Mededelingen en bekendmakingen INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Mededelingen en bekendmakingen INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE"

Transcriptie

1 Publicatieblad van de Europese Unie C 285 Uitgave in de Nederlandse taal Mededelingen en bekendmakingen 61e jaargang 13 augustus 2018 Inhoud IV Informatie INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE Hof van Justitie van de Europese Unie 2018/C 285/01 Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie V Bekendmakingen GERECHTELIJKE PROCEDURES Hof van Justitie 2018/C 285/02 Zaak C-557/15: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 21 juni 2018 Europese Commissie / Republiek Malta (Niet-nakoming Richtlijn 2009/147/EG Behoud van de vogelstand Vangen en houden van levende dieren Soorten die behoren tot de familie van de vinkachtigen Verbod Afwijkende nationale regeling Afwijkingsbevoegdheid van de lidstaten Voorwaarden) /C 285/03 Zaak C-5/16: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 21 juni 2018 Republiek Polen / Europees Parlement, Raad van de Europese Unie [Beroep tot nietigverklaring Besluit (EU) 2015/1814 Bepaling van de rechtsgrondslag Inaanmerkingneming van de gevolgen van de handeling Geen Artikel 192, lid 1, VWEU Artikel 192, lid 2, eerste alinea, onder c), VWEU Maatregelen die de keuze van een lidstaat tussen verschillende energiebronnen en de algemene opzet van zijn energievoorziening aanzienlijk beïnvloeden Beginsel van loyale samenwerking Artikel 15 VEU Bevoegdheden van de Europese Raad Rechtszekerheidsbeginsel en vertrouwensbeginsel Evenredigheidsbeginsel Effectbeoordeling] NL

2 2018/C 285/04 Zaak C-15/16: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 19 juni 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Bundesverwaltungsgericht Duitsland) Bundesanstalt für Finanzdienstleistungsaufsicht / Ewald Baumeister (Prejudiciële verwijzing Harmonisatie van de wetgevingen Richtlijn 2004/39/EG Artikel 54, lid 1 Omvang van de verplichting van de nationale financiële toezichthoudende autoriteiten om het beroepsgeheim te eerbiedigen Begrip vertrouwelijke gegevens ) /C 285/05 Zaak C-181/16: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 19 juni 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State België) Sadikou Gnandi / Belgische Staat (Prejudiciële verwijzing Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht Terugkeer van illegaal verblijvende derdelanders Richtlijn 2008/115/EG Artikel 3, punt 2 Begrip illegaal verblijf Artikel 6 Vaststelling van een terugkeerbesluit zonder de uitkomst van het beroep tegen de afwijzing van het verzoek om internationale bescherming door de beslissingsautoriteit af te wachten Handvest van de grondrechten van de Europese Unie Artikel 18, artikel 19, lid 2, en artikel 47 Beginsel van nonrefoulement Recht op een doeltreffende voorziening in rechte Toestemming om in een lidstaat te blijven) /C 285/06 Zaak C-480/16: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 21 juni 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Østre Landsret Denemarken) Fidelity Funds e.a. / Skatteministeriet [Prejudiciële verwijzing Vrij verkeer van kapitaal en vrijheid van betalingsverkeer Beperkingen Heffing van belasting over dividenden die worden uitgekeerd aan instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe s) Dividenden die door een in een lidstaat gevestigde vennootschap worden uitgekeerd aan een niet-ingezeten icbe Vrijstelling voor dividenden die door een in een lidstaat gevestigde vennootschap worden uitgekeerd aan ingezeten icbe s Rechtvaardigingsgronden Evenwichtige verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen de lidstaten Samenhang van het belastingstelsel Evenredigheid] /C 285/07 Zaak C-543/16: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 21 juni 2018 Europese Commissie / Bondsrepubliek Duitsland (Niet-nakoming Richtlijn 91/676/EEG Artikel 5, leden 5 en 7 Bijlage II, A, punten 1 tot en met 3 en 5 Bijlage III, lid 1, punten 1 tot en met 3, en lid 2 Bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen Ontoereikende aard van de geldende maatregelen Aanvullende of verscherpte maatregelen Herziening van het actieprogramma Beperking van het op of in de bodem brengen Evenwichtige bemesting Periodes voor het op of in de bodem brengen Capaciteit van opslagtanks voor dierlijke mest Het op of in de bodem brengen op steile hellingen en op bevroren of met sneeuw bedekt land) /C 285/08 Zaak C-681/16: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 21 juni 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Düsseldorf Duitsland) Pfizer Ireland Pharmaceuticals, Operations Support Group / Orifarm GmbH [Prejudiciële verwijzing Intellectuele en industriële eigendom Octrooiwetgeving Akten van toetreding tot de Europese Unie van 2003, 2005 en 2012 Specifiek mechanisme Toepasselijkheid op parallelinvoer Verordening (EG) nr. 469/ 2009 Product dat in een lidstaat wordt beschermd door een aanvullend beschermingscertificaat en in een andere lidstaat in de handel wordt gebracht door de houder van het basisoctrooi Uitputting van intellectuele- en industriële-eigendomsrechten Ontbreken van een basisoctrooi in de nieuwe lidstaten Verordening (EG) nr. 1901/2006 Verlenging van de beschermingstermijn] /C 285/09 Zaak C-1/17: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 21 juni 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte di Appello di Torino Italië) Petronas Lubricants Italy SpA / Livio Guida [Prejudiciële verwijzing Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken Verordening (EG) nr. 44/2001 Bevoegdheid voor individuele verbintenissen uit arbeidsovereenkomst Artikel 20, lid 2 Werkgever die wordt opgeroepen voor de gerechten van de lidstaat waar hij woonplaats heeft Tegenvordering van de werkgever Keuze van het bevoegde gerecht] /C 285/10 Zaak C-20/17: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 21 juni 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Kammergericht Berlin Duitsland) procedure ingeleid door Vincent Pierre Oberle [Prejudiciële verwijzing Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken Verordening (EU) nr. 650/2012 Artikel 4 Algemene bevoegdheid van een gerecht van een lidstaat om uitspraak te doen over de erfopvolging in haar geheel Nationale regeling die de internationale bevoegdheid voor de opstelling van nationale erfrechtverklaringen regelt Europese erfrechtverklaring]

3 2018/C 285/11 Zaak C-108/17: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 20 juni 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vilniaus apygardos administracinis teismas Litouwen) UAB Enteco Baltic / Muitinės departamentas prie Lietuvos Respublikos finansų ministerijos [Prejudiciële verwijzing Belasting over de toegevoegde waarde (btw) Richtlijn 2006/112/EG Artikel 143, lid 1, onder d), en artikel 143, lid 2 Vrijstellingen van btw bij invoer Invoer gevolgd door een intracommunautaire levering Voorwaarden Bewijs van verzending of vervoer van goederen naar een andere lidstaat Vervoer onder een accijnsschorsingsregeling Overdracht van de macht om over de goederen te beschikken aan de afnemer Belastingfraude Geen verplichting voor de bevoegde autoriteit om de belastingplichtige te helpen bij het vergaren van de nodige inlichtingen om te bewijzen dat aan de vrijstellingsvoorwaarden is voldaan] /C 285/12 Zaak C-307/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover (Duitsland) op 26 mei 2017 EUflight.de GmbH/TUIfly GmbH /C 285/13 Zaak C-311/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover (Duitsland) op 29 mei 2017 Jeannine Wieczarkowiecz/TUIfly GmbH /C 285/14 Zaak C-316/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover (Duitsland) op 30 mei 2017 Rainer Hadamek e.a./tuifly GmbH /C 285/15 Zaak C-317/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover (Duitsland) op 30 mei 2017 Gerhard Schneider en Christa Schneider/TUIfly GmbH /C 285/16 Zaak C-353/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover (Duitsland) op 9 juni 2017 Iris Michardt en Detlef Michardt/TUIfly GmbH /C 285/17 Zaak C-354/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Amtsgericht Hannover (Duitsland) op 9 juni 2017 Birgit Förg/TUIfly GmbH /C 285/18 Zaak C-355/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover (Duitsland) op 9 juni 2017 Lutz Leupolt/TUIfly GmbH /C 285/19 Zaak C-356/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover (Duitsland) op 9 juni 2017 Johannes Büker en Ursula Münsterteicher/TUIfly GmbH /C 285/20 Zaak C-357/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover (Duitsland) op 9 juni 2017 Lydia Wieczorek en Paul Wieczorek/TUIfly GmbH /C 285/21 Zaak C-358/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover (Duitsland) op 9 juni 2017 Walter Langguth en Elke Langguth/TUIfly GmbH /C 285/22 Zaak C-359/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover (Duitsland) op 9 juni 2017 Marcel Lutz e.a./tuifly GmbH /C 285/23 Zaak C-360/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover (Duitsland) op 9 juni 2017 Nicole Hofmann/TUIfly GmbH /C 285/24 Zaak C-361/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover (Duitsland) op 9 juni 2017 Ole Feuser/TUIfly GmbH /C 285/25 Zaak C-362/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover (Duitsland) op 9 juni 2017 Boris Feuser/TUIfly GmbH /C 285/26 Zaak C-394/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover (Duitsland) op 30 juni 2017 Ines Ewen/TUIfly GmbH /C 285/27 Zaak C-403/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover (Duitsland) op 4 juli 2017 Petra Nünemann/TUIfly GmbH

4 2018/C 285/28 Zaak C-409/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover (Duitsland) op 7 juli 2017 Barbara Yvette Müller e.a./ x /C 285/29 Zaak C-429/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Düsseldorf (Duitsland) op 17 juli 2017 Bially e.a./tuifly GmbH /C 285/30 Zaak C-274/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Arbeits- und Sozialgericht Wien (Oostenrijk) op 23 april 2018 Minoo Schuch-Ghannadan / Medizinische Universität Wien /C 285/31 Zaak C-282/18 P: Hogere voorziening ingesteld op 25 april 2018 door The Green Effort Ltd tegen de beschikking van het Gerecht (Tweede kamer) van 23 februari 2018 in zaak T-794/17, The Green Effort Ltd / Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie /C 285/32 Zaak C-289/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Handelsgericht Wien (Oostenrijk) op 26 april 2018 KAMU Passenger & IT Services GmbH / Türk Hava Yollari A.O. T. H.Y. Turkish Airlines /C 285/33 Zaak C-299/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Düsseldorf (Duitsland) op 2 mei 2018 Stefan Neldner / Eurowings GmbH /C 285/34 Zaak C-301/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Bonn (Duitsland) op 4 mei 2018 Thomas Leonhard/DSL Bank /C 285/35 Zaak C-322/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio (Italië) op 14 mei 2018 Schiaffini Travel SpA/Comune di Latina /C 285/36 Zaak C-324/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 15 mei 2018 Sicilville Srl / Comune di Brescia /C 285/37 Zaak C-332/18 P: Hogere voorziening ingesteld op 21 mei 2018 door Mytilinaios Anonymi Etairia/ Omilos Epicheiriseon tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 13 maart 2018 in zaak T- 542/11 RENV, Alouminion tis Ellados VEAE/Europese Commissie /C 285/38 Zaak C-333/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 23 mei 2018 Lombardi Srl/Comune di Auletta e.a /C 285/39 Zaak C-337/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 23 mei 2018 Via Lattea Scrl e.a. / Agenzia per le Erogazioni in Agricoltura (AGEA), Regione Veneto /C 285/40 Zaak C-338/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 23 mei 2018 Cooperativa Novalat Scrl e.a. / Agenzia per le Erogazioni in Agricoltura (AGEA), Regione Veneto /C 285/41 Zaak C-339/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 23 mei 2018 Veneto Latte Scrl e.a. / Agenzia per le Erogazioni in Agricoltura (AGEA), Regione Veneto /C 285/42 Zaak C-347/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale di Milano (Italië) op 28 mei 2018 Avv. Alessandro Salvoni / Anna Maria Fiermonte /C 285/43 Zaak C-352/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de Primera Instancia de Reus (Spanje) op 30 mei 2018 Jaime Cardus Suárez/Catalunya Caixa S.A /C 285/44 Zaak C-368/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Justice de paix du troisième canton de Charleroi (België) op 5 juni 2018 Frank Casteels / Ryanair DAC, voorheen Ryanair Ltd /C 285/45 Zaak C-369/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Justice de paix du troisième canton de Charleroi (België) op 5 juni 2018 Giovanni Martina / Ryanair DAC, voorheen Ryanair Ltd 28

5 2018/C 285/46 Zaak C-372/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de cour administrative d appel de Nancy (Frankrijk) op 7 juni 2018 Ministre de l Action et des Comptes publics / de heer en mevrouw Raymond Dreyer /C 285/47 Zaak C-376/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Najvyšší súd Slovenskej republiky (Slowakije) op 7 juni 2018 Slovenské elektrárne, a.s./daňový úrad pre vybrané daňové subjekty /C 285/48 Zaak C-384/18: Beroep ingesteld op 8 juni 2018 Europese Commissie / Koninkrijk België /C 285/49 Zaak C-434/18: Beroep ingesteld op 29 juni 2018 Commissie/Italië Gerecht 2018/C 285/50 Zaak T-309/18: Beroep ingesteld op 17 mei 2018 Adis Higiene/EUIPO Farecla Products (G3 EXTRA PLUS) /C 285/51 Zaak T-330/18: Beroep ingesteld op 23 mei 2018 Carvalho e.a. / Parlement en Raad /C 285/52 Zaak T-337/18: Beroep ingesteld op 1 juni 2018 Laboratoire Pareva/Commissie /C 285/53 Zaak T-347/18: Beroep ingesteld op 1 juni 2018 Laboratoire Pareva en Biotech3D/Commissie /C 285/54 Zaak T-355/18: Beroep ingesteld op 8 juni 2018 Spanje / Commissie /C 285/55 Zaak T-374/18: Beroep ingesteld op 19 juni 2018 Labiri/EESC /C 285/56 Zaak T-385/18: Beroep ingesteld op 25 juni 2018 Aldi/EUIPO Crone (CRONE) /C 285/57 Zaak T-387/18: Beroep ingesteld op 25 juni 2018 Delta-Sport/EUIPO Delta Enterprise (DELTA SPORT) /C 285/58 Zaak T-389/18: Beroep ingesteld op 21 juni 2018 Nonnemacher/EUIPO Ingram (WKU) /C 285/59 Zaak T-390/18: Beroep ingesteld op 21 juni 2018 Nonnemacher/EUIPO Ingram (WKU WORLD KICKBOXING AND KARATE UNION) /C 285/60 Zaak T-392/18: Beroep ingesteld op 28 juni 2018 Innocenti/EUIPO Gemelli (Innocenti) /C 285/61 Zaak T-398/18: Beroep ingesteld op 25 juni 2018 Pielczyk/EUIPO Thalgo TCH (DERMAEPIL SUGAR EPIL SYSTEM) /C 285/62 Zaak T-410/18: Beroep ingesteld op 4 juli 2018 Silgan Closures, Silgan Holdings / Commissie.. 44

6

7 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 285/1 IV (Informatie) INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE HOF VAN JUSTITIE VAN DE EUROPESE UNIE Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie (2018/C 285/01) Laatste publicatie PB C 276 van Historisch overzicht van de vroegere publicaties PB C 268 van PB C 259 van PB C 249 van PB C 240 van PB C 231 van PB C 221 van Deze teksten zijn beschikbaar in EUR-Lex:

8 C 285/2 NL Publicatieblad van de Europese Unie V (Bekendmakingen) GERECHTELIJKE PROCEDURES HOF VAN JUSTITIE Arrest van het Hof (Derde kamer) van 21 juni 2018 Europese Commissie / Republiek Malta (Zaak C-557/15) ( 1 ) (Niet-nakoming Richtlijn 2009/147/EG Behoud van de vogelstand Vangen en houden van levende dieren Soorten die behoren tot de familie van de vinkachtigen Verbod Afwijkende nationale regeling Afwijkingsbevoegdheid van de lidstaten Voorwaarden) (2018/C 285/02) Procestaal: Engels Partijen Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Mifsud-Bonnici en C. Hermes, gemachtigden) Verwerende partij: Republiek Malta (vertegenwoordigers: A. Buhagiar, gemachtigde, J. Bouckaert, advocaat, L. Cassar Pullicino, avukat) Dictum 1) De Republiek Malta is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen die op haar rusten krachtens artikel 5, onder a) en e), en artikel 8, lid 1, van richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand, gelezen in samenhang met artikel 9, lid 1, van deze richtlijn, doordat zij een afwijkende regeling heeft vastgesteld op grond waarvan zeven soorten wilde vinkachtigen (de vink Fringilla coelebs, de kneu Carduelis cannabina, de putter Carduelis carduelis, de groenling Carduelis chloris, de appelvink Coccothraustes coccothraustes, de Europese kanarie Serinus serinus en de sijs Carduelis spinus) levend mogen worden gevangen. 2) De Republiek Malta wordt verwezen in de kosten. ( 1 ) PB C 7 van

9 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 285/3 Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 21 juni 2018 Republiek Polen / Europees Parlement, Raad van de Europese Unie (Zaak C-5/16) ( 1 ) [Beroep tot nietigverklaring Besluit (EU) 2015/1814 Bepaling van de rechtsgrondslag Inaanmerkingneming van de gevolgen van de handeling Geen Artikel 192, lid 1, VWEU Artikel 192, lid 2, eerste alinea, onder c), VWEU Maatregelen die de keuze van een lidstaat tussen verschillende energiebronnen en de algemene opzet van zijn energievoorziening aanzienlijk beïnvloeden Beginsel van loyale samenwerking Artikel 15 VEU Bevoegdheden van de Europese Raad Rechtszekerheidsbeginsel en vertrouwensbeginsel Evenredigheidsbeginsel Effectbeoordeling] (2018/C 285/03) Procestaal: Pools Partijen Verzoekende partij: Republiek Polen (vertegenwoordigers: B. Majczyna, K. Rudzińska, gemachtigden, bijgestaan door I. Tatarewicz, ekspert) Verwerende partijen: Europees Parlement (vertegenwoordigers: A. Tamás en A. Pospíšilová Padowska, gemachtigden), Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Simm, A. Sikora, en K. Pleśniak, gemachtigden) Interveniënten aan de zijde van de verwerende partijen: Koninkrijk Denemarken (vertegenwoordigers: M. Wolff, J. Nymann- Lindegren en C. Thorning, gemachtigden), Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordiger: T. Henze, gemachtigde), Koninkrijk Spanje (vertegenwoordigers: A. Gavela Llopis en M. A. Sampol Pucurull, gemachtigden), Franse Republiek (vertegenwoordigers: D. Colas, G. de Bergues, J. Traband, T. Deleuil en S. Ghiandoni, gemachtigden), Koninkrijk Zweden (vertegenwoordigers: A. Falk, C. Meyer-Seitz, U. Persson, N. Otte Widgren en L. Swedenborg, gemachtigden), Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Herrmann, A. C. Becker, E. White en K. Mifsud-Bonnici, gemachtigden) Dictum 1) Het beroep wordt verworpen. 2) De Republiek Polen wordt verwezen in de kosten van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie. 3) Het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, het Koninkrijk Zweden en de Europese Commissie dragen hun eigen kosten. ( 1 ) PB C 98 van Arrest van het Hof (Grote kamer) van 19 juni 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Bundesverwaltungsgericht Duitsland) Bundesanstalt für Finanzdienstleistungsaufsicht / Ewald Baumeister (Zaak C-15/16) ( 1 ) (Prejudiciële verwijzing Harmonisatie van de wetgevingen Richtlijn 2004/39/EG Artikel 54, lid 1 Omvang van de verplichting van de nationale financiële toezichthoudende autoriteiten om het beroepsgeheim te eerbiedigen Begrip vertrouwelijke gegevens ) (2018/C 285/04) Procestaal: Duits Bundesverwaltungsgericht

