CPB Achtergronddocument 28 augustus Spaaroverschot nietfinanciële. ontwikkeling, oorzaken en gevolgen. Cees Jansen Marco Ligthart

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "CPB Achtergronddocument 28 augustus 2014. Spaaroverschot nietfinanciële. ontwikkeling, oorzaken en gevolgen. Cees Jansen Marco Ligthart"

Transcriptie

1 CPB Achtergronddocument 28 augustus 2014 Spaaroverschot nietfinanciële bedrijven: ontwikkeling, oorzaken en gevolgen Cees Jansen Marco Ligthart

2

3 Spaaroverschot niet-financiële bedrijven: ontwikkeling, oorzaken en gevolgen CPB Achtergronddocument Cees Jansen 1 Marco Ligthart Augustus De auteurs bedanken het ministerie van Economische Zaken voor de financiering en begeleiding (Raoul Leering en Paul van Zijl) van het project en Ronald Nelisse (CBS) voor het beantwoorden van onze vragen. Verder worden diverse collega s bedankt die commentaar hebben geleverd, in het bijzonder Albert van der Horst. 1

4 Inhoud 1 Inleiding 3 2 Factoren achter toename besparingen NFB Besparingen NFB in historisch en internationaal perspectief Analyse besparingen NFB naar ondernemingstype 14 3 Factoren achter afname investeringen NFB Investeringen niet-financiële marktsector in historisch perspectief Investeringsquote NFM in internationaal perspectief Achterblijvende investeringen: onderliggende factoren Achterblijvende investeringen (nog) niet nadelig voor productiviteit 39 4 Spaaroverschot NFB, spaarsaldo huishoudens en saldo lopende rekening betalingsbalans 41 5 Conclusies 43 2

5 1 Inleiding Sinds 1981 kent Nederland onafgebroken een spaaroverschot: de nationale besparingen overtreffen de nationale investeringen. Dit overschot, dat per definitie gelijk is aan het overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans, bedraagt in ,7% bbp. 2 Het hoge overschot op de Nederlandse lopende rekening van de betalingsbalans wordt volledig gedragen door de spaardrift van niet-financiële bedrijven (NFB; figuur 1.1). Sinds de eeuwwisseling is het verschil tussen bruto besparingen en investeringen van NFB gestegen tot recordhoogte. 3 Daarentegen is het spaaroverschot van huishoudens sterk teruggelopen. Figuur 1.1 Sectorale bijdrage aan Nederlandse saldo lopende rekening 10 % bbp Bron: CBS saldo lopende rekening niet-financiële bedrijven overheid huishoudens financiële instellingen De ontwikkeling van het overschot op de lopende rekening en daarmee van de bedrijfsbesparingen en investeringen staat midden in de discussie over macro-economische onevenwichtigheden in Nederland. Het kan een indicatie zijn dat Nederland te weinig investeert en/of te veel spaart. Deze discussie is overigens niet nieuw. Zo wees Bovenberg (1991) al op het onbehagen over de overvloed aan particuliere besparingen die via het internationale kapitaalverkeer naar het buitenland afvloeit, terwijl tegelijkertijd het binnenlandse arbeidspotentieel onvolledig benut wordt en de overheidsbesparingen negatief zijn. Sinds het begin van de jaren negentig is de omvang van het internationale kapitaalverkeer snel toegenomen. Daardoor konden binnenlandse investeringen en 2 Het saldo lopende rekening is hier gelijkgesteld aan het saldo lopende transacties van het buitenland met Nederland conform het CBS. Dit wijkt af van het nationale spaaroverschot (vorderingensaldo) en van het saldo lopende rekening zoals vastgesteld door DNB. De verschillen tussen deze saldi worden veroorzaakt door definitie- en meetverschillen. Zie Eggelte, Hillebrand et al. (2014) voor een aansluiting tussen deze begrippen. Door de (hier niet verwerkte) revisie van de Nationale rekeningen (zie ook tekstkader) wordt beter aangesloten bij de achterliggende brongegevens van DNB. In 2010 is hierdoor het saldo van de inkomensbalans met 12,8 mld euro bijgesteld. Samen met een bijstelling van het handelssaldo verklaart dit grotendeels de verhoging van het vorderingensaldo op het buitenland in 2010 met 19,7 mld euro. 3 Het spaaroverschot wordt ook beïnvloed door voorraadvorming, kapitaaloverdrachten en aan- en verkopen van nietgeproduceerde niet-financiële activa (voornamelijk grond). Deze restpost is bij NFB en de overheid in 1995 uitzonderlijk groot door de zogenoemde Balansverkorting Volkshuisvesting. Hiervoor is in figuur 1.1 gecorrigeerd. 3

