ro u PROVINCIE FLEVOLAND Provinciaal Blad

Transcriptie

1 FLEVOLAND 2011/23 Nummer Provinciale Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Vaststelling herziening Natuurbeheerplan Flevoland 2011 Gedeputeerde Staten van Flevoland maken gelet op het bepaalde in artikel 3.42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bekend dat zij in hun vergadering van 30 augustus 2011 onder nummer hebben besloten de partiële herziening van het natuurbeheerplan Flevoland 2011 vast te stellen. De bij dit besluit behorende partiële herziening van het Natuurbeheerplan Flevoland 2011 inclusief kaarten ligt van 9 september 2011 tot 21 oktober 2011 voor een ieder ter inzage in het provinciehuis, Visarenddreef 1 te Lelystad. De stukken zijn tevens te raadplegen op de website van de provincie Flevoland ( Dit besluit treedt in werking op 1 oktober Lelystad, 30 augustus 2011 Gedeputeerde Staten van Flevoland, T. van der Wal, secretaris L. Verbeek, voorzitter Uitgegeven op 6 september De secretaris van Gedeputeerde Staten van Flevoland ro u

2 FLEVOLAND JAAR 2 Het Natuurbeheerplan Flevoland 2011 wordt als volgt gewijzigd: Titel Natuurbeheerplan Flevoland 2011 wordt gewijzigd in Natuurbeheerplan Flevoland 2011; Herziening 2012 Hoofdstuk 1 Inleiding Inleiding: In de eerste alinea wordt de zinsnede "Per zal het nieuwe stelsel in werking treden.." vervangen door "Per is het nieuwe stelsel in werking getreden Inleiding: de afkorting "(SILG)" wordt achter Subsidieverordening Inrichting Landelijk gebied gezet en de afkorting "(SVNL)" achter Subsidieverordening Natuur- en Landschapbeheer. De eerste alinea van 1.1 komt te luiden: Het natuurbeheerplan Flevoland 2011, is in werking getreden per 1 november De wijzigingen van het plan zijn van kracht vanaf 1 oktober Op de volgende onderdelen is het plan gewijzigd: aanpassing van de kaarten, aanpassing van teksten door vaststelling van subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap op 6 april 2011 en verduidelijking van teksten op het onderdeel agrarisch natuurbeheer. De derde alinea van 1.1 komt te luiden: Dit Natuurbeheerplan is vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Flevoland op 7 september 2010 en gewijzigd vastgesteld op 30 augustus Laatste alinea van 1.1, laatste zin wordt: Ook deze kaart dient alleen ter informatie. Eventuele aanpassingen van de begrenzingen lopen via het ruimtelijke spoor. De eerste zin van 1.2 komt te luiden: De basis voor het natuurbeheerplan vormt de Index voor natuur en landschap. Dit is een landelijk uniforme en sterk gestandaardiseerde "natuurtaal"die in gemeenschappelijk overleg tussen beheerders en overheid (Interprovinciaal Overleg en het ministerie van El&l) tot stand is gekomen. De tweede alinea van 1.2 komt te luiden: De kern van het natuurbeheerplan wordt gevormd door de bijlagen 3 tot en met 5 uit dit Natuurbeheerplan. In deze bijlagen zijn de beheertypen vastgelegd op een beheertypenkaart en een ambitiekaart. De beheertypenkaart geeft de huidige situatie weer en is basis voor beheersubsidies. De ambitiekaart geeft de toekomstige gewenste situatie weer en daarmee de natuurdoelen op termijn. Het is ook basis voor de kwaliteitsimpuls: verschillen tussen de beheertypenkaart (huidige situatie) en de ambitiekaart (gewenste situatie) geven weer waar de kwaliteit van de natuur verbeterd kan worden. De beheertypenkaart en de ambitiekaart zijn opgesplitst in drie delen: Noordoostpolder, Oostelijk Flevoland en Zuidelijk Flevoland. De zoekgebieden voor landschapbeheer zijn op een aparte kaart weergegeven, omdat de zoekgebieden verschillende beheertypen kunnen overlappen. Aan de kaarten ligt het informatiemodel natuur (IMNAB) ten grondslag. Dit is een uniforme geodatabase (gegegevensbestand met geografische gegevens) waarin gegevens worden opgeslagen en die door alle provincies, de uitvoeringsinstanties en beheerders gebruikt worden. Hierdoor vindt er een eenvoudige en snelle gégevensuitwisseling plaats en kunnen op eenvoudige wijze de subsidies worden toegekend. De eerste zin van de laatste alinea van 1.2 komt te luiden: Subsidie is alleen aan te vragen voor de beheertypen die op de beheertypenkaart of ambitiekaart staan aangegeven.

3 FLEVOLAND komt te luiden: Voor agrarisch natuurbeheer geldt een deels andere systematiek. Het Rijk heeft aan Flevoland een quotum van 1021 ha voor agrarisch natuurbeheer toegekend, plus een quotum van 1345 ha ten behoeve van ganzenopvanggebied. Om met agrarisch natuurbeheer de gewenste kwaliteit te kunnen realiseren is er in het gebiedsplan agrarisch natuurbeheer van 2007 voor gekozen een beperkt aantal gebieden te selecteren waar de subsidie agrarisch natuurbeheer kan worden toegekend. Beheersubsidie is mogelijk voor botanisch beheer, weidevogels, akkervogels of ganzen. Subsidie voor botanisch beheer kan individueel worden aangevraagd. Individuele aanvragen hebben een vaste locatie en gelden voor 6 jaar op de aangevraagde percelen. Subsidie voor weidevogels, akkervogels of ganzen kan alleen worden aangevraagd op basis van een collectief beheerplan, dat is opgesteld door een daartoe aangewezen coördinator en dat is vastgesteld door Gedeputeerde Staten. In 1.3 wordt de zinsnede "in het voorliggende plan ten opzichte van het vorige natuurbeheerplan (Natuurbeheerplan Flevoland 2010) vrijwel niet aangepast" gewijzigd in "enigszins aangepast vanwege de oprichting van drie nieuwe agrarische natuurverenigingen." In 1.4 wordt de derde zin vervangen door de volgende zinnen: De wijzigingen doorlopen in principe dezelfde procedure als de vaststelling van het oorspronkelijke plan. Na vaststelling van de wijzigingen is alleen tegen de gewijzigde onderdelen beroep mogelijk bij de Arrondissemtesrechtbank. De procedure van afdeling 3.4 Algemene Wet Bestuursrecht voorziet er met name in dat belanghebbenden hun belangen onder de aandacht van het bestuur kunnen brengen. 1.5 komen de tweede tot en met vierde zin als volgt te luiden: In hoofdstuk 3 worden de doelen voor agrarische natuur, natuur en landschap in de provincie Flevoland besproken. Hoofdstuk 4 gaat in op de subsidiemogelijkheden voor (agrarisch) natuur- en landschapbeheer. Hoofdstuk 5 gaat in op de subsidiemogelijkheden voor verwer/ing van Nieuwe natuur, functieverandering, inrichting en kwaliteitsverbetering. Hoofdstuk 6 geeft per (beheer)type een overzicht van de oppervlakte in Flevoland. Hoofdstuk 2 Beleidskader Aan het eind van 2.1 wordt de volgende alinea toegevoegd: In het regeerakkoord van het kabinet Rutte zijn forse bezuinigingen op het natuurbeleid opgenomen. Tijdens het opstellen van dit plan was er nog geen nieuw bestuursakkoord gesloten tussen Rijk (EL&l) en provincie. Dit plan is daarom gebaseerd op het bestuursakkoord dat onder het vorige kabinet is gesloten. De voortgang van de besprekingen tussen Rijk en provincie kan van invloed zijn op de openstelling van de subsidieverordening (SVNL) en de hoogte van de subsidieplafonds. - Van 2.3 vervalt in de eerste alinea de eerste zin. In de zin "De EHS is een netwerk van natuurgebieden, agrarische beheergebieden en verbindingszones" vervalt de term agrarische beheergebieden. Het tweede deel van de tweede alinea van 2.3 komt als volgt te luiden: Nadien is de EHS diverse malen aangepast. De laatste wijziging is op 2 december 2010 door Provinciale Staten vastgesteld. In dit natuurbeheerplan worden de natuurdoelen van de EHS benoemd.