10 C 285/4 NL Publicatieblad van de Europese Unie Verzoekende partij: Bundesanstalt für Finanzdienstleistungsaufsicht Verwerende partij: Ewald Baumeister In tegenwoordigheid van: Frank Schmitt, als curator van Phoenix Kapitaldienst GmbH Dictum 1) Artikel 54, lid 1, van richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van richtlijn 93/22/EEG van de Raad moet aldus worden uitgelegd dat alle gegevens die betrekking hebben op de onder toezicht staande onderneming en die door deze onderneming zijn verstrekt aan de bevoegde autoriteit, alsook alle verklaringen van deze autoriteit die zich in haar toezichtdossier bevinden, daaronder begrepen haar correspondentie met andere instanties, niet onvoorwaardelijk hoeven te worden beschouwd als gegevens die vertrouwelijk zijn en die bijgevolg vallen onder de in die bepaling neergelegde verplichting om het beroepsgeheim te eerbiedigen. Als zodanig kunnen gegevens worden aangemerkt die berusten bij de autoriteiten die door de lidstaten zijn aangewezen om de taken uit te voeren die op grond van die richtlijn moeten worden vervuld, wanneer ten eerste deze gegevens niet openbaar zijn en ten tweede de openbaarmaking ervan afbreuk dreigt te doen aan de belangen van de natuurlijke of rechtspersoon die de gegevens heeft verstrekt, aan de belangen van derden of aan de goede werking van het door de Uniewetgever met de vaststelling van richtlijn 2004/39 ingevoerde systeem van controle op de activiteiten van beleggingsondernemingen. 2) Artikel 54, lid 1, van richtlijn 2004/39 moet aldus worden uitgelegd dat de vertrouwelijkheid van gegevens die verband houden met de onder toezicht staande onderneming en die zijn verstrekt aan de autoriteiten die door de lidstaten zijn aangewezen om de taken uit te voeren die op grond van die richtlijn moeten worden vervuld, moet worden beoordeeld op het tijdstip waarop het onderzoek plaatsvindt dat deze autoriteiten moeten verrichten om zich uit te spreken over het verzoek om openbaarmaking dat betrekking heeft op die gegevens, los van de kwalificatie van de betreffende gegevens op het tijdstip waarop zij aan die autoriteiten zijn verstrekt. 3) Artikel 54, lid 1, van richtlijn 2004/39 moet aldus worden uitgelegd dat gegevens die berusten bij de autoriteiten die door de lidstaten zijn aangewezen om de taken uit te voeren die op grond van die richtlijn moeten worden vervuld, en die mogelijkerwijs commerciële geheimen zijn geweest maar ten minste vijf jaar oud zijn, door het verstrijken van deze periode in beginsel worden geacht niet meer actueel en dus niet langer geheim te zijn, tenzij de partij die aanvoert dat de betreffende gegevens nog steeds geheim zijn, bij wijze van uitzondering aantoont dat deze gegevens ondanks de ouderdom ervan nog steeds een wezenlijk onderdeel van haar commerciële positie of van de commerciële positie van een betrokken derde zijn. Deze overwegingen gelden niet voor gegevens die berusten bij die autoriteiten en waarvan de geheimhouding gerechtvaardigd zou kunnen zijn om andere redenen dan hun belang voor de commerciële positie van de betrokken ondernemingen. ( 1 ) PB C 111 van Arrest van het Hof (Grote kamer) van 19 juni 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State België) Sadikou Gnandi / Belgische Staat (Zaak C-181/16) ( 1 ) (Prejudiciële verwijzing Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht Terugkeer van illegaal verblijvende derdelanders Richtlijn 2008/115/EG Artikel 3, punt 2 Begrip illegaal verblijf Artikel 6 Vaststelling van een terugkeerbesluit zonder de uitkomst van het beroep tegen de afwijzing van het verzoek om internationale bescherming door de beslissingsautoriteit af te wachten Handvest van de grondrechten van de Europese Unie Artikel 18, artikel 19, lid 2, en artikel 47 Beginsel van nonrefoulement Recht op een doeltreffende voorziening in rechte Toestemming om in een lidstaat te blijven) (2018/C 285/05) Procestaal: Frans Raad van State

11 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 285/5 Verzoekende partij: Sadikou Gnandi Verwerende partij: Belgische Staat Dictum Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, gelezen in samenhang met richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus, en in het licht van het beginsel van non-refoulement en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte als neergelegd in artikel 18, artikel 19, lid 2, en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moet aldus worden uitgelegd dat zij er niet aan in de weg staat dat ten aanzien van een onderdaan van een derde land die een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend, een terugkeerbesluit op grond van artikel 6, lid 1, van richtlijn 2008/115 wordt vastgesteld zodra dit verzoek is afgewezen door de beslissingsautoriteit of tezamen met die afwijzing in één administratieve handeling en derhalve zonder de uitkomst van het beroep in rechte tegen die afwijzing af te wachten, op voorwaarde met name dat de betrokken lidstaat waarborgt dat alle rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit worden geschorst in afwachting van de uitkomst van dit beroep, dat deze verzoeker tijdens die periode het voordeel kan genieten van de rechten die voortvloeien uit richtlijn 2003/9/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten, en dat hij zich kan beroepen op elke wijziging in de omstandigheden na de vaststelling van het terugkeerbesluit die een weerslag van betekenis zou kunnen hebben op de beoordeling van de situatie van de betrokkene aan de hand van richtlijn 2008/115, met name artikel 5 hiervan. Het staat aan de nationale rechterlijke instantie om na te gaan of dit het geval is. ( 1 ) PB C 191 van Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 21 juni 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Østre Landsret Denemarken) Fidelity Funds e.a. / Skatteministeriet (Zaak C-480/16) ( 1 ) [Prejudiciële verwijzing Vrij verkeer van kapitaal en vrijheid van betalingsverkeer Beperkingen Heffing van belasting over dividenden die worden uitgekeerd aan instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe s) Dividenden die door een in een lidstaat gevestigde vennootschap worden uitgekeerd aan een niet-ingezeten icbe Vrijstelling voor dividenden die door een in een lidstaat gevestigde vennootschap worden uitgekeerd aan ingezeten icbe s Rechtvaardigingsgronden Evenwichtige verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen de lidstaten Samenhang van het belastingstelsel Evenredigheid] (2018/C 285/06) Procestaal: Deens Østre Landsret Verzoekende partij: Fidelity Funds e.a. Verwerende partij: Skatteministeriet in tegenwoordigheid van: NN (L) SICAV

12 C 285/6 NL Publicatieblad van de Europese Unie Dictum Artikel 63 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een regeling van een lidstaat zoals de regeling die in de hoofdgedingen aan de orde is, op grond waarvan bronbelasting wordt ingehouden op dividenden die door een in de betrokken lidstaat gevestigde vennootschap worden uitgekeerd aan een niet-ingezeten instelling voor collectieve belegging in effecten (icbe), terwijl dividenden die worden uitgekeerd aan een in die lidstaat gevestigde icbe, zijn vrijgesteld van bronbelasting mits de betrokken instelling een minimumuitkering uitbetaalt aan haar deelnemers of technisch gezien een minimumuitkering vaststelt en over deze reële of fictieve minimumuitkering belasting inhoudt ten laste van haar deelnemers. ( 1 ) PB C 419 van Arrest van het Hof (Negende kamer) van 21 juni 2018 Europese Commissie / Bondsrepubliek Duitsland (Zaak C-543/16) ( 1 ) (Niet-nakoming Richtlijn 91/676/EEG Artikel 5, leden 5 en 7 Bijlage II, A, punten 1 tot en met 3 en 5 Bijlage III, lid 1, punten 1 tot en met 3, en lid 2 Bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen Ontoereikende aard van de geldende maatregelen Aanvullende of verscherpte maatregelen Herziening van het actieprogramma Beperking van het op of in de bodem brengen Evenwichtige bemesting Periodes voor het op of in de bodem brengen Capaciteit van opslagtanks voor dierlijke mest Het op of in de bodem brengen op steile hellingen en op bevroren of met sneeuw bedekt land) (2018/C 285/07) Procestaal: Duits Partijen Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Hermes en E. Manhaeve, gemachtigden) Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: T. Henze en J. Möller, gemachtigden) Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Koninkrijk Denemarken (vertegenwoordigers: C. Thorning en M. Wolff, gemachtigden) Dictum 1) Door geen aanvullende of verscherpte maatregelen te nemen zo gauw was gebleken dat de maatregelen van het Duitse actieprogramma ontoereikend waren en door dit actieprogramma niet te herzien, is de Bondsrepubliek Duitsland de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 5, leden 5 en 7, van richtlijn 91/767/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1137/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008, gelezen in samenhang met bijlage II, A, punten 1 tot en met 3 en 5, alsmede bijlage III, lid 1, punten 1 tot en met 3, en lid 2, van deze richtlijn. 2) De Bondsrepubliek Duitsland wordt verwezen in de kosten. ( 1 ) PB C 6 van

13 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 285/7 Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 21 juni 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Düsseldorf Duitsland) Pfizer Ireland Pharmaceuticals, Operations Support Group / Orifarm GmbH (Zaak C-681/16) ( 1 ) [Prejudiciële verwijzing Intellectuele en industriële eigendom Octrooiwetgeving Akten van toetreding tot de Europese Unie van 2003, 2005 en 2012 Specifiek mechanisme Toepasselijkheid op parallelinvoer Verordening (EG) nr. 469/2009 Product dat in een lidstaat wordt beschermd door een aanvullend beschermingscertificaat en in een andere lidstaat in de handel wordt gebracht door de houder van het basisoctrooi Uitputting van intellectuele- en industriële-eigendomsrechten Ontbreken van een basisoctrooi in de nieuwe lidstaten Verordening (EG) nr. 1901/2006 Verlenging van de beschermingstermijn] (2018/C 285/08) Procestaal: Duits Landgericht Düsseldorf Verzoekende partij: Pfizer Ireland Pharmaceuticals, Operations Support Group Verwerende partij: Orifarm GmbH Dictum 1) De specifieke mechanismen waarin is voorzien in hoofdstuk 2 van bijlage IV bij de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, in hoofdstuk 1 van bijlage V bij de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Republiek Bulgarije en Roemenië en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond en in hoofdstuk 1 van bijlage IV bij de Akte betreffende de voorwaarden voor de toetreding van de Republiek Kroatië en de aanpassing van het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, dienen aldus te worden uitgelegd dat de houder van een aanvullend beschermingscertificaat dat in een andere lidstaat dan de nieuwe lidstaten bedoeld in deze Toetredingsakten is afgegeven, zich met deze mechanismen kan verzetten tegen parallelinvoer van een medicijn uit deze nieuwe lidstaten indien de rechtsstelsels van deze laatste staten op de datum waarop de aanvraag van het basisoctrooi werd ingediend niet voorzagen in de mogelijkheid om een vergelijkbare bescherming te verkrijgen maar dit pas het geval was op de datum waarop de aanvraag werd gepubliceerd en/of op die waarop de aanvraag voor een aanvullend beschermingscertificaat in de lidstaat van invoer werd ingediend, zodat de houder geen mogelijkheid had om in de staten van uitvoer een vergelijkbaar octrooi en een aanvullend beschermingscertificaat te verkrijgen. 2) De specifieke mechanismen waarin is voorzien in hoofdstuk 2 van bijlage IV bij de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, in hoofdstuk 1 van bijlage V bij de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Republiek Bulgarije en Roemenië en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond en in hoofdstuk 1 van bijlage IV bij de Akte betreffende de voorwaarden voor de toetreding van de Republiek Kroatië en de aanpassing van het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, dienen aldus te worden uitgelegd dat zij van toepassing zijn op de verlenging die is vastgesteld in artikel 36, lid 1, van verordening (EG) nr. 1901/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende geneesmiddelen voor pediatrisch gebruik en tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1768/92, richtlijn 2001/20/EG, richtlijn 2001/83/EG en verordening (EG) nr. 726/2004. ( 1 ) PB C 104 van

14 C 285/8 NL Publicatieblad van de Europese Unie Arrest van het Hof (Derde kamer) van 21 juni 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte di Appello di Torino Italië) Petronas Lubricants Italy SpA / Livio Guida (Zaak C-1/17) ( 1 ) [Prejudiciële verwijzing Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken Verordening (EG) nr. 44/ 2001 Bevoegdheid voor individuele verbintenissen uit arbeidsovereenkomst Artikel 20, lid 2 Werkgever die wordt opgeroepen voor de gerechten van de lidstaat waar hij woonplaats heeft Tegenvordering van de werkgever Keuze van het bevoegde gerecht] (2018/C 285/09) Procestaal: Italiaans Corte di Appello di Torino Verzoekende partij: Petronas Lubricants Italy SpA Verwerende partij: Livio Guida Dictum Artikel 20, lid 2, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat het in een situatie als die in het hoofdgeding de werkgever het recht geeft om bij de rechtbank waar de door een werknemer ingestelde oorspronkelijke vordering regelmatig aanhangig is gemaakt, een tegenvordering in te stellen die is gebaseerd op een overeenkomst tot cessie van een schuldvordering die tussen de werkgever en de oorspronkelijke houder van de schuldvordering is gesloten ná de instelling van die oorspronkelijke vordering. ( 1 ) PB C 112 van Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 21 juni 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Kammergericht Berlin Duitsland) procedure ingeleid door Vincent Pierre Oberle (Zaak C-20/17) ( 1 ) [Prejudiciële verwijzing Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken Verordening (EU) nr. 650/ 2012 Artikel 4 Algemene bevoegdheid van een gerecht van een lidstaat om uitspraak te doen over de erfopvolging in haar geheel Nationale regeling die de internationale bevoegdheid voor de opstelling van nationale erfrechtverklaringen regelt Europese erfrechtverklaring] (2018/C 285/10) Procestaal: Duits Kammergericht Berlin Partij in het hoofdgeding Verzoekende partij: Vincent Pierre Oberle

15 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 285/9 Dictum Artikel 4 van verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat, zoals die in het hoofdgeding, die bepaalt dat de gerechten van die lidstaat bevoegd blijven voor de afgifte van nationale erfrechtverklaringen in het kader van een grensoverschrijdende erfopvolging, ook al had de erflater daar op het moment van overlijden niet zijn gewone verblijfplaats, indien bestanddelen van de nalatenschap gelegen zijn op het grondgebied van die lidstaat of indien de erflater de nationaliteit van die lidstaat had. ( 1 ) PB C 112 van Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 20 juni 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vilniaus apygardos administracinis teismas Litouwen) UAB Enteco Baltic / Muitinės departamentas prie Lietuvos Respublikos finansų ministerijos (Zaak C-108/17) ( 1 ) [Prejudiciële verwijzing Belasting over de toegevoegde waarde (btw) Richtlijn 2006/112/EG Artikel 143, lid 1, onder d), en artikel 143, lid 2 Vrijstellingen van btw bij invoer Invoer gevolgd door een intracommunautaire levering Voorwaarden Bewijs van verzending of vervoer van goederen naar een andere lidstaat Vervoer onder een accijnsschorsingsregeling Overdracht van de macht om over de goederen te beschikken aan de afnemer Belastingfraude Geen verplichting voor de bevoegde autoriteit om de belastingplichtige te helpen bij het vergaren van de nodige inlichtingen om te bewijzen dat aan de vrijstellingsvoorwaarden is voldaan] (2018/C 285/11) Procestaal: Litouws Vilniaus apygardos administracinis teismas Verzoekende partij: UAB Enteco Baltic Verwerende partij: Muitinės departamentas prie Lietuvos Respublikos finansų ministerijos Dictum 1) Artikel 143, lid 1, onder d), en artikel 143, lid 2, onder b), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/69/EG van de Raad van 25 juni 2009, moeten aldus worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staan dat de bevoegde autoriteiten van een lidstaat de vrijstelling van btw bij invoer weigeren op grond van het enkele feit dat de betrokken producten, na een wijziging van de omstandigheden die zich na de invoer heeft voorgedaan, zijn geleverd aan een andere belastingplichtige dan de belastingplichtige van wie het nummer waaronder hij voor doeleinden van de belasting over de toegevoegde waarde is geïdentificeerd in de aangifte van invoer was opgegeven, terwijl de importeur alle gegevens betreffende de identiteit van de nieuwe afnemer aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van invoer heeft meegedeeld, mits wordt vastgesteld dat daadwerkelijk is voldaan aan de materiële voorwaarden voor vrijstelling van de daaropvolgende intracommunautaire levering.

16 C 285/10 NL Publicatieblad van de Europese Unie ) Artikel 143, lid 1, onder d), van richtlijn 2006/112, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/69, gelezen in samenhang met artikel 138 en artikel 143, lid 2, onder c), van deze richtlijn, zoals gewijzigd, moet aldus worden uitgelegd dat: documenten die bevestigen dat goederen vanuit een in de lidstaat van invoer gelegen belastingentrepot niet naar de afnemer maar naar een in een andere lidstaat gelegen belastingentrepot zijn vervoerd, kunnen worden beschouwd als voldoende bewijs dat die goederen naar een andere lidstaat zijn verzonden of vervoerd. documenten, zoals vrachtbrieven die zijn opgesteld volgens het op 19 mei 1956 te Genève ondertekende Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg, zoals gewijzigd bij het protocol van 5 juli 1978, en administratieve elektronische documenten die moeten worden meegezonden met de overbrenging van accijnsgoederen onder schorsing van accijns, in aanmerking kunnen worden genomen om aan te tonen dat de betrokken goederen op het tijdstip van de invoer in een lidstaat bestemd zijn om naar een andere lidstaat te worden verzonden of vervoerd, in de zin van artikel 143, lid 2, onder c), van richtlijn 2006/112, zoals gewijzigd, mits die documenten op dat tijdstip zijn overgelegd en alle nodige inlichtingen bevatten. Aan de hand van zowel deze documenten als de elektronische bevestigingen van de levering van de goederen en het na een overbrenging onder schorsing van accijns uitgereikte bericht van ontvangst kan worden aangetoond dat die goederen daadwerkelijk naar een andere lidstaat zijn verzonden of vervoerd overeenkomstig artikel 138, lid 1, van richtlijn 2006/112, zoals gewijzigd. 3) Artikel 143, lid 1, onder d), van richtlijn 2006/112, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/69, moet aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat de autoriteiten van een lidstaat een importeur het in deze bepaling bedoelde recht op vrijstelling van de belasting over de toegevoegde waarde ontzeggen voor de door hem in deze lidstaat verrichte invoer van goederen, die gevolgd werd door een intracommunautaire levering, op grond dat die goederen niet rechtstreeks aan de afnemer zijn toegezonden maar zijn overgenomen door vervoerondernemingen en belastingentrepots die de afnemer heeft aangewezen, wanneer de macht om als een eigenaar over die goederen te beschikken door de importeur aan de afnemer is overgedragen. In dat kader moet het begrip levering van goederen in de zin van artikel 14, lid 1, van deze richtlijn, zoals gewijzigd, op dezelfde wijze worden uitgelegd als in de context van artikel 167 van die richtlijn, zoals gewijzigd. 4) Artikel 143, lid 1, onder d), van richtlijn 2006/112, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/69, moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een bestuurlijke praktijk op grond waarvan in omstandigheden als aan de orde in het hoofdgeding het recht op btwvrijstelling aan de te goeder trouw handelende importeur wordt ontzegd, wanneer wegens belastingfraude door de afnemer niet is voldaan aan de voorwaarden voor vrijstelling van de intracommunautaire levering die na de invoer heeft plaatsgevonden, tenzij is vastgesteld dat de importeur wist of had moeten weten dat hij door de invoer betrokken was geraakt bij belastingfraude door de afnemer en dat hij niet alle maatregelen had genomen die hem ter beschikking stonden om te vermijden dat hij bij deze fraude betrokken raakte. Op basis van het enkele feit dat de communicatie tussen de importeur en de afnemer langs elektronische weg is verlopen kan niet worden aangenomen dat de importeur wist of had moeten weten dat hij bij een dergelijke fraude betrokken was geraakt. 5) Artikel 143, lid 1, onder d), van richtlijn 2006/112, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/69, moet aldus worden uitgelegd dat de bevoegde nationale autoriteiten, wanneer zij onderzoeken of de macht om als een eigenaar over de goederen te beschikken is overgedragen, geen inlichtingen hoeven in te winnen die alleen voor overheidsinstanties toegankelijk zijn. ( 1 ) PB C 161 van Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover (Duitsland) op 26 mei 2017 EUflight.de GmbH/TUIfly GmbH (Zaak C-307/17) (2018/C 285/12) Procestaal: Duits Amtsgericht Hannover

