon van internationale samenwerking ter voorkoming van straffeloosheid. Een goed uitgangspunt daarvoor is naar het oordeel van de Raad te vinden in het inzicht dat «the international consensus that the perpetrators of international crimes should not go unpunished is being advanced by a flexible strategy, in which newly-established international criminal tribunals, treaty obligations and national courts all have their part to play». 4 De Raad geeft in overweging om hierbij tevens in te gaan op de mogelijkheden voor Nederland om naast de afzonderlijk geregelde samenwerking met het Strafhof op het gebied van de opsporing steun te geven aan berechting in een andere staat die zijn rechts- Tweede Kamer, vergaderjaar , , B 3

4 macht uitoefent en om, in de gevallen waarin voorafgaande verdragen daarin voorzien, rechtsmacht te baseren op artikel 4a WvS. 1. Nadat het onderhavige voorstel van wet met memorie van toelichting bij de Raad van State aanhangig was gemaakt, is op 14 februari jl. door het Internationaal Gerechtshof vonnis gewezen in de zaak D.R. Congo/België ( te vinden op de website van het Internationaal Gerechtshof: icjwww/idocket/icobe/icobeframe.htm). Overeenkomstig het advies van de Raad zal de in artikel 2 van het voorstel gevestigde universele rechtsmacht nader worden toegelicht mede in het licht van genoemd vonnis. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de in artikel 2, eerste lid, onder c, gevestigde rechtsmacht op basis van het actief nationaliteitsbeginsel uit te breiden tot de situatie dat de verdachte eerst na het begaan van het misdrijf Nederlander wordt. Dit is in lijn met artikel 5, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. 2. Immuniteiten In paragraaf 3b van de toelichting worden de vragen rond de volkenrechtelijke immuniteit van bepaalde ambtsdragers besproken. Systematisch is deze uiteenzetting niet goed geplaatst: paragraaf 3 gaat immers over de rechtsmacht, waarvan het vraagstuk van de immuniteiten moet worden onderscheiden. Hetzelfde geldt trouwens voor de twee daaropvolgende onderdelen van paragraaf 3. De Raad adviseert in deze paragraaf en de toelichting bij artikel 17 rekenschap te geven van het vonnis van het Internationale Gerechtshof van 14 februari 2002, in het bijzonder de paragrafen De Raad geeft in overweging hierbij ook in te gaan op de positie van vroegere buitenlandse staatshoofden, regeringsleiders en Ministers van Buitenlandse Zaken. Artikel 17 zegt over hun eventuele immuniteit alleen iets via de verwijzing naar het volkenrechtelijk gewoonterecht. Uit het vonnis van het Internationale Gerechtshof (paragraaf 61) valt af te leiden dat zij zich ten overstaan van de rechters van andere staten ook na verlies van hun desbetreffende officiële hoedanigheid op immuniteit kunnen beroepen terzake van handelingen in die hoedanigheid: «Thirdly, after a person ceases to hold the office of Minister for Foreign Affairs, he or she will no longer enjoy all of the immunities accorded by international law in other States. Provided that it has jurisdiction under international law, a court of one State may try a former Minister for Foreign Affairs of another State in respect of acts committed prior or subsequent to his or her period of office, as well as in respect of acts committed during that period of office in a private capacity.» Betoogd kan worden dat ernstige misdrijven tegen het internationale recht nimmer tot de uitoefening van de officiële hoedanigheid kunnen worden gerekend. 1 Het verdient aanbeveling deze vraag in de toelichting te betrekken, waarbij uiteraard van belang is dat geen van deze immuniteiten kan worden ingeroepen jegens het Internationale Strafhof door de genoemde ambtsdragers van de aangesloten staten. De Raad adviseert in de toelichting ook te verduidelijken tot welke opsporingshandelingen Nederlandse staatsorganen op verzoek van het Internationaal Strafhof kunnen overgaan jegens overigens door immuniteit beschermde personen. 1 Vergelijk de Separate Opinion van de rechters Higgins, Kooijmans en Buergenthal, paragraaf De regering kan zich niet vinden in de opmerkingen van de Raad bij de plaatsing van de uiteenzetting over immuniteiten in paragraaf 3 van de memorie van toelichting. Zoals ook is aangegeven in de joint separate opinion (paragraaf 3) van rechters Higgins, Kooijmans en Buergenthal bij het bovengenoemde vonnis van het Internationaal Gerechtshof zijn de begrippen immuniteit en rechtsmacht niet gescheiden, maar onverbrekelijk met elkaar verbonden. Terecht geven deze rechters aan dat «immuniteit» betekent «immuniteit van rechtsmacht». Indien immuniteit bestaat betekent dit dat geen rechtsmacht kan worden uitgeoefend. De Raad meent daarnaast dat paragrafen 3c en 3d evenmin juist zijn geplaatst. Naar het oordeel van de regering betreffen deze paragrafen echter vragen die voldoende verbonden zijn met het onderwerp rechtsmacht om in paragraaf 3 behandeld te worden. Ter precisering wijzigt de regering in verband met de opmerkingen van de Raad de titel van paragraaf 3 in: «Rechtsmacht en vraagstukken die hiermee verbonden zijn». Tweede Kamer, vergaderjaar , , B 4