4 FLEVOLAND komt te luiden: 2.4 Natura 2000-gebieden in Flevoland Natura 2000 is de benaming voor een Europees netwerk van natuurgebieden waarin belangrijke flora en fauna voorkomen, gezien vanuit een Europees perspectief. Met Natura 2000 worden deze flora en fauna duurzaam beschermd. In juridische zin komt Natura 2000 voort uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen; in Nederland vertaald in de Natuurbeschermingswet Binnen de provinciegrenzen van Flevoland liggen negen Natura 2000-gebieden. Deze gebieden liggen voornamelijk buitendijks. Tot de Natura 2000 gebieden horen: de Wieden, waar het Vollenhovermeer onderdeel van is, Usselmeer, Markermeer&lJmeer, Zwarte Meer, Ketelmeer&Vossemeer, Veluwerandmeren, Eemmeer&Gooimeer Zuidoever, Oostvaardersplassen en Lepelaarplassen. Deze Natura 2000-gebieden liggen volledig binnen de Ecologische Hoofdstructuur. De minister wijst een gebied aan als Natura 2000-gebied door middel van een aanwijzingsbesluit. Hierin staat welke natuurwaarden (vogels, planten, dieren en hun leefgebieden) in welke kwaliteit ( de doelen) beschermd moet worden en waar dat moet gebeuren (de exacte begrenzing van het gebied); de instandhoudingdoelen. Op de Wieden na zijn alle Flevolandse Natura 2000-gebieden in december 2009 definitief aangewezen. Voor elk Natura 2000-gebied moet een beheerplan worden opgesteld. Hierin staat wat er moet gebeuren om de natuurdoelen voor dat gebied te halen en wie dat gaat doen. Beheerplannen worden opgesteld in nauw overleg met eigenaren, gebruikers en andere betrokken overheden, vooral gemeenten, waterschappen en.provincies. Voor de Flevolandse Natura2000-gebieden staat het rijk aan de lat voor het opstellen van het beheerplan, met uitzondering van de Lepelaarplassen, daar is de provincie voortouwnemer. De beheertypen in dit Natuurbeheerplan zijn zoveel mogelijk afgestemd op de instandhoudingdoelen van de Flevolandse Natura 2000-gebieden. De laatste alinea van 2.5 vervalt. In de laatste zin van 2.6 wordt "Dit" vervangen door "Deze benadering" en wordt aan de zin toegevoegd "in de vorm van de kwaliteitsimpuls." Na deze zin worden de volgende zinnen toegevoegd: Zoals in paragraaf 2.1 is aangegeven leidt het regeerakkoord tot wijzigingen in het natuurbeleid. In het regeerakkoord staat dat natuur en ruimte kerntaken zijn van de provincies. Het ILG en de EHS zullen daarom gedecentraliseerd worden. De EHS wordt eerst herijkt. Het hierboven beschreven rijksbeleid komt te vervallen en in het nog op te stellen bestuursakkoord tussen Rijk en provincie worden de nieuwe afspraken vastgelegd.

5 _ p. FLEVOLAND "AA 5 Hoofdstuk 3 Natuur- en Landschapsdoelen in de provincie Flevoland In 3.2 komt punt 3 van de doelstellingen voor agrarisch natuurbeheer als volgt te luiden: Behouden of bereiken van ten minste twee kerngebieden met gezonde populaties weidevogels met een dichtheid van minimaal 50 broedparen per 100 hectare. De tweede alinea van 3.2 komt te luiden: Om deze doelen te realiseren zijn de volgende criteria gehanteerd bij de selectie van de gebieden waar subsidie agrarisch natuurbeheer kan worden aangevraagd en op de beheerpakketten waarvoor subsidie kan worden aangevraagd: 1 De mate waarin agrarisch natuurbeheer in het gebied kan bijdragen aan de natuurdoelen van het Rijk en de provincie. De dichtheden aan en potenties voor akker- en weidevogels (zie bijlage 11) zijn hierbij leidend. 2 Aanwezigheid agrarische natuurvereniging/danwel afdoende belangstelling bij boeren 3 Continuïteit in beheer De 3^ en 4^ alinea van 3.2 vervallen. In de laatste zin van de laatste alinea van 3.2 wordt het woord "aardwerken" verwijderd. Hoofdstuk 4 Subsidiestelsel Natuur- en Landschapbeheer De titel van hoofdstuk 4 wordt gewijzigd in: Hoofdstuk 4 Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer De tekst van 4.1 komt te luiden: 4.1 Subsidieverordening Natuur- en landschapsbeheer Voor het beheer van natuur, agrarische natuur en landschapselementen kunnen beheerders in aanmerking komen voor een subsidie. Deze subsidie wordt geregeld in de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer (SVNL) die op 7 januari 2010 door Provinciale Staten van Flevoland is vastgesteld en per 1 januari 2011 is gewijzigd. Dit stelsel vervangt gefaseerd de provinciale subsidieregelingen Natuur (PSN) en Agrarische natuur (PSAN). Het nieuwe subsidiestelsel gaat uit van een eenvoudige manier van aanvragen, zo weinig mogelijk regels, vertrouwen in de beheerder en minimale administratieve lasten. De Dienst Regelingen (DR), de Dienst Landelijk Gebied (DLG) en de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nvwa) als opvolger van de Algemene Inspectiedienst (AID) zijn belast met de uitvoering van de verordening. In de verordeningstekst en op vmw.portaalnatuurenlandschap.nl wordt de subsidieverordening uitgelegd en staat wie voor subsidie in aanmerking komt en hoe de subsidie moet worden aangevraagd. 4.2 Beheertypenkaart komt te luiden: Op de beheertypenkaart zijn alle bestaande en nog te ontwikkelen natuur, alle agrarische natuur en de landschapselementen begrensd en getypeerd volgens de Index Natuur en Landschap. De beheertypenkaart stuurt het beheer en is de basis voor de beoordeling, voorafgaand aan de toekenning van de beheersubsidie. Met de beheertypenkaart stimuleert de provincie de instandhouding van de op die kaart aangegeven beheertypen. Op de ambitiekaart (zie hoofdstuk 5) kunnen hogere of andere doelen staan vermeld dan op de beheertypenkaart. Op enig moment kan het beheertype van de ambitiekaart wel worden ^3=3 bereikt. De beheertypenkaart zal daarom periodiek worden aangepast en geactualiseerd en uiteindelijk steeds dichter bij de gewenste eindsituatie komen zoals opgenomen in de O p=3=3 ambitiekaart. De eerste zin van Natuurbeheer komt te luiden: Op de beheertypenkaart staat aangegeven welke gebieden voor beheersubsidie in h aanmerking kunnen komen (zie bijlage 3).