17 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 285/11 Verzoekende partij: EUflight.de GmbH Verwerende partij: TUIfly GmbH De zaak is bij beschikking van het Hof van 8 mei 2018 doorgehaald in het register van het Hof. Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover (Duitsland) op 29 mei 2017 Jeannine Wieczarkowiecz/TUIfly GmbH (Zaak C-311/17) (2018/C 285/13) Procestaal: Duits Amtsgericht Hannover Verzoekende partij: Jeannine Wieczarkowiecz Verwerende partij: TUIfly GmbH De zaak is bij beschikking van het Hof van 17 mei 2018 doorgehaald in het register van het Hof. Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover (Duitsland) op 30 mei 2017 Rainer Hadamek e.a./tuifly GmbH (Zaak C-316/17) (2018/C 285/14) Procestaal: Duits Amtsgericht Hannover Verzoekende partijen: Rainer Hadamek, Heike Hadamek, Florian Hadamek, Carina Hadamek Verwerende partij: TUIfly GmbH De zaak is bij beschikking van het Hof van 17 mei 2018 doorgehaald in het register van het Hof. Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover (Duitsland) op 30 mei 2017 Gerhard Schneider en Christa Schneider/TUIfly GmbH (Zaak C-317/17) (2018/C 285/15) Procestaal: Duits Amtsgericht Hannover

18 C 285/12 NL Publicatieblad van de Europese Unie Verzoekende partijen: Gerhard Schneider, Christa Schneider Verwerende partij: TUIfly GmbH De zaak is bij beschikking van het Hof van 17 mei 2018 doorgehaald in het register van het Hof. Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover (Duitsland) op 9 juni 2017 Iris Michardt en Detlef Michardt/TUIfly GmbH (Zaak C-353/17) (2018/C 285/16) Procestaal: Duits Amtsgericht Hannover Verzoekende partijen: Iris Michardt, Detlef Michardt Verwerende partij: TUIfly GmbH De zaak is bij beschikking van het Hof van 17 mei 2018 doorgehaald in het register van het Hof. Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Amtsgericht Hannover (Duitsland) op 9 juni 2017 Birgit Förg/TUIfly GmbH (Zaak C-354/17) (2018/C 285/17) Procestaal: Duits Amtsgericht Hannover Verzoekende partij: Birgit Förg Verwerende partij: TUIfly GmbH De zaak is bij beschikking van het Hof van 28 mei 2018 doorgehaald in het register van het Hof. Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover (Duitsland) op 9 juni 2017 Lutz Leupolt/TUIfly GmbH (Zaak C-355/17) (2018/C 285/18) Procestaal: Duits Amtsgericht Hannover

19 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 285/13 Verzoekende partij: Lutz Leupolt Verwerende partij: TUIfly GmbH De zaak is bij beschikking van het Hof van 28 mei 2018 doorgehaald in het register van het Hof. Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover (Duitsland) op 9 juni 2017 Johannes Büker en Ursula Münsterteicher/TUIfly GmbH (Zaak C-356/17) (2018/C 285/19) Procestaal: Duits Amtsgericht Hannover Verzoekende partijen: Johannes Büker, Ursula Münsterteicher Verwerende partij: TUIfly GmbH De zaak is bij beschikking van het Hof van 17 mei 2018 doorgehaald in het register van het Hof. Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover (Duitsland) op 9 juni 2017 Lydia Wieczorek en Paul Wieczorek/TUIfly GmbH (Zaak C-357/17) (2018/C 285/20) Procestaal: Duits Amtsgericht Hannover Verzoekende partijen: Lydia Wieczorek, Paul Wieczorek Verwerende partij: TUIfly GmbH De zaak is bij beschikking van het Hof van 17 mei 2018 doorgehaald in het register van het Hof. Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover (Duitsland) op 9 juni 2017 Walter Langguth en Elke Langguth/TUIfly GmbH (Zaak C-358/17) (2018/C 285/21) Procestaal: Duits Amtsgericht Hannover

20 C 285/14 NL Publicatieblad van de Europese Unie Verzoekende partijen: Walter Langguth, Elke Langguth Verwerende partij: TUIfly GmbH De zaak is bij beschikking van het Hof van 28 mei 2018 doorgehaald in het register van het Hof. Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover (Duitsland) op 9 juni 2017 Marcel Lutz e.a./tuifly GmbH (Zaak C-359/17) (2018/C 285/22) Procestaal: Duits Amtsgericht Hannover Verzoekende partijen: Marcel Lutz, Janine Lutz, Michelle Lutz, Sarah Lutz Verwerende partij: TUIfly GmbH De zaak is bij beschikking van het Hof van 18 mei 2018 doorgehaald in het register van het Hof. Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover (Duitsland) op 9 juni 2017 Nicole Hofmann/TUIfly GmbH (Zaak C-360/17) (2018/C 285/23) Procestaal: Duits Amtsgericht Hannover Verzoekende partij: Nicole Hofmann Verwerende partij: TUIfly GmbH De zaak is bij beschikking van het Hof van 28 mei 2018 doorgehaald in het register van het Hof. Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover (Duitsland) op 9 juni 2017 Ole Feuser/TUIfly GmbH (Zaak C-361/17) (2018/C 285/24) Procestaal: Duits Amtsgericht Hannover

21 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 285/15 Verzoekende partij: Ole Feuser Verwerende partij: TUIfly GmbH De zaak is bij beschikking van het Hof van 28 mei 2018 doorgehaald in het register van het Hof. Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover (Duitsland) op 9 juni 2017 Boris Feuser/TUIfly GmbH (Zaak C-362/17) (2018/C 285/25) Procestaal: Duits Amtsgericht Hannover Verzoekende partij: Boris Feuser Verwerende partij: TUIfly GmbH De zaak is bij beschikking van het Hof van 28 mei 2018 doorgehaald in het register van het Hof. Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover (Duitsland) op 30 juni 2017 Ines Ewen/TUIfly GmbH (Zaak C-394/17) (2018/C 285/26) Procestaal: Duits Amtsgericht Hannover Verzoekende partij: Ines Ewen Verwerende partij: TUIfly GmbH De zaak is bij beschikking van het Hof van 17 mei 2018 doorgehaald in het register van het Hof. Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover (Duitsland) op 4 juli 2017 Petra Nünemann/TUIfly GmbH (Zaak C-403/17) (2018/C 285/27) Procestaal: Duits Amtsgericht Hannover

22 C 285/16 NL Publicatieblad van de Europese Unie Verzoekende partij: Petra Nünemann Verwerende partij: TUIfly GmbH De zaak is bij beschikking van het Hof van 17 mei 2018 doorgehaald in het register van het Hof. Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover (Duitsland) op 7 juli 2017 Barbara Yvette Müller e.a./ x (Zaak C-409/17) (2018/C 285/28) Procestaal: Duits Amtsgericht Hannover Verzoekende partijen: Barbara Yvette Müller, Stefanie Müller, Michelle Müller Verwerende partij: TUIfly GmbH De zaak is bij beschikking van het Hof van 28 mei 2018 doorgehaald in het register van het Hof. Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Düsseldorf (Duitsland) op 17 juli 2017 Bially e.a./tuifly GmbH (Zaak C-429/17) (2018/C 285/29) Procestaal: Duits Amtsgericht Düsseldorf Verzoekende partijen: Bially e.a. Verwerende partij: TUIfly GmbH De zaak is bij beschikking van het Hof van 28 mei 2018 doorgehaald in het register van het Hof. Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Arbeits- und Sozialgericht Wien (Oostenrijk) op 23 april 2018 Minoo Schuch-Ghannadan / Medizinische Universität Wien (Zaak C-274/18) (2018/C 285/30) Procestaal: Duits Arbeits- und Sozialgericht Wien

23 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 285/17 Verzoekende partij: Minoo Schuch-Ghannadan Verwerende partij: Medizinische Universität Wien Prejudiciële vragen 1) Vindt het pro rata temporis-beginsel in clausule 4, onder 2), van de kaderovereenkomst in de bijlage bij richtlijn 97/81/ EG ( 1 ) van de Raad van 15 december 1997 betreffende de raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid, in samenhang met het beginsel van gelijke behandeling in clausule 4, onder 1), toepassing op een wettelijke regeling volgens welke de totale duur van onmiddellijk opeenvolgende arbeidsverhoudingen van een werkneemster of werknemer van een Oostenrijkse universiteit die in het kader van extern gefinancierde projecten of onderzoeksprojecten in dienst is genomen, voor voltijdwerk(st)ers zes jaar, maar bij deeltijdwerk acht jaar bedraagt, en die bovendien een eenmalige verlenging van deze arbeidsverhouding toelaat tot en met tien jaar voor voltijdwerkers en tot en met twaalf jaar voor deeltijdwerkers indien daarvoor een objectieve rechtvaardiging kan worden aangevoerd, in het bijzonder de voortzetting of voltooiing van onderzoeksprojecten of publicaties? 2) Is een wettelijke regeling zoals beschreven in de eerste prejudiciële vraag aan te merken als een indirecte discriminatie op grond van geslacht in de zin van artikel 2, lid 1, onder b), van richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (herschikking) wanneer onder alle werknemers op wie deze regeling toepassing vindt een aanzienlijk hoger percentage vrouwelijke dan mannelijke werknemers wordt geraakt? 3) Moet artikel 19, lid 1, van richtlijn 2006/54/EG ( 2 ) van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (herschikking) aldus worden uitgelegd dat een vrouw die aanvoert dat zij binnen de werkingssfeer van een wettelijke regeling zoals beschreven in de eerste prejudiciële vraag indirect op grond van geslacht wordt gediscrimineerd aangezien aanzienlijk meer vrouwen dan mannen deeltijdwerk verrichten, deze omstandigheid, en in het bijzonder de statistisch aanzienlijk hogere mate waarin vrouwen worden geraakt, aan de hand van concreet statistisch cijfermateriaal moet onderbouwen en met afdoende bewijzen aannemelijk moet maken? ( 1 ) PB 1998, L 14, blz. 9. ( 2 ) PB 2006, L 204, blz. 23. Hogere voorziening ingesteld op 25 april 2018 door The Green Effort Ltd tegen de beschikking van het Gerecht (Tweede kamer) van 23 februari 2018 in zaak T-794/17, The Green Effort Ltd / Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (Zaak C-282/18 P) (2018/C 285/31) Procestaal: Engels Partijen Rekwirante: The Green Effort Ltd (vertegenwoordiger: A. Ziehm, Rechtsanwalt) Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie Conclusies de beslissing van het Gerecht (Tweede kamer) van 23 februari 2018 in zaak T-794/17 in haar geheel vernietigen;

24 C 285/18 NL Publicatieblad van de Europese Unie de litigieuze beslissingen vernietigen; de vervallenverklaring van het ingeschreven Uniemerk doorhalen; de vordering tot vervallenverklaring afwijzen; rekwirantes vordering tot herstel in de vorige toestand toewijzen; de stukken verwerven van EUIPO nietigheidsprocedures C, C, C en oppositieprocedures B ; B ; B ; B ; B en B en ernaar verwijzen; het EUIPO en de partij die wegens verval om nietigverklaring had verzocht verwijzen in hun eigen kosten en in die van rekwirante. Middelen en voornaamste argumenten Het beroep van rekwirante is op de volgende zes middelen gebaseerd, waarbij het eerste middel de grondslag betreft waarop de beschikking van het Gerecht is gebaseerd en het tweede tot en met zesde middel aantonen dat de beslissing om andere redenen niet juist blijkt te zijn. Eerste middel: schending van artikel 3, lid 4, van beslissing nr van de uitvoerend directeur van het Bureau van 16 augustus 2017 inzake elektronische communicatie. Argumenten ter ondersteuning van het beroep: het Gerecht heeft zich er geen rekenschap van gegeven dat een kennisgeving wordt geacht te hebben plaatsgevonden op de vijfde kalenderdag na de dag waarop het document in de systemen van het EUIPO is opgenomen. Als gevolg daarvan heeft het Gerecht verkeerd berekend binnen welke termijn beroep tegen de beslissing van 11 september 2017 van de tweede kamer van beroep van het EUIPO moest worden ingesteld. Tweede middel: het beroep moet gegrond worden verklaard, aangezien de bestreden beslissingen van het EUIPO rekwirantes rechten schenden omdat het verzoek om vervallenverklaring dat was ingediend door de partij die om nietigverklaring had verzocht, op grond van kwade trouw en een onjuiste voorstelling van de feiten niet-ontvankelijk was. Derde middel: het beroep moet gegrond worden verklaard, aangezien de bestreden beslissingen van het EUIPO rekwirantes rechten schenden omdat de houder binnen de wettelijke termijn van verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie ( 1 ) het bewijs van normaal gebruik had overgelegd. Vierde middel: het beroep moet gegrond worden verklaard, aangezien de bestreden beslissingen van het EUIPO rekwirantes rechten schenden omdat de houder binnen de door het EUIPO gestelde termijn het bewijs van normaal gebruik had overgelegd. Vijfde middel: het beroep moet gegrond worden verklaard, aangezien de bestreden beslissingen van het EUIPO rekwirantes rechten schenden want ingeval het EUIPO het bewijs van normaal gebruik niet langs de weg van elektronische communicatiesystemen en/of per fax heeft ontvangen, is dit te wijten aan technische mankementen in deze systemen. Zesde middel: het beroep moet gegrond worden verklaard, aangezien de bestreden beslissingen van het EUIPO rekwirantes rechten schenden omdat het EUIPO en vervolgens de tweede kamer van beroep onterecht rekwirantes vordering tot herstel in de vorige toestand hebben verworpen. ( 1 ) Verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie van 13 december 1995 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk (PB 1995, L 303, blz. 1).

25 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 285/19 Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Handelsgericht Wien (Oostenrijk) op 26 april 2018 KAMU Passenger & IT Services GmbH / Türk Hava Yollari A.O. T.H.Y. Turkish Airlines (Zaak C-289/18) (2018/C 285/32) Procestaal: Duits Handelsgericht Wien Verzoekende partij: KAMU Passenger & IT Services GmbH Verwerende partij: Türk Hava Yollari A.O. T.H.Y. Turkish Airlines Prejudiciële vraag Is een aansluitende vlucht van op de luchthaven van bestemming van de voorafgaande vlucht die een passagier gezamenlijk met de eerste vlucht boekte en waarvoor hij slechts één vliegticket met één ticketnummer ontving, met inachtneming van een geplande overstaptijd tussen beide vluchten van iets meer dan 13 uur, aan te merken als rechtstreeks aansluitende vlucht in de zin van artikel 2, onder h), van verordening (EG) nr. 261/2004 ( 1 ) van het Europees Parlement en de Raad? ( 1 ) Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB L 46, blz. 1). Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Düsseldorf (Duitsland) op 2 mei 2018 Stefan Neldner / Eurowings GmbH (Zaak C-299/18) (2018/C 285/33) Procestaal: Duits Landgericht Düsseldorf Verzoekende partij: Stefan Neldner Verwerende partij: Eurowings GmbH Prejudiciële vragen 1) Kan het recht op compensatie van artikel 7 van [verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91] ( 1 ) in mindering worden gebracht op een door het nationale recht toegekend recht op schadevergoeding dat strekt tot vergoeding van extra reiskosten die wegens annulering van een geboekte vlucht zijn ontstaan, wanneer de luchtvaartmaatschappij aan haar verplichtingen volgens artikel 8, lid 1, van [verordening nr. 261/2004] heeft voldaan?

26 C 285/20 NL Publicatieblad van de Europese Unie ) Indien aftrek mogelijk is, geldt dit dan tevens voor de kosten van vervangend vervoer naar een andere plaats dan de eindbestemming van de vliegreis wanneer de passagier het door de luchtvaartmaatschappij aangeboden vervangend vervoer naar de eindbestemming van de vliegreis weigert? 3) Kan de luchtvaartmaatschappij, voor zover aftrek mogelijk is, deze altijd toepassen, of is dit afhankelijk van de mate waarin het nationale recht haar dit toestaat of dit naar het oordeel van de rechter passend is? 4) Voor zover het nationale recht relevant is dan wel de rechter discretionair moet beslissen: strekt de compensatie van artikel 7 van [verordening nr. 261/2004] enkel tot vergoeding van het ongemak en het door de passagiers wegens de annulering geleden tijdverlies, of ook tot vergoeding van materiële schade? ( 1 ) PB 2004, L 46, blz. 1. Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Bonn (Duitsland) op 4 mei 2018 Thomas Leonhard/DSL Bank (Zaak C-301/18) (2018/C 285/34) Procestaal: Duits Landgericht Bonn Verzoekende partij: Thomas Leonhard Verwerende partij: DSL Bank Prejudiciële vraag Moet artikel 7, lid 4, van richtlijn 2002/65/EG ( 1 ) aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een regeling van een lidstaat die bepaalt dat de aanbieder, na kennisgeving van de herroeping van een op afstand gesloten overeenkomst, aan de consument bovenop het bedrag dat hij krachtens de overeenkomst op afstand van de consument heeft ontvangen, ook een gebruiksvergoeding voor dit bedrag verschuldigd is? ( 1 ) Richtlijn 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten en tot wijziging van de richtlijnen 90/619/EEG, 97/7/EG en 98/27/EG van de Raad (PB 2002, L 271, blz. 16). Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio (Italië) op 14 mei 2018 Schiaffini Travel SpA/Comune di Latina (Zaak C-322/18) (2018/C 285/35) Procestaal: Italiaans Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio

27 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 285/21 Verzoekende partij: Schiaffini Travel SpA Verwerende partij: Comune di Latina Prejudiciële vragen 1) Is artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 1370/2007 ( 1 ) [inzonderheid het verbod voor interne exploitanten om deel te nemen aan extra-moenia-aanbestedingen als bedoeld onder b) en d)] eveneens van toepassing op opdrachten die vóór de inwerkingtreding van die verordening zijn gegund? 2) Kan een publiekrechtelijke rechtspersoon waaraan de nationale overheid lokale vervoersdiensten onderhands heeft gegund in abstracte zin worden gekwalificeerd als interne exploitant in de zin van deze verordening en eventueel naar analogie van de ratio van de rechtspraak op het gebied van in-house-opdrachten indien deze rechtspersoon in organisatorisch opzicht en qua zeggenschap rechtstreekse banden heeft met die overheid en zijn maatschappelijk kapitaal volledig of, indien samen met andere openbare lichamen, pro quota in handen van de staat is? 3) Is in geval van een onderhandse gunning van door verordening (EG) nr. 1370/2007 geregelde diensten, het feit dat de voornoemde nationale overheid na de gunning een bestuursorgaan opricht met organisatorische bevoegdheden ten aanzien van deze diensten terwijl de staat uitsluitend bevoegd blijft om over de gunning te beslissen en dat orgaan over de begunstigde van de onderhands gegunde diensten geen zeggenschap zoals over haar eigen diensten uitoefent een omstandigheid op grond waarvan de betrokken gunning aan de regeling van artikel 5, lid 2, van de verordening kan worden onttrokken? 4) Indien de oorspronkelijke looptijd van een onderhandse gunning de termijn van 30 jaar tot 3 december 2039 [te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van verordening (EG) nr. 1370/2007] overschrijdt, heeft dit dan tot gevolg dat de gunning hoe dan ook niet in overeenstemming is met de beginselen als bedoeld in de artikelen 5 en 8, lid 3, van de verordening, in onderlinge samenhang gelezen, of moet dit gebrek worden geacht rechtens in alle opzichten automatisch te worden gecorrigeerd doordat deze termijn impliciet ex lege (artikel 8, lid 3, tweede alinea) wordt gereduceerd tot 30 jaar? ( 1 ) Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad (PB L 315, blz. 1). Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 15 mei 2018 Sicilville Srl / Comune di Brescia (Zaak C-324/18) (2018/C 285/36) Procestaal: Italiaans Consiglio di Stato Verzoekende partij: Sicilville Srl Verwerende partij: Comune di Brescia

