a. doelgroep: personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de wet;

Transcriptie

1 Participatieverordening 2015 Participatieverordening 2018 Onderbouwing van de wijziging Consequenties van de wijziging Artikel 1. Begripsomschrijvingen Artikel 1 Begripsomschrijvingen Dit artikel is ingekort en versimpeld. Artikel 2, lid f Geen consequenties, betreft 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben 1. In deze verordening wordt verstaan onder: en g zijn verwijderd om hier niet in de andere technische wijzigingen. dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk a. doelgroep: personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de wet; artikelnummers naar verwezen wordt. arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz b. korte afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs mogelijk binnen één jaar; 2004), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet. 2. In deze verordening wordt verstaan onder: c. grote afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs niet mogelijk binnen één jaar; a. doelgroep: personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de wet; d. wet: Participatiewet; b. grote afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs niet mogelijk binnen één jaar; c. korte afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs mogelijk binnen één jaar; d. wet: Participatiewet, IOAW, IOAZ e. belanghebbende: persoon die tot de doelgroep van deze verordening behoort. f. participatietrede: trede op de Participatieladder. g. startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs Artikel 2. Algemene bepalingen 1. Het bestuur biedt aan belanghebbenden ondersteuning bij participatie voor zover deze ondersteuning door het bestuur voor de participatie noodzakelijk wordt geacht. Deze kan onder meer bestaan uit: a. beschut werk b. ondersteuning bij leer-werk traject; c. persoonlijke ondersteuning; d. loonkostensubsidie; e. no-riskpolis; f. uitstroompremie en persoonsgebonden stimuleringsbudget; g. detacheringsbanen h. Werken met behoud van uitkering i. Participatieplaats 2. Het bestuur maakt een afweging van de individuele mogelijkheden en capaciteiten van een belanghebbende, teneinde de ondersteuning van belanghebbenden een zodanig vorm te kunnen geven dat de beoogde mate van participatie zo doelmatig mogelijk wordt gerealiseerd en stelt terzake beleid vast. 3. Het bestuur kan bij het bepalen van de wijze waarop de ondersteuning wordt vormgegeven, prioriteiten stellen in verband met de beschikbare financiële middelen en de maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen. 4. Bij de toepassing van het tweede lid besteedt het bestuur in ieder geval aandacht aan de afstand tot de arbeidsmarkt, de omstandigheden en functionele beperkingen van een belanghebbende. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die belanghebbende en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. 5. Onder zorgtaken, als bedoeld in het vorige lid, worden in ieder geval verstaan: a. de opvang van ten laste komende kinderen tot vijf jaar, en b. de noodzakelijkheid van het verrichten van mantelzorg. 6. Het bestuur kan een voorziening beëindigen als: a. de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de wet, de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en b. gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet nakomt; c. de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep; d. de persoon die aan de voorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een in deze verordening genoemde voorziening, tenzij het een persoon betreft als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, onder 2, van de wet; e. naar het oordeel van het bestuur de voorziening onvoldoende bijdraagt aan arbeidsinschakeling; f. de voorziening naar het oordeel van het bestuur niet meer geschikt is voor de persoon die gebruik maakt van de voorziening; g. de persoon die aan de voorziening deelneemt niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening; h. de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer voldoet aan de voorwaarden die in deze verordening worden gesteld om in aanmerking te komen Artikel 2. Algemene voorzieningen 1. Het bestuur kan aan belanghebbenden voorzieningen bij participatie bieden voor zover deze voorzieningen door het bestuur voor de participatie noodzakelijk worden geacht. Deze kunnen onder meer bestaan uit: a) beschut werk b) ondersteuning bij leer-werk traject; c) persoonlijke