6 PROVINC FLEVOLAND AA» 6 De tweede alinea van komt te luiden: Indien er nog geen bestaand natuurbeheertype aanwezig is, wordt het op de kaart als type NOO.01 aangegeven. Dit betekent dat hier inrichting nodig'is om een gewenst beheertype (ambitiekaart) te realiseren. Deze gronden kunnen voor een subsidie voor inrichting in aanmerking komen. Onder "Nieuwe natuur" wordt verstaan dat de betreffende percelen bedoeld zijn voor uitbreiding van de EHS. Op de beheertypenkaart staan deze percelen als NOO.01. N00.02 geeft alle andere situaties aan waar inrichting of omvorming aan de orde is. Bij voorbeeld een perceel dat als natuurterrein wordt ingericht ter compensatie van natuur die elders verloren gaat. Nadat de inrichting of omvorming is uitgevoerd, kunnen de gronden in aanmerking komen voor een beheersubsidie. In principe worden alle natuurgebieden op de beheertypenkaart weergegeven. Het onderscheid naar EHS is op de beheertypenkaart niet gemaakt, maar kaart 2A geeft een overzicht van de EHS. Alle Nieuwe natuur als uitbreiding EHS staat op kaart 2B weergegeven. Daarbij is vermeld welke gronden ten behoeve van natuurontwikkeling al zijn verworven en welke nog verworven moeten worden. In de derde alinea van worden de eerste en tweede zin als volgt: "Voor natuurterreinen waaraan in dit natuurbeheerplan een beheertype is toegekend kan subsidie voor een recreatiepakket worden aangevraagd als het terrein voldoet aan de voorwaarden gesteld in art. 3.6 lid 1 onderdeel b van de verordening. Deze komen neer op het volgende:" Agrarisch natuurbeheer komt te luiden: Onder agrarisch natuurbeheer wordt verstaan het ontwikkelen en/of in stand houden van natuurwaarden op landbouwgrond door middel van een aangepast beheer. Voor agrarisch natuurbeheer staat op de beheertypenkaart aangegeven welke gebieden of elementen voor subsidie in aanmerking komen. In dit natuurbeheerplan is in totaal 1021 hectare subsidie beschikbaar voor agrarisch beheer en 1345 hectare voor ganzenbeheer. Beschikbaar (ha) AOI.01 Akkerfaunabeheer 710 AOI.02 Weidevogelbeheer 157 A02.02 Botanisch graslandbeheer 26 LOI.01 Poelen (agrarisch 4 landschapbeheer) 35 st a 0,1 ha LOI. 14 Rietzoom, klein rietperceel en 20 LOI.15 natuurvriendelijke oever (agrarisch landschapbeheer) LOI.03 Elzensingel en LOI.02 Houtwal en 25 houtsingel L04.01 Wandelpad over boerenland 1,5 (5 km) Subtotaal 943,5 AOI.03 Ganzenfoerageergebiedbeheer 1345 Totaal 2288,5 Tabel 2: verdeling beschikbare hectares over de verschillende agrarische beheertypen De beheertypen akkerfaunabeheer, weidevogelbeheer en ganzenfoerageergebied kunnen alleen collectief worden aangevraagd met behulp van een collectief beheerplan (zie 4.3). Het beheertype botanisch graslandbeheer en de agrarische landschapbeheertypen kunnen individueel worden aangevraagd (zie en ).

7 FLEVOLAND Individueel agrarisch natuurbeheer Individueel agrarisch natuurbeheer is mogelijk voor botanisch waardevol grasland. Daarnaast kan voor landschapselementen individueel subsidie worden aangevraagd (zie ) Begrensde botanisch waardevolle graslanden: Beheertype A02.01 De beheerpakketten voor botanisch waardevol grasland richten zich op een verhoging van de algemene botanische kwaliteit van zowel percelen als perceelsranden. Behalve een grotere verscheidenheid aan planten, zijn deze graslanden ook van belang voor vlinders, andere insecten, vogels en kleine zoogdieren. Op de van nature voedselrijke en goed ontwaterde bodems vergt de ontwikkeling van kruiden- en faunarijk grasland of glanshaverhooiland een lange ontwikkeltijd. Zowel de provincie als de agrarische beheerder kan het beheer moeilijk voor zo'n lange periode vastleggen, waardoor de kans op een goed natuurresultaat beperkt is. Binnen het agrarisch natuurbeheer in Flevoland speelt botanisch beheer dan ook een ondergeschikte rol. De beste mogelijkheden doen zich voor op agrarisch beheerde dijktaluds die een minder prominente rol spelen in de agrarische bedrijfsvoering. Een gedeelte van de Zwartemeerdijk is aangewezen als botanisch waardevol grasland. Beheerpakketten botanisch waardevol grasland De volgende beheerpakketten kunnen in Flevoland worden opengesteld: Beheerpakket A : Botanisch weiland Beheerpakket A : Botanisch hooiland Beheerpakket A : Botanische weide- of hooilandrand Voor dit beheertype is voor 26 ha subsidie beschikbaar.. De titel van wordt gewijzigd van "" Landschapbeheer" in "Landschapselementen". Aan het begin van Subsidie Landschapbeheer wordt de volgende zin toegevoegd: Individuele landschapselementen die in natuurbeheergebied liggen en door de provincie als zodanig worden erkend, zijn op de beheertypenkaart aangegeven. In wordt onder de kop "Zoekgebieden rondom fruitteeltgebieden"de volgende zinnen toegevoegd: Beheertype LOI.01 Poel en klein historisch water Beheertype LOI.03 Elzensingel In wordt de laatste zin onder de kop "Zoekgebieden rondom fruitteeltgebieden": De zoekgebieden rondom fruitteeltgebieden liggen bij Marknesse, Kraggenburg, Dronten en Zeewolde. In worden de koppen "Zoekgebieden Marknesse en Kraggenburg" en "Zoekgebieden van der Plasschelaan, Boudewijlaan, Ottolanderlaan, prof. Züurlaan en Zeewolde inclusief de bijbehorende tekst verwijderd. In wordt in de kop "zoekgebied akkerfaunagebied; Akkerwaard, Rivierduingebied, Oostkant Flevoland, Kop van de NOP, omgeving schokland en Zwartemeerdijk de volgende gebiedsnamen gewijzigd: Oostkant Flevoland wordt vervangen door Rondom het Greppelveld en omgeving schokland vervangen door Schokkerambacht.