28 C 285/22 NL Publicatieblad van de Europese Unie Prejudiciële vraag Staat het recht van de Europese Unie, en meer in het bijzonder artikel 57, lid 4, van richtlijn 2014/24/EU ( 1 ) betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten, gelezen in samenhang met overweging 101 van deze richtlijn en met de beginselen van evenredigheid en gelijke behandeling, in de weg aan een nationale regeling als in casu aan de orde, die ernstige beroepsfout als grond voor verplichte uitsluiting van een ondernemer noemt en bepaalt dat indien de beroepsfout heeft geleid tot voortijdige ontbinding van de aanbestedingsovereenkomst, de ondernemer slechts kan worden uitgesloten indien de ontbinding niet is betwist of aan het einde van een gerechtelijke procedure is bevestigd? ( 1 ) Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2014/18/EG (PB 2014, L 94; blz. 65). Hogere voorziening ingesteld op 21 mei 2018 door Mytilinaios Anonymi Etairia/Omilos Epicheiriseon tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 13 maart 2018 in zaak T-542/ 11 RENV, Alouminion tis Ellados VEAE/Europese Commissie (Zaak C-332/18 P) (2018/C 285/37) Procestaal: Grieks Partijen Rekwirante: Mytilinaios Anonymi Etairia/Omilos Epicheiriseon (vertegenwoordigers: N. Korogiannakis, N. Keramidas, E. Chrysafis, D. Diakopoulos en K. Struckmann, advocaten) Αndere partijen in de procedure: Europese Commissie, Dimosia Epicheirisi Ilektrismou AE (DEI) Conclusies het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 13 maart 2018 in zaak T-542/11 RENV (ECLI:EU:T:2018:132) vernietigen; met volledige rechtsmacht beslissen; het besluit van de Commissie van 13 juli 2011 nietig verklaren; en de Commissie verwijzen in de kosten die rekwirante in de gehele procedure heeft gemaakt, Middelen en voornaamste argumenten Rekwirante voert in hogere voorziening drie middelen aan: 1) onjuiste rechtsopvatting en verkeerde voorstelling van feiten in verband met de beoordeling door het Gerecht of de litigieuze maatregel staatssteun vormde, en meer in het bijzonder met betrekking tot de vraag of die maatregel een voordeel vormde, tot de beoordeling van dat voordeel, tot de weigering de vraag naar de economische rechtvaardiging te onderzoeken, en tot de onjuiste toepassing van de bewijslast, aangezien de Helleense Republiek tijdens de administratieve procedure geen daarmee verband houdende argumenten heeft aangevoerd; en onjuiste rechtsopvatting bij de behandeling van de argumenten van rekwirante met betrekking tot het criterium van de particuliere investeerder ; 2) onjuiste rechtsopvatting in verband met de beoordeling van de selectieve aard van het voordeel; en

29 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 285/23 3) onjuiste rechtsopvatting en verkeerde voorstelling van bewijselementen met betrekking tot de gevolgen van de litigieuze maatregel voor handel en mededinging. Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 23 mei 2018 Lombardi Srl/Comune di Auletta e.a. (Zaak C-333/18) (2018/C 285/38) Procestaal: Italiaans Consiglio di Stato Verzoekende partij: Lombardi Srl Verwerende partijen: Comune di Auletta, Delta Lavori SpA, Msm Ingegneria Srl Prejudiciële vraag Moet artikel 1, lid 1, derde alinea, en lid 3, van richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken ( 1 ), zoals gewijzigd bij richtlijn 2007/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007 ( 2 ), aldus worden uitgelegd dat die bepaling toestaat dat, wanneer meerdere ondernemingen aan de aanbestedingsprocedure hebben deelgenomen en deze niet in rechte zijn betrokken (en hoe dan ook tegen de inschrijvingen van sommige van die ondernemingen geen beroep is ingesteld), het op grond van de procedurele autonomie van de lidstaten aan de rechter staat om te bepalen of het belang dat in het principale beroep is aangevoerd door de inschrijver tegen wie een toewijsbaar geacht exclusief incidenteel beroep is ingesteld, concreet is, waarbij de rechter gebruik maakt van de procedurele instrumenten die ter beschikking staan van de rechtsorde en wel aldus dat er een evenwicht ontstaat tussen de bescherming van de genoemde subjectieve positie van partijen en de gevestigde nationale beginselen op het gebied van de door partijen gestelde eisen [art. 112 c.p.c. (codice di procedura civile: wetboek van burgerlijke rechtsvordering)] en het bewijs van het gestelde belang [art cc (codice civile: burgerlijk wetboek)], die de subjectieve grenzen vormen van de uitspraak, welke uitsluitend geldt tussen de procespartijen en niet van toepassing kan zijn op de positie van partijen die niet in de procedure betrokken zijn (art cc)? ( 1 ) PB 1989, L 395, blz. 33. ( 2 ) Richtlijn 2007/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007 tot wijziging van de richtlijnen 89/665/EEG en 92/13/EEG van de Raad met betrekking tot de verhoging van de doeltreffendheid van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten (PB 2007, L 335, blz. 31). Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 23 mei 2018 Via Lattea Scrl e.a. / Agenzia per le Erogazioni in Agricoltura (AGEA), Regione Veneto (Zaak C-337/18) (2018/C 285/39) Procestaal: Italiaans Consiglio di Stato Verzoekende partijen: Via Lattea Scrl, Alba Gilberto, Antonio Barausse, Gabriele Barausse, Azienda Agricola Benvegnù Gianni Battista e Giangaetano s.s., Domenico Brogliato s.s., Cesare Filippi, Michele Filippi, Fontana Fidenzio e Fabrizio s.s., Giovanni Gastaldello, Tiziano Giaretta, Azienda Agricola Guadagnin Gianni ed Emanuele s.s., Il Moretto di Martinazza Laura s.s., Marini Alessandro e Domenico s.s., Azienda Agricola Milan Sergio & C. s.s., Matteo Mosele, Luciano Mosele, Ennio Mosele, Renato Munaretto, Azienda Agricola Pain di Gazzola Luigi, Azienda Agricola Parise Luigi, Angelo, Francesco e Giancarlo, Sillo Zefferino Maurizio s.s., Storti Danilo e Nicoletta s.s., Tosatto Paolo e Federico s.s., Vivaldo Emilio e Pierino s.s., Giuseppe Zanettin

30 C 285/24 NL Publicatieblad van de Europese Unie Verwerende partijen: Agenzia per le Erogazioni in Agricoltura (AGEA), Regione Veneto Prejudiciële vragen 1) Moet, in een situatie als die welke hier is beschreven en in het hoofdgeding aan de orde is, het Unierecht in die zin worden uitgelegd dat de omstandigheid dat een wettelijke bepaling van een lidstaat in strijd is met artikel 2, lid 2, derde alinea, van verordening (EEG) nr. 3950/92 ( 1 ), tot gevolg heeft dat de producenten met een beroep op de bepalingen van die verordening niet verplicht zijn de extra heffing te betalen? 2) Moet, in een situatie als die welke hier is beschreven en in het hoofdgeding aan de orde is, het Unierecht en in het bijzonder het algemene beginsel van bescherming van het vertrouwen, in die zin worden uitgelegd dat het vertrouwen van rechtssubjecten die hebben voldaan aan een door een lidstaat opgelegde verplichting en die profijt hebben gehad van de gevolgen die aan het nakomen van genoemde verplichting zijn verbonden, niet kan worden beschermd wanneer blijkt dat die verplichting in strijd is met het Unierecht? 3) Staan, in een situatie als die welke hier is beschreven en in het hoofdgeding aan de orde is, artikel 9 van verordening (EG) nr. 1392/2001 ( 2 ) en het Unierechtelijke begrip prioritaire categorie in de weg aan een bepaling van een lidstaat, zoals artikel 2, lid 3, van voorlopig wetsbesluit nr. 157/2004 van de Italiaanse Republiek, waarin de restitutie van een teveel aan extra heffing betaald bedrag op verschillende manieren is geregeld, waarbij ter zake van de termijnen en de wijze van restitutie onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds producenten die zich plichtsgetrouw hebben gehouden aan een nationale bepaling die in strijd blijkt te zijn met het Unierecht, en anderzijds producenten die zich niet aan die bepaling hebben gehouden? ( 1 ) Verordening (EEG) nr. 3950/92 van de Raad van 28 december 1992 tot instelling van een extra heffing in de sector melk en zuivelproducten (PB 1992, L 405, blz. 1). ( 2 ) Verordening (EG) nr. 1392/2001 van de Commissie van 9 juli 2001 houdende vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van verordening (EEG) nr. 3950/92 van de Raad tot instelling van een extra heffing in de sector melk en zuivelproducten (PB 2001, L 187, blz. 19). Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 23 mei 2018 Cooperativa Novalat Scrl e.a. / Agenzia per le Erogazioni in Agricoltura (AGEA), Regione Veneto (Zaak C-338/18) (2018/C 285/40) Procestaal: Italiaans Consiglio di Stato Verzoekende partijen: Cooperativa Novalat Scrl, Antico Giuseppe e Figli s.s., Impresa Barutta Livio, Impresa Cusinato Giulio, Impresa Danesa Cisino, Impresa Faggian Rudi, Furlan Diego e Stefano s.s., Impresa Furlan Marco, Impresa Massaro Leo Valter, Impresa Reginato Guido, Impresa Sachespi Lucio, Impresa Salmaso Luigi, Impresa Schiavon Denis, Impresa Zanetti Narciso Verwerende partijen: Agenzia per le Erogazioni in Agricoltura (AGEA), Regione Veneto Prejudiciële vragen 1) Moet, in een situatie als die welke hier is beschreven en in het hoofdgeding aan de orde is, het Unierecht in die zin worden uitgelegd dat de omstandigheid dat een wettelijke bepaling van een lidstaat in strijd is met artikel 2, lid 2, derde alinea, van verordening (EEG) nr. 3950/92 ( 1 ), tot gevolg heeft dat de producenten met een beroep op de bepalingen van die verordening niet verplicht zijn de extra heffing te betalen? 2) Moet, in een situatie als die welke hier is beschreven en in het hoofdgeding aan de orde is, het Unierecht en in het bijzonder het algemene beginsel van bescherming van het vertrouwen in die zin worden uitgelegd dat het vertrouwen van rechtssubjecten die hebben voldaan aan een door een lidstaat opgelegde verplichting en die profijt hebben gehad van de gevolgen die aan het nakomen van genoemde verplichting zijn verbonden, niet kan worden beschermd wanneer blijkt dat die verplichting in strijd is met het Unierecht?

31 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 285/25 3) Staan, in een situatie als die welke hier is beschreven en in het hoofdgeding aan de orde is, artikel 9 van verordening (EG) nr. 1392/2001 ( 2 ) en het Unierechtelijke begrip prioritaire categorie in de weg aan een bepaling van een lidstaat, zoals artikel 2, lid 3, van voorlopig wetsbesluit nr. 157/2004 van de Italiaanse Republiek, waarin de restitutie van een teveel aan extra heffing betaald bedrag op verschillende manieren is geregeld, waarbij ter zake van de termijnen en de wijze van restitutie onderscheid wordt gemaakt tussen, enerzijds, producenten die zich plichtsgetrouw hebben gehouden aan een nationale bepaling die in strijd blijkt te zijn met het Unierecht, en anderzijds, producenten die zich niet aan die bepaling hebben gehouden? ( 1 ) Verordening (EEG) nr. 3950/92 van de Raad van 28 december 1992 tot instelling van een extra heffing in de sector melk en zuivelproducten (PB 1992, L 405, blz. 1). ( 2 ) Verordening (EG) nr. 1392/2001 van de Commissie van 9 juli 2001 houdende vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van verordening (EEG) nr. 3950/92 van de Raad tot instelling van een extra heffing in de sector melk en zuivelproducten (PB 2001, L 187, blz. 19). Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 23 mei 2018 Veneto Latte Scrl e.a. / Agenzia per le Erogazioni in Agricoltura (AGEA), Regione Veneto (Zaak C-339/18) (2018/C 285/41) Procestaal: Italiaans Consiglio di Stato Verzoekende partijen: Veneto Latte Scrl, Bovolenta Luca e Matteo s.s., Greco Andrea e Alessando s.s., Ruzza Vanel e Gloriano s.s., Azienda Agricola Marangona di Tamiso Rossano Verwerende partijen: Agenzia per le Erogazioni in Agricoltura (AGEA), Regione Veneto Prejudiciële vragen 1) Moet, in een situatie als die welke hier is beschreven en in het hoofdgeding aan de orde is, het Unierecht in die zin worden uitgelegd dat de omstandigheid dat een wettelijke bepaling van een lidstaat in strijd is met artikel 2, lid 2, derde alinea, van verordening (EEG) nr. 3950/92 ( 1 ), tot gevolg heeft dat de producenten met een beroep op de bepalingen van die verordening niet verplicht zijn de extra heffing te betalen? 2) Moet, in een situatie als die welke hier is beschreven en in het hoofdgeding aan de orde is, het Unierecht en in het bijzonder het algemene beginsel van bescherming van het vertrouwen in die zin worden uitgelegd dat het vertrouwen van rechtssubjecten die hebben voldaan aan een door een lidstaat opgelegde verplichting en die profijt hebben gehad van de gevolgen die aan het nakomen van genoemde verplichting zijn verbonden, niet kan worden beschermd wanneer blijkt dat die verplichting in strijd is met het Unierecht? 3) Staan, in een situatie als die welke hier is beschreven en in het hoofdgeding aan de orde is, artikel 9 van verordening (EG) nr. 1392/2001 ( 2 ) en het Unierechtelijke begrip prioritaire categorie in de weg aan een bepaling van een lidstaat, zoals artikel 2, lid 3, van voorlopig wetsbesluit nr. 157/2004 van de Italiaanse Republiek, waarin de restitutie van een teveel aan extra heffing betaald bedrag op verschillende manieren is geregeld, waarbij ter zake van de termijnen en de wijze van restitutie onderscheid wordt gemaakt tussen, enerzijds, producenten die zich plichtsgetrouw hebben gehouden aan een nationale bepaling die in strijd blijkt te zijn met het Unierecht, en anderzijds, producenten die zich niet aan die bepaling hebben gehouden? ( 1 ) Verordening (EEG) nr. 3950/92 van de Raad van 28 december 1992 tot instelling van een extra heffing in de sector melk en zuivelproducten (PB 1992, L 405, blz. 1). ( 2 ) Verordening (EG) nr. 1392/2001 van de Commissie van 9 juli 2001 houdende vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van verordening (EEG) nr. 3950/92 van de Raad tot instelling van een extra heffing in de sector melk en zuivelproducten (PB 2001, L 187, blz. 19).

32 C 285/26 NL Publicatieblad van de Europese Unie Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale di Milano (Italië) op 28 mei 2018 Avv. Alessandro Salvoni / Anna Maria Fiermonte (Zaak C-347/18) (2018/C 285/42) Procestaal: Italiaans Tribunale di Milano Verzoekende partij: Avv. Alessandro Salvoni Verwerende partij: Anna Maria Fiermonte Prejudiciële vraag Moeten artikel 53 van verordening (EU) nr. 1215/2012 ( 1 ) en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat het gerecht van oorsprong dat is aangezocht om het in artikel 53 van verordening (EU) nr. 1215/2012 bedoelde certificaat betreffende een definitief geworden beslissing af te geven, ambtshalve bevoegdheden kan uitoefenen die beogen na te gaan of sprake is van schending van de bepalingen van afdeling 4 van hoofdstuk II van de Brussel I bis-verordening, teneinde de consument te informeren over een eventueel vastgestelde schending en hem in staat te stellen met kennis van zaken de mogelijkheid te overwegen om gebruik te maken van het rechtsmiddel waarin artikel 45 van deze verordening voorziet? ( 1 ) Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2012, L 351; blz. 1). Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de Primera Instancia de Reus (Spanje) op 30 mei 2018 Jaime Cardus Suárez/Catalunya Caixa S.A. (Zaak C-352/18) (2018/C 285/43) Procestaal: Spaans Juzgado de Primera Instancia de Reus Verzoekende partij: Jaime Cardus Suárez Verwerende partij: Catalunya Caixa S.A. Prejudiciële vragen 1) 1.1 Moet artikel 1, lid 2, van richtlijn 93/13 ( 1 ) aldus worden uitgelegd dat een beding in een overeenkomst dat een officiële index bevat, de IRPH, die bij wet is geregeld, niet is onderworpen aan de bepalingen van de richtlijn, ook wanneer die index niet verplicht hoeft te worden toegepast, los van de keuze van partijen, en evenmin aanvullend is bij gebreke van een akkoord tussen de partijen? 1.2 Moet artikel 1, lid 2, van richtlijn 93/13 aldus worden uitgelegd dat een beding in een overeenkomst dat een officiële index bevat, de IRPH, hoewel die index bij wet geregeld is, onderworpen is aan de bepalingen van de richtlijn wanneer dat beding een wijziging inhoudt van het voorschrift van de bestuursrechtelijke bepaling waarin de IRPHindex is vastgesteld met betrekking tot het negatieve renteverschil dat zou moeten worden toegepast wanneer deze index als contractuele rentevoet wordt gehanteerd, om het jaarlijks kostenpercentage (hierna: JKP ) van de hypotheektransactie in overeenstemming te brengen met dat van de markt, waarbij dus mag worden aangenomen dat het door de nationale wetgever tot stand gebrachte contractuele evenwicht is verstoord?

33 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 285/27 2) 2.1. Sluit het feit dat de referentie-index, de IRPH, die door de verkoper in een beding van een leningovereenkomst is opgenomen, in wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen is geregeld uit dat de rechter moet nagaan of aan de consument alle gegevens zijn meegedeeld die van invloed kunnen zijn op de omvang van zijn verbintenis, om te beoordelen of het beding duidelijk en begrijpelijk werd geformuleerd in de zin van artikel 4, lid 2, van richtlijn 93/13? 2.2. Is rechtspraak die stelt dat aan de verplichting tot transparantie wordt voldaan louter door in het vooraf vastgestelde beding te verwijzen naar de officiële index, zonder dat de verkoper die het beding vaststelt enige andere informatie ter zake hoeft over te leggen, strijdig met richtlijn 93/13, of moet diegene die het beding vaststelt daarentegen informatie verstrekken over de samenstelling, de draagwijdte en de concrete werking van het mechanisme van deze referentie-index om aan de transparantieverplichting te voldoen? 2.3. Moet artikel 4, lid 2, van richtlijn 93/13 aldus worden uitgelegd dat indien geen informatie wordt verstrekt over de samenstelling, de werking en de evolutie van de IRPH in het verleden en de verwachte evolutie ervan in de toekomst, op zijn minst op de korte of middellange termijn, rekening houdend met de kennis van de verkoper van deze gegevens op het moment waarop de overeenkomst wordt gesloten, kan worden aangenomen dat het beding inzake de index niet duidelijk en begrijpelijk is geformuleerd in de zin van artikel 4, lid 2, van richtlijn 93/13? 2.4 Moet het transparantievereiste van artikel 4, lid 2, van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat de consument in kennis moet zijn gesteld van de bestuursrechtelijke bepalingen waarin de referentie-index is geregeld en van de inhoud ervan, als relevante informatie om het financiële en juridische belang van het beding waarin deze index is opgenomen te kunnen begrijpen? 2.5. Kan de door de verkoper verstrekte reclame en informatie, die de consument bij het sluiten van zijn aan de IRPH gekoppelde leningovereenkomst kan misleiden, een aspect zijn waarop de rechter zijn beoordeling van het oneerlijke karakter van het contractuele beding kan baseren overeenkomstig artikel 4, lid 2, van richtlijn 93/13? 3) 3.1. Indien het beding oneerlijk wordt bevonden en de lening derhalve zonder rente moet worden terugbetaald, moet dan worden toegestaan dat de betrokken overeenkomst wordt aangepast door de inhoud van het oneerlijke beding te herzien en een andere referentie-index toe te passen ter vervanging van de nietig verklaarde index, aangezien de grond voor het sluiten van de overeenkomst louter uit het oogpunt van de bank door de nietigheid en schrapping van het beding met de variabele rentevoet is verdwenen? Zou een dergelijke uitlegging en aanpassing van de overeenkomst in dat geval strijdig zijn met artikel 6 van richtlijn 93/13? ( 1 ) Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB 1993, L 95, blz. 29) Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Justice de paix du troisième canton de Charleroi (België) op 5 juni 2018 Frank Casteels / Ryanair DAC, voorheen Ryanair Ltd (Zaak C-368/18) (2018/C 285/44) Procestaal: Frans Justice de paix du troisième canton de Charleroi Verzoekende partij: Frank Casteels Verwerende partij: Ryanair DAC, voorheen Ryanair Ltd