ondersteuning; d) loonkostensubsidie zoals bedoeld in artikel 10d van de wet; e) premies en persoonsgebonden stimuleringsbudget; f) detacheringsbanen; g) werken met behoud van uitkering; h) sociale activering; i) scholing; 2. Het bestuur kan de voorziening, bedoeld in artikel 1 onderdeel f, aanbieden aan personen die behoren tot de doelgroep met een korte afstand tot de arbeidsmarkt; 3. Het bestuur kan de voorzieningen, bedoeld in artikel 1 onderdelen g en i, aanbieden aan personen die behoren tot de doelgroep met een grote afstand tot de arbeidsmarkt; 4. Het bestuur maakt een afweging van de individuele mogelijkheden, omstandigheden, functionele beperkingen, competenties en capaciteiten van een belanghebbende, en biedt aan de hand van deze afweging ondersteuning aan belanghebbende. De omstandigheden hebben in elk geval betrekking op de zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan: a) de opvang van ten laste komende kinderen tot 5 jaar; b) de noodzakelijkheid van het verrichten van mantelzorg. 5. Het bestuur kan bij het bepalen van de wijze waarop de ondersteuning wordt vormgegeven, prioriteiten stellen in verband met de beschikbare financiële middelen alsmede de maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen. 6. Onverminderd het bepaalde in het vijfde lid draagt het bestuur zorg voor een evenwichtige verdeling van de middelen over de doelgroep zoals bedoeld in artikel 7 lid 1 onderdeel a van de wet. 7. Het bestuur doet jaarlijks eenmaal, of zoveel vaker aan de gemeenteraad verslag over de doeltreffendheid van het beleid. Artikel 3. Voorwaarden voorzieningen 1. Het bestuur stelt ter nadere uitvoering van deze verordening beleidsregels vast/een beleidsplan vast waarin wordt vastgelegd welke voorzieningen, waaronder ondersteunende voorzieningen, het bestuur in ieder geval kan aanbieden en de voorwaarden die daarbij gelden, voor zover daarover geen bepalingen in deze verordening zijn opgenomen. 2. Het bestuur kan een voorziening beëindigen als: a. de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en De no-riskpolis is als voorziening verwijderd omdat deze voorziening bij wet is geregeld en uitvoering hiervan bij het UWV ligt. De participatieplaats is als voorziening vervangen door sociale activering. Dit geeft de mogelijkheid om meer maatwerk te bieden aan belanghebbende. Scholing is toegevoegd als voorziening als extra instrument om met name jongeren beter te kunnen ondersteunen richting werk Artikel 2, lid 2,4 en 5 is samengevoegd tot lid 4. Dit is overzichtelijker. Het oude artikel 2 is opgeknipt in artikel 2 en 3 in de nieuwe verordening. Dit is overzichtelijker. Artikel 2 gaat in op de voorzieningen en beoordeling. Artikel3 gaat in op nadere voorwaarden van de voorzieningen. Met artikel 2, lid 2 en 3 wordt benadrukt welke voorzieningen meer geschikt zijn voor mensen met korte afstand tot de arbeidsmarkt en welke voorzieningen meer geschikt voor mensen met lange afstand tot arbeidsmarkt. Dit geeft de uitvoering wat meer leidraad. Artikel 2 lid 7 is nieuw. Hiermee wordt beoogd de raad periodiek te informeren over het beleid. Naast beleidsregels zal het bestuur een beleidsplan vaststellen met betrekking tot de voorwaarden Deels betreft het technische wijzigingen omdat dit overzichtelijker/begrijpelijker is voor zowel de uitvoering als voor inwoners Deels bieden de wijzigingen meer ruimte tot het bieden van maatwerk aan inwoners. De raad krijgt meer inzicht in de voortgang van het beleid

2 i. voor die voorziening. 7. Het bestuur kan, in aanvulling op de verplichtingen die zijn verbonden aan de inkomensvoorziening waar een belanghebbende aanspraak op maakt, nadere verplichtingen verbinden aan het besluit tot het aanbieden van een voorziening. 8. Indien een belanghebbende die gebruik maakt van een door het bestuur aangeboden voorziening niet of in onvoldoende mate voldoet aan de aan de voorziening verbonden verplichtingen, kan het bestuur de uitkering verlagen overeenkomstig hetgeen hierover is bepaald in de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Kerkrade Het bestuur doet een belanghebbende een aanbod voor ondersteuning bij participatie dat in overeenstemming is met de bepalingen van deze verordening en de op deze verordening gebaseerde beleidsregels. 10. Een belanghebbende heeft geen recht op ondersteuning als er een voorliggende voorziening voorhanden is die naar het oordeel van het bestuur voldoende bijdraagt aan het behalen van de voor de belanghebbende hoogst haalbare participatietrede. 