8 FLEVOLAND 8 In wordt de laatste zin veranderd in Aan het eind van wordt de volgende tabel ingevoegd: Landschapse ementen LOI.01 LOI.14 Poel Rietzoom Zoekgebied Landschapselement LOI.02 Houtwal, -singel LOI.03 Elzensingel LOI.15 Natuurvriendelijke. oever Noordoostpolder X Marknesse; X Kraggenburg X Fruitteelt oostelijk en zuidelijk Flevoland X Bronsweg X. X Akkerfaunagebieden X X 4.3 Collectief beheer wordt gesplitst in een 4.3 Collectief agrarisch natuurbeheer en 4.4 Kaders collectieve beheerplannen en 4.5 Ganzenfoerageergebied. 4.3 komt te luiden: Sommige diersoorten hebben een omvangrijk leefgebied nodig. Agrarisch natuurbeheer op één geïsoleerd perceel is dan niet effectief. Om door middel van agrarisch natuurbeheer voldoende leefgebied te realiseren is onderlinge afstemming en samenwerking tussen beheerders noodzakelijk. Daarom wordt een collectief beheerplan gevraagd van de betrokken beheerders in het gebied met een belangrijke rol voor een gebiedscoördinator. In dit natuurbeheerplan zijn gebieden aangewezen waarbij een collectief beheerplan is vereist: subsidie is dan alleen mogelijk na onderlinge afstemming en samenwerking tussen beheerders. Dit geldt voor ganzen-, akkerfauna- en weidevogelbeheer. Een gebiedscoördinator kan bijvoorbeeld een gecertificeerde agrarische natuurvereniging of Stichting Landschapsbeheer Flevoland zijn. De provincie benoemt één of meer gebiedscoördinatoren. Voor het opstellen en uitvoeren van een collectief beheerplan kan subsidie voor gebiedscoördinatie worden aangevraagd. Hieronder wordt een overzicht gegeven van de beheergebieden waarvoor een collectief beheerplan vereist is en de organisatie die als gebiedscoördinator optreedt. De nummers verwijzen naar de deelgebieden in bijlage 4. Beheergebied Nr Beheertypen Gebiedscoördinator Kop van de Nop: 1W Beheertype AOI.01: BoerenNatuur Weidevogelgebied IA Beheertype AOI.02: Akkerfaunagebied IG Beheertype AOI.03: Ganzenfoerageergebied Zwartemeerdijk 2W Beheertype AOI.01: Weidevogelgebied 2A Beheertype AOI.02: Akkerfaunagebied Rivierduingebied 3W Beheertype AOI.01: Weidevogelgebied 3A Beheertype AOI.02: Akkerfaunagebied 3G Beheertype AOI.03: Ganzenfoerageergebied Landschapsbeheer Flevoland Natuur- en milieucoöperatie Rivierduingebied

9 FLEVOLAND 9 Akkerwaard 4A Beheertype AOI.02: Akkerfaunagebied Agrarische natuurvereniging Akkerwaard Rondom het Greppelveld 5W Beheertype AOI.01: Weidevogelgebied 5A Beheertype AOI.02: Akkerfaunagebied BoerenNatuur Schokkerambacht 6W Beheertype AOI.01: Weidevogelgebied 6A Beheertype AOI.02: Akkerfaunagebied Ettelandseweg 7W Beheertype AOI.01: Weidevogelgebied BoerenNatuur BoerenNatuur 4.4 komt te luiden: De beheerders in de beheergebieden stellen onder leiding van een gebiedscoördinator een collectief beheerplan op als bedoeld in afdeling van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Flevoland (SVNL). Dit collectief beheerplan is een nadere uitwerking van dit natuurbeheerplan en beschrijft tot op perceelsniveau de maatregelen die worden uitgevoerd ten behoeve van het betreffende beheertype. Per collectief beheergebied kunnen er meerdere beheertypen en/of pakketten zijn waarvoor een beheerder subsidie kan aanvragen. Bij een subsidieaanvraag zal men echter een keuze moeten maken voor één van de beheerpakketten. Op dezelfde plaats kan maar één beheerpakket worden afgesloten. Een uitzondering hierop zijn pakketten van het beheertype Ganzenfoerageergebied, die wel op dezelfde plaats kunnen worden gecombineerd met pakketten van het beheertype Weidevogelgebied (cumulatie). De gebiedscoördinator is er voor verantwoordelijk dat het collectief beheerplan effectief is en voldoet aan de eisen van dit natuurbeheerplan. Na goedkeuring van het plan door Gedeputeerde Staten vormt het de basis voor een subsidieaanvraag op grond van de SVNL. Op basis van het collectief beheerplan wordt jaarlijks een subsidiekaart opgesteld waarin wordt aangegeven welke beheerpakketten het komende jaar worden uitgevoerd, op welke percelen en door wie. Aan plannen voor collectief beheer worden minimumeisen gesteld voor wat betreft de robuustheid en de samenhang die ze beogen. Deze worden nader toegelicht in paragrafen en Uiteindelijk streeft de provincie er zo naar om in alle opengestelde gebieden 5-7% van de gehele oppervlakte te reserveren voor akker- en weidevogels, om hier zo te komen tot duurzame populaties. 1 l^i^^^^^^m^ Tabel 3 geeft een overzicht van de beschikbare hectares per gebied. Hectares ganzenfoerageergebied kunnen alleen tussen de beide ganzenfoerageergebieden verschoven worden. De hectares voor akkerfaunagebied en weidevogelgebied kunnen na overleg met de provincie worden uitgewisseld tussen deelgebieden en in mindere mate ook tussen de beide doelste lingen (akkerfauna respectievelijk weidevogels) Gebieden Indicatieve verdeling beschikbare ha's over gebieden Akkerfaunagebied Weidevogelgebied Ganzen-foerageergebied Kop van de Nop Zwartemeerdijk n.v.t. Rivierduingebied