34 C 285/28 NL Publicatieblad van de Europese Unie Prejudiciële vragen Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreffende de uitlegging van artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 ( 1 ) luidt als volgt: Valt de omstandigheid die in het onderhavige geding aan de orde is, te weten de staking van de werknemers van het bagageafhandelingsbedrijf op de luchthaven van vertrek van de betrokken vlucht, onder het begrip gebeurtenis in de zin van punt 22 van het arrest van 22 december 2008, Wallentin-Hermann (C-549/07, EU:C:2008:771), dan wel onder het begrip buitengewone omstandigheid in de zin van overweging 14 van genoemde verordening, zoals uitgelegd in het arrest van 31 januari 2013, McDonagh (C-12/11, EU:C:2013:43), of vallen deze begrippen met elkaar samen? Moet artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 aldus worden uitgelegd dat een gebeurtenis als aan de orde in het onderhavige geding, te weten de staking van de werknemers van het bagageafhandelingsbedrijf op de luchthaven van vertrek van de betrokken vlucht, moet worden beschouwd als een gebeurtenis die inherent is aan de normale uitoefening van de activiteit als luchtvaartmaatschappij en dientengevolge niet kan worden aangemerkt als buitengewone omstandigheid op basis waarvan de luchtvaartmaatschappij wordt vrijgesteld van haar verplichting om de passagiers te compenseren ingeval van annulering van een vlucht die met het betrokken vliegtuig wordt uitgevoerd? Indien een gebeurtenis als aan de orde in het onderhavige geding, te weten de staking van de werknemers van het bagageafhandelingsbedrijf op de luchthaven van vertrek van de betrokken vlucht, moet worden beschouwd als een buitengewone omstandigheid, moet daaruit dan worden afgeleid dat het voor de luchtvaartmaatschappij om een buitengewone omstandigheid gaat die niet had kunnen worden voorkomen, zelfs niet als alle redelijke maatregelen waren getroffen? Moet worden aangenomen dat het feit dat de staking is aangekondigd, tot gevolg heeft dat een gebeurtenis als aan de orde in het onderhavige geding, te weten de staking van de werknemers van het bagageafhandelingsbedrijf op de luchthaven van vertrek van de betrokken vlucht, niet onder het begrip buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 valt? ( 1 ) PB 2004, L 46, blz. 1. Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Justice de paix du troisième canton de Charleroi (België) op 5 juni 2018 Giovanni Martina / Ryanair DAC, voorheen Ryanair Ltd (Zaak C-369/18) (2018/C 285/45) Procestaal: Frans Justice de paix du troisième canton de Charleroi Verzoekende partij: Giovanni Martina Verwerende partij: Ryanair DAC, voorheen Ryanair Ltd

35 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 285/29 Prejudiciële vragen Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreffende de uitlegging van artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 ( 1 ) luidt als volgt: Valt de omstandigheid die in het onderhavige geding aan de orde is, te weten de lozing van benzine op een startbaan waardoor die baan moest worden gesloten, onder het begrip gebeurtenis in de zin van punt 22 van het arrest van 22 december 2008, Wallentin-Hermann (C-549/07, EU:C:2008:771), dan wel onder het begrip buitengewone omstandigheid in de zin van overweging 14 van genoemde verordening, zoals uitgelegd in het arrest van 31 januari 2013, McDonagh (C-12/11, EU:C:2013:43), of vallen deze begrippen met elkaar samen? Moet artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 aldus worden uitgelegd dat een gebeurtenis als aan de orde in het onderhavige geding, te weten de lozing van benzine op een startbaan waardoor die moest worden gesloten, moet worden beschouwd als een gebeurtenis die inherent is aan de normale uitoefening van de activiteit als luchtvaartmaatschappij en dientengevolge niet kan worden aangemerkt als buitengewone omstandigheid op basis waarvan de luchtvaartmaatschappij wordt vrijgesteld van haar verplichting om de passagiers te compenseren wanneer een met het betrokken vliegtuig uitgevoerde vlucht aanzienlijke vertraging heeft opgelopen? Indien een gebeurtenis als aan de orde in het onderhavige geding, te weten de lozing van benzine op een startbaan waardoor die baan moest worden gesloten, moet worden beschouwd als een buitengewone omstandigheid, moet daaruit dan worden afgeleid dat het voor de luchtvaartmaatschappij om een buitengewone omstandigheid gaat die niet had kunnen worden voorkomen, zelfs niet als alle redelijke maatregelen waren getroffen? ( 1 ) PB 2004, L 46, blz. 1. Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de cour administrative d appel de Nancy (Frankrijk) op 7 juni 2018 Ministre de l Action et des Comptes publics / de heer en mevrouw Raymond Dreyer (Zaak C-372/18) (2018/C 285/46) Procestaal: Frans Cour administrative d appel de Nancy Verzoekende partij: Ministre de l Action et des Comptes publics Verwerende partijen: de heer en mevrouw Raymond Dreyer Prejudiciële vraag Vertonen heffingen die zijn bestemd voor het Nationale solidariteitsfonds voor zelfstandigheid, waarmee wordt bijgedragen aan de financiering van voornoemde litigieuze uitkeringen [namelijk de persoonsgebonden zelfstandigheidstoelage (APA) en de compenserende uitkering voor personen met een handicap (PCH)], een rechtstreekse en voldoende relevante samenhang met bepaalde takken van sociale zekerheid zoals genoemd in artikel 3 van verordening (EG) nr. 883/2004 ( 1 ) en vallen deze bijgevolg binnen de werkingssfeer van deze verordening louter vanwege het feit dat deze uitkeringen betrekking hebben op een van de in artikel 3 vermelde eventualiteiten en worden toegekend zonder een discretionaire beoordeling op grond van een wettelijk omschreven situatie? ( 1 ) Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB 2004, L 166, blz. 1).

36 C 285/30 NL Publicatieblad van de Europese Unie Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Najvyšší súd Slovenskej republiky (Slowakije) op 7 juni 2018 Slovenské elektrárne, a.s./daňový úrad pre vybrané daňové subjekty (Zaak C-376/18) (2018/C 285/47) Procestaal: Slowaaks Najvyšší súd Slovenskej republiky Verzoekende partij: Slovenské elektrárne, a.s. Verwerende partij: Daňový úrad pre vybrané daňové subjekty Prejudiciële vragen 1) Moet richtlijn 2009/72/EG ( 1 ) van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van richtlijn 2003/54/EG ( Derde elektriciteitsrichtlijn ) aldus worden uitgelegd dat het doel daarvan, en inzonderheid artikel 3 van deze richtlijn, zich verzet tegen een nationale regeling als in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij een speciale maatregel is ingesteld volgens welke aan gereguleerde ondernemingen waaronder houders van een vergunning voor de levering van elektrische energie die door de bevoegde regelgevende autoriteit van de betrokken lidstaat is verleend ( autoriteit en gereguleerde onderneming ) een heffing wordt opgelegd die wordt vastgesteld op grond van het economisch resultaat dat zij niet alleen op nationaal grondgebied, maar ook door activiteiten in het buitenland hebben behaald, welke heffing: i) afbreuk doet aan de vrijheid van gereguleerde ondernemingen om een volledig concurrerende prijs vast te stellen voor de levering van elektriciteit op buitenlandse elektriciteitsmarkten en dus ook op het mededingingsproces op deze markten; ii) het concurrentievermogen van gereguleerde ondernemingen verzwakt ten opzichte van buitenlandse elektriciteitsleveranciers op de Slowaakse elektriciteitsmarkt, wanneer beide ook op een bepaalde buitenlandse markt elektriciteit leveren, aangezien de buitenlandse onderneming voor de levering van elektriciteit in het buitenland niet aan een dergelijke heffing wordt onderworpen; iii) de toegang voor nieuwkomers op de markt voor elektriciteitslevering in de Republiek Slowakije en in het buitenland ontmoedigt, aangezien een dergelijke heffing eveneens zou worden toegepast op inkomsten uit hun niet-gereguleerde activiteiten, en dat zelfs indien zij vervolgens gedurende een bepaalde periode weliswaar een vergunning voor de levering van elektriciteit krijgen, doch de inkomsten die zij uit deze leveringen verkrijgen gelijk zijn aan nul; iv) Slowaakse gereguleerde ondernemingen ertoe kan aanzetten om aan de [Slowaakse] autoriteit te verzoeken, of buitenlandse elektriciteitsleveranciers ertoe kan aanzetten om aan de regelgevende autoriteit van hun staat van herkomst die hun een vergunning heeft afgegeven te verzoeken om de vergunning voor de levering van elektriciteit in te trekken, omdat intrekking van de vergunning voor een onderneming die niet wil dat de betrokken heffing ook wordt toegepast op de inkomsten uit haar andere activiteiten, de enige manier is om zich te bevrijden van de status van gereguleerde onderneming in de zin van de bestreden regeling? 2) Moet de Derde elektriciteitsrichtlijn aldus worden uitgelegd dat een speciale maatregel als in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij een speciale maatregel is ingesteld volgens welke aan gereguleerde ondernemingen waaronder de houders van een door een autoriteit verleende vergunning voor de levering van elektriciteit een heffing wordt opgelegd die wordt vastgesteld op grond van het economisch resultaat, met inbegrip van de resultaten die met in het buitenland verrichte activiteiten zijn behaald, niet behoort tot de maatregelen die een lidstaat volgens de Derde elektriciteitsrichtlijn kan vaststellen, ook indien zij in strijd blijken te zijn met de doelstelling die deze richtlijn nastreeft, omdat deze maatregel geen middel ter bestrijding van klimaatverandering vormt en niet dient om de voorziening van elektriciteit te verzekeren, en evenmin enige andere doelstelling van de Derde elektriciteitsrichtlijn nastreeft?

37 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 285/31 3) Moet de Derde elektriciteitsrichtlijn aldus worden uitgelegd dat een nationale regeling als in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij een speciale maatregel is ingesteld volgens welke aan gereguleerde ondernemingen waaronder de houders van een door een autoriteit verleende vergunning voor de levering van elektriciteit een heffing wordt opgelegd die wordt vastgesteld op grond van het economisch resultaat, met inbegrip van de resultaten die met in het buitenland verrichte activiteiten zijn behaald, niet voldoet aan de vereisten van transparantie, non-discriminatie en gelijke toegang tot consumenten als bedoeld in artikel 3 van deze richtlijn, omdat deze maatregel in geval van een gereguleerde onderneming ook de inkomsten in de heffing betrekt die (voor de levering van elektriciteit of op andere gronden) in het buitenland zijn behaald, terwijl de maatregel in geval van een houder van een vergunning voor de levering van elektriciteit op grond van een paspoortvergunning voor de levering van elektriciteit die in de staat van herkomst is verstrekt, alleen de in de Republiek Slowakije behaalde inkomsten in de heffing betrekt? ( 1 ) PB 2009, L 211, blz. 55. Beroep ingesteld op 8 juni 2018 Europese Commissie / Koninkrijk België (Zaak C-384/18) (2018/C 285/48) Procestaal: Frans Partijen Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: H. Tserepa-Lacombe, L. Malferrari, gemachtigden) Verwerende partij: Koninkrijk België Conclusies vaststellen dat het Koninkrijk België de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 25 van richtlijn 2006/123/EG ( 1 ) en artikel 49 VWEU; het Koninkrijk België verwijzen in de kosten. Middelen en voornaamste argumenten Door (i) het gezamenlijk uitoefenen van de activiteiten van boekhouder enerzijds en die van verzekeringsmakelaar, verzekeringsagent of vastgoedmakelaar dan wel van bancaire activiteiten en activiteiten van financiële dienstverlening anderzijds te verbieden en door (ii) de Kamers van het Beroepsinstituut van Erkende Boekhouders en Fiscalisten (BIBF) toe te staan het gezamenlijk uitoefenen van de activiteiten van boekhouder enerzijds en van landbouw-, ambachts- en handelsactiviteiten anderzijds te verbieden, is het Koninkrijk België de verplichtingen niet nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 25 van richtlijn 2006/123/EG en artikel 49 VWEU. ( 1 ) Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PB L 376, blz. 36). Beroep ingesteld op 29 juni 2018 Commissie/Italië (Zaak C-434/18) (2018/C 285/49) Procestaal: Italiaans Partijen Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Patakia, G. Gattinara, gemachtigden) Verwerende partij: Italiaanse Republiek

38 C 285/32 NL Publicatieblad van de Europese Unie Conclusies verklaring dat de Italiaanse Republiek, door het nationale programma voor het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval niet aan de Commissie voor te leggen, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 15, lid 4, in samenhang met artikel 13, lid 1, van richtlijn 2011/70/Euratom van de Raad van 19 juli 2011 tot vaststelling van een communautair kader voor een verantwoord en veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval ( 1 ); verwijzing van de Italiaanse Republiek in de kosten. Middelen en voornaamste argumenten Artikel 15, lid 4, in samenhang met artikel 13, lid 1, van richtlijn 2011/70/Euratom van de Raad van 19 juli 2011 tot vaststelling van een communautair kader voor een verantwoord en veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval bepaalt dat de lidstaten de Commissie zo spoedig mogelijk maar uiterlijk op 23 augustus 2015 een eerste keer in kennis stellen van de inhoud van hun nationale programma dat alle in artikel 12 vermelde elementen omvat. De Commissie is van mening dat uit de door de Italiaanse Republiek tijdens de precontentieuze fase van de procedure verstrekte gegevens blijkt dat dit programma nooit is voorgelegd. De Italiaanse autoriteiten hebben de Commissie namelijk nog steeds niet de definitieve tekst van het vastgestelde nationale programma voor het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval voorgelegd. ( 1 ) PB L 199, blz. 48.

39 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 285/33 GERECHT Beroep ingesteld op 17 mei 2018 Adis Higiene/EUIPO Farecla Products (G3 EXTRA PLUS) (Zaak T-309/18) (2018/C 285/50) Taal van het verzoekschrift: Spaans Partijen Verzoekende partij: Adis Higiene, SL (Pozuelo de Alarcón, Spanje) (vertegenwoordiger: M. Sanmartín Sanmartín, advocaat) Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Farecla Products Ltd (Ware, Verenigd Koninkrijk) Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep Betrokken merk: woordmerk G3 EXTRA PLUS Uniemerk nr Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 2 maart 2018 in zaak R 2134/ Conclusies vernietiging van de bestreden beslissing; verwijzing van het EUIPO in de kosten. Aangevoerde middelen schending van artikel 42 van verordening nr. 207/2009 juncto regel 22 van verordening nr. 2868/95; schending van de artikelen 94, 95 en 107 van verordening 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad; niet-nakoming van de motiveringsplicht.

40 C 285/34 NL Publicatieblad van de Europese Unie Beroep ingesteld op 23 mei 2018 Carvalho e.a. / Parlement en Raad (Zaak T-330/18) (2018/C 285/51) Procestaal: Engels Partijen Verzoekende partijen: Armando Carvalho (Santa Comba Dão, Portugal), en 36 anderen (vertegenwoordigers: G. Winter, professsor, R. Verheyen, advocaat, en H. Leith, Barrister) Verwerende partijen: Raad van de Europese Unie en Europees Parlement Conclusies vaststellen dat de handelingen inzake broeikasgasemissies ( 1 ) onwettig zijn, voor zover zij toestaan dat tussen 2021 en 2030 een hoeveelheid broeikasgassen wordt uitgestoten die in 2021 overeenstemt met 80 % van de uitstoot in 1990 en in 2030 vermindert tot 60 % van de uitstoot in 1990; de handelingen inzake broeikasgasemissies nietig verklaren, voor zover daarbij doelstellingen worden vastgesteld om de uitstoot van broeikasgassen tegen 2030 te verminderen met 40 % ten opzichte van het niveau in 1990, en met name artikel 9, lid 2, van richtlijn 2003/87/EG, zoals laatstelijk gewijzigd bij richtlijn 2018/410, artikel 4, lid 2, van en bijlage I bij verordening nr. 2018/842, en artikel 4 van verordening nr. 2018/841; verweerders gelasten om krachtens de handelingen inzake broeikasgasemissies maatregelen vast te stellen houdende vermindering van de uitstoot van broeikasgassen tegen 2030 met 50 % 60 % ten opzichte van het niveau van 1990 of een meer verregaande vermindering die het Gerecht passend acht; subsidiair, indien het Gerecht geen bezwaren heeft om een bevel uit te vaardigen en zijn beslissing tot nietigverklaring van de uitstootdoelstellingen te laat komt om de desbetreffende bepalingen vóór 2021 te kunnen wijzigen, vorderen verzoekers dat het Gerecht gelast dat de bestreden bepalingen van de handelingen inzake broeikasgasemissies van kracht blijven tot een bepaalde datum, waarop zij overeenkomstig de wettelijke vereisten van hogere rang uiterlijk moeten zijn gewijzigd; verweerders verwijzen in de kosten van de procedure. Middelen en voornaamste argumenten Ter ondersteuning van het beroep voeren verzoekers tien middelen aan. 1. Met het eerste middel, dat betrekking heeft op hun vordering tot nietigverklaring, voeren verzoekers aan dat de Unie uit hoofde van regels van hogere rang gehouden is om schade door de klimaatverandering te vermijden, overeenkomstig het internationale gewoonterecht dat staten verbiedt schade te veroorzaken en hen verplicht schade overeenkomstig artikel 191 VWEU te voorkomen. De Unie dient evenzeer te voorkomen dat door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie beschermd grondrechten ten gevolge van de klimaatverandering worden geschonden. Deze rechten omvatten het recht op leven en lichamelijke integriteit, het recht een beroep uit te oefenen, het recht op eigendom, de rechten van het kind en het recht op gelijke behandeling. 2. Volgens het tweede middel, dat verband houdt met hun vordering tot nietigverklaring, is de Unie, gelet op het causaal verband tussen de uitstoot van broeikasgassen en de gevaren van klimaatverandering, gehouden maatregelen ter regulering van broeikasgasemissies in de Unie te nemen om deze schade en schendingen van grondrechten te voorkomen. 3. Met het derde middel, dat hun vordering tot nietigverklaring betreft, betogen verzoekers dat de klimaatverandering reeds schade en schendingen van de fundamentele mensenrechten veroorzaakt, en dat zal blijven doen. Bijkomende broeikasgasemissies die daartoe bijdragen zullen dus onwettig zijn, tenzij die emissies op objectieve gronden kunnen worden gerechtvaardigd en de Unie getracht heeft om emissiereducties te bewerkstelligen die binnen haar technische en economische mogelijkheden liggen.

41 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 285/35 4. Volgens het vierde middel, dat ziet op hun vordering tot nietigverklaring, kan de Unie in het kader van de vaststelling van de doelstellingen in de handelingen inzake broeikasgasemissies geen dergelijke rechtvaardiging aanvoeren om de volgende redenen: de doelstellingen staan uitstoothoeveelheden toe die aanzienlijk hoger liggen dan het billijke aandeel van de Europese Unie in het uitstootbudget op basis van de doelstelling van de Overeenkomst van Parijs, die bestaat in een maximale toename van de gemiddelde temperatuur in de wereld met 1,5 o C dan wel ruim onder 2 o C; de doelstellingen zijn vastgesteld zonder onderzoek door verweerders van de technische en economische mogelijkheden van de Unie om uitstootverminderingen te bewerkstelligen. Die doelstellingen zijn eerder gekozen omdat zij de meest kosteneffectieve middelen zijn om een vroegere langetermijndoelstelling inzake emissies te bereiken, welke ondertussen door de Overeenkomst van Parijs is vervangen; het bewijsmateriaal waarover verweerders beschikken toont aan dat de Unie in feite maatregelen kon treffen om de broeikasgasemissies tegen 2030 met minstens 50 % 60 % ten opzichte van het niveau van 1990 te reduceren. 5. In het vijfde middel, dat betrekking heeft op hun vordering tot het uitvaardigen van een rechterlijk bevel, herhalen verzoekers hun argument dat de Unie uit hoofde van regels van hogere rang gehouden is om schade door de klimaatverandering te vermijden, overeenkomstig het internationale gewoonterecht dat staten verbiedt schade te veroorzaken en hen verplicht schade overeenkomstig artikel 191 VWEU te voorkomen. Zij is tevens uit hoofde van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gehouden tot voorkoming van schendingen van grondrechten door de klimaatverandering. 6. Met het zesde middel, dat verband houdt met hun vordering tot het uitvaardigen van een rechterlijk bevel, betogen verzoekers dat de Unie, gelet op haar verantwoordelijkheid inzake broeikasgasemissies, in het verleden is tekortgeschoten in haar verplichtingen: zij kwam haar verplichting niet na te vermijden schade te veroorzaken sinds 1992, toen het Raamverdrag van de VN inzake klimaatverandering werd vastgesteld en de klimaatverandering algemeen bekend raakte; de niet-nakoming, door de Unie, van haar verplichting kwam nog sterker tot uiting in 2009, toen zowel artikel 191 VWEU als het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van kracht was; op die tijdstippen had de ongebreidelde uitstoot van broeikasgassen verboden moeten zijn, tenzij dat gedrag objectief gerechtvaardigd was. De Unie kon en kan niet beweren dat het uitstootniveau dat zij tijdens deze periode bleef dulden, overeenstemde met haar technische en economische mogelijkheden om uitstoot te verminderen. 7. Met het zevende middel, dat hun vordering tot het uitvaardigen van een rechterlijk bevel betreft, voeren zij aan dat de Unie thans nog steeds haar verplichtingen niet nakomt door de vaststelling van de doelstellingen voor emissiereducties in de handelingen inzake broeikasgasemissies. Zoals uiteengezet in de middelen betreffende hun vordering tot nietigverklaring, leveren de handelingen inzake broeikasgasemissies geen vermindering van de uitstoot op en staan zij toe dat de uitstoot op een niveau blijft dat onwettig en niet te rechtvaardigen is. 8. Volgens het achtste middel van verzoekers, dat verband houdt met hun vordering tot het uitvaardigen van een rechterlijk bevel, is de niet-nakoming, door de Unie, van haar verplichtingen een voldoende ernstige schending van een rechtsregel die rechten aan particulieren toekent. De Unie beschikt niet over enige beoordelingsmarge om maatregelen die binnen haar technische en economische mogelijkheden liggen om de uitstoot te verminderen, niet in overweging te nemen of niet vast te stellen. 9. Volgens het negende middel van verzoekers, dat betrekking heeft op hun vordering tot het uitvaardigen van een rechterlijk bevel, heeft de niet-nakoming van haar verplichtingen een gevaarlijke klimaatverandering veroorzaakt, waardoor bepaalde verzoekers materiële schade hebben geleden en verzoekers in de toekomst nog schade en andere vormen van schade zullen lijden.