11. De voorzieningen ter ondersteuning van de belanghebbende worden door het bestuur vastgelegd in beleidsregels. 17 van de wet, de artikelen 13 en 37 van de IOAW of de artikelen 13 en 37 van de IOAZ niet nakomt; b. de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep; c. de persoon die aan de voorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een in deze verordening genoemde voorziening, tenzij het een persoon betreft als bedoeld in artikel 7 lid 1 onderdeel a onder 2 van de wet; d. naar het oordeel van het bestuur de voorziening onvoldoende bijdraagt aan arbeidsinschakeling; e. de voorziening naar het oordeel van het bestuur niet meer geschikt is voor de persoon die gebruik maakt van de voorziening; f. de persoon die aan de voorziening deelneemt niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening; g. de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer voldoet aan de voorwaarden die in deze verordening worden gesteld om in aanmerking te komen voor die voorziening. 3. Het bestuur kan, in aanvulling op de verplichtingen die zijn verbonden aan de inkomensvoorziening waar een belanghebbende aanspraak op maakt, nadere verplichtingen verbinden aan het besluit tot het aanbieden van een voorziening. Artikel 3. Beschut werk 1. Een belanghebbende met een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking, dan wel een combinatie van deze beperkingen, die een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek vereist dat van een reguliere werkgever in redelijkheid niet mag worden verwacht dat hij deze belanghebbende in dienst neemt, kan door het bestuur de participatievoorziening van beschut werk als bedoeld in artikel 10b van de Participatiewet worden aangeboden. 2. Het bestuur maakt ter uitvoering van het eerste lid van dit artikel een voorselectie uit de groep belanghebbenden en met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. 3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen adviseert het bestuur overeenkomstig artikel 10b, tweede lid van de Participatiewet in verband met de beoordeling of een belanghebbende slechts mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie in een beschutte werkomgeving onder aangepaste omstandigheden. 4. Het bestuur biedt de volgende op arbeidsinschakeling gerichte voorzieningen aan om de in artikel 10b, eerste lid van de Participatiewet bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken: a. fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving; b. uitsplitsing van taken of aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur. 5. Het bestuur bepaalt de omvang van het aanbod beschut werk en legt vast hoeveel plekken voor beschut werk de gemeente beschikbaar stelt. In verband hiermee overlegt het bestuur met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, aan de gemeente gelieerde bedrijven en andere reguliere werkgevers. Artikel 4. Ondersteuning bij leer-werktraject 1. Het bestuur kan een belanghebbende ondersteuning aanbieden als het bestuur van oordeel is dat een leerwerktraject nodig is. Deze ondersteuning beperkt zich tot wat nodig is voor het volgen van een leer-werktraject, en 2. het bovendien personen betreft: a. van zestien of zeventien jaar van wie de leerplicht of de kwalificatieplicht, bedoeld in de Leerplichtwet 1969, nog niet is geëindigd, of b. van achttien tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald. Artikel 5. Persoonlijke ondersteuning Aan een belanghebbende kan het bestuur persoonlijke ondersteuning aanbieden bij het verrichten van de aan die persoon opgedragen taken. Deze ondersteuning wordt aangeboden in de vorm van structurele begeleiding als hij zonder deze ondersteuning niet in staat is de aan hem opgedragen taken te blijven verrichten. Artikel 6. Loonkostensubsidie 1. Het bestuur kan een loonkostensubsidie verstrekken aan een werkgever die een arbeidsovereenkomst sluit met een belanghebbende. 2. Nadere regels ten aanzien van lid 1 worden door het bestuur vastgelegd in beleidsregels. Artikel 7. No-risk polis 1. Het bestuur kan een no-risk polis verstrekken aan een werkgever die een arbeidsovereenkomst sluit met een belanghebbende. 2. Nadere regels ten aanzien van lid 1 worden door het bestuur vastgelegd in beleidsregels. Artikel 5. Beschut werk 1. Het bestuur biedt de voorziening beschut werk aan een persoon van wie is vastgesteld dat deze alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en deze persoon: a. Behoort tot de doelgroep; of b. Een persoon is aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een uitkering verstrekt. 