6 nationale besparingen zich onafhankelijker van elkaar ontwikkelen 4 ; zeker binnen de EMU omdat de wisselkoersrisico s geheel weggenomen zijn. De grenzen daarvan, met name voor tekortlanden, kwamen scherp naar voren bij de Europese schuldencrisis. Deze crisis toonde de grote economische en financiële verwevenheid tussen lidstaten aan en daarmee het belang van het voorkomen en mitigeren van buitensporige macro-economische onevenwichtigheden. In dit licht beoordeelt de Europese Commissie sinds kort op reguliere basis alle lidstaten op mogelijke onevenwichtigheden. Dit gebeurt aan de hand van de macroeconomische onevenwichtigheidsprocedure, een signaleringsmechanisme gebaseerd op een scorebord met elf hoofdindicatoren, waaronder het overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans. Als het scorebord aangeeft dat er mogelijk schadelijke onevenwichtigheden zijn, voert de Commissie een uitgebreidere analyse (In-Depth Review; IDR) uit naar de ontwikkelingen in de betreffende lidstaat. Mede op basis van deze analyse worden, indien nodig, landenspecifieke aanbevelingen opgesteld, ter correctie van economische onevenwichtigheden. De Commissie heeft tot nu toe twee van dergelijke diepteanalyses over de Nederlandse economie gepubliceerd, waarin uitgebreid aandacht wordt besteed aan het hoge spaaroverschot van NFB. In het eerste IDR benadrukt de Europese Commissie (2013) het belang van globalisering en financiële integratie voor het ontstaan van dit spaaroverschot. Het tweede IDR (Europese Commissie, 2014, blz. 22) gaat dieper in op de rol van multinationals, maar stuit daarbij op het gebrek aan statistische informatie: Data limitations, partly linked to statistical confidentiality, limit the extent to which more light can be shed on the role of multinationals and the possible associated upward biases to the measured current account balance. Figuur 1.2 Bruto besparingen en investeringen vaste activa NFB 18 % bbp besparingen NL investeringen NL besparingen core-eu investeringen core-eu Bron: CBS en Eurostat. 4 In een gesloten economie zijn deze aan elkaar gelijk. Bovenberg (1991) wijst erop dat afzonderlijke micro-economische prikkels steeds belangrijker worden voor de ontwikkeling van besparingen en investeringen. 4