42 C 285/36 NL Publicatieblad van de Europese Unie Met het tiende middel, dat hun vordering tot uitvaardiging van een rechterlijk bevel betreft, voeren verzoekers aan dat de Unie moet verzekeren dat haar gedrag strookt met haar wettelijke verplichting om een emissiereductie te bewerkstelligen die binnen haar technische en economische mogelijkheden ligt, welke volgens het bewijsmateriaal overeenstemt met een vermindering tegen 2030 van minstens 50 % 60 % ten opzichte van het niveau in Verzoekers vragen het Gerecht om daartoe een rechterlijk bevel uit te vaardigen. ( 1 ) Richtlijn (EU) 2018/410 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2018 tot wijziging van richtlijn 2003/87/EG ter bevordering van kosteneffectieve emissiereducties en koolstofarme investeringen en van besluit (EU) 2015/1814 (PB 2018, L 76, blz. 3); verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van verordening (EU) nr. 525/2013 (PB 2018, L 156, blz. 26); en verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030, en tot wijziging van verordening (EU) nr. 525/2013 en besluit nr. 529/2013/EU (PB 2018, L 156, blz. 1). (Verzoekers verwijzen in hun verzoekschrift naar verordening 2018/842 en verordening 2018/841 in de versie zoals vastgesteld door de Raad op 14 mei 2018, vóór ondertekening en publicatie in het Publicatieblad) Beroep ingesteld op 1 juni 2018 Laboratoire Pareva/Commissie (Zaak T-337/18) (2018/C 285/52) Procestaal: Engels Partijen Verzoekende partij: Laboratoire Pareva (Saint Martin de Crau, Frankrijk) (vertegenwoordigers: K. Van Maldegem en S. Englebert, advocaten) Verwerende partij: Europese Commissie Conclusies het beroep ontvankelijk en gegrond verklaren; uitvoeringsbesluit (EU) 2018/619 ( 1 ) van de Europese Commissie van 20 april 2018 tot niet-goedkeuring van PHMB (1415; 4.7) als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden van de productsoorten 1, 5 en 6 overeenkomstig verordening nr. 528/2012 ( 2 ) (hierna: bestreden besluit ) nietig verklaren; verweerster verwijzen in de kosten van deze procedure. Middelen en voornaamste argumenten Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan. Verzoekster voert aan dat het bestreden besluit door verweerster werd vastgesteld in strijd met het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU ), het afgeleide Unierecht en de Unierechtelijke beginselen. Daarom vordert verzoekster nietigverklaring van het bestreden besluit op basis van de volgende drie gronden: 1. Het eerste middel is ontleend aan wezenlijke procedurefouten: verweerster heeft verzuimd procedurele stappen te nemen die zij had moeten nemen vooraleer het bestreden besluit vast te stellen. Verweerster heeft wezenlijke procedurevoorschriften van artikel 6, lid 7, onder a) en b), van gedelegeerde verordening (EU) nr. 1062/2014 ( 3 ) van de Commissie geschonden, die tot een andere uitkomst hadden kunnen leiden indien zij in acht genomen waren.

43 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 285/37 2. Het tweede middel is gebaseerd op kennelijke beoordelingsfouten: Verweerster heeft blijk gegeven van kennelijke beoordelingsfouten door irrelevante factoren in aanmerking te nemen bij haar beoordeling van PHMB en door onvoldoende en niet het nodige belang toe te kennen aan factoren die voor verzoeksters PHMB specifiek en relevant zijn. 3. Het derde middel berust op schending van fundamentele Unierechtelijke beginselen en van de rechten van de verdediging: Verweerster heeft verzoekster niet ten volle, naar behoren en daadwerkelijk in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te formuleren tijdens de procedure. ( 1 ) Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/619 van de Commissie van 20 april 2018 tot niet-goedkeuring van PHMB (1415; 4.7) als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden van de productsoorten 1, 5 en 6 (PB 2018, L 102, blz. 21). ( 2 ) Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB 2012, L 167, blz. 1). ( 3 ) Gedelegeerde verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie van 4 augustus 2014 over het in verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde werkprogramma voor het systematische onderzoek van alle bestaande werkzame stoffen van biociden (PB 2014, L 294, blz. 1). Beroep ingesteld op 1 juni 2018 Laboratoire Pareva en Biotech3D/Commissie (Zaak T-347/18) (2018/C 285/53) Procestaal: Engels Partijen Verzoekende partijen: Laboratoire Pareva (Saint Martin de Crau, Frankrijk) en Biotech3D Ltd & Co. KG (Gampern, Oostenrijk) (vertegenwoordigers: K. Van Maldegem en S. Englebert, advocaten) Verwerende partij: Europese Commissie Conclusies het beroep ontvankelijk en gegrond verklaren; uitvoeringsverordening (EU) 2018/613 ( 1 ) van de Europese Commissie van 20 april 2018 tot goedkeuring van PHMB (1415; 4.7) als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden van de productsoorten 2 en 4 overeenkomstig verordening nr. 528/2012 ( 2 ) ( bestreden handeling ) nietig verklaren; verweerster verwijzen in de kosten van deze procedure. Middelen en voornaamste argumenten Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters drie middelen aan, die in wezen identiek zijn aan of vergelijkbaar zijn met die welke zijn aangevoerd in zaak T-337/18, Laboratoire Pareva/Commissie. ( 1 ) Uitvoeringsverordening (EU) 2018/613 van de Commissie van 20 april 2018 tot goedkeuring van PHMB (1415; 4.7) als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden van de productsoorten 2 en 4 (PB 2018, L 102, blz. 1). ( 2 ) Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB 2012, L 167, blz. 1).

44 C 285/38 NL Publicatieblad van de Europese Unie Beroep ingesteld op 8 juni 2018 Spanje / Commissie (Zaak T-355/18) (2018/C 285/54) Procestaal: Spaans Partijen Verzoekende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: M. García-Valdecasas Dorrego, gemachtigde) Verwerende partij: Europese Commissie Conclusies De aankondiging van vergelijkend onderzoek nietig verklaren; De Europese Commissie verwijzen in de kosten. Middelen en voornaamste argumenten Het onderhavige beroep is gericht tegen de aankondiging van algemene vergelijkende onderzoeken EPSO/AD/340/18 en EPSO/AD/341/18 voor de aanwerving van administrateurs binnen de openbare dienst (AD 6). Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker vier middelen aan. 1. Eerste middel, ontleend aan schending van de artikelen 1 en 2 van verordening nr. 1/58, van artikel 22 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en van artikel 1 quinquies van het Statuut van de ambtenaren, wegens de beperking van de communicatieregeling tussen het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) en de kandidaat, daaronder begrepen wat het sollicitatieformulier betreft. 2. Tweede middel, ontleend aan schending van de artikelen 1 en 6 van verordening nr. 1/58, van artikel 22 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en van artikel 1 quinquies, leden 1 en 6, artikel 27 en artikel 28, onder f), van het Ambtenarenstatuut, wegens de onredelijke beperking van de tweede taal tot vier talen, namelijk het Engels, het Frans, het Duits en het Italiaans, met uitsluiting van de andere officiële talen van de Europese Unie. 3. Derde middel, ontleend aan het feit dat de keuze van het Engels, Frans, Duits en Italiaans een willekeurige keuze is, die leidt tot een door artikel 1 van verordening nr. 1/58, artikel 22 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 1 quinquies, leden 1 en 6, artikel 27 en artikel 28, onder f), van het Ambtenarenstatuut verboden discriminatie op grond van taal. 4. Vierde middel, ontleend aan het feit dat de betwiste aankondiging niet uitdrukkelijk specificeert dat taal 1 de taal moet zijn waarin kandidaten het minimumniveau C 1 (grondige beheersing) moeten hebben, leidt tot discriminatie op grond van nationaliteit en tot discriminatie op grond van gesproken taal, hetgeen in strijd is met artikel 1 van verordening nr. 1/58, artikel 22 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 1 quinquies, leden 1 en 6, artikel 27 en artikel 28, onder f), van het Ambtenarenstatuut. Beroep ingesteld op 19 juni 2018 Labiri/EESC (Zaak T-374/18) (2018/C 285/55) Procestaal: Frans Partijen Verzoekende partij: Vassiliki Labiri (Brussel, België) (vertegenwoordiger: J.-N. Louis, advocaat) Verwerende partij: Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC)

45 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 285/39 Conclusies De verzoekende partij verzoekt het Gerecht: de verwerende partij in het kader van maatregelen tot organisatie van de procesgang te verzoeken, het besluit van de secretaris-generaal van het EESC van 30 maart 2016 over te leggen waarbij hij heeft besloten dat het hoofd van verzoeksters eenheid geen enkel verwijt treft; te verklaren en vast te stellen, het besluit van de secretaris-generaal van het EESC van 30 maart 2016 om het hoofd van verzoeksters eenheid geen enkel verwijt te maken en geen gevolg te geven aan haar verzoek om bijstand/klacht van 14 december 2007 wordt nietig verklaard; het EESC wordt verwezen in de kosten. Middelen en voornaamste argumenten Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan. 1. Eerste middel, ontleend aan niet-nakoming van de uit artikel 25, tweede alinea, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: Statuut ) volgende motiveringsplicht alsmede schending van de beginselen van samenwerking voortvloeiende uit de samenwerkingsovereenkomst tussen het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) en het Comité van de Regio s van 17 december Tweede middel, ontleend aan schending van artikel 24, eerste alinea, van het Statuut en van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie dat aan eenieder het recht op behoorlijk bestuur verleent. Meer bepaald is het bestreden besluit genomen in strijd met verzoeksters recht om te worden gehoord en met de eerbiediging van de rechten van de verdediging. 3. Derde middel, ontleend aan een kennelijk onjuiste beoordeling van het EESC bij de vaststelling van een sepotbesluit dat ten onrechte zou verwijzen naar een transactieovereenkomst die is gesloten in een zaak voor het Gerecht voor ambtenarenzaken, alsmede naar de conclusies van het administratieve onderzoek dat nooit heeft onderzocht of de feiten die in verzoeksters klacht worden vermeld, objectief psychisch geweld konden vormen. Beroep ingesteld op 25 juni 2018 Aldi/EUIPO Crone (CRONE) (Zaak T-385/18) (2018/C 285/56) Taal van het verzoekschrift: Duits Partijen Verzoekende partij: Aldi GmbH & Co. KG (Mülheim an der Ruhr, Duitsland) (vertegenwoordigers: N. Lützenrath, U. Rademacher, C. Fürsen en M. Minkner, advocaten) Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Christoph Michael Crone (Krefeld, Duitsland) Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO Aanvrager: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep Betrokken merk: aanvraag nr voor Uniebeeldmerk CRONE

46 C 285/40 NL Publicatieblad van de Europese Unie Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 14 maart 2018 in zaak R 1100/ Conclusies vernietiging van de bestreden beslissing; verwijzing van het EUIPO in de kosten. Aangevoerd middel schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. Beroep ingesteld op 25 juni 2018 Delta-Sport/EUIPO Delta Enterprise (DELTA SPORT) (Zaak T-387/18) (2018/C 285/57) Procestaal: Engels Partijen Verzoekende partij: Delta-Sport Handelskontor GmbH (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Krogmann, advocaat) Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Delta Enterprise Corp. (New York, New York, Verenigde Staten) Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO Aanvrager van het betrokken merk: verzoekster voor het Gerecht Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk DELTA SPORT inschrijvingsaanvraag nr Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 17 april 2018 in zaak R 1894/ Conclusies de bestreden beslissing vernietigen; het EUIPO verwijzen in de kosten, daaronder begrepen de kosten van de procedure voor de vijfde kamer van beroep; elke andere passende maatregel gelasten.

47 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 285/41 Aangevoerd middel schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. Beroep ingesteld op 21 juni 2018 Nonnemacher/EUIPO Ingram (WKU) (Zaak T-389/18) (2018/C 285/58) Taal van het verzoekschrift: Duits Partijen Verzoekende partij: Klaus Nonnemacher (Karlsruhe, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Zierhut, advocaat) Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Paul Ingram (Birmingham, Verenigd Koninkrijk) Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO Houder van het betrokken merk: verzoekende partij Betrokken merk: Uniewoordmerk WKU Uniemerk nr Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 17 april 2018 in zaak R 399/ Conclusies vernietiging van de bestreden beslissing; verwijzing van het EUIPO in de kosten. Aangevoerde middelen schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad; schending van artikel 61 van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. Beroep ingesteld op 21 juni 2018 Nonnemacher/EUIPO Ingram (WKU WORLD KICKBOXING AND KARATE UNION) (Zaak T-390/18) (2018/C 285/59) Taal van het verzoekschrift: Duits Partijen Verzoekende partij: Klaus Nonnemacher (Karlsruhe, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Zierhut, advocaat)

48 C 285/42 NL Publicatieblad van de Europese Unie Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Paul Ingram (Birmingham, Verenigd Koninkrijk) Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO Houder van het betrokken merk: verzoekende partij Betrokken merk: Uniebeeldmerk WKU WORLD KICKBOXING AND KARATE UNION Uniemerk nr Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 17 april 2018 in zaak R 409/ Conclusies vernietiging van de bestreden beslissing; verwijzing van het EUIPO in de kosten. Aangevoerde middelen schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad; schending van artikel 61 van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. Beroep ingesteld op 28 juni 2018 Innocenti/EUIPO Gemelli (Innocenti) (Zaak T-392/18) (2018/C 285/60) Taal van het verzoekschrift: Italiaans Partijen Verzoekende partij: Innocenti SA (Lugano, Zwitserland) (vertegenwoordiger: N. Ferretti, advocaat) Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Filippo Gemelli (Torino, Italië) Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij in de procedure voor de kamer van beroep Betrokken merk: Uniewoordmerk Innocenti inschrijvingsaanvraag nr Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 19 april 2018 in zaak R 2336/2010-5

49 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 285/43 Conclusies vernietiging van de beslissing van de vijfde kamer van beroep nr. 2336/ en afwijzing van de oppositie van Filippo Gemelli tegen merk nr Aangevoerde middelen niet-naleving van de termijn voor de indiening van de bewijsstukken voor het vonnis houdende vervallenverklaring wegens niet-gebruik voor de Tribunale di Torino; schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) nr. 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. Beroep ingesteld op 25 juni 2018 Pielczyk/EUIPO Thalgo TCH (DERMAEPIL SUGAR EPIL SYSTEM) (Zaak T-398/18) (2018/C 285/61) Procestaal: Engels Partijen Verzoekende partij: Radoslaw Pielczyk (Klijndijk, Nederland) (vertegenwoordiger: K. Kielar, advocaat) Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Thalgo TCH (Roquebrune-sur-Argens, Frankrijk) Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO Houder van het betrokken merk: verzoekster voor het Gerecht Betrokken merk: Uniemerk nr Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 13 april 2018 in de gevoegde zaken R 979/ en R 1070/ Conclusies de bestreden beslissing ten dele vernietigen, namelijk voor zover de kamer van beroep a) verzoeksters beroep R 979/ heeft verworpen; b) ten dele het merk nietig heeft verklaard op het beroep van Thalgo TCH R 1070/ voor de waren van klasse 3 in de zin van de Overeenkomst van Nice; c) Uniemerk nr ook voor de opgegeven waren van klasse 3 nietig heeft verklaard; d) de beslissing van het EUIPO van 21 maart 2017 (nietigheidsprocedure nr C) ten dele heeft bevestigd voor zover daarbij verzoeksters merk voor waren van klasse 3 nietig is verklaard;

50 C 285/44 NL Publicatieblad van de Europese Unie Thalgo TCH verwijzen in de kosten van de procedure voor de nietigheidsafdeling van het EUIPO en voor de kamer van beroep; het EUIPO verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure. Aangevoerde middelen schending van artikel 60, lid 1, onder a), juncto artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad; schending van regel 22, leden 3 en 4, juncto regel 40, lid 6, van verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie; schending van artikel 64, leden 2 en 3, juncto artikel 18, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad; Beroep ingesteld op 4 juli 2018 Silgan Closures, Silgan Holdings / Commissie (Zaak T-410/18) (2018/C 285/62) Procestaal: Duits Partijen Verzoekende partijen: Silgan Closures GmbH (München, Duitsland), Silgan Holdings Inc. (Stamford, Connecticut, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: H. Wollmann, D. Seeliger, R. Grafunder en V. Weiss, advocaten) Verwerende partij: Europese Commissie Conclusies het bestreden besluit krachtens artikel 264 VWEU nietig verklaren, voor zover het betrekking heeft op verzoeksters; de Commissie verwijzen in de kosten van verzoeksters. Middelen en voornaamste argumenten Met het onderhavige beroep vorderen verzoeksters gedeeltelijke nietigverklaring van besluit C(2018) 2466 final van de Commissie van 19 april 2018 tot inleiding van een procedure uit hoofde van artikel 2, lid 1, van verordening (EG) nr. 773/ 2004 van de Commissie ( 1 ) in zaak AT Pandora. Het beroep is gebaseerd op de volgende middelen: 1. Schending van het subsidiariteitsbeginsel In het kader van het eerste middel laken verzoeksters dat de Commissie, met het bestreden besluit, de rechtsgrondslag ontneemt aan een procedure voor het Duitse Bundeskartellamt (Duitse mededingingsautoriteit) in dezelfde zaak, die op datum van dit besluit reeds meer dan drie jaar aanhangig was en in staat van wijzen was. 2. Schending van het evenredigheidsbeginsel Met het tweede middel voeren verzoeksters aan dat het bestreden besluit niet noodzakelijk was opdat de Commissie de door haar gewenste onderzoekshandelingen kon verrichten, noch geschikt was gelet op de nadelen ervan voor verzoeksters na een afweging van de wederzijdse belangen.

51 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 285/45 3. Ontoereikende motivering In het kader van het derde middel betogen verzoeksters dat de Commissie, in strijd met artikel 296 VWEU, in het bestreden besluit geenszins motiveert waarom zij de inleiding van een procedure noodzakelijk en gerechtvaardigd acht in het licht van de beginselen van subsidiariteit en van evenredigheid. 4. Misbruik van bevoegdheid Met het vierde middel voeren verzoeksters aan dat de inleiding van een procedure door de Commissie is gelast om verzoeksters een sanctie op grond van de sanctieregeling van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad ( 2 ) te kunnen opleggen. ( 1 ) Verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie van 7 april 2004 betreffende procedures van de Commissie op grond van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2004, L 123, blz. 18). ( 2 ) Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003, L 1, blz. 1).