5 Overeenkomstig het advies van de Raad is in de memorie van toelichting, mede in het licht van het eerdergenoemde arrest van het Internationaal Gerechtshof, nader ingegaan op de positie van vroegere buitenlandse staatshoofden, regeringsleiders en Ministers van Buitenlandse Zaken. De Raad wijst er voorts terecht op dat immuniteiten van buitenlandse gezagsdragers niet alleen van belang zijn voor de mogelijkheid tot vervolging van deze personen voor de Nederlandse rechter, maar ook voor de toepassing van opsporingshandelingen ten aanzien van deze personen op verzoek van bijvoorbeeld het Internationaal Strafhof. In de memorie van toelichting is in paragraaf 3, onder b, aan het slot reeds kort uiteengezet wat het bestaan van immuniteit van een bepaalde persoon betekent voor de mogelijkheid tot overlevering van deze persoon aan het Internationaal Strafhof. Overeenkomstig het advies van de Raad is een passage toegevoegd over de toepassing op verzoek van het Strafhof van andere opsporingshandelingen, zoals fouillering en inbeslagneming en het afnemen van een getuigenverhoor. 3. Regeling bij rijkswet Blijkens paragraaf 1 van de toelichting is ervoor gekozen de strafbaarstelling van internationale misdrijven waarmee toepassing wordt gegeven aan het complementariteitsbeginsel in afzonderlijke wetten voor elk van de drie landen van het Koninkrijk te regelen; dit in tegenstelling tot de Uitvoeringswet Internationaal Strafhof, die een rijkswet is. De Raad betwijfelt of deze keuze zinvol is. Vrijwel de gehele inhoud van de wet vloeit voort uit verdragen. Het is onwaarschijnlijk dat tussen de drie landen van het Koninkrijk geen overeenstemming zou kunnen bestaan terzake van de maximumstrafmaat. De enkele bepalingen die verwijzen naar specifieke Nederlandse wetten kunnen met geringe moeite worden aangevuld met de nodige verwijzingen naar de wetgeving van de Nederlandse Antillen en van Aruba. Voor de Nederlandse Antillen en Aruba zou zoals de ervaring met de implementatie van eerdere verdragen, bijvoorbeeld het Folteringverdrag, heeft geleerd de totstandbrenging van afzonderlijke wetten door de daarmee verbonden werkbelasting mogelijk slechts met aanzienlijke vertraging kunnen worden gerealiseerd. Een situatie waarin deze landen vooralsnog niet in staat zijn toepassing te geven aan het complementariteitsbeginsel en door de werking van het vereiste van dubbele strafbaarheid ook geen uitlevering aan andere staten kan plaatsvinden, is evident ongewenst; internationale complicaties kunnen daarvan het gevolg zijn. Volgens artikel 38, derde lid, van het Statuut kunnen omtrent (onder meer) strafrechtelijke onderwerpen van internationale aard bij rijkswet regels worden gesteld, indien daarover overeenstemming tussen de landsregeringen bestaat. De Raad geeft in overweging nogmaals in nader overleg te treden met de andere landen van het Koninkrijk over de mogelijkheid dit onderwerp alsnog in een voorstel van rijkswet te regelen. Als de regering desalniettemin geen aanleiding zou zien om het wetsvoorstel om te zetten in een voorstel van rijkswet, verdient het in ieder geval aanbeveling inzicht te geven in de wetgevende activiteiten die op dit gebied worden verricht door de regeringen van de Nederlandse Antillen en Aruba en de tijdsplanning die daarbij wordt aangehouden. 3. Het advies van de Raad is aanleiding geweest om nogmaals in overleg te treden met de regeringen van de Nederlandse Antillen en Aruba. Dit heeft echter tot de conclusie geleid dat er geen grond is voor het maken van een uitzondering op het uitgangspunt dat de strafbaarstelling van de internationale misdrijven (die geen koninkrijksaangelegenheid is die ingevolge het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden regeling op rijksniveau behoeft) tot de eigen verantwoordelijkheid van de landen binnen het Koninkrijk behoort. De regering van Aruba heeft meegedeeld dat ambtelijk wetgeving ter uitvoering van het Statuut van het Strafhof op het onderhavige punt is voorbereid en binnenkort in procedure zal worden gebracht. 1 Paragraaf 2, onder b (Misdrijven tegen de menselijkheid en foltering), van de toelichting. 4. Reikwijdte a. Het wetsvoorstel heeft in hoofdzaak betrekking op de misdrijven ten aanzien waarvan het Strafhof bevoegd is; dat ligt slechts anders voor het van marteling onderscheiden misdrijf foltering, dat nauw samenhangt met de andere misdrijven die in het wetsvoorstel strafbaar worden gesteld. 1 De betekenis van het wetsvoorstel is niet alleen dat een aantal internationale misdrijven in één Tweede Kamer, vergaderjaar , , B 5

6 wet bij elkaar wordt geplaatst, maar ook dat op enkele punten wordt afgeweken van de gebruikelijke strafrechtelijke regels: voor deze feiten wordt universele rechtsmacht gevestigd en op enkele uitzonderingen na de verjaring uitgesloten. Het wetsvoorstel draagt de titel «Wet internationale misdrijven» en heeft een reikwijdte die een algemene regeling daarvan benadert. Toch zijn niet alle delicten die naar huidige opvatting onder het begrip «internationale misdrijven» gerekend kunnen worden, onder de werking van de Wet internationale misdrijven gebracht. De Raad wijst bijvoorbeeld op slavernij, 1 vliegtuigkaping, 2 piraterij 3 en delicten die daarmee samenhangen. Eén van de gevolgen daarvan is dat deze in het WvS strafbaar gestelde misdrijven wel verjaren. Bovendien bestaat niet voor al deze delicten universele rechtsmacht. De Raad adviseert om te bezien of deze misdrijven eventueel door latere wetswijziging alsnog onder de werking van de nu voorgestelde wet kunnen worden gebracht. b. Een gevolg van de toepasselijkheid van het WvS is dat anders dan ingevolge het Statuut 4 krachtens artikel 51 WvS de delicten uit het wetsvoorstel ook door rechtspersonen kunnen worden begaan. Het verdient aanbeveling hierop in de toelichting in te gaan. Is strafbaarheid van rechtspersonen niet beoogd, dan dient uitdrukkelijk te worden bepaald dat artikel 51 WvS niet van toepassing is; is dat wel beoogd, dan zal in artikel 17 rekening moeten worden gehouden met de immuniteit van staten. 1 Artikelen 274 en volgende WvS. Slavernij wordt in het wetsvoorstel strafbaar gesteld, maar alleen als onderdeel van misdrijven tegen de menselijkheid: artikel 4, eerste lid, onder c, en tweede lid, onder b, van het wetsvoorstel. 2 Artikelen 385a tot en met 385d WvS. Voor deze feiten is de toepassing van de Nederlandse strafwet wel ruim, maar niet universeel: artikel 4, onder 7, WvS. Artikel 4, tweede lid, van het op 16 december 1970 te Den Haag totstandgekomen Verdrag tot bestrijding van het wederrechtelijk in zijn macht brengen van luchtvaartuigen (Trb.1971, 50) verplicht echter met zoveel woorden tot het vestigen van universele rechtsmacht. 3 Artikelen 381 tot en met 385 WvS, universeel strafbaar gesteld in artikel 4, onder 5, WvS. 4 Artikel 25, eerste lid, van het Statuut. 5 Artikel 77 van het Statuut. 4. a. Zoals de Raad terecht aangeeft kunnen onder het begrip «internationale misdrijven» meer misdrijven worden begrepen dan de thans in het voorstel opgenomen misdrijven. De regering wijst er evenwel op dat het niet de bedoeling van het onderhavige voorstel is om een uitputtende regeling te geven van alle internationale misdrijven. Uitgangspunt is geweest dat het voorstel ten minste moet voorzien in strafbaarstelling van de misdrijven die ook tot de competentie van het Internationaal Strafhof behoren, alsmede in adequate extra-territoriale rechtsmacht terzake, zodat Nederland kan voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit het aan het Statuut van het Internationaal Strafhof ten grondslag liggende complementariteitsbeginsel. Daarbij gaat het om een categorie misdrijven waarvoor in het internationale recht inmiddels een aantal specifieke regels en leerstukken is ontwikkeld, zoals met betrekking tot de onverjaarbaarheid, universele rechtsmacht en de aansprakelijkheid van de meerdere (command responsibility). Andere internationale misdrijven, zoals slavernij, vliegtuigkaping en piraterij, kunnen niet zonder meer onder deze categorie, met het bijbehorende rechtsregime, worden gerangschikt. Zo is het internationaal nog zeker geen regel dat vliegtuigkaping en andere terroristische delicten niet kunnen verjaren. De regering kiest dus voor een vooralsnog beperkte opzet van deze Wet internationale misdrijven. Zij sluit echter niet uit dat op termijn, mede afhankelijk van de internationale rechtsontwikkeling, andere misdrijven voor opneming in aanmerking komen. Eventuele uitbreiding van de competentie van het Internationaal Strafhof zal daarvoor richtinggevend kunnen zijn. b. Het is niet de bedoeling van de regering om de toepasselijkheid van artikel 51 Sr ten aanzien van de in dit voorstel opgenomen internationale misdrijven uit te sluiten. De toelichting is op dit punt verduidelijkt (zie paragraaf 4 onder a). De regering acht het niet nodig om in artikel 17 expliciet rekening te houden met de immuniteit van staten. Deze immuniteit kan reeds worden begrepen onder de zinsnede «andere personen voorzover hun immuniteit door het volkenrechtelijk gewoonterecht wordt erkend». 5. Maximumstraffen Voor de delicten genocide en misdrijven tegen de menselijkheid geeft het wetsvoorstel als maximumstraffen: levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste 20 jaar of geldboete van de vijfde categorie, dat wil zeggen euro. Het Strafhof kan als maximumstraf levenslange gevangenisstraf opleggen of tijdelijke van ten hoogste 30 jaar en daarnaast eventueel een door het Strafhof te bepalen geldboete. 5 Tweede Kamer, vergaderjaar , , B 6