7 Tegen deze achtergrond geeft dit document feitelijke informatie over en een eerste duiding van het spaaroverschot van niet-financiële bedrijven. De sterke toename van dit spaaroverschot sinds begin jaren negentig weerspiegelt voor circa drie vijfde deel een stijging van de spaarquote en voor circa twee vijfde deel een daling van de investeringsquote. 5 Ook in andere hoogontwikkelde landen is een dergelijke ontwikkeling zichtbaar 6, maar er is in veel mindere mate sprake van een blijvend en stijgend spaaroverschot van NFB. In dit document wordt de Nederlandse ontwikkeling afgezet tegen die van andere landen die qua economische ontwikkeling vergelijkbaar zijn. 7 Daarbij worden alleen eurolanden meegenomen omdat de ontwikkeling van het spaaroverschot beïnvloed is door de financiële integratie binnen de eurozone. Als vergeleken wordt met deze core-eu (België, Duitsland, Frankrijk, Italië) is de Nederlandse ontwikkeling uitzonderlijk, vooral die van de besparingen (figuur 1.2). De opbouw van het document is als volgt. Paragraaf 2 geeft statistische informatie over factoren die een rol spelen bij de recente ontwikkeling van de besparingen van nietfinanciële bedrijven en paragraaf 3 van de investeringen. In paragraaf 4 wordt kort ingegaan op de relatie tussen het spaaroverschot van NFB en het lopende rekening overschot. Paragraaf 5 trekt conclusies. 5 In dit Achtergronddocument worden bruto (niet gecorrigeerd voor afschrijvingen) cijfers geanalyseerd. Voor internationale vergelijking en vergelijking met resultatenrekeningen van ondernemingen verdient dit de voorkeur omdat afschrijvingen in de nationale boekhouding van verschillende landen respectievelijk in bedrijfeconomische boekhoudingen op een andere manier worden berekend. 6 Zie bijvoorbeeld André et al. (2007), IMF (2006) en Chamberlin (2008). 7 Zie Leering en Schotten (2012). 5

8 2 Factoren achter toename besparingen NFB In deze paragraaf worden de verschillende componenten van de besparingen van NFB geanalyseerd en wordt bezien waarvoor deze besparingen worden aangewend. In paragraaf 2.1 gebeurt dat op basis van de sectorrekeningen van de Nationale rekeningen (NR). Deze macrogegevens hebben het voordeel dat consistente tijdreeksen voor een lange periode beschikbaar zijn, die ook internationaal kunnen worden vergeleken. Bovendien kan de relatie met andere sectoren worden geanalyseerd. Op macroniveau worden echter belangrijke heterogeniteiten tussen ondernemingen gemaskeerd. Daarom wordt in paragraaf 2.2 deze analyse aangevuld met gegevens uit de statistiek Financiën (Grote) Ondernemingen (SFO/SFGO). Deze statistiek geeft inzicht in de balansgegevens en resultatenrekeningen en biedt de mogelijkheid om verschillende typen ondernemingen naar gelang de mate van internationalisatie te onderscheiden. Internationale vergelijking is echter niet mogelijk. Bovendien is de aansluiting met de macrogegevens lastig. 2.1 Besparingen NFB in historisch en internationaal perspectief Inleiding De analyse in paragraaf 2.1 is gebaseerd op de sectorrekeningen van het CBS en van Eurostat. 8 Daarin omvat de sector niet-financiële vennootschappen (hier: bedrijven) alle (quasi-) vennootschappen en coöperatieve verenigingen met als hoofdfunctie het produceren van goederen en verhandelbare niet-financiële diensten. 9 Ook overheidsbedrijven (zoals de Nederlandse Spoorwegen) en instellingen zonder winstoogmerk (zoals ziekenhuizen en woningcorporaties) die voor de markt produceren behoren ertoe. Daarentegen zitten zelfstandigen bij de sector huishoudens. Deze sectorafbakening wordt hier als gegeven beschouwd, hoewel voor de onderhavige analyse de niet-financiële marktsector 10 relevanter zou zijn. In de sectorrekeningen worden gegevens over niet-financiële transacties (zoals toegevoegde waarde, investeringen en besparingen) gecombineerd met financiële transacties (vorderingen en schulden per vermogenstitel) om een volledig beeld te krijgen van de interne en externe financiering. Bovendien worden deze transacties gecombineerd met andere veranderingen (herwaarderingen, wisselkoersmutaties) zodat financiële balansen kunnen worden opgesteld. De financiële activa en passiva worden daarbij gewaardeerd tegen marktprijzen. Deelnemingen en het uitstaande aandelenkapitaal kunnen daardoor grote fluctuaties vertonen. Voorts wordt in de Financiële rekeningen vergaand geconsolideerd binnen de sectoren. Deze conceptuele 8 Zie L. Bê Duc en G. Le Breton (2009) voor een toelichting op het gebruik van deze flows-of-funds data. 9 Bijzondere Financiële Instellingen (brievenbusfirma s) worden gerekend tot de sector financiële instellingen. 10 Exclusief zorg, exploitatie van onroerend goed en delfstoffenwinning. 6

