Handouts - lesson 4 - #dutchgrammar - 9 april the verb. het werkwoord. regular verb conjugation

Transcriptie

1 #dutchgrammar for beginners - lesson 4 1 the verb het werkwoord 2 to watch ik kijk jij kijkt u kijkt hij kijkt zij kijkt het kijkt wij jullie zij 3 most verbs end with: -en first person singular: without -en ik kijk 4 second + third person singular: without -en + t hij kijkt

2 5 plural: zij 6 to watch ik kijk jij kijkt u kijkt hij kijkt zij kijkt het kijkt wij jullie zij kijk jij? 7 werken to work ik werk jij werkt werk jij? u werkt hij werkt zij werkt het werkt wij werken jullie werken zij werken 8 antwoorden to answer ik antwoord jij antwoordt antwoord jij? u antwoordt hij antwoordt zij antwoordt het antwoordt wij antwoorden jullie antwoorden zij antwoorden

3 9 lopen to walk ik loop jij loopt u loopt hij loopt zij loopt het loopt wij lopen jullie lopen zij lopen loop jij? 10 lo - pen no consonant at end of syllable = long sound 11 ik vertel wij ver-tel-len extra consonant to close syllable = short sound #dutchgrammar Go Dutch! for beginners Grammar - lesson A1 - lesson wonen to live ik woon jij woont u woont hij woont zij woont het woont wij wo-nen jullie wo-nen zij wo-nen woon jij?

4 13 spreken to speak ik spreek jij spreekt u spreekt hij spreekt zij spreekt het spreekt wij spreken jullie spreken zij spreken spreek jij? 14 lezen wij lezen ik leez geven ik lees to read to give wij geven ik geev ik geef 15 dutch words do not end on z or v 16 lezen to read ik lees jij leest u leest hij leest zij leest het leest wij lezen jullie lezen zij lezen lees jij?

5 17 geven to give ik geef jij geeft u geeft hij geeft zij geeft het geeft wij geven jullie geven zij geven geef jij? 18 zitten zit-ten ik zit jij zit to sit 19 dutch words never end on double same consonants 20 zitten to sit ik zit jij zit u zit hij zit zij zit het zit wij zitten jullie zitten zij zitten zit jij?

6 21 ir hebben to have ik heb jij hebt u hebt, u heeft hij heeft zij heeft het heeft wij hebben jullie hebben zij hebben heb jij? 22 ir zijn to be ik ben jij bent u bent hij is zij is het is wij zijn jullie zijn zij zijn ben jij? #dutchgrammar Go Dutch! for beginners Grammar - lesson A1 - lesson present tense Ik werk. I work. Ik werk sinds 2002 in Nederland. I have been working in the Netherlands since Ik werk vanavond. I will work / be working tonight. 24 regular werken 3. antwoorden 4. lopen 5. wonen 6. spreken 7. leren 8. vertellen 9. lezen 10. geven 11. zitten irregular 1. hebben 2. zijn

7 25 rules for conjugating s: the 1 st person singular (ik): the infinitive without en the 2 nd person singular (jij/u) + 3 rd person singular (hij/zij/het) are added with a t. plural forms: same as the infinitive. if jij/je appears after the verb, like in a question, then the t disappears. It doesn t happen with the polite form u. 26 attention: infinitive with a long vowel in an open syllable, then in singular: double vowel short vowel: in plural/infinitive the consonant to close the syllable is doubled words in Dutch never end with a z or a v. We change z into s and v into f words in Dutch never end with a double same consonant