7 a. Dat het Strafhof een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste 30 jaar kan opleggen houdt geen juridische verplichting in om datzelfde maximum te regelen voor de Nederlandse rechter. Wel ziet de Raad inhoudelijke argumenten om een maximum van 30 jaar in te voeren. Als voor een bepaald strafbaar feit levenslange gevangenisstraf mogelijk is, heeft het maximum voor de tijdelijke gevangenisstraf voornamelijk symbolische betekenis: dit maximum drukt de ernst van het delict uit. Genocide en misdrijven tegen de menselijkheid horen tot de zwaarste categorie misdrijven. In het volkenrecht wordt het verbod om deze delicten te plegen gerekend tot het zogenaamde jus cogens, de zogenaamde dwingende normen van algemeen volkenrecht. 1 De preambule van het Statuut spreekt in dit verband van «the most serious crimes of concern to the international community as a whole». b. In het systeem van geldboetes is de zesde categorie ( euro) alleen bestemd voor strafbare rechtspersonen. De Raad meent dat het overweging verdient om voor genocide en misdrijven tegen de menselijkheid als maximum een boete van de zesde categorie voor te schrijven. Behalve de hiervoor gegeven argumenten, die verband houden met de ernst van het delict, is er nog het argument dat het gaat om delicten die gepleegd kunnen worden door machthebbers die vaak over zeer ruime geldmiddelen beschikken. Een maximumboete van euro zal bij zulke daders vaak niet in een serieuze verhouding staan tot hun eigen vermogens. Een verhoging van het strafmaximum tot de zesde categorie kan hieraan tegemoetkomen. Het verdient dan ook aanbeveling de maximumstraffen voor deze delicten nader te bezien. 1 Joegoslavië-Tribunaal 14 januari 2000, IT-95 16T (Kupreskic), paragraaf 520. In artikel 53 van het Verdrag inzake het verdragenrecht (Trb. 1977, 169) wordt dit begrip (in het Engels: «peremptory norm of general international law») omschreven als: een norm die aanvaard en erkend is door de internationale gemeenschap van Staten in haar geheel als een norm, waarvan geen afwijking is toegestaan en die slechts kan worden gewijzigd door een latere norm van algemeen volkenrecht van dezelfde aard. 5. a. Met de Raad is de regering van mening dat genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en foltering, alsmede bepaalde oorlogsmisdrijven, behoren tot de zwaarste categorie misdrijven. Dit wordt uitgedrukt door daarop de zwaarste straf te stellen die het Nederlandse strafrecht kent, namelijk de levenslange gevangenisstraf. Het alternatief dat de wet voor oplegging van levenslange gevangenisstraf kent tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste twintig jaren (artikel 10, derde lid, Wetboek van Strafrecht), doet daaraan uit een oogpunt van de normexpressieve functie van het strafrecht niet toe of af. Het absolute maximum van twintig jaren dat aan de tijdelijke gevangenisstraf is gesteld (zie ook artikel 10, vierde lid, Sr), is indertijd in het Wetboek opgenomen omdat, zoals de memorie van toelichting stelde, personen van welke leeftijd ook die meer dan twintig achtereenvolgende jaren in de gevangenis hebben doorgebracht, geheel onbekwaam en ongeschikt moeten worden geacht om in het vrije leven terug te keren (zie J. Remmelink, Mr. D. Hazewinkel-Suringa s Inleiding tot de studie van het Nederlandse strafrecht, vijftiende druk, Deventer 1996, p. 657). Dit maximum is dus om reden van humaniteit in de wet opgenomen. Tegen deze achtergrond acht de regering het niet wenselijk om voor een bijzondere categorie van misdrijven (genocide en misdrijven tegen de menselijkheid) een uitzondering op de regel van artikel 10, derde en vierde lid, Sr te maken. In het geval de rechter dus bij een pleger van genocide, een misdrijf tegen de menselijkheid of foltering een tijdelijke gevangenisstraf van twintig jaren onvoldoende acht, zal hij levenslange gevangenisstraf moeten en kunnen opleggen. Het feit dat in de Uitvoeringswet Internationaal Strafhof (Kamerstukken I en II 2001/2002, (R1704)) is voorzien in de mogelijkheid dat Nederland een door het Internationaal Strafhof opgelegde gevangenisstraf van dertig jaar hier ten uitvoer legt, dwingt naar de mening van de regering niet tot een ander oordeel. Deze mogelijkheid is opgenomen uit respect voor de (supranationale) positie en het gezag van het Strafhof en laat het nationale strafrecht en de bevoegdheid van de nationale rechter onverlet. Tot een ongerechtvaardigde ongelijkheid tussen hier te lande gedetineerde personen, al naar gelang ze door het Strafhof of door de Nederlandse rechter zijn veroordeeld, hoeft deze situatie niet te leiden. Hierbij dient immers te worden bedacht dat gelet op de onafhankelijke positie van zowel het Internationaal Strafhof als de Nederlandse strafrechter van een volledig gelijke straftoemeting geen sprake kan en hoeft te zijn. Tweede Kamer, vergaderjaar , , B 7