2. Om de in artikel 10b lid 1 van de wet bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken, biedt het bestuur de volgende voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling aan: a. persoonlijke ondersteuning; en/of b. fysieke werkplekaanpassingen; c. loonkostensubsidie zoals bedoeld in artikel 10d van de wet. 3. Het bestuur biedt een maatwerk voorziening gericht op arbeidsinschakeling aan tot het moment waarop de dienstbetrekking beschut werk aanvangt. Artikel 6 Persoonlijke ondersteuning Aan een persoon die behoort tot de doelgroep kan het bestuur persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van de aan die persoon opgedragen taken aanbieden in de vorm van structurele begeleiding als hij zonder persoonlijke ondersteuning niet in staat is de aan hem opgedragen taken te verrichten. De belangrijkste wijziging bij deze bepaling is dat het bestuur niet langer de voorziening kan inzetten maar moet inzetten wanneer iemand een indicatie Beschut Werk heeft. Dit is per 1 januari 2017 wettelijk bepaald. Daarom dient deze bepaling te worden gewijzigd. Hierin is geen beleidsvrijheid. Over de verdere vorm en inhoud van beschut werk is wel beleidsvrijheid mogelijk. Hiertoe worden nog nadere beleidsregels opgesteld. Vanuit het uitgangspunt van regelluwe verordeningen, wordt voorgesteld om deze bepaling uit de verordening te halen. In artikel 10, lid f Participatie staat letterlijk dezelfde tekst. Het heeft daarom geen toegevoegde waarde om het in de verordening te herhalen. Bovendien is het leerwerk-traject al benoemd in artikel 2, lid 1 van de verordening. Het is een tekstuele wijziging. De strekking van de bepaling verandert niet. Er wordt voorgesteld deze bepaling uit de verordening te halen omdat er een aparte verordening loonkostensubsidie is. Deze bepaling biedt hier daarom geen toegevoegde waarde. Deze bepaling is met gewijzigde wetgeving achterhaald. De No-risk polis wordt als voorziening door het UWV uitgevoerd. Gemeenten hebben hier niet langer een taak in. Alle mensen die behoren tot de doelgroep beschut zullen in aanmerking komen voor deze voorziening, niemand met een indicatie kan worden uitgesloten. Geen consequenties, ook zonder deze bepaling kan de gemeente deze voorziening inzetten op grond van de wet en artikel 2 lid 1 waarin leerwerk traject wordt genoemd als een van de in te zetten voorzieningen. Geen consequenties, betreft tekstuele wijziging Geen consequenties, deze bepaling komt terug in de verordening loonkostensubsidie Geen consequenties, mensen met loonkostensubsidie die ziek uitvallen op de werkplek ontvangen via het UWV ziektewet uitkering waardoor werkgevers geen risico ervaren bij uitval van deze doelgroep.

3 Artikel 8. Premiebeleid 1. Het bestuur kan aan een belanghebbende onder andere de volgende premies verstrekken: a. uitstroompremie; b. persoonsgebonden stimuleringsbudget 2. Nadere regels ten aanzien van lid 1 en 2 worden door het bestuur vastgelegd in beleidsregels Vanuit het uitgangspunt van regelluwe verordeningen, wordt voorgesteld om deze bepaling uit de verordening te halen. In artikel 10a, lid 6 Participatiewet is de mogelijkheid om een premie te verstrekken opgenomen. Bovendien is de premie al benoemd in artikel 2, lid van de verordening als voorziening. Slotbepalingen In de slotbepalingen zijn geen inhoudelijke wijzigingen gedaan, anders dan jaartallen ed. In de slotbepalingen zijn geen inhoudelijke wijzigingen gedaan, anders dan wijzigingen in data. Geen consequenties, ook zonder deze bepaling kan de gemeente deze voorziening inzetten op grond van de wet en artikel 2 lid 1 van deze verordening. Geen consequenties. Geen bepaling over opgenomen Artikel 4 Scholing 1.Het bestuur kan een persoon die behoort tot de doelgroep een scholingstraject aanbieden indien dit noodzakelijk wordt geacht voor duurzame arbeidsinschakeling. 2.Het eerste lid is niet van toepassing op personen als bedoeld in artikel 7 lid 3 onderdeel a van de wet. Deze voorziening is als aparte bepaling opgenomen in de verordening omdat dit een wettelijke verplichting is op grond van artikel 8a, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, onderdeel c, van de Participatiewet. Geen consequenties, het betreft een technische wijziging. Deze voorziening kon en wordt al worden aangeboden. Verordening Loonkostensubsidie 2015 Verordening Loonkostensubsidie 2018 Onderbouwing van de wijziging Consequenties van de wijziging Artikel 1. Vaststelling wie tot doelgroep loonkostensubsidie behoort 1. Het bestuur stelt vast of een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie; 2. Het bestuur besluit of ten aanzien van een persoon advies wordt ingewonnen bij een externe organisatie. 