9 keuzes hebben grote invloed op de uitkomsten, zoals ook de revisie van de NR laat zien (zie kader). Voorts bestaan er grote inhoudelijke verschillen tussen de nationale boekhouding en de bedrijfseconomische boekhouding zoals weergegeven in de SFO (zie par ). Het meten van de besparingen in de NR is niet zonder problemen; in figuur 2.1 zijn twee mogelijke correcties aangebracht. 11 De eerste correctie betreft het effect van de inflatie op de besparingen. De toename van de besparingen van NFB is mede het gevolg van verminderde rentebetalingen door een lagere nominale rentevoet in de huidige periode met beperkte inflatie. Aangezien de schulden van NFB hun vorderingen overtreffen, vermindert inflatie echter de reële waarde van de netto verplichtingen. Dit inflatievoordeel is momenteel klein. De tweede correctie betreft de inkoop van eigen aandelen: in de praktijk is dit een alternatief voor het uitkeren van dividenden. In de NR heeft deze inkoop in tegenstelling tot dividenduitkeringen echter geen effect op de besparingen van NFB: het wordt gezien als een aanwending daarvan. Alleen al in 2007 werd door NFB voor 12,3 mld euro (2,2% bbp) ingekocht. 12 Ook in 2008 was de inkoop van aandelen omvangrijk (1,9% bbp), maar in de jaren daarna nam het belang aanzienlijk af (gemiddeld 0,3% bbp in de periode ). Figuur 2.1 laat zien dat ook als met deze correcties rekening wordt gehouden, de besparingen van NFB de afgelopen decennia sterk zijn toegenomen. Figuur 2.1 Bruto besparingen NFB gecorrigeerd voor inflatievoordeel en inkoop aandelen 20 % bbp besparingen besparingen plus inflatievoordeel besparingen plus inflatievoordeel minus inkoop aandelen Bron: CBS en eigen berekeningen. Het inflatievoordeel is berekend door de schulden minus de vorderingen van NFB te vermenigvuldigen met de bbp-deflator. 11 Zie IMF (2006) en André et al. (2007). 12 CBS informatie is beschikbaar vanaf het jaar Van Ees et al. (2008) laten zien dat ook in 2006 de inkoop van eigen aandelen zeer omvangrijk was. 7