8 b. Evenmin als bij de tijdelijke gevangenisstraf acht de regering voldoende grond aanwezig om voor genocide en misdrijven tegen de menselijkheid een uitzondering te maken op het normale geldboetesysteem. In de praktijk zal de gevangenisstraf voor de onderhavige misdrijven de belangrijkste straf zijn, die de ernst van het gepleegde misdrijf tot uitdrukking brengt. In aanvulling daarop kunnen andere straffen en maatregelen worden opgelegd, waarbij behalve aan de geldboete ook aan de maatregel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en aan de schadevergoedingsmaatregel kan worden gedacht. Overigens heeft de Minister van Justitie in ander verband in zijn brief van 26 november 2001 een heroverweging van de maximumgeldboetes aangekondigd (Kamerstukken II 2001/2002, , nr. 8, blz. 6). De Minister zal de Tweede Kamer hierover zo spoedig mogelijk berichten. 6. Foltering en marteling a. In artikel 8 wordt het misdrijf foltering strafbaar gesteld. De bepaling strekt tot uitvoering van het Folteringverdrag; de Uitvoeringswet folteringverdrag, waarin dit tot nu toe was geregeld, wordt ingetrokken. 1 Daarom is aan foltering een plaats toebedeeld naast het misdrijf van marteling in de artikelen 4 tot en met 6. De Raad adviseert nader te bezien of deze duplicering niet had kunnen worden voorkomen door de oogmerken, genoemd in het folteringverdrag een plaats te geven in een bepaling die aangeeft wat «mede wordt verstaan» onder marteling, en de intrekking van de Uitvoeringswet folteringverdrag naar het voorbeeld van het voorgestelde artikel 21, tweede lid, niet te doen gelden voor feiten gepleegd voor het tijdstip van inwerkingtreding van de nu voorgestelde wet. b. De Raad wijst er in dit verband voorts op dat foltering in het wetsvoorstel wordt omschreven als een gekwalificeerde vorm van mishandeling, namelijk als mishandeling, gepleegd door een ambtenaar of [een] anderszins ten dienste van de overheid werkzame persoon in de uitoefening van zijn functie aan iemand die van zijn vrijheid is beroofd, met het oogmerk om inlichtingen of een bekentenis te verkrijgen, hem te bestraffen, hem of een ander vrees aan te jagen of te dwingen iets te doen of te dulden, of uit minachting voor diens aanspraken op menselijke waardigheid. Dit misdrijf wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaar of geldboete van de vijfde categorie. De Raad heeft bedenkingen tegen deze benadering. Ook al kan mishandeling een vorm van foltering zijn, in de context van het wetsvoorstel zou foltering niet als een gekwalificeerde vorm van mishandeling moeten worden beschouwd. Mishandeling is volgens het WvS gerelateerd aan (zwaar) lichamelijk letsel, met een uitbreiding voor «opzettelijke benadeling van de gezondheid», terwijl het folteringverdrag spreekt van «pain or suffering, whether physical or mental». Ook qua straftoemeting is aansluiting bij zware mishandeling naar het oordeel van de Raad niet adequaat. Kenmerkend voor foltering is dat het feit wordt gepleegd door een overheidsfunctionaris zodat doorgaans sprake is van misbruik van machtspositie en dat het slachtoffer volkomen is overgeleverd aan de macht van die functionaris, zodat de machteloosheid van het slachtoffer totaal is. Dit uitzonderlijke karakter van foltering, dat het kwalificeert als internationaal misdrijf dat universeel vervolgbaar moet zijn, betekent dat foltering zich wezenlijk onderscheidt van zware mishandeling. Het is, als al een aparte strafbepaling wordt gehandhaafd, passender om voor de strafmaat eerder aansluiting te zoeken bij de andere internationale misdrijven die in het wetsvoorstel strafbaar worden gesteld dan bij het commune delict mishandeling. De Raad adviseert dan ook om voor foltering evenals voor alle gevallen van marteling, als maximumstraf levenslange gevangenisstraf dan wel tijdelijke gevangenisstraf van 20 jaar of geldboete van de vijfde categorie vast te stellen. 1 Artikel 20 van het wetsvoorstel. 2 Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing, New York, 10 december 1984, Trb. 1985, 69. c. De delictsomschrijving van foltering in artikel 8 ontmoet ook afgezien van het voorgaande bij de Raad bezwaren. De formulering in het wetsvoorstel is ontleend aan het Verdrag tegen foltering, 2 maar wijkt daar op onderdelen van af. Dat was overigens ook al het geval in de Uitvoeringswet Folterverdrag. De Raad wijst op de volgende punten. I. In de omschrijving van het verdrag komt, bij de omschrijving van het oogmerk waarmee wordt gefolterd, steeds een derde ter sprake: «for such Tweede Kamer, vergaderjaar , , B 8

9 purposes as obtaining from him or a third person information or a confession, punishing him for an act he or a third person has committed or is suspected of having committed». De twee keer gebruikte woorden «or a third person» zijn niet verwerkt in de omschrijving in het wetsvoorstel. II. De woorden «for any reason based on discrimination of any kind» zijn nogal vrij vertaald: «uit minachting voor diens aanspraken op menselijke gelijkwaardigheid». Overigens is de tekst ook grammaticaal niet juist, omdat het meervoudige begrip «deze gedragingen» terugverwijst naar het enkelvoudige begrip «mishandeling». Het verdient aanbeveling de omschrijving nauwkeurig af te stemmen op de verdragstekst. 6. a., b. en c. Overeenkomstig het advies van de Raad is de omschrijving van het delict foltering in artikel 8 van het voorstel aangepast. In het bijzonder is de aansluiting bij de term «mishandeling» uit het Wetboek van Strafrecht losgelaten. Daarvoor in de plaats is een omschrijving van de folteringhandeling gekozen die aansluit bij de terminologie van het Folteringverdrag. Hiervoor kon eveneens overeenkomstig het advies van de Raad worden aangeknoopt bij de definitie van marteling zoals die reeds in artikel 1 onder d van het voorstel was opgenomen. Voor het overige wat betreft de vereiste oogmerken en de aanduiding van de mogelijke plegers van foltering is de delictsomschrijving grotendeels gelijk gebleven. Tot slot is overeenkomstig het advies van de Raad de maximumstraf voor foltering bepaald op levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren of geldboete van de vijfde categorie. 1 Paragraaf 4, onder a (Algemeen), eerste alinea, van de toelichting. 2 In de opvatting van de wetgever valt een alcolholintoxicatie niet onder artikel 39 WvS. Een (onvrijwillige) intoxicatie kan in uitzonderlijke gevallen (via de ongeschreven strafuitsluitingsgrond afwezigheid van alle schuld) tot uitsluiting leiden. 3 Weliswaar kent artikel 39 van het Wetboek van Militair Strafrecht uitsluiting van straf toe aan degene die in tijd van oorlog binnen de grenzen van zijn bevoegdheid een naar de regels van het oorlogsrecht geoorloofd feit begaat. Deze bepaling is echter niet van toepassing op de misdrijven die in het wetsvoorstel strafbaar worden gesteld. 7. Overige opmerkingen a. Deel 3 van het Statuut draagt de titel «Algemene beginselen van strafrecht». Volgens de toelichting hebben deze regels over het geheel genomen eenzelfde strekking en beogen ze dezelfde belangen en rechten te beschermen als de pendanten in het WvS. 1 De Raad plaatst enkele kanttekeningen bij deze constatering, in het bijzonder voor wat betreft de strafuitsluitingsgronden. De strafuitsluitingsgronden uit artikel 31 van het Statuut zijn zowel ruimer als enger. Ruimer voorzover artikel 31, onder b, «a state of intoxication» noemt, terwijl intoxicatie niet expliciet is opgenomen als strafuitsluitingsgrond in het Nederlandse WvS. 2 Voorts geldt als noodweer het geval dat de verdachte handelde «to defend property which is essential for accomplishing a military mission» (artikel 31, onder c, van het Statuut). Het Nederlandse begrip noodweer (artikel 41 WvS) kent «oorlogsnoodzaak» niet met zoveel woorden als belang dat noodweer rechtvaardigt. 3 Aan de andere kant lijken de gronden uit artikel 33 beperkter. Zo bevat artikel 33 van het Statuut niet de schulduitsluitingsgrond van noodweerexces (artikel 41, tweede lid, WvS) met de aantekening dat een voorkomend geval kan worden gerangschikt onder dwaling (putatief noodweer). Voorts ontbreekt in artikel 33 van het Statuut de pendant van overmacht in de zin van noodtoestand. Gelet op het voorgaande acht de Raad de constatering in de toelichting dat de algemene regels uit het Statuut en die uit het algemeen deel van het WvS eenzelfde strekking hebben en dezelfde belangen beschermen, onvoldoende nauwkeurig. De Raad adviseert, de verschillen tussen de strafuitsluitingsgronden in het Statuut en die in het WvS voorzover nodig weg te nemen. b. De vertaling en weergave van delictsomschrijvingen in het wetsvoorstel wijken ook in enkele andere gevallen naast de definitie van foltering af van de oorspronkelijke tekst zonder dat daarvoor een goede reden lijkt te bestaan. Het verdient aanbeveling de vertaling op deze punten bij te stellen. I. Het Statuut spreekt in artikel 6, onderdeel c, over «Deliberately inflicting on the group conditions of life calculated to bring about its physical destruction in whole or in part». In artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van het wetsvoorstel is het woord «opzettelijk» als vertaling van het woord «deliberately» niet opgenomen. II. Het begrip «conditions of life» in artikel 6, onder c, en artikel 7, tweede lid, onder b, van het Statuut wordt in artikel 3, eerste lid, onder c, en artikel 4, Tweede Kamer, vergaderjaar , , B 9