3. Het bestuur stelt beleidsregels vast over de wijze waarop wordt vastgesteld wie tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort. Artikel 1, lid 2, sub a is een nieuwe bepaling. Hiermee wordt verduidelijkt wie tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort. Artikel 2. Vaststellen loonwaarde 1. Het bestuur besluit of ten aanzien van een persoon advies wordt ingewonnen bij een externe organisatie. 2. Het bestuur stelt beleidsregels vast met betrekking tot de loonwaarde-methodiek, die voldoen aan de minimumeisen die aan een methode ter bepaling van de loonwaarde worden gesteld. Artikel 3. Hardheidsclausule Het bestuur kan, indien de toepassing van bepalingen in deze verordening in de individuele situatie tot onbillijkheden van overwegende aard leidt, voor zover het de bevoegdheid betreft die voortvloeit uit deze verordening, afwijken van deze verordening. Artikel 4. Inwerkingtreding en citeertitel 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening loonkostensubsidie Participatiewet Kerkrade Artikel 1. Vaststelling wie tot doelgroep loonkostensubsidie behoort 1. Het bestuur stelt vast of een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie; 2. Hierbij neemt het bestuur de volgende criteria in acht: a. een persoon moet behoren tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet, die persoon is niet in staat met voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen en die persoon heeft mogelijkheden tot arbeidsparticipatie; of b. een persoon moet behoren tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 10d, tweede lid, van de Participatiewet. 3. Het bestuur besluit of ten aanzien van een persoon advies wordt ingewonnen bij een externe organisatie met betrekking tot het oordeel of een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie. 4. Het bestuur stelt beleidsregels vast over de wijze waarop wordt vastgesteld wie tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort. Artikel 2. Vaststellen loonwaarde 1. Het bestuur besluit of ten aanzien van een persoon advies wordt ingewonnen bij een externe organisatie met betrekking tot het vaststellen van de loonwaarde. 2. Het bestuur stelt beleidsregels vast met betrekking tot de loonwaarde-methodiek, die voldoen aan de minimumeisen die aan een methode ter bepaling van de loonwaarde worden gesteld. Niet langer als aparte bepaling Artikel 3. Inwerkingtreding en citeertitel 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening loonkostensubsidie Participatiewet Kerkrade 2018 Artikel 1, lid 2, sub b is nieuw toegevoegd naar aanleiding van de Wet stroomlijning loonkostensubsidie Participatiewet. Op 1 januari 2017 is deze wet in werking getreden. Dat heeft geleid tot wijziging van artikel 10d van de Participatiewet en daaraan verbonden inhoudelijke aanpassingen van de regeling met betrekking tot loonkostensubsidie. In de Participatiewet is middels artikel 10d, tweede lid, een nieuwe doelgroep opgenomen voor loonkostensubsidie. Deze doelgroep is opgenomen in de verordening en betreft jongeren: van het praktijkonderwijs, bedoeld in artikel 10f van de Wet op het voortgezet onderwijs; het voortgezet speciaal onderwijs, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de expertisecentra, of de entreeopleiding, bedoeld in artikel , onderdeel a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs; die binnen 6 maanden na het verlaten van school zijn gaan werken. Het bestuur hoeft voor deze doelgroep niet meer vast te stellen of iemand tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort. De werkgever van deze jongeren kan ook als de dienstbetrekking al tot stand is gekomen de gemeente verzoeken de loonwaarde vast te stellen. Geen inhoudelijke wijziging, slechts een aanvulling ter verduidelijking. Op basis de Awb al mogelijk via de inherente afwijkingsbevoegdheid art 4:84 Awb Het betreft een technische wijziging naar aanleiding van een wetswijziging. Hierin heeft de gemeente geen beleidsvrijheid. In de praktijk betekent dit voor de genoemde jongeren sneller duidelijkheid over het inzetten van loonkostensubsidie bij een werkgever. Dit is in het belang van de jongere waardoor deze sneller bij een werkgever aan de slag kan. Geen consequenties Nvt.