10 PROVI NCI E FLEVOLAN D AAR 10 Akkerwaard n.v.t. Rondom het greppelveld n.v.t. Schokkerambacht n.v.t. Ettelandseweg n.v.t 10 n.v.t. Totaal Tabel 3: Indicatieve verdeling van beschikbare hectares over de gebieden. Afhankelijk van de belangstelling voor deelname kan hierin worden geschoven Collectief weidevogelbeheer Flevoland is geen typische weidevogelprovincie. Er zijn geen grote aaneengesloten weidegebieden. Het aandeel blijvend grasland is relatief gering. Veel grasland rouleert als kunstweide in vruchtwisseling met akkerbouwgewassen. De ontwatering is diep. Achter de dijken komen plaatselijk als gevolg van dijkskwel vochtige, drassige gronden voor. Dit is o.a in de kop van de Noordoostpolder het geval. Alleen hier komt plaatselijk een dichtheid van ca. 6 broedpaar grutto/100 ha voor. Flevoland richt zich daarom niet alleen op (zeer) kritische weidevogels, maar ook op geschikte leefgebieden voor de overige karakteristieke weidevogels, veelal in combinatie met akkervogels. Dit betekent dat er geen specifieke opgave geldt voor aantallen broedparen grutto, maar dat deze is opgenomen in de algemene doelstelling van minimaal 50 broedparen akker- en weidevogels per 100 ha. In bijlage 11 is een lijst opgenomen met soorten die tot de akker- en weidevogels worden gerekend. In Flevoland zijn 6 weidevogelgebieden aangewezen: Kop van de Nop (1W), Ettelandseweg (7W), Zwartemeerdijk (2W), Schokkerambacht (6W), Rivierduingebied (3W) en Rondom het Greppelveld (5W). Binnen een begrensd weidevogelgebied kan in het kader van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer subsidie aangevraagd worden voor weidevogelbeheer (beheertype weidevogelbeheer). In bijlage 8 staat aangegeven welke beheerpakketten tot het beheertype (AOI.01) weidevogelgebied behoren. Voor weidevogelbeheer is ca. 157 ha subsidie beschikbaar. Weidevogelbeheer richt zich behalve op de bescherming van nesten tegen vernieling door landbouwwerkzaamheden, ook op de aanwezigheid van geschikt gebied voor de kuikens om op te groeien, zogenaamd kuikenland. Daarom hanteert de provincie de volgende spelregels: Algemene uitgangspunten Pakketten voor weidevogelbeheer kunnen alleen worden aangevraagd op basis van een collectief beheerplan. Een collectief beheerplan wordt opgesteld onder verantwoordelijkheid van een gebiedscoördinator en wordt ondertekend door alle deelnemende landbouwers en de gebiedscoördinator. De gebiedscoördinator wordt aangewezen door Gedeputeerde Staten. Een collectief beheerplan heeft betrekking op een begrensd weidevogelgebied of ten minste een aaneengesloten deel daarvan, van minimaal 100 ha beheerd gebied. Een collectief beheerplan geeft de gebieden aan waarbinnen weidevogelbescherming in mozaïekbeheer plaatsvindt. Het mozaïek moet in ieder gebied samengesteld worden binnen de natuurlijke grenzen die barrières vormen voor de kuikens. Het mozaïekbeheer kan samengesteld worden uit overeenkomsten met beheertypen voor de agrarische percelen en heeft overeenkomsten met de beheertypen vochtig weidevogelgrasland, vochtig hooiland en kruiden- en faunarijk grasland voor natuurgrond. Indien weidevogelgebied zowel natuurgronden als agrarische gronden omvat (Schokland, Zwartemeerdijk, Oostkant Flevoland) dient de gebiedscoördinator te zorgen voor afstemming met de beheerders om deze actief in de samenstelling van het mozaïek te betrekken. Een mozaïekbeheer is minimaal gericht op een doelstelling van 50 broedparen per 100 ha. Andere keuzemogelijkheden zijn 75 of 100 broedparen per 100 ha. Voor gebieden met

11 PROVI NCI E FLEVOLAND AAR 11 zowel een weide- als akkervogeldoelstelling mag het aantal broedparen van weide- en akkervogels samen genomen worden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebiedscoördinator om ervoor te zorgen dat de gekozen doelstelling van het aantal broedparen overeenkomt met het aantal dat daadwerkelijk aanwezig is of binnen de beheerperiode kan worden bereikt. Inhoud collectief beheerplan Het collectief beheerplan moet bestaan uit: Een kaart waarop de begrenzing van de mozaïeken en de samenstelling op basis van de gekozen beheerpakketten is weergegeven met een schaal van minimaal 1 : Een tekst waarin tenminste een beschrijving van de volgende onderdelen is opgenomen: Een onderbouwing van de gekozen doelstelling broedparen per 100 ha en een verwachting over de gewenste populatiegroottes gedurende de beheerperiode (ambitie). Een onderbouwing van de totstandkoming van het mozaïek met een onderbouwing van de bereikte spreiding in tijd en ruimte afspraken betreffende de afstemming met beheerders van natuurgrond over de totstandkoming van het mozaïek, het toekomstig beheer en de monitoring. De organisatievorm van het weidevogelbeheer binnen de mozaïeken en het collectief beheerplan en taakverdeling tussen beheerders en vrijwilligers. Extra nestbescherming en monitoring die plaatsvindt buiten de op basis van de Subsidieverordening verplichte monitoring (Vrijwillige weidevogelbescherming). Eisen ten aanzien van de verhouding tussen beheerpakketten (het mozaïek) Voor ieder collectief beheerplan geldt een minimumeis van 14 ha kuikenland per 100 ha plangebied. De vereiste oppervlakte kuikenland wordt berekend op basis van de oppervlakte van het totale gebied waarvoor een collectief beheerplan wordt opgesteld. Samenstelling en weging kuikenland Voor de realisatie van kuikenland kan worden gekozen uit de in bijlage 8 genoemde beheerpakketten en toeslagen. De waarde van deze weidevogelpakketten en toeslagen als kuikenland verschilt. De wegingsfactor staat in bijlage 9 aangegeven. Aanvullend op deze beheertypen kunnen als kuikenland meetellen: Natuurgebieden met een weidevogeldoelstelling (NI 3.01) of de doelstelling vochtig hooiland (NI0.02) of kruiden- en faunarijk grasland (NI2.02) (wegingsfactor kuikenland: 1,5); Beheertype A02.01 botanisch waardevol grasland (wegingsfactor kuikenland: 1, alleen van toepassing bij Zwartemeerdijk) Beheertype AOI Bouwland met broedende akkervogels (wegingsfactor kuikenland 1) De ruimtelijke spreiding (onderlinge samenhang) van het kuikenland valt onder de verantwoordelijkheid van de gebiedscoördinator. Vuistregel hierbij is om het kuikenlandbeheer te situeren binnen 500m van percelen waar de vogels broeden (of voorgaande seizoenen gebroed hebben). Deze afstand dient vrij te zijn van voor de kuikens onoverkomelijke barrières als verkeerswegen, bos, bebouwing, etcetera. Een derde aspect betreft de kwaliteit van het kuikenland. Soms is het te dicht (onaantrekkelijk, ontoegankelijk), soms biedt het te weinig voedsel. De gebiedscoördinator heeft als opgave om voldoende beheer van voldoende kwaliteit te realiseren en dient de onderbouwing daarvan aan te geven in het collectief beheerplan. Flexibiliteit in beheer Er zijn 3 vormen van flexibiliteit: _. jaarlijkse wijzigingen in de reguliere openstellingsperiode (nov-dec) voor het jaar daarop in overeenstemming met de bandbreedte in de subsidie-aanvraag; Het collectief beheerplan kan jaarlijks aangepast of uitgebreid worden, wanneer blijkt dat de samenstelling van het mozaïek uit oogpunt van effectief weidevogelbeheer wijziging behoeft. Last-minute beheer tijdens het seizoen. Dit betekent dat op een beheereenheid met uitgestelde maaidatum de rustperiode dat voorjaar wordt verlengd. Bij voorbeeld het