10 derde lid, van het wetsvoorstel vertaald met «levensvoorwaarden». De Franse tekst gebruikt in het eerste geval de woorden «conditions d existence» en in het andere geval de woorden «conditions de vie». Een betere vertaling zou zijn: levensomstandigheden. III. De woorden «without grounds permitted under international law» in artikel 7, tweede lid, onder d, van het Statuut worden in artikel 1, eerste lid, onder c, van het wetsvoorstel vertaald als: «zonder dat daartoe krachtens internationaal recht gronden zijn». Beter is: zonder dat daarvoor gronden bestaan die naar internationaal recht zijn toegelaten. c. Artikel 9 is zowel gebaseerd op artikel 28 van het Statuut als op artikel 9 van de Wet Oorlogsstrafrecht en de artikelen 148 en 149 van het Wetboek van militair strafrecht (WvMS). De bepaling wijkt (in redactie) sterk af van artikel 28 van het Statuut en heeft meer weg van een mix van artikel 9 van de Wet Oorlogsstrafrecht en de artikelen 148 en 149 WvMS. De Raad acht het, gelet op het complementariteitsbeginsel, verstandig om een bepaling te redigeren die nauw aansluit op artikel 28 van het Statuut. d. Artikel 16 bepaalt dat de bevoegde rechter in beginsel de burgerlijke rechter is. Blijkens de toelichting op dit artikel wordt hiermee bedoeld: de gewone strafrechter, ter onderscheiding van de militaire strafrechter. De term «burgerlijke rechter» is echter verwarrend, omdat die term in wetgeving en het normale spraakgebruik meestal betekent: de civiele rechter. 1 Het verdient aanbeveling deze term te vermijden. Bovendien beveelt de Raad aan nader te bezien of deze bepaling meer dan een toelichtende betekenis heeft ten opzichte van de competentieregels die ook zonder deze bepaling zouden gelden. e. In de toelichting wordt gesteld dat het begrip «fundamentele rechten» in het bijzonder verwijst naar de rechten die te allen tijde gelden, dus ook tijdens een noodsituatie. 2 Het begrip «fundamentele rechten» is echter ruimer: ook mensenrechten of grondrechten die tijdens een noodsituatie kunnen worden beperkt vallen eronder; zie bijvoorbeeld artikel 4, tweede lid, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. De toelichting dient te worden bijgesteld. 1 Zie bijvoorbeeld artikel 8:71 van de Algemene wet bestuursrecht. 2 Toelichting op artikel 4, vier na laatste alinea. f. In paragraaf 3d van de toelichting wordt eraan herinnerd dat artikel 16 van de Grondwet (GW) geen uitzonderingen toelaat op het verbod van terugwerkende kracht van strafbepalingen. Inderdaad maakt deze grondwetsbepaling, anders dan artikel 7, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 15, tweede lid, van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) geen uitzondering voor gedragingen die misdrijven zijn overeenkomstig de algemene rechtsbeginselen die door de beschaafde volken respectievelijk de volkerengemeenschap worden onderkend. Daarbij verwijst de toelichting naar het arrest van de Hoge Raad van 18 september 2001 betreffende het beklag over de weigering tot vervolging van Desiré Delano B. over te gaan terzake van de zogenaamde decembermoorden. In dit onderdeel van de toelichting komt ook «de bevoegdheid (...) universele rechtsmacht uit te oefenen» ter sprake. Hierbij verdient de aandacht dat de Hoge Raad alleen in zijn overwegingen betreffende de strafbaarheid van de feiten die onderwerp van het beklag vormden, is ingegaan op deze grondwetsbepaling; deze kan niet buiten toepassing worden gelaten wegens mogelijke strijd met ongeschreven volkenrecht. In de overwegingen van de Hoge Raad betreffende de mogelijke terugwerkende kracht van de bepaling van de Uitvoeringswet over de rechtsmacht (artikel 5) kwam (de uitleg van) artikel 16 GW niet aan de orde. De Hoge Raad baseerde zijn oordeel daarover op het naar zijn oordeel ontbreken van aanknopingspunten voor terugwerkende kracht in de Uitvoeringswet, welke bepalingen evenmin wegens strijd met ongeschreven volkenrecht buiten toepassing zouden kunnen worden gelaten. Nu de vraag of rechtsmachtbepalingen terugwerkende kracht kunnen hebben in de context van het wetsvoorstel geen betekenis heeft, adviseert de Raad dit onderdeel van de toelichting strikt te beperken tot het niet toekennen van terugwerkende kracht aan de strafbepalingen van het wetsvoorstel. Daarvoor kan inderdaad een beroep worden gedaan op artikel 16 GW, nu hier geen norm van geschreven internationaal recht toepasselijk is die een afwijking Tweede Kamer, vergaderjaar , , B 10