4 Verordening Individuele studietoeslag 2015 Verordening Individuele studietoeslag 2018 Onderbouwing van de wijziging Consequenties van de wijziging Artikel 6 Hoogte individuele studietoeslag 1. De individuele studietoeslag bedraagt 360,00 per jaar. 2. Het bestuur kan het bedrag genoemd in het eerste lid jaarlijks indexeren conform de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. De bedragen worden naar boven afgerond op hele euro's. Artikel 6 Hoogte individuele studietoeslag 1. De individuele studietoeslag bedraagt 360,00 per jaar. 2. Het bedrag genoemd in het eerste lid wordt jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het bedrag wordt naar boven afgerond op hele euro s. Met deze wijziging wordt standaard geïndexeerd en wordt er geen ruimte meer geboden om hier van af te zien. Dit geeft duidelijkheid en hiermee wordt aangesloten op andere inkomensvoorzieningen die ook jaarlijks worden geïndexeerd. Consequenties, in de praktijk wordt er niet geïndexeerd. Echter de overige parkstad gemeenten passen de indexering wel toe. Slechts marginale extra kosten aangezien deze toeslag zeer minimaal wordt verstrekt. Verordening Individuele inkomenstoeslag 2015 Verordening Individuele inkomenstoeslag 2018 Onderbouwing van de wijziging Consequenties van de wijziging Artikel 5 Hoogte individuele studietoeslag 1. De bedragen voor de individuele inkomenstoeslag zoals genoemd in het eerste lid, kunnen jaarlijks worden geïndexeerd overeenkomstig de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. De bedragen worden naar boven afgerond op hele euro's.] Artikel 3 algemene toelichting het langdurig lage inkomen van percentage Artikel 5 Hoogte individuele studietoeslag De bedragen voor de individuele inkomenstoeslag zoals genoemd in het eerste lid, worden jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. De bedragen worden naar boven afgerond op hele euro's. Artikel 3 algemene toelichting het % van 100% invullen Met deze wijziging wordt standaard geïndexeerd en wordt er geen ruimte meer geboden om hier van af te zien. Dit geeft duidelijkheid en hiermee wordt aangesloten op andere inkomensvoorzieningen die ook jaarlijks worden geïndexeerd. Consequenties, in de praktijk wordt er niet geïndexeerd. Echter de overige parkstad gemeenten passen de indexering wel toe. Kosten zullen iets toenemen door de indexering. Afstemmingsverordening 2016 Afstemmingsverordening 2018 Onderbouwing van de wijziging Consequenties van de wijziging Artikel 7. Gedragingen Participatiewet Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van de artikelen 9, 9a en 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën: Artikel 7. Gedragingen Participatiewet Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van de artikelen 9, 9a en 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende De eerste categorie het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of Klanten met een Participatiewet uitkering hebben in feite een verplichting minder en kunnen hier a. eerste categorie: het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut categorieën: het niet tijdig laten verlengen van de registratie niet langer voor gestraft worden. werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie; a. eerste categorie: wordt uit de afstemmingsverordening verwijderd. b. tweede categorie: 1. het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren 1 het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Participatiewet; 2. het onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid, of 55van de Participatiewet, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid, van de Participatiewet, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet; 3 het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel9, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet; 4 Het niet meewerken aan de verplichting tot medewerking als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Participatiewet waaronder: van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Participatiewet; 2. het onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid, of 55 van de Participatiewet, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid, van de Participatiewet, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet; 3. het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet; 4. Het niet meewerken aan de verplichting tot medewerking als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Participatiewet waaronder: Registratie en verlengingen bij het UWV vinden sinds 1 april 2017 automatisch plaats middels signalen via het inlichtingenbureau. De klant hoeft dit zelf niet langer te doen. Het korten op de uitkering is daarom niet langer van toepassing. a Het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen in a. Het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om op een verband met arbeidsinschakeling of re-integratie; aangegeven plaats en tijd te verschijnen in verband met arbeidsinschakeling of re-integratie; b Het niet overleggen van de gevraagde documenten zoals bedoeld in artikel 18b,tweede lid van de b. Het niet overleggen van de gevraagde documenten zoals Participatiewet; bedoeld in artikel 18b, tweede lid van de Participatiewet; c Het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen in c. Het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om op een verband met het afnemen van de taaltoets zoals bedoeld in artikel18b, tweede lid, tiende en elfde lid van de Participatiewet; 5 het niet of onvoldoende verrichten van een door het Dagelijks Bestuur opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatie-wet; 6 het niet of onvoldoende nakomen van een door het Dagelijks Bestuur opgelegde verplichting als bedoeld in aangegeven plaats en tijd te verschijnen in verband met het afnemen van de taaltoets zoals bedoeld in artikel 18b, tweede lid, tiende en elfde lid van de Participatiewet; 5. het niet of onvoldoende verrichten van een door het Dagelijks Bestuur opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet; artikel 55 of 57 van de Participatiewet. 6 het niet of onvoldoende nakomen van een door het Dagelijks Bestuur opgelegde verplichting c. derde categorie: als bedoeld in artikel 55 of 57 van de Participatiewet. het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen voor zover dit niet voortvloeit uit b. tweede categorie: een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet. het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet. Artikel 7a. Niet meewerken aan taaltoets Als een belanghebbende niet meewerkt aan het afleggen van de taaltoets als bedoeld in artikel 18b, tweede lid, van de Participatiewet, wordt een verlaging opgelegd van: a. 20 % van de bijstandsnorm gedurende 1 maand; b. 40 % van de bijstandsnorm gedurende 1 maand als belanghebbende zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege het niet meewerken Toevoeging van mogelijkheden tot afstemming o.g.v. de wet taaleis middels tussen artikel 7a. N.a.v. invoering wet taaleis