52

53

54

55

56 ISSN (elektronische uitgave) ISSN (papieren uitgave) NL

Raad van de Europese Unie Brussel, 6 oktober 2015 (OR. en)

Raad van de Europese Unie Brussel, 6 oktober 2015 (OR. en) Raad van de Europese Unie Brussel, 6 oktober 2015 (OR. en) Interinstitutioneel dossier: 2011/0444 (E) 12103/15 JUSTCIV 202 WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN Betreft: BESLUIT VAN DE RAAD waarbij

Nadere informatie

BIJLAGE. bij het. Voorstel voor een besluit van de Raad

BIJLAGE. bij het. Voorstel voor een besluit van de Raad EUROPESE COMMISSIE Brussel, 18.2.2016 COM(2016) 70 final ANNEX 1 BIJLAGE bij het Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie en haar lidstaten, van het protocol

Nadere informatie

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Aanbeveling voor een BESLUIT VAN DE RAAD

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Aanbeveling voor een BESLUIT VAN DE RAAD COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN Brussel, 25.4.2007 COM(2007) 217 definitief 2007/0077 (CNS) Aanbeveling voor een BESLUIT VAN DE RAAD betreffende de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot het

Nadere informatie

1. 31958 Q 1101: EAEC Raad: De Statuten van het Voorzieningsagentschap van Euratom (PB 27 van 6.12.1958, blz. 534), gewijzigd bij:

1. 31958 Q 1101: EAEC Raad: De Statuten van het Voorzieningsagentschap van Euratom (PB 27 van 6.12.1958, blz. 534), gewijzigd bij: 9. ENERGIE 1. 31958 Q 1101: EAEC Raad: De Statuten van het Voorzieningsagentschap van Euratom (PB 27 van 6.12.1958, blz. 534), gewijzigd bij: 31973 D 0045: Besluit 73/45/Euratom van de Raad van 8 maart

Nadere informatie

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD EUROPESE COMMISSIE Brussel, 18.1.2017 COM(2017) 17 final 2017/0011 (NLE) Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD betreffende de toepassing van de bepalingen van het Schengenacquis met betrekking tot het

Nadere informatie

VERORDENINGEN. 16.6.2009 Publicatieblad van de Europese Unie L 152/1

VERORDENINGEN. 16.6.2009 Publicatieblad van de Europese Unie L 152/1 16.6.2009 Publicatieblad van de Europese Unie L 152/1 I (Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is) VERORDENINGEN VERORDENING (EG) Nr. 469/2009 VAN HET EUROPEES

Nadere informatie

BIJLAGE. bij. Voorstel voor een Besluit van de Raad

BIJLAGE. bij. Voorstel voor een Besluit van de Raad EUROPESE COMMISSIE Brussel, 3.8.2017 COM(2017) 412 final ANNEX 1 BIJLAGE bij Voorstel voor een Besluit van de Raad betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie en haar lidstaten, en de voorlopige

Nadere informatie

RICHTLIJN (EU) 2018/1910 VAN DE RAAD

RICHTLIJN (EU) 2018/1910 VAN DE RAAD 7.12.2018 L 311/3 RICHTLIJNEN RICHTLIJN (EU) 2018/1910 VAN DE RAAD van 4 december 2018 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de harmonisatie en vereenvoudiging van bepaalde regels in het

Nadere informatie

TRACTATENBLAD VAN HET. Verdrag betreffende de Europese Unie; (met Protocollen) Maastricht, 7 februari 1992

TRACTATENBLAD VAN HET. Verdrag betreffende de Europese Unie; (met Protocollen) Maastricht, 7 februari 1992 10 (1992) Nr. 13 TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN JAARGANG 2012 Nr. 182 A. TITEL Verdrag betreffende de Europese Unie; (met Protocollen) Maastricht, 7 februari 1992 B. TEKST De Nederlandse

Nadere informatie

UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE. van

UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE. van EUROPESE COMMISSIE Brussel, 6.6.2016 C(2016) 3347 final UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE van 6.6.2016 tot vaststelling van de lijst van bewijsstukken die visumaanvragers moeten verstrekken in Iran,

Nadere informatie

GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARINGEN VAN DE HUIDIGE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN EN DE NIEUWE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN BIJ DE OVEREENKOMST

GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARINGEN VAN DE HUIDIGE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN EN DE NIEUWE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN BIJ DE OVEREENKOMST EN VAN DE HUIDIGE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN EN DE NIEUWE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN BIJ DE OVEREENKOMST AF/EEE/BG/RO/DC/nl 1 BETREFFENDE DE TIJDIGE BEKRACHTIGING VAN DE OVEREENKOMST BETREFFENDE

Nadere informatie

Publicatieblad van de Europese Unie L 331/13

Publicatieblad van de Europese Unie L 331/13 5.11.2004 Publicatieblad van de Europese Unie L 331/13 VERORDENING (EG) Nr. 1925/2004 VAN DE COMMISSIE van 29 oktober 2004 tot vaststelling van nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van

Nadere informatie

BIJLAGE PROTOCOL. bij het. voorstel voor een besluit van de Raad

BIJLAGE PROTOCOL. bij het. voorstel voor een besluit van de Raad EUROPESE COMMISSIE Brussel, 26.2.2016 COM(2016) 91 final ANNEX 1 BIJLAGE PROTOCOL bij het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie en haar lidstaten, van het

Nadere informatie

9079/17 JVS/bb 1 DGC 2A

9079/17 JVS/bb 1 DGC 2A Raad van de Europese Unie Brussel, 30 mei 2017 (OR. en) 9079/17 Interinstitutioneel dossier: 2017/0082 (NLE) COEST 99 ELARG 36 WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN Betreft: Protocol bij de Partnerschaps-

Nadere informatie

ONDERHANDELINGEN OVER DE TOETREDING VAN BULGARIJE EN ROEMENIË TOT DE EUROPESE UNIE

ONDERHANDELINGEN OVER DE TOETREDING VAN BULGARIJE EN ROEMENIË TOT DE EUROPESE UNIE ONDERHANDELINGEN OVER DE TOETREDING VAN BULGARIJE EN ROEMENIË TOT DE EUROPESE UNIE Brussel, 31 maart 2005 (OR. en) AA 1/2/05 REV 2 TOETREDINGSVERDRAG: INHOUDSOPGAVE ONTWERP VAN WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE

Nadere informatie

TRACTATENBLAD VAN HET

TRACTATENBLAD VAN HET 49 (1994) Nr. 7 TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN JAARGANG 2015 Nr. A. TITEL Overeenkomst inzake Partnerschap en Samen waarbij een partnerschap tot stand wordt gebracht tussen de Europese

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 27/10/2015

Datum van inontvangstneming : 27/10/2015 Datum van inontvangstneming : 27/10/2015 Vertaling C-513/15-1 Zaak C-513/15 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 25 september 2015 Verwijzende rechter: Lietuvos vyriausiasis administracinis

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 02/02/2016

Datum van inontvangstneming : 02/02/2016 Datum van inontvangstneming : 02/02/2016 Vertaling C-690/15-1 Zaak C-690/15 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 21 december 2015 Verwijzende rechter: Cour administrative d appel

Nadere informatie

UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE. van

UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE. van EUROPESE COMMISSIE Brussel, 29.4.2014 C(2014) 2737 final UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE van 29.4.2014 tot vaststelling van de lijst van bewijsstukken die door visumaanvragers moeten worden overgelegd

Nadere informatie

Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen 2006R1412 NL 01.07.2013 003.001 1 Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen B VERORDENING (EG) Nr. 1412/2006 VAN DE RAAD van 25

Nadere informatie

5. Protocol tot vaststelling van het statuut van de. Europese Investeringsbank

5. Protocol tot vaststelling van het statuut van de. Europese Investeringsbank De Slotakte vermeldt de verbindende protocollen en de niet-verbindende verklaringen Slotakte De CONFERENTIE VAN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN VAN DE LIDSTATEN, bijeen te Brussel op 30 september

Nadere informatie

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 5 juni 2007 (OR. en) 9201/07 Interinstitutioneel dossier: 2007/0806 (CNS) SCH-EVAL 91 SIRIS 84 COMIX 447

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 5 juni 2007 (OR. en) 9201/07 Interinstitutioneel dossier: 2007/0806 (CNS) SCH-EVAL 91 SIRIS 84 COMIX 447 RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 5 juni 2007 (OR. en) 920/07 Interinstitutioneel dossier: 2007/0806 (CNS) SCH-EVAL 9 SIRIS 84 COMIX 447 WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN Betreft: BESLUIT VAN

Nadere informatie

Samenstelling van het Europees Parlement met het oog op de verkiezingen van 2014

Samenstelling van het Europees Parlement met het oog op de verkiezingen van 2014 P7_TA(2013)0082 Samenstelling van het Europees Parlement met het oog op de verkiezingen van 2014 Resolutie van het Europees Parlement van 13 maart 2013 over de samenstelling van het Europees Parlement

Nadere informatie

Publicatieblad van de Europese Unie L 270/67 COMMISSIE

Publicatieblad van de Europese Unie L 270/67 COMMISSIE 29.9.2006 Publicatieblad van de Europese Unie L 270/67 COMMISSIE BESLUIT Nr. 1/2006 VAN HET GEMENGD COMITÉ EU-ZWITSERLAND van 6 juli 2006 tot wijziging van bijlage II (sociale zekerheid) bij de Overeenkomst

Nadere informatie

ONDERHANDELINGEN OVER DE TOETREDING VAN BULGARIJE EN ROEMENIË TOT DE EUROPESE UNIE

ONDERHANDELINGEN OVER DE TOETREDING VAN BULGARIJE EN ROEMENIË TOT DE EUROPESE UNIE ONDERHANDELINGEN OVER DE TOETREDING VAN BULGARIJE EN ROEMENIË TOT DE EUROPESE UNIE Brussel, 31 maart 2005 (OR. en) AA 23/2/05 REV 2 TOETREDINGSVERDRAG: SLOTAKTE ONTWERP VAN WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE

Nadere informatie

TRACTATENBLAD VAN HET

TRACTATENBLAD VAN HET 33 (1996) Nr. 7 TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN JAARGANG 2010 Nr. 275 A. TITEL Euro-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 02/05/2016

Datum van inontvangstneming : 02/05/2016 Datum van inontvangstneming : 02/05/2016 Vertaling C-181/16-1 Zaak C-181/16 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 31 maart 2016 Verwijzende rechter: Raad van State (België) Datum

Nadere informatie

15410/17 JVS/sht DGC 1A. Raad van de Europese Unie. Brussel, 14 mei 2018 (OR. en) 15410/17. Interinstitutioneel dossier: 2017/0319 (NLE)

15410/17 JVS/sht DGC 1A. Raad van de Europese Unie. Brussel, 14 mei 2018 (OR. en) 15410/17. Interinstitutioneel dossier: 2017/0319 (NLE) Raad van de Europese Unie Brussel, 14 mei 2018 (OR. en) 15410/17 Interinstitutioneel dossier: 2017/0319 (NLE) COLAC 144 WTO 329 WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN Betreft: Derde aanvullend protocol

Nadere informatie

Publicatieblad van de Europese Unie L 165 I. Wetgeving. Niet-wetgevingshandelingen. 61e jaargang. Uitgave in de Nederlandse taal. 2 juli 2018.

Publicatieblad van de Europese Unie L 165 I. Wetgeving. Niet-wetgevingshandelingen. 61e jaargang. Uitgave in de Nederlandse taal. 2 juli 2018. Publicatieblad van de Europese Unie L 165 I Uitgave in de Nederlandse taal Wetgeving 61e jaargang 2 juli 2018 Inhoud II Niet-wetgevingshandelingen BESLUITEN Besluit (EU) 2018/937 van de Europese Raad van

Nadere informatie

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 3 november 2004 (05.11) (OR. en) 14028/04 EUROPOL 50 JAI 409

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 3 november 2004 (05.11) (OR. en) 14028/04 EUROPOL 50 JAI 409 RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 3 november 2004 (05.11) (OR. en) 14028/04 EUROPOL 50 JAI 409 NOTA van: de Franse, de Duitse, de Italiaanse, de Spaanse en de Britse delegatie aan: het Comité van artikel

Nadere informatie

GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARINGEN VAN DE HUIDIGE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN EN DE NIEUWE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN BIJ DE OVEREENKOMST

GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARINGEN VAN DE HUIDIGE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN EN DE NIEUWE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN BIJ DE OVEREENKOMST 443 der Beilagen XXIII. GP - Staatsvertrag - 91 niederländische Erklärungen (Normativer Teil) 1 von 13 EN VAN DE HUIDIGE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN EN DE NIEUWE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN BIJ DE

Nadere informatie

GECONSOLIDEERDE VERSIE

GECONSOLIDEERDE VERSIE 30.3.2010 Publicatieblad van de Europese Unie C 83/1 GECONSOLIDEERDE VERSIE VAN HET VERDRAG BETREFFENDE DE EUROPESE UNIE EN HET VERDRAG BETREFFENDE DE WERKING VAN DE EUROPESE UNIE (2010/C 83/01) 30.3.2010

Nadere informatie

Feiten. NLF 2018/0755 A-G geeft voorwaarden aan voor btw-vrijstelling bij invoer A-G HvJ, 22 maart 2018, C-108/17, ECLI:EU:C:2018:215 SAMENVATTING

Feiten. NLF 2018/0755 A-G geeft voorwaarden aan voor btw-vrijstelling bij invoer A-G HvJ, 22 maart 2018, C-108/17, ECLI:EU:C:2018:215 SAMENVATTING Kijk op NLFiscaal voor online versie NLF 2018/0755 A-G geeft voorwaarden aan voor btw-vrijstelling bij invoer A-G HvJ, 22 maart 2018, C-108/17, ECLI:EU:C:2018:215 SAMENVATTING De vennootschap Enteco Baltic

Nadere informatie

ONDERHANDELINGEN OVER DE TOETREDING VAN BULGARIJE EN ROEMENIË TOT DE EUROPESE UNIE

ONDERHANDELINGEN OVER DE TOETREDING VAN BULGARIJE EN ROEMENIË TOT DE EUROPESE UNIE ONDERHANDELINGEN OVER DE TOETREDING VAN BULGARIJE EN ROEMENIË TOT DE EUROPESE UNIE Brussel, 31 maart 2005 (OR. en) AA 2/2/05 REV 2 TOETREDINGSVERDRAG: VERDRAG ONTWERP VAN WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE

Nadere informatie

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD. ter bepaling van de samenstelling van het Economisch en Sociaal Comité

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD. ter bepaling van de samenstelling van het Economisch en Sociaal Comité EUROPESE COMMISSIE Brussel, 11.6.2014 COM(2014) 227 final 2014/0129 (NLE) Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD ter bepaling van de samenstelling van het Economisch en Sociaal Comité NL NL TOELICHTING

Nadere informatie

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 21 maart 2005 (24.03) 6238/05 JUSTCIV 22

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 21 maart 2005 (24.03) 6238/05 JUSTCIV 22 RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 21 maart 2005 (24.03) 6238/05 JUSTCIV 22 INFORMATIEVE NOTA van: het secretariaat-generaal van de Raad aan: het Coreper/de Raad nr.vorig doc.: 11093/04 JUSTCIV 101 Betreft:

Nadere informatie

de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur, namens de secretarisgeneraal van de Europese Commissie

de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur, namens de secretarisgeneraal van de Europese Commissie Raad van de Europese Unie Brussel, 8 augustus 2017 (OR. en) Interinstitutioneel dossier: 2017/0184 (NLE) 11636/17 ADD 1 COEST 212 ELARG 62 VOORSTEL van: ingekomen: 3 augustus 2017 aan: de heer Jordi AYET

Nadere informatie

Datum van inontvangstne ming : 24/05/2012

Datum van inontvangstne ming : 24/05/2012 Datum van inontvangstne ming : 24/05/2012 C-181/12-1 Zaak C-181/12 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 18 april 2012 Verwijzende rechter: Finanzgericht Düsseldorf (Duitsland) Datum

Nadere informatie

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 13 september 2007 (17.09) (OR. en) 12907/07 Interinstitutioneel dossier: 2007/0181 (CNS)

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 13 september 2007 (17.09) (OR. en) 12907/07 Interinstitutioneel dossier: 2007/0181 (CNS) RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 13 september 2007 (17.09) (OR. en) 12907/07 Interinstitutioneel dossier: 2007/0181 (CNS) AVIATION 150 RELEX 649 MA 7 VOORSTEL van: de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur,

Nadere informatie

VERDRAG INZAKE DE TOETREDING VAN DE TSJECHISCHE REPUBLIEK, DE REPUBLIEK ESTLAND, DE REPUBLIEK CYPRUS, DE REPUBLIEK LETLAND, DE REPUBLIEK LITOUWEN, DE

VERDRAG INZAKE DE TOETREDING VAN DE TSJECHISCHE REPUBLIEK, DE REPUBLIEK ESTLAND, DE REPUBLIEK CYPRUS, DE REPUBLIEK LETLAND, DE REPUBLIEK LITOUWEN, DE VERDRAG INZAKE DE TOETREDING VAN DE TSJECHISCHE REPUBLIEK, DE REPUBLIEK ESTLAND, DE REPUBLIEK CYPRUS, DE REPUBLIEK LETLAND, DE REPUBLIEK LITOUWEN, DE REPUBLIEK HONGARIJE, DE REPUBLIEK MALTA, DE REPUBLIEK

Nadere informatie

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 17 november 2000 (20.11) (OR. fr) 13095/1/00 REV 1 LIMITE MIGR 91 COMIX 802

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 17 november 2000 (20.11) (OR. fr) 13095/1/00 REV 1 LIMITE MIGR 91 COMIX 802 RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 17 november 2000 (20.11) (OR. fr) 13095/1/00 REV 1 LIMITE MIGR 91 COMIX 802 NOTA van: aan: Betreft: het voorzitterschap het Comité van permanente vertegenwoordigers Initiatief

Nadere informatie

(de bank/borgmaatschappijen hebben de keuze of zij enkel het totaalbedrag opnemen of dat zij dit uitsplitsen per douaneregeling/vergunning)

(de bank/borgmaatschappijen hebben de keuze of zij enkel het totaalbedrag opnemen of dat zij dit uitsplitsen per douaneregeling/vergunning) AKTE VAN BORGTOCHT NO. 1 De ondergetekende,.... gevestigd te...., mede kantoorhoudende te...., stelt zich borg en verbindt zich hoofdelijk bij het kantoor van zekerheidstelling van

Nadere informatie

TRACTATENBLAD VAN HET

TRACTATENBLAD VAN HET 34 (2007) Nr. 7 TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN JAARGANG 2015 Nr. 4 A. TITEL Verdrag van Lissabon tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting

Nadere informatie

HET KONINKRIJK BELGIË, DE REPUBLIEK BULGARIJE, DE TSJECHISCHE REPUBLIEK, HET KONINKRIJK DENEMARKEN, DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND, DE REPUBLIEK ESTLAND,

HET KONINKRIJK BELGIË, DE REPUBLIEK BULGARIJE, DE TSJECHISCHE REPUBLIEK, HET KONINKRIJK DENEMARKEN, DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND, DE REPUBLIEK ESTLAND, PROTOCOL TOT WIJZIGING VAN HET AAN HET VERDRAG BETREFFENDE DE EUROPESE UNIE, HET VERDRAG BETREFFENDE DE WERKING VAN DE EUROPESE UNIE EN HET VERDRAG TOT OPRICHTING VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP VOOR ATOOMENERGIE

Nadere informatie

Aanbeveling voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Aanbeveling voor een BESLUIT VAN DE RAAD EUROPESE COMMISSIE Brussel, 1.6.2012 COM(2012) 255 final Aanbeveling voor een BESLUIT VAN DE RAAD tot verlening van een machtiging om onderhandelingen te openen over aanpassing van de volgende overeenkomsten

Nadere informatie

Raad van de Europese Unie Brussel, 29 november 2017 (OR. en)

Raad van de Europese Unie Brussel, 29 november 2017 (OR. en) Raad van de Europese Unie Brussel, 29 november 2017 (OR. en) Interinstitutioneel dossier: 2017/0153 (E) 13587/17 JUSTCIV 251 COLAC 111 WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN Betreft: BESLUIT VAN DE

Nadere informatie

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 17 maart 2005 (OR. en) 6240/05 JUSTCIV 23

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 17 maart 2005 (OR. en) 6240/05 JUSTCIV 23 RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 17 maart 2005 (OR. en) 6240/05 JUSTCIV 23 WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN Betreft: Verdrag inzake de toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek

Nadere informatie

Procedure voor de benoeming van de leden van het CvdR. De procedures in de verschillende lidstaten

Procedure voor de benoeming van de leden van het CvdR. De procedures in de verschillende lidstaten Procedure voor de benoeming van de leden van het CvdR De procedures in de verschillende lidstaten SAMENVATTING In de preambule van het Verdrag betreffende de Europese Unie luidt het dat één van de doelstellingen

Nadere informatie

Voorstel voor een UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD

Voorstel voor een UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD EUROPESE COMMISSIE Brussel, 3.8.2017 COM(2017) 410 final 2017/0183 (NLE) Voorstel voor een UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2011/335/EU waarbij de Republiek Litouwen

Nadere informatie

de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur, namens de secretarisgeneraal van de Europese Commissie

de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur, namens de secretarisgeneraal van de Europese Commissie Raad van de Europese Unie Brussel, 25 april 2017 (OR. en) Interinstitutioneel dossier: 2017/0083 (NLE) 8457/17 ADD 1 COEST 85 ELARG 28 VOORSTEL van: ingekomen: 24 april 2017 aan: de heer Jordi AYET PUIGARNAU,

Nadere informatie

TRACTATENBLAD VAN HET

TRACTATENBLAD VAN HET 66 (1991) Nr. 6 TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN JAARGANG 2014 Nr. 39 A. TITEL Overeenkomst betreffende samenwerking en een douane-unie tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten,

Nadere informatie

Raad van de Europese Unie Brussel, 26 juni 2017 (OR. en)

Raad van de Europese Unie Brussel, 26 juni 2017 (OR. en) Raad van de Europese Unie Brussel, 26 juni 2017 (OR. en) Interinstitutioneel dossier: 2017/0011 (E) 10161/17 WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN Betreft: VISA 228 FRONT 267 COMIX 431 BESLUIT VAN

Nadere informatie

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD. ter bepaling van de samenstelling van het Comité van de Regio's

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD. ter bepaling van de samenstelling van het Comité van de Regio's EUROPESE COMMISSIE Brussel, 11.6.2014 COM(2014) 226 final 2014/0128 (NLE) Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD ter bepaling van de samenstelling van het Comité van de Regio's NL NL TOELICHTING 1. ACHTERGROND

Nadere informatie

196 der Beilagen XXIV. GP - Staatsvertrag - 44 Schlussakte samt Erklärungen - Niederländisch (Normativer Teil) 1 von 10 SLOTAKTE.