11 daarvan voorschrijft. Het verdient aanbeveling hierbij ook tot uitdrukking te brengen dat artikel 7, tweede lid, EVRM en artikel 15, tweede lid, IVBPR alleen de betekenis hebben van een «uitzondering op het verbod» van terugwerkende kracht van strafbepalingen in het eerste lid van deze bepalingen, maar geen verplichting inhouden deze terugwerkende kracht toe te kennen. g. Aangezien een aantal delicten uit de Wet Oorlogsstrafrecht wordt overgeheveld naar het wetsvoorstel, komt de vraag op of het zin heeft de Wet Oorlogsstrafrecht zelfstandig te laten voortbestaan. Het verdient aanbeveling, in de toelichting in te gaan op de vraag of het restant van deze wet op termijn niet beter kan worden ondergebracht in het WvS. 7. a. De Raad wijst er terecht op dat intoxicatie niet expliciet als strafuitsluitingsgrond is opgenomen in het Nederlandse Wetboek van Strafrecht. Wel kan echter gezegd worden, dat de toestand van onvrijwillige intoxicatie, waarop artikel 31, eerste lid, onder b, van het Statuut betrekking heeft, in het Nederlandse strafrecht via absolute overmacht of de ongeschreven strafuitsluitingsgrond van afwezigheid van alle schuld tot strafuitsluiting kan leiden, of zelfs via het ontbreken van opzet of schuld tot vrijspraak (zie in deze zin Cleiren/ Nijboer 2000, (T&C Sr), art. 40 aant. 4 (Wemes)). De toelichting zal in deze zin worden aangepast. De Raad van State constateert dat artikel 31, eerste lid, onder c van het Statuut van het Strafhof onder noodweer schaart dat «de persoon handelt ter instandhouding van goederen die van essentieel belang zijn voor het volbrengen van een militaire missie», terwijl het Nederlandse begrip noodweer (uit art. 41 Sr) niet met zoveel woorden de «oorlogsnoodzaak» als rechtvaardigend belang erkent. Hoewel de regering instemt met de constatering van de Raad, ziet zij in dit onderscheid geen probleem, omdat onder art. 41 Sr ook de bescherming van goederen een rechtvaardigend belang kan vormen, mits het uiteraard gaat om de (proportionele) bescherming van goederen, die een rechtmatig doel dienen. Nu daaronder in tijden van oorlog ook het volbrengen van een militaire missie zal vallen, lijkt art. 41 Sr voldoende ruim om ook de in art. 31, eerste lid, onder c van het Statuut gestelde opgenomen strafuitsluitingsgrond te omvatten. De toelichting zal in deze zin worden aangevuld. Overigens meent de regering nog wel een kanttekening te moeten plaatsen bij s Raads samenvatting van bedoelde strafuitsluitingsgrond als «oorlogsnoodzaak». Die term duidt eerder op een wezenlijk ander fenomeen dat te maken heeft met uitzonderingen onder het oorlogsrecht op verschillende verboden in relatie tot een (tegen-)aanval. De regering deelt de conclusie van de Raad dat de strafuitsluitingsgrond van noodweerexces niet is opgenomen in artikel 31 (de Raad schrijft abusievelijk: artikel 33) van het Statuut, maar is met de Raad tevens van mening dat voorkomende gevallen als putatief noodweer zullen kunnen worden gerangschikt onder de (feitelijke) dwaling uit artikel 32, eerste lid, van het Statuut. De toelichting zal in deze zin worden aangevuld. De Raad wijst er voorts op dat in artikel 33 (bedoeld zal zijn: artikel 31) van het Statuut de pendant van overmacht in de zin van noodtoestand ontbreekt. Anders dan de Raad is de regering van mening dat overmacht in de zin van noodtoestand wel als strafuitsluitingsgrond in artikel 31 opgenomen is, te weten in lid 1, onder d, op grond waarvan een soortgelijke afweging van botsende rechtsbelangen als begrepen onder artikel 40 WvS tot strafuitsluiting kan leiden. Overigens ontbrak deze strafuitsluitingsgrond in de desbetreffende paragraaf van de toelichting, die op dit punt zal worden aangevuld. Tegen de achtergrond van het bovenstaande komt het de regering niet noodzakelijk voor, de verschillen tussen de strafuitsluitingsgronden uit het Statuut en het Nederlandse recht weg te nemen. De verschillen, wanneer daarvan al sprake is, zijn slechts zeer klein en theoretisch van aard, zodat niet te verwachten valt dat als gevolg hiervan in concrete gevallen nog verschillen in strafbaarheid zullen ontstaan die in het kader van de complementariteitstoets van betekenis zullen zijn. De toelichting is in deze zin aangepast. b. Overeenkomstig het advies van de Raad zijn de delictsomschrijvingen in het voorstel op de door de Raad genoemde punten aangepast. Tweede Kamer, vergaderjaar , , B 11

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2008 2009 32 047 Goedkeuring van verdragen met het oog op het voornemen deze toe te passen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba, en van het voornemen tot opzegging

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2009 2010 32 282 Wijziging van de Wet toelating en uitzetting BES Nr. 6 ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT 1 Hieronder zijn opgenomen het advies van

Nadere informatie

2012 STAATSBLAD No. 169 VAN DE REPUBLIEK SURINAME

2012 STAATSBLAD No. 169 VAN DE REPUBLIEK SURINAME 2012 1 2012 STAATSBLAD VAN DE REPUBLIEK SURINAME WET van 29 oktober 2012, houdende goedkeuring van de toetreding van de Republiek Suriname tot de International Convention for the Suppression of the Financing

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2015 182 Besluit van 15 mei 2015 tot wijziging van het Besluit internationale verplichtingen extraterritoriale rechtsmacht in verband met de implementatie

Nadere informatie

32635 Strategie van Nederlands buitenlandbeleid. Brief van de minister van Buitenlandse Zaken

32635 Strategie van Nederlands buitenlandbeleid. Brief van de minister van Buitenlandse Zaken 32635 Strategie van Nederlands buitenlandbeleid Nr. 5 Brief van de minister van Buitenlandse Zaken Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 26 april 2012 Mede namens de Staatssecretaris

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2002 2003 28 945 (R 1737) Goedkeuring van het op 28 mei 1999 te Montreal tot stand gekomen Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2000 2001 27 605 Wijziging van de Wet wapens en munitie met betrekking tot onderzoek aan de kleding en het onderzoeken van vervoermiddelen en van de Gemeentewet

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2010 2011 32 856 Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enkele andere wetten teneinde nader inhoud te geven aan het beginsel van openbaarheid

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2018 2019 35 086 Wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 en het Wetboek van Strafrecht in verband met strafbaarstelling van zeer gevaarlijk rijgedrag en verhoging

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2002 2003 28 740 Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet tarieven in burgerlijke zaken en enkele andere wetten ter verhoging van de opbrengst

Nadere informatie

TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL

TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL 2 Vergaderjaar 2010-2011 32 856 Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enkele andere wetten teneinde nader inhoud te geven aan het beginsel van openbaarheid

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1995 1996 24 770 Invoering van en aanpassing van wetgeving aan de Vaststellingswet titel 7.10 Burgerlijk Wetboek (arbeidsovereenkomst) (Invoeringswet titel

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2005 2006 30 696 Wijziging van de Wet op de lijkbezorging Nr. 4 ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT 1 Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1999 2000 27 193 (R 1658) Wijziging van de bepalingen ten aanzien van octrooigemachtigden in de Rijksoctrooiwet en de Rijksoctrooiwet 1995 B ADVIES RAAD

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2013 2014 33 685 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de economische delicten met het oog op het vergroten

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 20 202 33 76 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter uitbreiding van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces Nr. 4 ADVIES

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2006 2007 30 936 Wijziging van de Wet werk en bijstand in verband met aanpassing van het recht op bijstand bij verblijf buiten Nederland Nr. 4 ADVIES RAAD

Nadere informatie

No.W03.12.0197/II 's-gravenhage, 16 juli 2012

No.W03.12.0197/II 's-gravenhage, 16 juli 2012 ... No.W03.12.0197/II 's-gravenhage, 16 juli 2012 Bij Kabinetsmissive van 18 juni 2012, no.12.001344, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2007 2008 31 539 (R 1865) Goedkeuring van het voornemen tot intrekking van voorbehouden bij een aantal verdragen en protocollen inzake de bestrijding van

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2011 2012 33 277 Wijziging van de Wet werk en bijstand in verband met de herziening van de definities van gezin en middelen (Wet afschaffing huishoudinkomenstoets)

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2004 2005 29 980 Uitvoering van het op 19 oktober 1996 te s-gravenhage tot stand gekomen verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning,

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 0 0 33 079 Aanpassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de wijziging van het recht op inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2014 2015 34 239 Wijziging van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek BES in verband met de uitvoering van het op 28 mei 1999 te Montreal tot stand gekomen Verdrag

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2008 2009 31 769 Wijziging van het Burgerlijk Wetboek en enkele bijzondere wetten in verband met de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen Nr.