12 FLEVOLAN D AAR 12 afgesloten pakket AOI.01.Ola kent een rustperiode tot 8 juni. Deze rustperiode kan verlengd worden tot bijv. 22 juni. Verlenging kan in Flevoland tot uiterlijk 1 juli. Kuikenstroken. Vanwege de aanwezigheid van weidevogelkuikens worden binnen een perceel stroken minimaal 2 weken later gemaald dan de rest van het perceel. Als de maatregel is goedgekeurd door de gebiedscoördinator wordt hiervoor een vergoeding betaald. Mate van flexibiliteit Een deelnemer aan een collectief beheerplan geeft individueel op met welke oppervlakte hij minimaal resp. maximaal deelneemt, de zogenaamde min-max-aanvraag. De financiële onzekerheid voor de provincie neemt toe, naarmate het verschil tussen de minimale en maximale oppervlakte die wordt aangevraagd groter wordt. Om die reden wordt de bandbreedte als volgt beperkt: de maximaal aangevraagde oppervlakte bedraagt niet meer dan 2x de minimaal aangevraagde oppervlakte. Het inzetten van flexibele maatregelen valt onder de verantwoordelijkheid van de gebiedscoördinator. Voor de gebieden die werken met het model Beheer op Maat wordt de mate van flexibiliteit bepaald met.deze applicatie. Dit dient dan aangegeven te worden in het Collectief Beheerplan. Voor gebieden waar niet met het Model Beheer op Maat wordt gewerkt mag jaarlijks maximaal 20 % van het kuikenland worden gewijzigd van locatie en mag maximaal 10 % van het kuikenland in het mozaïek worden Ingevuld met kuikenstroken. Goedkeuring collectief beheerplan Voor goedkeuring dient een collectief beheerplan te voldoen aan vorenstaande spelregels en eisen. In uitzonderlijke situaties kunnen Gedeputeerde Staten hiervan afwijken op basis van een gemotiveerde onderbouwing in het collectief beheerplan waarom in een specifiek geval niet aan de eisen kan worden voldaan. Monitoring Op basis van monitoringsgegevens in het derde en vijfde jaar dient voor continuering van het beheer in een opvolgende subsidieperiode aangetoond te worden dat de gekozen doelstelling van het aantal broedparen per 100 ha realistisch Is Collectief akkervogelbeheer Flevoland kent verschillende gebieden met een redelijke verscheidenheid aan broedende akkervogels. Grofweg betreft het de randen van Noordelijk Flevoland, het centrale deel van Zuidelijk Flevoland en enkele gebieden in oostelijk Flevoland. Hier broeden onder meer rode lijstsoorten als Bontbekplevier, Grauwe kiekendief. Kwartel, Kwartelkoning, Patrijs en Veldleeuwerik. Ook is er een redelijke dichtheid aan overwinterende akkervogels, hoewel er in grote delen van de provincie 's winters weinig voedsel en dekking voor akkervogels is. In bijlage 11 is een lijst opgenomen met soorten die tot de akker- en weidevogels worden gerekend. Er zijn goede mogelijkheden om akkernatuur in Flevoland te versterken, doordat de landschappelijke uitgangssituatie goed is. Met voldoende aangepast beheer is al een flinke kwaliteitsverbetering van akkernatuur te realiseren. In Flevoland zijn 6 akkerfaunagebieden aangewezen respectievelijk Kop van de Nop (IA), Zwartemeerdijk (2A), Rivierduingebied (3A), Akkerwaard (4A), Rondom het Greppelveld (5A) en Schokkerambacht (6A). Voor de akkerfaunagebieden wordt onderscheid gemaakt in zanden kleigebieden. De gebieden in Flevoland worden tot de kleigebieden gerekend. Binnen een begrensd akkerfaunagebied kan in het kader van de.subsidleverordening Natuuren Landschapsbeheer subsidie aangevraagd worden voor akkerfaunabeheer (beheertype AOI.02: akkerrfaunagebied). In bijlage 8 staat aangegeven welke beheerpakketten tot het beheertype akkerfaunagebied behoren. Voor dit beheertype Is voor ca. 700 ha subsidie beschikbaar.

13 FLEVOLAN D AAR 13 Algemene uitgangspunten Pakketten voor akkervogelbeheer kunnen alleen worden aangevraagd op basis van een collectief beheerplan. Een collectief beheerplan wordt opgesteld onder verantwoordelijkheid van een gebiedscoördinator en wordt ondertekend door alle deelnemende landbouwers en de gebiedscoördinator. De gebiedscoördinator wordt aangewezen door Gedeputeerde Staten. Een collectief beheerplan heeft betrekking op een begrensd akkervogelgebied of ten minste een aaneengesloten deel daarvan, van minimaal 100 ha beheerd gebied. Het collectief beheerplan is minimaal gericht op een doelstelling van 50 broedparen akkervogels per 100 ha. Een collectief beheerplan voor akkervogels omvat een op akkervogels aangepast beheer op ten minste 5% van het areaal beheerd gebied. Inhoud collectief beheerplan Het collectief beheerplan moet bestaan uit: Een kaart waarop de begrenzing van de percelen waarop akkervogelbeheer plaatsvindt en de gekozen beheerpakketten staan weergegeven met een schaal van minimaal 1 : Een tekst waarin tenminste een beschrijving van de volgende onderdelen is opgenomen: Een beschrijving van de actuele aantallen broedende akkervogels en - indien bekend - ' overwinterende akkervogels. Een beschrijving van de gewenste aantallen broedparen (per 100 ha) gedurende de beheerperiode (ambitie). Een beschrijving van de toe te passen zaadmengsels per beheertype en de spreiding daarvan in tijd en ruimte De organisatievorm van het akkervogelbeheer binnen het collectief beheerplan. Een beschrijving van de wijze waarop de monitoring van het beheer zal plaatsvinden. Eisen ten aanzien van de verhouding tussen beheerpakketten De oppervlakte waarop de pakketten AOI (zomer) en AOI (winter) worden uitgevoerd verhoudt zich ongeveer als 4:1 (80%zomer:20%w1nter) Bij de bepaling van de oppervlakte aangepast beheer mogen de oppervlaktes met de volgende weidevogelbeheertypen worden meegeteld. AOI AOI AOI AOI AOI AOI Weidevogelgrasland met rustperiode Weidevogelgrasland met voorwelden Pias-dras Kuikenstroken Kruldenrijk weidevogelgrasland Extensief beweid weidevogelgrasland Goedkeuring collectief beheerplan Voor goedkeuring dient een collectief beheerplan te voldoen aan vorenstaande spelregels en eisen. In uitzonderlijke situaties kunnen Gedeputeerde Staten hiervan afwijken op basis van een gemotiveerde onderbouwing in het collectief beheerplan waarom in een specifiek geval niet aan de eisen kan worden voldaan. Monitoring Op basis van monitoringsgegevens in het derde en vijfde jaar dient voor continuering van het beheer aangetoond te worden dat de gekozen doelstelling van het aantal broedparen per 100 ha realistisch is. 4.5 komt te lulden: Flevoland is Nationaal en Europees een belangrijke provincie voor overwinterende grauwe ganzen, kolganzen, rietganzen en brandganzen. Rotganzen worden slechts incidenteel waargenomen, 's Winters verblijven in Flevoland naar schatting ca grauwe ganzen, maximaal ca kolganzen, ca brandganzen en ca rietganzen. Grauwe ganzen en kolganzen komen overal in de provincie voor en foerageren op graslanden, graanpercelen en oogstresten (bleten). De brandganzen foerageren gedurende de winterperiode in Zuidelijk Flevoland en het noordwesten van de Noordoostpolder, vooral" op graslanden en graanpercelen (voornamelijk in en rond de Oostvaardersplassen).