10 Revisie Nationale rekeningen en spaaroverschot NFB In dit Achtergronddocument is de revisie van de Nationale rekeningen (CBS, 2014) niet verwerkt. Bij het afsluiten van de berekeningen waren voor andere Europese landen nog geen gereviseerde cijfers beschikbaar. Bovendien zijn de nieuwe CBS-cijfers momenteel beschikbaar vanaf 2001, wat een historische analyse bemoeilijkt. Bij de revisie is sprake van veranderingen in de macro-economische cijfers door aanpassing van richtlijnen (definities) en door het gebruik van nieuwe of verbeterde gegevensbronnen. De belangrijkste conceptuele verandering bij NFB betreft de behandeling van onderzoeks- en ontwikkelingsuitgaven (R&D). Tot aan deze revisie werden de uitgaven voor R&D als intermediair gebruik (lopende uitgaven) beschouwd. De nieuwe richtlijnen geven aan dat R&D geboekt moeten worden als investering. Investeringen gaan langer dan één jaar mee in het productieproces en komen niet direct, maar geleidelijk (via afschrijvingen), ten laste van de toegevoegde waarde. Een andere conceptuele wijziging is dat met ingang van deze revisie hoofdkantoren worden afgesplitst van de onderneming en bij de sector financiële instellingen worden ingedeeld, waardoor transacties binnen concernverband zichtbaar worden. Deze wijziging leidt tot veranderingen in balansstanden, rente en dividenden; per saldo zijn er geen gevolgen voor inkomen, winst en vermogen van NFB. De figuur laat zien dat door definitiewijzigingen en door wijzigingen van gegevensbronnen zowel de bruto investeringen als de bruto besparingen van NFB hoger uitkomen. Het effect op het spaaroverschot (vorderingensaldo) van NFB is per saldo beperkt.(a) Bruto besparingen, investeringen vaste activa en spaaroverschot NFB, voor en na revisie 20 % bbp besparingen na revisie investeringen na revisie besparingen voor revisie investeringen voor revisie spaaroverschot voor revisie minus na revisie Bron: CBS. (a) Het spaaroverschot wordt ook beïnvloed door enkele andere posten, die meestal relatief klein zijn (zie voetnoot 3) Opbouw besparingen In tabel 2.1 zijn de verschillende componenten van de bruto besparingen van NFB weergegeven. Daarbij is gecorrigeerd voor delfstoffenwinning, omdat deze sector door sterke prijsmutaties het beeld verstoort. Overigens zijn de besparingen van deze bedrijfstak, dus na afdrachten aan de overheid, vrij constant. 13 De sterke toename van de besparingen, 13 Het bruto exploitatieoverschot van delfstoffenwinning (voornamelijk aardgas) neemt in de jaren met 1,3% bbp toe, in samenhang met de sterke stijging van de aardgasprijs. Deze toename valt geheel toe aan de overheid in de vorm van concessierechten en dividenduitkeringen van overheidsbedrijven die de aardgasvelden exploiteren (in tabel 2.1 correctie op uitbetaald inkomen uit vermogen) en betaalde vennootschapsbelasting. Het restant (hier genoemd besparingen delfstoffenwinning) valt toe aan de NFB. 8

11 uitgedrukt als percentage van het bbp, kan voor de periode tussen het midden van de jaren negentig en het uitbreken van de crisis deels worden verklaard uit de verbetering van het bruto exploitatieoverschot. Na het uitbreken van de schuldencrisis is echter sprake van een aanzienlijke verslechtering van het exploitatieoverschot. De bruto winst na belasting is de afgelopen decennia wél structureel en aanzienlijk toegenomen, vooral door hogere vermogensinkomsten en voorts lagere rentebetalingen en lagere belastingafdrachten. De vermogensinkomsten betreffen dividendontvangsten en ingehouden winsten die bedrijven ontvangen uit dochterondernemingen en deelnemingen in het buitenland. 14 Deze toename is in lijn met de sterke toename van de directe buitenlandse investeringen door NFB (post aandelen en deelnemingen in tabel 2.3). Tabel 2.1 Opbouw besparingen NFB % bbp Besparingen delfstoffenwinning 1,4 1,0 1,0 0,9 0,9 Bruto exploitatieoverschot (a) 19,5 19,3 20,2 20,9 18,4 Netto rente betaald (-/-) 3,2 2,7 1,7 1,5 0,7 Ontvangen inkomen uit vermogen (exclusief rente) (+) 1,4 2,5 2,7 6,9 6,2 Netto overige inkomensoverdrachten betaald (-/-) 0,1 0,1 0,2 0,2 0,3 Belastingen op inkomen (-/-) 2,4 2,2 3,0 2,1 1,3 Bruto winst na belasting (a) 15,2 16,9 18,1 24,0 22,4 Uitbetaald inkomen uit vermogen (excl. rente) (-/-) 4,7 3,8 5,3 7,9 5,7 Bruto besparingen 11,8 14,1 13,8 17,0 17,6 Bron: CBS en eigen berekeningen. (a) Exclusief delfstoffenwinning. De vermindering van de netto rentebetalingen hangt samen met de sanering van de bedrijfsbalansen vooral na het barsten van de internetluchtbel rond de eeuwwisseling (zie par ) en de daling van de nominale rentevoeten. De belastingafdrachten (in % bbp) zijn na een toename in de jaren negentig aanzienlijk teruggelopen. Dit laatste weerspiegelt onder meer een lager bruto exploitatieoverschot en verliescompensaties. 15 Ook zijn de statutaire vpb-tarieven in de periode terug gebracht, maar hier tegenover stond een verbreding van de grondslag. Volgens Eurostat (2013) daalde de effectieve vpb-druk voor NFB tussen 2000 en 2007 aanzienlijk. 16 Over de winst na belasting wordt relatief weinig dividend (post uitbetaald inkomen uit vermogen, wederom inclusief toegerekende ingehouden winsten) uitgekeerd, met name in de periode na 2007, en levert daarmee een belangrijke bijdrage aan de hoge bedrijfsbesparingen. 14 Een klein deel wordt ontvangen van andere niet financiële vennootschappen en overige financiële instellingen (tabel S Nationale rekeningen, CBS 2013). De ingehouden winsten bedragen het deel van de winst van de buitenlandse dochteronderneming dat niet in de vorm van dividend is afgedragen aan de moederonderneming. Deze post is waarschijnlijk vrij onnauwkeurig omdat de informatie over buitenlandse dochterondernemingen van middelmatige kwaliteit is (zie OESO, 2006, p. 191). 15 Het resultaat uit buitenlandse deelnemingen, dat wél sterk is verbeterd, valt onder de deelnemingsvrijstelling (zie verder par ). 16 De effectieve druk daalde van 32,3% in 2000 tot 23,7% in 2007, in 2012 bedroeg deze 23,2%, 9