5 aan het afleggen van de taaltoets opnieuw schuldig maakt aan dezelfde verwijtbare gedraging; c. telkens 100 % van de bijstandsnorm gedurende 1 maand als belanghebbende zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit in de zin van artikel 7a, onderdeel b, van deze verordening, opnieuw schuldig maakt aan dezelfde verwijtbare gedraging. Artikel 8. Gedragingen IOAW en IOAZ Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van de artikelen 37 en 38 van de IOAW artikelen 37 en 38 van de IOAZ niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën: a. eerste categorie: het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie; b. tweede categorie: 1. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling; 2. het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het Dagelijks Bestuur aangeboden voorziening als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW of de artikelen 36, eerste lid, en artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening; 3. het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW of artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de IOAW of artikel 38, eerste lid, van de IOAZ 4. het niet of onvoldoende verrichten van een door het Dagelijks Bestuur opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de IOAW of artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de IOAZ; c. derde categorie: 1. het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen; 2. het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het Dagelijks Bestuur aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW en de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening. Artikel 8. Gedragingen IOAW en IOAZ Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van de artikelen 37 en 38 van de IOAW artikelen 37 en 38 van de IOAZ niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën: a. eerste categorie: 1. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling; 2. het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het bestuur aangeboden voorziening als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 36, eerste lid, en artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening; 3. het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 38, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; 4. het niet of onvoldoende verrichten van een door het bestuur opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; b. tweede categorie: 1. het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen; 2. het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het bestuur aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW en de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening. c. derde categorie: 1. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid; 2. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid als bedoeld in artikel 20, eerste lid, onder a of b, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 20, tweede lid, onder a of b, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen. De eerste categorie het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie wordt uit de afstemmingsverordening verwijderd. Registratie en verlengingen bij het UWV vinden sinds 1 april 2017 automatisch plaats middels signalen via het inlichtingenbureau. De klant hoeft dit zelf niet langer te doen. Het korten op de uitkering is daarom niet langer van toepassing. Invoering derde categorie voor IOAW/IOAZ Klanten met een IOAW of IOAZ uitkering hebben in feite een verplichting minder en kunnen hier niet langer voor gestraft worden. Artikel 9. Hoogte en duur van de verlaging De verlaging, bij gedragingen als bedoeld in de artikelen 7 en 8, wordt vastgesteld op: a. waarschuwing bij de gedragingen van de eerste categorie, wanneer het een eerste gedraging betreft; b.10% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de eerste categorie; c. 20% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de tweede categorie; d. 40% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de derde categorie Artikel 9. Hoogte en duur van de verlaging De verlaging, bij gedragingen als bedoeld in de artikelen 7 en 8, wordt vastgesteld op: a. 20% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de eerste categorie; b. 40% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de tweede categorie; c. 100% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de derde categorie. In relatie tot de wijzigingen in artikel 7 en 8 komt hier artikel 9, sub a te vervallen. Klanten kunnen geen verlaging van de uitkering van 10% meer krijgen. Regionale uniformiteit m.b.t. hoogtes afstemmingspercentages Waarschuwing is komen te vervallen. Handhavingsverordening ISD BOL 2015 Handhavingsverordening ISD BOL 2018 Onderbouwing van de wijziging Consequenties van de wijziging Artikel 1. Begrippen 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz), Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet. Artikel 1. Begrippen 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw), de Wet inkomensvoorziening ouderen gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz), Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de WMO 2015 en de Gemeentewet. Het creëren van de mogelijkheid om fraude in en Wmo te kunnen opsporen en te handhaven d.m.v. inzetten van sociaal rechercheurs. Handhaving en toezicht op de rechtmatigheid van Wmo mogelijk verstrekkingen mogelijk. Als er mogelijk sprake is van valsheid in geschrifte/oplichting kan strafrechtelijk worden ingegrepen. Dat kan via een bevoegde sociaal rechercheur, die bijzonder opsporingsambtenaar is.