14 PROVI NCI E FLEVOLAN D AAR 14 De rietganzen concentreren zich in het begin van de winter op percelen met oogstresten in de Noordoostpolder om later in de winter over te stappen op graslanden en graanpercelen verspreid in Flevoland. Het doel van de ganzenfoerageergebieden is tweeledig: 1. de bescherming van overwinterende ganzen en smienten en 2. het beperken van de omvang en toename van landbouwschade door ganzen en smienten elders. In deze gebieden kunnen ganzen en smienten in de wintermaanden ongestoord foerageren, zonder verjaagd te worden. Bulten de foerageergebieden is het mogelijk dat ganzen en smienten op grond van de Flora- en faunawet verjaagd worden om.landbouwschade te voorkomen. Begrensde ganzenfoerageergebieden: Beheertype A01.03 Om schade aan landbouwgewassen te beperken is het van belang dat er voor de overwinterende ganzen voldoende alternatief voedsel beschikbaar is. Naast de opvangfunctie van het natuurgebied Oostvaardersplassen heeft de provincie op basis van de door LNV opgestelde spelregels 1345 ha ganzenfoerageergebied aangewezen in het agrarisch gebied. Het gaat om twee gebieden namelijk Kop van de Nop (1G) en Rivierduingebied (3G) waar agrariërs een beheerpakket voor overwinterende ganzen kunnen afsluiten. Subsidie kan alleen aangevraagd worden op basis van een collectief beheerplan (zie 4.3). Voor dit beheertype is voor ca ha subsidie beschikbaar In bijlage 8 staan de beheerpakketten vermeld die kunnen worden aangevraagd Kader collectief Ganzenfoerageergebied Binnen het begrensde ganzenfoerageergebied kan in het kader van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapbeheer subsidie aangevraagd worden voor het beheer van overwinterende ganzen. Hierbij hanteert de provincie de volgende spelregels. Algemene uitgangspunten Pakketten voor ganzenfoerageergebied kunnen alleen worden aangevraagd op basis van een collectief beheerplan. Een collectief beheerplan voor ganzenfoerageergebied wordt opgesteld onder verantwoordelijkheid van een gebiedscoördinator en wordt ondertekend door alle deelnemende landbouwers en de gebiedscoördinator. De gebiedscoördinator wordt aangewezen door Gedeputeerde Staten. Een collectief beheerplan heeft betrekking op een begrensd ganzenfoerageergebied of ten minste een aaneengesloten deel daarvan, van minimaal 200 ha beheerd gebied en omvat minimaal 150 ha aan beheerpakketten. Inhoud collectief beheerplan Het collectief beheerplan moet bestaan uit: Een kaart waarop de begrenzing en ligging van de gekozen beheerpakketten is weergegeven met een schaal van minimaal 1 : Een opgave van de totale oppervlakte waarop beheersubsidie wordt aangevraagd. u 4.4. Subsidies probleemgebieden wordt vernummerd tot 4.6. Na 4.4 Subsidie probleemgebieden wordt een nieuwe paragraaf toegevoegd die als volgt komt te lulden: 4.7 Toeslagen De Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer kent de rnogelijkheid toeslagen toe te kennen voor "Vaarland" en "Schaapskuddes" Met vaarland worden beheereenheden bedoeld die uitsluitend via het water kunnen worden bereikt. De beheerkosten voor vaarland zijn vanwege de moeilijke bereikbaarheid hoger dan voor natuurterreinen die normaal bereikbaar zijn. Schaapskuddes kunnen via een toeslag voor de beheerder worden gesubsidieerd.

15 FLEVOLAND JAA 1J\ 15 Deze toeslagen worden in Flevoland niet verleend. 4.5 Groenblauwe diensten en regionaal maatwerk wordt vernummerd tot 4.8. De tweede alinea van 4.8 komt te lulden: Groenblauwe diensten en overige subsidies Flevoland kent geen aparte regeling voor groenblauwe diensten. Wel kent de provincie Flevoland naast het subsidiestelsel voor Natuur- en Landschapbeheer (SNL) mogelijkheden voor projectsubsidies voor bijv. herstel van erfbeplantingen of verbetering van leefgebieden van soorten. Voor meer informatie, zie de website van de provincie Flevoland ( "Monitoring " wordt vernummerd tot 4.9. Na hoofdstuk 4 wordt een nieuw hoofdstuk 5 toegevoegd onder gelijktijdige vernummering van hoofdstuk 5 tot hoofdstuk 6. De tekst van hoofdstuk 5 komt te luiden: Hoofdstuk 5 Kwaliteitsimpulsen Natuur en Landschap Dit hoofdstuk beschrijft de ambitiekaart en welke gebieden voor subsidies uit de Subsidieverordening Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap (SKNL) In aanmerking komen. Bij de kwaliteitsimpulsen gaat het veelal om een kwantitatieve of kwalitatieve opgave om in een bepaald gebied, onafhankelijk van het type beheerder, de natuurkwaliteit te verbeteren door: verwerving van gronden voor natuurontwikkeling; (her)lnrichtlng van terreinen; functieverandering van landbouwgrond naar natuurgrond; herstel van milieu- en watercondities; kwaliteitsverbetering van bestaande natuur. Subsidies voor Kwaliteitsimpulsen Natuur en Landschap worden verstrekt op basis van de Subsidieverordening inrichting landelijk gebied Flevoland De aanvragen worden door de provincie getoetst aan het brede provinciale Meerjarenprogramma Vitaal Platteland (pmjp) en de doelen in dit natuurbeheerplan. In dit natuurbeheerplan is een ambitiekaart opgenomen. Deze ambitiekaart beschrijft de gewenste eindsituatie van natuurterreinen. De ambitiekaart is een middel om te bepalen welk terrein voor een kwaliteitsimpuls in aanmerking kan komen. 5.1 Ambitiekaart Daar waar de beheertypenkaart de actuele situatie van een terrein beschrijft, geeft de ambitiekaart de gewenste eindsituatie weer. De begrenzing van de natuurterreinen van de ambitiekaart is in principe identiek aan de beheertypenkaart. Sommige natuurterreinen op de ambitiekaart hebben hetzelfde beheertype als op de beheertypenkaart is aangeven. Op die terreinen is het natuurdoel al bereikt. Bij andere terreinen is er nog een verschil tussen de actuele situatie en de ambitie. Op die terreinen ligt zogezegd nog een ontwikkelopgave. Tabel 5 laat zien hoe kwaliteitsimpulsen met behulp van de ambitiekaart bepaald kunnen worden. Indien de ontwikkeling van het natuurterrein naar een kwalitatief hoger beheertype niet via de weg van het reguliere beheer bereikt kan worden, is een kwaliteitsimpuls in de vorm van een investeringssubsidie een optie. De ambitiekaart is een middel om de gewenste kwaliteitsimpulsen van natuurterreinen in beeld te brengen.. - Daarnaast is de ambitiekaart de basis voor een aankooptitel voor Bureau Beheer Landbouwgronden (doorlevering naar terreinbeheerder) en voor functieverandering van agrarisch gebruik naar (particulier) natuurbeheer.