12 De bruto besparingen liggen in Nederland aanmerkelijk hoger dan in de core-eu ( tabel 2.2). De lage Nederlandse dividenduitkeringen zijn veruit de belangrijkste oorzaak hiervan. Volgens de literatuur beïnvloeden verschillende factoren het dividendbeleid van ondernemingen (Van Ees, von Eije en Hooghiemstra, 2008). Lintner (1956) wijst op een vertraagde aanpassing van het feitelijke dividend aan het optimale dividend, maar dit kan geen structureel lagere dividenduitkeringen verklaren. Een structurele factor is het regime van de inkomstenbelasting; zo stimuleert het box 2-systeem winstinhouding (zie par ). Ook inkoop van eigen aandelen drukt de dividendbetalingen, maar het belang daarvan is de afgelopen jaren aanzienlijk afgenomen (figuur 2.1). In vergelijking met andere Europese landen is aandeleninkoop wel relatief hoog (Eggelte, Hillebrand, Kooiman en Schotten, 2014). Chamberlin (2008) noemt als reden voor dividendverlagingen in het Verenigd Koninkrijk hogere actuele en verwachte bijdragen aan defined benefit pensioenregelingen. Deze factor lijkt bij Nederlandse NFB geen grote rol te spelen. 17 De genoemde factoren kunnen de relatief zeer lage dividenduitkeringen van Nederlandse NFB maar ten dele verklaren. Voor een nadere analyse van de oorzaken hiervan is het noodzakelijk om te bezien waarvoor deze besparingen worden aangewend (par ) en bij welk type ondernemingen de hoogste winstinhoudingen plaatsvinden (par. 2.2). Tabel 2.2 Opbouw besparingen NFB: Nederland minus core-eu % bbp Besparingen delfstoffenwinning 1,0 1,0 0,9 0,9 Bruto exploitatieoverschot (a) 0,8 0,9-0,3-0,3 Netto rente betaald (-/-) 0,4 0,4 0,5 0,0 Ontvangen inkomen uit vermogen (exclusief rente) (+) 1,1 0,1 1,5 1,6 Netto overige inkomensoverdrachten betaald (-/-) -0,2-0,2-0,3-0,2 Belastingen op inkomen (-/-) 0,6 0,8-0,4-0,8 Bruto winst na belasting (a) 1,1 0,0 1,5 2,3 Uitbetaald inkomen uit vermogen (excl. rente) (-/-) -3,8-4,5-4,8-6,1 Bruto besparingen 6,0 5,6 7,2 9,3 Bron: CBS, Eurostat en eigen berekeningen. (a) Exclusief delfstoffenwinning. 17 In de crisisjaren heeft een aantal grote NFB s (met name Shell) een bijstorting gedaan in hun pensioenfonds. Volgens de Nationale rekeningen 2012 bedroegen de kapitaaloverdrachten van NFB aan verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen in de jaren in totaal circa 5 mld euro. Overigens hebben nu vrijwel alle bedrijven hun bijstortverplichting afgekocht, zodat dit in de toekomst geen rol meer zal spelen. 10