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2002 2003 28 924 Regeling van het conflictenrecht met betrekking tot het geregistreerd partnerschap (Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap) B ADVIES

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 0 0 33 7 Wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek en enkele andere wetten in verband met de implementatie van Richtlijn 0/7/EU van het Europees Parlement

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2000 616 Wet van 13 december 2000 tot herziening van een aantal strafbepalingen betreffende ambtsmisdrijven in het Wetboek van Strafrecht alsmede

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2011 2012 33 000 V Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2012 Nr. 9 BRIEF VAN DE MINISTER VAN

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 200 20 32 887 Wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de aanpassing van het recht van enquête Nr. 4 ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2010 2011 32 576 Wijziging van de Advocatenwet, de Wet op de rechterlijke organisatie en enige andere wetten ter versterking van de cassatierechtspraak (versterking

Nadere informatie

Artikel I. De Rijkswet op het Nederlanderschap wordt als volgt gewijzigd:

Artikel I. De Rijkswet op het Nederlanderschap wordt als volgt gewijzigd: Wijziging van Rijkswet op het Nederlanderschap ter verruiming van de mogelijkheden voor het ontnemen en verlies van het Nederlanderschap bij terroristische activiteiten Allen, die deze zullen zien of horen

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2001 2002 28 463 Wijziging en aanvulling van het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met terroristische misdrijven (Wet terroristische

Nadere informatie

Nr. 4 ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT 1

Nr. 4 ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT 1 TWEEDE KAMER DER STATEN- 2 GENERAAL Vergaderjaar 2011-2012 33 079 Aanpassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de wijziging van het recht op inzage, afschrift of uittreksel

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2011 2012 33 213 Uitvoering van het op 31 januari 1995 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag inzake de sluikhandel over zee, ter uitvoering van artikel

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2013 2014 33 865 (R2024) Goedkeuring en uitvoering voor de wetgeving op Koninkrijksniveau van de op 10 en 11 juni 2010 te Kampala aanvaarde wijzigingen van

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2010 242 Rijkswet van 17 juni 2010, houdende wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot meervoudige nationaliteit en andere

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 011 01 33 309 Implementatie van de richtlijn 011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake voorkoming en bestrijding van mensenhandel. de bescherming

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2009 2010 32 475 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Wet internationale misdrijven, de Wet overlevering inzake oorlogsmisdrijven

Nadere informatie

1/2. Staten-Generaal. Vergaderjaar 2009 2010 ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT. Staten-Generaal, vergaderjaar 2009 2010, 32 346, B en nr.

1/2. Staten-Generaal. Vergaderjaar 2009 2010 ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT. Staten-Generaal, vergaderjaar 2009 2010, 32 346, B en nr. Staten-Generaal 1/2 Vergaderjaar 2009 2010 B 32 346 Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Arabische Emiraten tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan

Nadere informatie

Betreft: NJCM commentaar Ontwerpwet Internationale Misdrijven (WIM)

Betreft: NJCM commentaar Ontwerpwet Internationale Misdrijven (WIM) mw. mr. M. Hagens uitvoerend secretaris Aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken Directie Juridische Zaken Afdeling Internationaal Recht Betreft: NJCM commentaar Ontwerpwet Internationale Misdrijven (WIM)

Nadere informatie

1/2. Vergaderjaar

1/2. Vergaderjaar STATEN-GENERAAL B 1/2 Vergaderjaar 2012-2013 33638 Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Federale Democratische Republiek Ethiopië tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2008 2009 31 813 (R 1873) Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot meervoudige nationaliteit en andere nationaliteitsrechtelijke

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2013 292 Wet van 10 juli 2013 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafrecht BES, en enkele andere wetten in verband met

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal 1

Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2011-2012 32 475 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Wet internationale misdrijven, de Wet overlevering inzake oorlogsmisdrijven

Nadere informatie

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de economische delicten met het oog op het vergroten van de mogelijkheden tot opsporing, vervolging, alsmede het voorkomen

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2003 2004 28 463 Wijziging en aanvulling van het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met terroristische misdrijven (Wet terroristische

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 0 0 33 050 Wijziging van de Wet op de medische keuringen in verband met het opnemen van de mogelijkheid tot onderbrenging van de klachtenbehandeling bij aanstellingskeuringen

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2008 2009 31 813 (R 1873) Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot meervoudige nationaliteit en andere nationaliteitsrechtelijke

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2014 2015 34 069 Regels ten aanzien van de bestrijding van maritieme ongevallen, met inbegrip van wijziging van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek en enige

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2001 2002 28 072 Wijziging van de regeling van het DNA-onderzoek in strafzaken in verband met het vaststellen van uiterlijk waarneembare persoonskenmerken

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2012 2013 33 581 Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van Richtlijn 2011/51/EU van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2011

Nadere informatie

pn,~ ~ Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

pn,~ ~ Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. ~J6L,v~cLC ~ ~ pn,~ ~ Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafrecht BES, en enkele andere wetten in verband met de strafbaarstelling van het financieren van terrorisme (strafbaarstelling

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2005 2006 30 584 (R 1811) Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap ter invoering van een verklaring van verbondenheid, en tot aanpassing van de

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2005 2006 30 515 Wijziging van de Opiumwet in verband met het creëren van de mogelijkheid voor de burgemeester om bestuursdwang toe te passen ter handhaving

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1997 1998 25 891 (R 1609) Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot de verkrijging, de verlening en het verlies van het Nederlanderschap

Nadere informatie

Gehoord de gerechten, adviseert de Raad als volgt. 1

Gehoord de gerechten, adviseert de Raad als volgt. 1 Aan de minister van Justitie dr. E.M.H. Hirsch Ballin Postbus 20301 2500 EH DEN HAAG datum 2 december 2009 doorkiesnummer 070-361 9721 e-mail Voorlichting@rechtspraak.nl onderwerp Wetsvoorstel verruiming

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2004 2005 29 912 Aanpassing van de Auteurswet 1912 ter implementatie van richtlijn nr. 2001/84/EG van het Europees Parlement en van de Raad van de Europese

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 00 0 3 555 Aanpassing van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de richtlijn betreffende bepaalde aspecten van

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2001 2002 28 217 Regels over de documentatie van vennootschappen (Wet documentatie vennootschappen) A OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN DE

Nadere informatie

MEMORIE VAN TOELICHTING

MEMORIE VAN TOELICHTING Uitvoering van de op 10 en 11 juni 2010 te Kampala aanvaarde wijzigingen van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (Trb. 2011, 73) MEMORIE VAN TOELICHTING ALGEMEEN 1. Inleiding Dit wetsvoorstel

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2006 2007 31 131 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht in verband met de uitvoering van Richtlijn nr. 2005/68/EG van het Europees Parlement en

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2009 2010 32 208 Uitvoering van het op 20 december 2006 te New York tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake de bescherming van alle personen tegen

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2013 2014 33 885 Wijziging van de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche Nr. 4 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2002 2003 28 463 Wijziging en aanvulling van het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met terroristische misdrijven (Wet terroristische

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2000 2001 27 661 Uitvoering van de richtlijn 1999/70/EG van de Raad van de Europese Unie van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2001 2002 28 031 Uitvoering van het op 9 december 1999 te New York totstandgekomen Internationaal Verdrag ter bestrijding van de financiering van terrorisme