16 PROVI NCI E FLEVOLAN D 16 Tabel 5 Investeringsubsidie Regulier beheer of Investeringssubsidie Beheertypen kaart Vochtig bos met productie Kruidenrijk grasland Ambitiekaart Zoete plas Droog schraalgrasland De ambitiekaart is zoveel mogelijk op het niveau van beheertypen Ingekleurd, net als de beheertypenkaart. Voor nog te ontwikkelen natuurterreinen is het echter niet altijd mogelijk om al een uitspraak te doen over de gewenste beheertypen. In dat geval is het beheertype NOO.01 opgenomen (landbouwgrond in te richten voor Nieuwe natuur^) of NOO.02 (nog in te richten of om te vormen van natuur naar andere natuur). Soms is er wel bekend welke natuurbeheertypen binnen een terrein moeten worden gerealiseerd, maar kan de exacte ligging pas worden vastgesteld op het moment van Inrichting. Voor dat soort terreinen beschrijft de ambitiekaart op deelgebiedniveau een veronderstelde procentuele verdeling van de gewenste beheertypen. Bij de totstandkoming van de ambitiekaart is gebruik gemaakt van de provinciale natuurdoelen. In sommige gevallen is aanvullende informatie van terreinbeheerders of anderen gebruikt. Net als de beheertypenkaart is ook de ambitiekaart geen statisch document. Dat wil zeggen dat in de Gedeputeerde Staten in overleg met de beheerders kunnen besluiten om de ambities van een terrein te wijzigingen of te verfijnen. Dat laatste gebeurt in ieder geval bij natuurontwikkelingsprojecten. Op het moment dat voormalige landbouwgrond daadwerkelijk wordt ingericht als natuur, wordt de ambitiekaart geactualiseerd. (De beheertypenkaart wordt na afronding van de Inrichtingwerkzaamheden bij de eerstvolgende herziening aangepast.) De ambitiekaart geeft in feite de ontwikkelingsmogelijkheden van natuurterreinen weer. De ambitiekaart legt niet vast waar Investeringsubsidies voor kwaliteitsimpulsen beschikbaar zijn. Dit blijkt uit het jaarlijkse openstelungsbesluit en de projectenkaart die daar deel van kan uitmaken. 5.2 Kwaliteitsimpuls: investeringssubsidie Het verschil tussen de ambitiekaart en de beheertypenkaart geeft weer of er gebruik kan worden gemaakt van een Investeringssubsidie (kwaliteitsimpuls). Op de beheertypenkaart kan nu bijvoorbeeld bos zijn aangegeven, terwijl op de ambitiekaart heide staat. De Investeringssubsidie kan nu worden gebruikt voor de verandering van bos naar heide. Na het toekennen van de subsidie en het uitvoeren van de maatregelen zal de beheertypenkaart en daarmee het natuurbeheerplan moeten worden aangepast zodat er voor heide beheersubsidie kan worden verkregen volgens de SNL. De investeringssubsidie kan gericht zijn op: a. maatregelen voor verbetering van de natuurkwaliteit in een bestaand natuurterrein als er een verschil is tussen de actuele en gewenste natuurkwaliteit; Het gaat hierbij om aanpassing van milieu- en watercondities; b. inrichtingsmaatregelen in een bestaand natuurterrein waarbij van het aanwezige beheertype. wordt overgestapt naar het gewenste beheertype; c. inrichtingsmaatregelen waarbij landbouwgrond wordt omgevormd naar natuurterrein; Voor de specifiek voorwaarden met betrekking tot de verlening van een investeringssubsidie wordt verwezen naar de Subsidieverordening inrichting landelijk gebied Flevoland 2007 en de subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap. Nieuwe natuur als beleidscategorie voor uitbreiding EHS

17 FLEVOLAND Subsidie voor functiewijziging Particulier natuurbeheer is mogelijk In natuurgebieden die begrensd zijn op de beheertypenkaart in dit Natuurbeheerplan met uitzondering van het OostvaardersWold. Dit betekent dat het beheer van natuurterreinen door particulieren (of samenwerkingsverbanden van particulieren) mogelijk is. De particulieren zijn en blijven in dat geval eigenaar van de gronden. Particulier natuurbeheer is een belangrijk middel voor de realisatie van de EHS. Landbouwgronden worden daarbij definitief omgezet in natuur waarbij de waardevermindering van de grond wordt vergoed. Dit valt onder subsidie functieverandering, onderdeel van de Subsidieregeling Kwaliteitsimpulsen Natuur en Landschap. Voor deze functieverandering bestaat sinds 2005 een fiscale vrijstelling. De subsidie voorziet in de compensatie van de waardevermindering van de grond als gevolg van deze omvorming. Subsidie voor functiewijziging is alleen van toepassing In die gebieden die voor dit doel op kaart 2B zijn aangeduid. Hoofdstuk 5 Areaal per beheertype en natuurtype Hoofdstuk 5 wordt vernummerd tot hoofdstuk 6. Tabel 3 wordt vernummerd in tabel 6 en de Inhoud van de tabel wordt aangepast. De tabel ziet er als volgt uit: Beheertype voorkomend in Flevoland Waarvan Waarvan aantal Waarvan aantal aantal Aantal ha's ha's ha's hectares TBO^ Rijksdiensten^ overige NOO.01 Nog om te vormen natuur NOO.02 Nog om te vormen natuur NOI.03 Grootschalige rivier- en moeraslandschap N03.01 Bron en beek N04.01 Kranswierwater N04.02 Zoete plas N04.04 Afgesloten zeearm N05.01 Moeras N05.02 Gemaaid rietland N06.04 Vochtige heide N06.05 Zwakgebufferd ven NI 0.01 Nat schraalland NI0.02 Vochtig hooiland N11.01 Droog schraalgrasland NI2.02 Kruiden- en faunarijk grasland N12.03 Glanshaverhooiland NI2.04 Zilt en overstromingsgrasland N12.05 Kruiden- en faunarijke akker N12.06 Ruigteveld NI3.01 Vochtig weidevogelgrasland N14.01 Rivier-en beekbegeleidend bos N14.02 Hoog- en laagveenbos N14.03 Haagbeuken- en essenbos NI5.02 Dennen-, Eiken- of Beukenbos N Droog bos met productie NI6.02 Vochtig bos met productie