13 Tabel 2.2 laat verder zien dat de delfstoffenwinning (aardgas) een bijdrage van circa 1% bbp levert aan de relatief hoge besparingen van Nederlandse NFB. 18 Ongerekend delfstoffenwinning wijkt het bruto exploitatieoverschot niet substantieel af van de core-eu. Wél liggen de dividenden en ingehouden winsten van buitenlandse dochterondernemingen voor Nederland hoger. Voorts zijn de belastingafdrachten na de eeuwwisseling relatief sterk teruggelopen, waardoor deze nu onder het gemiddelde in de core-eu liggen Aanwending besparingen De balans van NFB (tabel 2.3) geeft inzicht in de aanwending van de bedrijfsbesparingen. 19 Van belang daarbij is te beseffen dat balansposten worden gewaardeerd tegen marktwaarde, waardoor balansmutaties zowel het gevolg kunnen zijn van transacties als van herwaarderingen (bijvoorbeeld als gevolg van mutaties van beurskoersen en wisselkoersen of afschrijvingen op kredieten). Om deze te onderscheiden zijn in tabel 2.4 de veranderingen in de balansposten ontbonden in financiële transacties en overige mutaties. Tabel 2.3 Balans NFB % bbp Activa Niet-financiële activa 192,2 189,3 182,9 Aandelen en deelnemingen 29,5 33,6 42,5 49,6 87,3 Vorderingen 43,4 49,3 76,3 81,5 92,2 Liquide middelen 19,9 19,1 26,8 37,8 40,4 Totaal financiële activa 92,8 102,0 145,7 169,0 219,9 Totaal activa 337,8 358,3 402,9 Passiva Aandelen en overige deelnemingen 77,0 95,0 160,3 135,7 141,1 Schulden 119,0 114,6 139,8 119,9 116,3 Totaal financiële passiva 196,0 209,7 300,1 255,6 257,5 Vermogenssaldo (a) 37,7 102,7 145,4 Totaal passiva 337,8 358,3 402,9 Eigen vermogen (b) 198,0 238,4 286,5 Financieel vermogen (c) -103,2-107,6-154,4-86,6-37,5 Bron: CBS. (a) Alle (financiële en niet-financiële) activa minus de schulden. (b) Vermogenssaldo plus aandelen en overige deelnemingen (passiva). (c) Totaal financiële activa minus totaal financiële passiva. 18 De core-eu is niet gecorrigeerd voor delfstoffenwinning omdat de bijdrage hiervan aan de besparingen verwaarloosbaar is. 19 In tabel 2.3 zijn ook de niet-financiële activa opgenomen, die sinds kort door het CBS op experimentele basis worden gepubliceerd. Tot de niet financiële activa worden gerekend de vaste activa (woningen, bedrijfsgebouwen, machines, software e.d.), grond en voorraden. In de NR hebben niet-financiële bedrijven aandelenschulden, maar in bedrijfseconomische zin horen beursgenoteerde aandelen tot het eigen vermogen. 11