196 der Beilagen XXIV. GP - Staatsvertrag - 44 Schlussakte samt Erklärungen - Niederländisch (Normativer Teil) 1 von 10 SLOTAKTE. 196 der Beilagen XXIV. GP - Staatsvertrag - 44 Schlussakte samt Erklärungen - Niederländisch (Normativer Teil) 1 von 10 SLOTAKTE AF/CE/BA/nl 1 2 von 10 196 der Beilagen XXIV. GP - Staatsvertrag - 44 Schlussakte

Nadere informatie

Publicatieblad van de Europese Unie. (Niet-wetgevingshandelingen) VERORDENINGEN

Publicatieblad van de Europese Unie. (Niet-wetgevingshandelingen) VERORDENINGEN 25.2.2015 L 54/1 II (Niet-wetgevingshandelingen) VERORDENINGEN GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2015/281 VAN DE COMMISSIE van 26 november 2014 tot vervanging van de bijlagen I en II van Verordening (EU) nr.

Nadere informatie

PUBLIC. Brussel, 29 oktober 2003 (05.11) RAAD VAN DE EUROPESE UNIE 13967/03 LIMITE JUSTCIV 208 TRANS 275

PUBLIC. Brussel, 29 oktober 2003 (05.11) RAAD VAN DE EUROPESE UNIE 13967/03 LIMITE JUSTCIV 208 TRANS 275 Conseil UE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 29 oktober 2003 (05.11) 13967/03 LIMITE PUBLIC JUSTCIV 208 TRANS 275 NOTA van: het voorzitterschap aan: het Comité burgerlijk recht (algemene vraagstukken)

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 13/11/2018

Datum van inontvangstneming : 13/11/2018 Datum van inontvangstneming : 13/11/2018 Vertaling C-629/18-1 Zaak C-629/18 Prejudiciële verwijzing Datum van ontvangst: 8 oktober 2018 Verwijzende rechter: Sofiyski gradski sad (Bulgarije) Datum van de

Nadere informatie

Raad van de Europese Unie Brussel, 29 november 2017 (OR. en)

Raad van de Europese Unie Brussel, 29 november 2017 (OR. en) Raad van de Europese Unie Brussel, 29 november 2017 (OR. en) Interinstitutioneel dossier: 2017/0150 (E) 13586/17 WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN Betreft: JUSTCIV 250 COLAC 110 ACP 118 ISL 39

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 19/07/2016

Datum van inontvangstneming : 19/07/2016 Datum van inontvangstneming : 19/07/2016 Vertaling C-341/16-1 Zaak C-341/16 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 16 juni 2016 Verwijzende rechter: Oberlandesgericht Düsseldorf (Duitsland)

Nadere informatie

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN Brussel, 16.5.2007 COM(2007) 256 definitief 2007/0090 (CNS) Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD overeenkomstig artikel 122, lid 2, van het Verdrag betreffende

Nadere informatie

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE EUROPESE COMMISSIE Brussel, XXX [ ](2013) XXX draft MEDEDELING VAN DE COMMISSIE Uitvoering van artikel 260 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie Aanpassing van de gegevens die worden

Nadere informatie

Voorstel voor een UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD

Voorstel voor een UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD EUROPESE COMMISSIE Brussel, 10.11.2017 COM(2017) 659 final 2017/0296 (NLE) Voorstel voor een UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD waarbij de Republiek Letland wordt gemachtigd een bijzondere maatregel toe te

Nadere informatie

SLOTAKTE. FA/TR/EU/HR/nl 1

SLOTAKTE. FA/TR/EU/HR/nl 1 SLOTAKTE FA/TR/EU/HR/nl 1 FA/TR/EU/HR/nl 2 I. TEKST VAN DE SLOTAKTE 1. De gevolmachtigden van ZIJNE MAJESTEIT DE KONING DER BELGEN, DE PRESIDENT VAN DE REPUBLIEK BULGARIJE, DE PRESIDENT VAN DE TSJECHISCHE

Nadere informatie

Voorstel voor een UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD

Voorstel voor een UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD EUROPESE COMMISSIE Brussel, 7.2.2017 COM(2017) 61 final 2017/0018 (NLE) Voorstel voor een UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD waarbij de Republiek Estland wordt gemachtigd een bijzondere maatregel toe te passen

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 30/06/2016

Datum van inontvangstneming : 30/06/2016 Datum van inontvangstneming : 30/06/2016 Vertaling C-303/16-1 Zaak C-303/16 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 30 mei 2016 Verwijzende rechter: Conseil d État (Frankrijk) Datum

Nadere informatie

PGI 2. Europese Raad Brussel, 19 juni 2018 (OR. en) EUCO 7/1/18 REV 1

PGI 2. Europese Raad Brussel, 19 juni 2018 (OR. en) EUCO 7/1/18 REV 1 Europese Raad Brussel, 19 juni 2018 (OR. en) Interinstitutionele dossiers: 2017/0900 (E) 2013/0900 (E) EUCO 7/1/18 REV 1 INST 92 POLGEN 23 CO EUR 8 RECHTSHANDELINGEN Betreft: BESLUIT VAN DE EUROPESE RAAD

Nadere informatie

GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARINGEN VAN DE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN BIJ DE OVEREENKOMST

GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARINGEN VAN DE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN BIJ DE OVEREENKOMST GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARINGEN VAN DE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN BIJ DE OVEREENKOMST GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING BETREFFENDE DE GELIJKTIJDIGE UITBREIDING VAN DE EUROPESE UNIE EN DE EUROPESE ECONOMISCHE

Nadere informatie

1162 der Beilagen XXII. GP - Staatsvertrag - niederländischer Übereinkommenstext (Normativer Teil) 1 von 10

1162 der Beilagen XXII. GP - Staatsvertrag - niederländischer Übereinkommenstext (Normativer Teil) 1 von 10 1162 der Beilagen XXII. GP - Staatsvertrag - niederländischer Übereinkommenstext (Normativer Teil) 1 von 10 VERDRAG INZAKE DE TOETREDING VAN DE TSJECHISCHE REPUBLIEK, DE REPUBLIEK ESTLAND, DE REPUBLIEK

Nadere informatie

TRACTATENBLAD VAN HET. Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; (met Bijlagen) Rome, 25 maart 1957

TRACTATENBLAD VAN HET. Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; (met Bijlagen) Rome, 25 maart 1957 13 (1957) Nr. 18 TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN JAARGANG 2010 Nr. 40 A. TITEL 1) Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; (met Bijlagen) Rome, 25 maart 1957 B. TEKST De Franse

Nadere informatie

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 2004 Nr. 180

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 2004 Nr. 180 47 (1997) Nr. 4 TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN JAARGANG 2004 Nr. 180 A. TITEL Overeenkomst inzake economisch partnerschap, politieke coördinatie en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap

Nadere informatie

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 26 juli 2006 (27.07) (OR. en) 12036/06 Interinstitutioneel dossier: 2006/0121 (AVC)

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 26 juli 2006 (27.07) (OR. en) 12036/06 Interinstitutioneel dossier: 2006/0121 (AVC) RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 26 juli 2006 (27.07) (OR. en) 12036/06 Interinstitutioneel dossier: 2006/0121 (AVC) CH 39 SOC 374 MI 157 ETS 16 SERVICES 35 ELARG 86 VOORSTEL van: de Europese Commissie

Nadere informatie

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 26 november 2003 (27.11) (OR. fr) 15314/03 Interinstitutioneel dossier: 2003/0274 (COD) CULT 66 CODEC 1678

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 26 november 2003 (27.11) (OR. fr) 15314/03 Interinstitutioneel dossier: 2003/0274 (COD) CULT 66 CODEC 1678 RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 26 november 2003 (27.11) (OR. fr) 15314/03 Interinstitutioneel dossier: 2003/0274 (COD) CULT 66 CODEC 1678 VOORSTEL van: de Europese Commissie d.d.: 18 november 2003

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 22/07/2016

Datum van inontvangstneming : 22/07/2016 Datum van inontvangstneming : 22/07/2016 Vertaling C-327/16-1 Zaak C-327/16 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 10 juni 2016 Verwijzende rechter: Conseil d État (Frankrijk) Datum

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 20/01/2017

Datum van inontvangstneming : 20/01/2017 Datum van inontvangstneming : 20/01/2017 Vertaling C-637/16-1 Zaak C-637/16 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 9 december 2016 Verwijzende rechter: Amtsgericht Düsseldorf (Duitsland)

Nadere informatie

Richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag

Richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag Richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag Publicatieblad Nr. L 225 van 12/08/1998 blz. 0016-0021 DE RAAD VAN

Nadere informatie

Additioneel reglement 1. Slotbepalingen (art. 8-9) Bijlage I - Lijst bedoeld in artikel 2, eerste alinea

Additioneel reglement 1. Slotbepalingen (art. 8-9) Bijlage I - Lijst bedoeld in artikel 2, eerste alinea Additioneel reglement 1 Samenvatting Hoofdstuk I - Van de rogatoire commissies (art. 1-3)...000 Hoofdstuk II - Van de toelating om kosteloos te procederen (art. 4-5)...000 Hoofdstuk III - Van aangifte

Nadere informatie

Raad van de Europese Unie Brussel, 4 augustus 2017 (OR. en)

Raad van de Europese Unie Brussel, 4 augustus 2017 (OR. en) Raad van de Europese Unie Brussel, 4 augustus 2017 (OR. en) Interinstitutioneel dossier: 2017/0183 (NLE) 11618/17 FISC 172 VOORSTEL van: ingekomen: 3 augustus 2017 aan: Nr. Comdoc.: Betreft: de heer Jordi

Nadere informatie

13581/17 WST/sht/bb DGD 2

13581/17 WST/sht/bb DGD 2 Raad van de Europese Unie Brussel, 29 november 2017 (OR. en) Interinstitutioneel dossier: 2017/0148 (E) 13581/17 WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN Betreft: JUSTCIV 248 ACP 116 ESE 5 BESLUIT VAN

Nadere informatie

TRACTATENBLAD VAN HET

TRACTATENBLAD VAN HET 34 (2007) Nr. 6 TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN JAARGANG 2012 Nr. 146 A. TITEL Verdrag van Lissabon tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting

Nadere informatie

OVEREENKOMST BETREFFENDE BELASTINGHEFFING OP INKOMSTEN UIT SPAARGELDEN EN DE VOORLOPIGE TOEPASSING ERVAN

OVEREENKOMST BETREFFENDE BELASTINGHEFFING OP INKOMSTEN UIT SPAARGELDEN EN DE VOORLOPIGE TOEPASSING ERVAN OVEREENKOMST BETREFFENDE BELASTINGHEFFING OP INKOMSTEN UIT SPAARGELDEN EN DE VOORLOPIGE TOEPASSING ERVAN DE A. Brief van de Bondsrepubliek Duitsland Mijnheer, Ik heb de eer te verwijzen naar de teksten

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 10/01/2014

Datum van inontvangstneming : 10/01/2014 Datum van inontvangstneming : 10/01/2014 Vertaling C-623/13-1 Zaak C-623/13 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 28 november 2013 Verwijzende rechter: Conseil d État (Frankrijk)

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 06/03/2017

Datum van inontvangstneming : 06/03/2017 Datum van inontvangstneming : 06/03/2017 Vertaling C-45/17-1 Zaak C-45/17 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 30 januari 2017 Verwijzende rechter: Conseil d État (Frankrijk) Datum

Nadere informatie

EUROPESE UNIE HET EUROPEES PARLEMENT PE-CONS 3659/1/01 REV 1

EUROPESE UNIE HET EUROPEES PARLEMENT PE-CONS 3659/1/01 REV 1 EUROPESE UNIE HET EUROPEES PARLEMENT DE RAAD Brussel, 27 mei 2002 2001/0138 (COD) LEX 311 PE-CONS 3659/1/01 REV 1 TRANS 181 PECOS 199 CODEC 1126 VERORDENING (EG) Nr. /2002 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN

Nadere informatie

TRACTATENBLAD VAN HET

TRACTATENBLAD VAN HET 34 (2007) Nr. 4 TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN JAARGANG 2010 Nr. 245 A. TITEL Verdrag van Lissabon tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting

Nadere informatie

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD EUROPESE COMMISSIE Brussel, 3.7.2017 COM(2017) 357 final 2017/0148 (NLE) Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD waarbij Luxemburg en Roemenië worden gemachtigd om, in het belang van de Europese Unie, de

Nadere informatie

Raad van de Europese Unie Brussel, 11 oktober 2016 (OR. en)

Raad van de Europese Unie Brussel, 11 oktober 2016 (OR. en) Raad van de Europese Unie Brussel, 11 oktober 2016 (OR. en) Interinstitutioneel dossier: 2016/0173 (E) 12328/16 JUSTCIV 239 COREE 8 WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN Betreft: BESLUIT VAN DE RAAD

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 13/12/2016

Datum van inontvangstneming : 13/12/2016 Datum van inontvangstneming : 13/12/2016 Vertaling C-558/16-1 Datum van indiening: Verwijzende rechter: Zaak C-558/16 Verzoek om een prejudiciële beslissing 3 november 2016 Kammergericht (Duitsland) Datum

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 4 juni 1987*

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 4 juni 1987* ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 4 juni 1987* In zaak 375/85, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Bundessozialgericht, in het aldaar aanhangig geding tussen A.

Nadere informatie

de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur, namens de secretarisgeneraal van de Europese Commissie

de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur, namens de secretarisgeneraal van de Europese Commissie Raad van de Europese Unie Brussel, 20 oktober 2015 (OR. en) 13159/15 FIN 699 BEGELEIDENDE NOTA van: ingekomen: 20 oktober 2015 aan: Nr. Comdoc.: de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur, namens de secretarisgeneraal

Nadere informatie

NL Publicatieblad van de Europese Unie L 157/ 106. RICHTLIJN 2004/76/EG VAN DE RAAD van

NL Publicatieblad van de Europese Unie L 157/ 106. RICHTLIJN 2004/76/EG VAN DE RAAD van 30.4.2004 NL Publicatieblad van de Europese Unie L 157/ 106 RICHTLIJN 2004/76/EG VAN DE RAAD van 29.4.2004 tot wijziging van Richtlijn 2003/49/EG waarbij bepaalde lidstaten overgangsperioden mogen instellen

Nadere informatie

Het Verdrag van Lissabon en het Hof van Justitie van de Europese Unie

Het Verdrag van Lissabon en het Hof van Justitie van de Europese Unie Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen PERSCOMMUNIQUÉ nr. 104/09 Luxemburg, 30 november 2009 Pers en Voorlichting Het Verdrag van Lissabon en het Hof van Justitie van de Europese Unie Het Verdrag

Nadere informatie

Raad van de Europese Unie Brussel, 11 oktober 2016 (OR. en)

Raad van de Europese Unie Brussel, 11 oktober 2016 (OR. en) Raad van de Europese Unie Brussel, 11 oktober 2016 (OR. en) Interinstitutioneel dossier: 2016/0168 (E) 12327/16 JUSTCIV 238 COLAC 69 WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN Betreft: BESLUIT VAN DE RAAD

Nadere informatie

Raad van de Europese Unie Brussel, 9 juni 2017 (OR. en)

Raad van de Europese Unie Brussel, 9 juni 2017 (OR. en) Raad van de Europese Unie Brussel, 9 juni 2017 (OR. en) Interinstitutioneel dossier: 2017/0124 (NLE) 10201/17 FISC 137 VOORSTEL van: ingekomen: 8 juni 2017 aan: Nr. Comdoc.: Betreft: de heer Jordi AYET

Nadere informatie

Vertaling C-441/13-1. Zaak C-441/13. Verzoek om een prejudiciële beslissing

Vertaling C-441/13-1. Zaak C-441/13. Verzoek om een prejudiciële beslissing Vertaling C-441/13-1 Zaak C-441/13 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 5 augustus 2013 Verwijzende rechter: Handelsgericht Wien (Oostenrijk) Datum van de verwijzingsbeslissing:

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 15/09/2014

Datum van inontvangstneming : 15/09/2014 Datum van inontvangstneming : 15/09/2014 Vertaling C-386/14-1 Zaak C-386/14 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 13 augustus 2014 Verwijzende rechter: Cour administrative d appel

Nadere informatie

SLOTAKTE. AF/EEE/XPA/nl 1

SLOTAKTE. AF/EEE/XPA/nl 1 SLOTAKTE AF/EEE/XPA/nl 1 De gevolmachtigden van: DE EUROPESE GEMEENSCHAP, hierna "de Gemeenschap" te noemen, en van HET KONINKRIJK BELGIË, HET KONINKRIJK DENEMARKEN, DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND, DE HELLEENSE

Nadere informatie

BIJLAGE. bij MEDEDELING VAN DE COMMISSIE. EU-wetgeving: betere resultaten door betere toepassing

BIJLAGE. bij MEDEDELING VAN DE COMMISSIE. EU-wetgeving: betere resultaten door betere toepassing EUROPESE COMMISSIE Brussel, 21.12.2016 C(2016) 8600 final ANNEX 1 BIJLAGE bij MEDEDELING VAN DE COMMISSIE EU-wetgeving: betere resultaten door betere toepassing NL NL Bijlage Administratieve procedures

Nadere informatie

HET KONINKRIJK BELGIË, DE REPUBLIEK BULGARIJE, DE TSJECHISCHE REPUBLIEK, HET KONINKRIJK DENEMARKEN, DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND, DE REPUBLIEK ESTLAND,

HET KONINKRIJK BELGIË, DE REPUBLIEK BULGARIJE, DE TSJECHISCHE REPUBLIEK, HET KONINKRIJK DENEMARKEN, DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND, DE REPUBLIEK ESTLAND, AANVULLENDE OVEREENKOMST TUSSEN TEN EERSTE, DE EUROPESE UNIE EN HAAR LIDSTATEN, TEN TWEEDE, IJSLAND, EN TEN DERDE, HET KONINKRIJK NOORWEGEN, BETREFFENDE DE TOEPASSING VAN DE OVEREENKOMST INZAKE LUCHTVERVOER

Nadere informatie

Protocol over de bezwaren van het Ierse volk ten aanzien van het Verdrag van Lissabon

Protocol over de bezwaren van het Ierse volk ten aanzien van het Verdrag van Lissabon 1796 der Beilagen XXIV. GP - Staatsvertrag - 15 Protokoll in niederländischer Sprachfassung (Normativer Teil) 1 von 10 CONFERENTIE VAN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN DER LIDSTATEN Brussel, 14

Nadere informatie

Sabine Heijning. het Notarieel Bureau. voor vragen:

Sabine Heijning. het Notarieel Bureau.  voor vragen: Sabine Heijning het Notarieel Bureau www.hetnb.nl voor vragen: ipr@hetnb.nl De Verordening in de tijd Nalatenschap opengevallen vóór of na 17 augustus 2015 Wanneer oud ipr toepassen? Welk ipr? Wat valt

Nadere informatie