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2006 2007 31 127 Wijziging van de Wet werk en bijstand in verband met aanpassing van de groep met recht op bijstand bij langer verblijf buiten Nederland

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 010 011 3 830 Wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 en de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 in verband met de implementatie van de derde rijbewijsrichtlijn

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2002 2003 29 036 Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 met het oog op de vereenvoudiging, modernisering en harmonisering van de ter zake van de

Nadere informatie

Interventie Syrië. Faculteit der Rechtsgeleerdheid Afdeling Internationaal en Europees recht

Interventie Syrië. Faculteit der Rechtsgeleerdheid Afdeling Internationaal en Europees recht Faculteit der Rechtsgeleerdheid Afdeling Internationaal en Europees recht Oudemanhuispoort 4-6 1012 CN Amsterdam Postbus 1030 1000 BA Amsterdam T 020 5252833 Interventie Syrië Datum 29 augustus 2013 Opgemaakt

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2007 2008 31 249 Wijziging van de Zorgverzekeringswet in verband met de verstrekking van bijdragen aan zorgaanbieders die inkomsten derven ten gevolge van

Nadere informatie

Het kabinet is de Afdeling erkentelijk voor de voortvarendheid waarmee het advies inzake het bovenvermelde voorstel is uitgebracht.

Het kabinet is de Afdeling erkentelijk voor de voortvarendheid waarmee het advies inzake het bovenvermelde voorstel is uitgebracht. > Retouradres Postbus 20201 2500 EE Den Haag Aan de Koningin Directie Algemene Fiscale Politiek Korte Voorhout 7 2511 CW Den Haag Postbus 20201 2500 EE Den Haag www.rijksoverheid.nl Ons kenmerk AFP2011/642

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2000 2001 Nr. 13a 26 468 (R 1637) Goedkeuring van de op 26 juli 1995 te Brussel totstandgekomen Overeenkomst opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2013 2014 33 866 Uitvoering van de op 10 en 11 juni 2010 te Kampala aanvaarde wijzigingen van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (Trb.

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2015 477 Wet van 2 december 2015, houdende bepalingen verband houdende met de instelling van de rechtsopvolgers van in Nederland gevestigde internationale

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2012 2013 33 691 Wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet, de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de Waterschapswet (institutionele

Nadere informatie

ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT 1

ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT 1 TWEEDE KAMER DER STATEN- 2 GENERAAL Vergaderjaar 2015-2016 34 462 Uitvoering van Verordening (EU) nr. 655/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot vaststelling van een procedure betreffende

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2003 2004 29 498 Wijziging van de arbeidsongeschiktheidswetten in verband met de wijziging van de systematiek van de herbeoordelingen (Wet wijziging systematiek

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2002 2003 28 636 Wijziging van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen en de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 ter implementatie van de vierde

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2010 2011 32 721 Wijziging van de Wet wapens en munitie in verband met de implementatie van richtlijn 2008/51/EG van het Europees Parlement en de Raad van

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2016 2017 34 693 Wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de definitieve invoering van begeleid rijden Nr. 4 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD

Nadere informatie

(R 1904) Verdrag inzake internationale zakelijke rechten op mobiel materieel en Protocol bij het Verdrag

(R 1904) Verdrag inzake internationale zakelijke rechten op mobiel materieel en Protocol bij het Verdrag Staten-Generaal 1/2 Vergaderjaar 2009 2010 B 32 227 (R 1904) Verdrag inzake internationale zakelijke rechten op mobiel materieel en Protocol bij het Verdrag inzake internationale zakelijke rechten op mobiel

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2013 2014 33 918 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten op het terrein van de financiële markten (Wijzigingswet financiële

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2015 2016 34 429 Wijziging van de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen en de Geneesmiddelenwet in verband met de uitvoering van verordening

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 009 00 3 40 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale verzamelwet 00) Nr. 4 ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT Hieronder zijn

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2017 2018 34 854 Intrekking van de Wet raadgevend referendum Nr. 4 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT 1 Hieronder zijn opgenomen

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1998 140 Besluit van 24 februari 1998, houdende vaststelling van de Instructie voor het militair gezag (Instructie voor het militair gezag) Wij Beatrix,

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 202 203 33 426 Wijziging van de Mediawet 2008 in verband met de verspreiding van televisie- en radioprogrammakanalen door middel van omroepnetwerken en omroepzenders

Nadere informatie

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 6 maart 2003 (OR. en) 6505/03 CRIMORG 11

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 6 maart 2003 (OR. en) 6505/03 CRIMORG 11 RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 6 maart 2003 (OR. en) 6505/03 CRIMORG 11 WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN Betreft: Initiatief van het Koninkrijk Denemarken met het oog op de aanneming van

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2013 95 Wet van 7 maart 2013 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht BES met het

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2016 2017 34 761 Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Wet griffierechten burgerlijke zaken in verband met het mogelijk maken van

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2013 2014 33 855 Wijziging van de Algemene nabestaandenwet en de Wet uitkeringen burgeroorlogsslachtoffers 1940 1945 in verband met een technische aanpassing

Nadere informatie

1/2. Staten-Generaal. Vergaderjaar BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN. Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der

1/2. Staten-Generaal. Vergaderjaar BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN. Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 1/2 Vergaderjaar 2009 2010 A 32 236 Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Bermuda (zoals gemachtigd door de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland)

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2014 2015 34 257 Wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht teneinde de vergoeding van affectieschade

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2015 2016 34 494 Wijziging van de Wet op de ondernemingsraden in verband met de bevoegdheden van de ondernemingsraad inzake de beloningen van bestuurders

Nadere informatie

1/2. Staten-Generaal. Vergaderjaar B/ Nr. 2 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE VAN HET KONINKRIJK EN NADER RAPPORT 1

1/2. Staten-Generaal. Vergaderjaar B/ Nr. 2 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE VAN HET KONINKRIJK EN NADER RAPPORT 1 Staten-Generaal 1/2 Vergaderjaar 2017 2018 34 922 (R2103) Akte van Genève bij de Overeenkomst van s-gravenhage betreffende de internationale inschrijving van tekeningen of modellen van nijverheid; Genève,

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal erste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2003 2004 28 980 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Penitentiaire beginselenwet (plaatsing in een inrichting voor

Nadere informatie

Advies IS - Irak. Faculteit der Rechtsgeleerdheid Amsterdam Center for International Law. Postbus BA Amsterdam T

Advies IS - Irak. Faculteit der Rechtsgeleerdheid Amsterdam Center for International Law. Postbus BA Amsterdam T Faculteit der Rechtsgeleerdheid Amsterdam Center for International Law Postbus 1030 1000 BA Amsterdam T 020 535 2632 Advies IS - Irak Datum 3 september 2014 Opgemaakt door Prof. dr. P.A. Nollkaemper Op

Nadere informatie

T WEEDE K AMER DER STATEN-G ENERAAL

T WEEDE K AMER DER STATEN-G ENERAAL T WEEDE K AMER DER STATEN-G ENERAAL 2 Vergaderjaar 2007-2008 31 249 Wijziging van de Zorgverzekeringswet in verband met de verstrekking van bijdragen aan zorgaanbieders die inkomsten derven ten gevolge

Nadere informatie