6 2. In deze verordening wordt verstaan onder: de wet: de a. Participatiewet, de Ioaw, de Ioaz en de Bbz. b. uitkering: algemene bijstand op grond van de Participatiewet, alsmede een uitkering op grond van de Ioaw, de Ioaz en de Bbz. c. re-integratievoorziening: voorzieningen bedoeld in artikel 7, eerste lid onder a van de Participatiewet en artikel 34, eerste lid onder a van de Ioaw en de Ioaz en zoals beschreven in de Participatieverordening ISD BOL d. Dagelijks Bestuur: Dagelijks Bestuur van de Intergemeentelijke sociale dienst Brunssum, Onderbanken, Landgraaf Artikel 2. Fraudepreventie Het Dagelijks Bestuur past bij de uitvoering van de wet een actieve fraudepreventie-aanpak toe. Onderdeel daarvan is het informeren van de belanghebbenden over de rechten en plichten die ingevolge de wet of een op de wet gebaseerde verordening aan het ontvangen van een uitkering, of een re-integratievoorziening zijn verbonden, en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik. Artikel 3. Handhavingsplan 1. Ter nadere uitvoering van deze verordening stelt het Dagelijks Bestuur een (meerjarig) handhavingsplan vast, met daarin opgenomen de te voeren aanpak op het gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet. 2. Het is het eerste lid genoemde plan omvat in elk geval: a. de visie op handhaving en de handhavingsdoelen; b. de voorlichting en informatievoorziening aan belanghebbenden; c. de aanpak t.a.v. handhaving op het gebied van re-integratie, d. inkomensondersteuning en huisbezoeken; e. de samenwerking op het gebied van handhaving met ketenpartners;. 2. In deze verordening wordt verstaan onder: a. de wet: de Participatiewet, de Ioaw, de Ioaz en de Bbz. b. uitkering: algemene bijstand op grond van de Participatiewet, alsmede een uitkering op grond van de Ioaw, de Ioaz en de Bbz. c. re-integratievoorziening: voorzieningen bedoeld in artikel 7, eerste lid onder a van de Participatiewet en artikel 34, eerste lid onder a van de Ioaw en de Ioaz en zoals beschreven in de Participatieverordening ISD BOL d. Wmo2015: Wet maatschappelijke ondersteuning. e. voorziening: algemene of maatwerkvoorziening of PGB (persoonsgebonden budget). f. Dagelijks Bestuur: Dagelijks Bestuur van de Intergemeentelijke sociale dienst Brunssum, Onderbanken, Landgraaf. Artikel 2. Fraudepreventie Het Dagelijks Bestuur past bij de uitvoering van de wet een actieve fraudepreventie-aanpak toe. Onderdeel daarvan is het informeren van de belanghebbenden over de rechten en plichten die ingevolge de wet of een op de wet gebaseerde verordening aan het ontvangen van een uitkering, een re-integratievoorziening, een algemene of maatwerkvoorziening of PGB zijn verbonden, en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik. Artikel 3. Handhavingsplan 1. Ter nadere uitvoering van deze verordening stelt het Dagelijks Bestuur een (meerjarig) handhavingsplan vast, met daarin opgenomen de te voeren aanpak op het gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet. 2. Het is het eerste lid genoemde plan omvat in elk geval: a. de visie op handhaving en de handhavingsdoelen; b. de voorlichting en informatievoorziening aan belanghebbenden; c. de aanpak t.a.v. handhaving op het gebied van re-integratie, d. inkomensondersteuning en huisbezoeken; e. de samenwerking op het gebied van handhaving met ketenpartners; f. de samenwerking en afstemming met de overige domeinen, in het bijzonder met de Wmo.