14 Uit tabel 2.3 komt naar voren dat de balans van NFB (uitgedrukt als percentage van het bbp) de afgelopen decennia aanzienlijk is verlengd. De activakant laat zien dat vanaf de tweede helft van de jaren negentig Nederlandse bedrijven in toenemende mate directe investeringsinspanningen deden buiten onze grenzen en meer liquiditeiten aanhielden. De directe investeringen zitten verscholen in de post aandelen en deelnemingen en de post vorderingen (leningen van Nederlandse moeders aan buitenlandse dochters). In de financiering kon maar ten dele worden voorzien vanuit de bedrijfsbesparingen (interne financiering). Ook vreemd vermogen (waaronder leningen van buitenlandse moeders aan Nederlandse dochters) droeg in de tweede helft van de jaren negentig bij aan de financiering, waardoor de schuldquote eind jaren negentig aanzienlijk opliep. Het geplaatste aandelenkapitaal (passiva) liet een sterke stijging zien, maar deze werd meer dan volledig gedragen door fors oplopende beurskoersen (tabel 2.4, overige mutaties). Tabel 2.4 Decompositie van veranderingen van enkele balansposten NFB (a) % bbp Aandelen en deelnemingen (activa) 4,1 8,9 7,1 37,7 w.v. financiële transacties 5,6 5,9 23,1 33,4 overig (b) -1,5 3,0-16,0 4,3 Vorderingen 5,9 27,0 5,2 10,7 w.v. financiële transacties 2,7 29,9 13,9 9,8 overig (b) 3,3-2,9-8,7 0,9 Schulden -4,4 25,2-19,9-3,6 w.v. financiële transacties -10,6 19,0-11,4-2,6 overig (b) 6,2 6,2-8,5-1,0 Aandelen en deelnemingen (passiva) 18,1 65,2-24,6 5,5 w.v. financiële transacties -12,4-24,7-17,8 4,4 overig (b) 30,4 90,0-6,8 1,1 Bron: eigen berekeningen op basis van CBS-cijfers. (a) De financiële mutaties zijn berekend door de balanspost per jaar op te hogen met de nominale financiële transactie en deze som vervolgen te delen door het nieuwe bbp (transactiemotief). Als de nominale financiële transactie relatief achterblijft bij de toename van het bbp dan is de mutatie van de quote negatief. (b) Hieronder vallen herwaarderingen, bijvoorbeeld als gevolg van de ontwikkeling van beurskoersen en wisselkoersen en afboekingen van oninbare vorderingen. De daling van de beurskoersen na het barsten van de internetluchtbel rond de eeuwwisseling en forse afboekingen op deelnemingen (tabel 2.4: activa, aandelen en deelnemingen, overig) brachten bedrijven ertoe om winsten te gebruiken voor het terugbrengen van de schuldquote in plaats van uit te keren aan aandeelhouders. Daarnaast werden ingehouden winsten aangewend voor het financieren van verdere buitenlandse expansie en het aanhouden van meer liquide middelen. Het aantrekken van nieuw eigen vermogen door het plaatsen van aandelen bleef sterk achter en het geplaatste aandelenkapitaal daalde zelf als percentage van het bbp. Het onaantrekkelijke beursklimaat was hier mede debet aan, bovendien werden op grote schaal aandelen ingekocht (figuur 2.1). Van Ees et al. (2008) zijn nagegaan welke motiveringen vennootschappen (financiële en nietfinanciële) geven voor het inkopen van eigen aandelen. Genoemde argumenten zijn onder 12

15 meer: belonen van aandeelhouders, verbetering balansverhouding en uitstaande optieplannen. De schuldencrisis die medio 2007 begon, leidde tot een scherpe daling van de beurskoersen. Tegelijkertijd nam de vermogensvraag van NFB af in samenhang met de verslechterde economische omstandigheden. Maar het meest opvallend is de verdere versnelling van de buitenlandse investeringen van Nederlandse NFB. Ten dele hangt dit samen met de ingehouden winsten op directe buitenlandse investeringen. In de Nationale rekeningen wordt dit rendement op directe buitenlandse investeringen teruggesluisd naar het buitenland in de vorm van hogere deelnemingen. Tabel 2.5 Financiële balans NFB: Nederland minus core-eu % bbp Aandelen en deelnemingen -6,2-52,9-44,8 3,6 Vorderingen -4,4 11,7 10,9 18,8 Liquide middelen 7,1 13,9 21,6 20,0 Totaal financiële activa -3,5-27,3-12,2 42,4 Aandelen en overige deelnemingen 33,0 14,8-22,1 2,7 Schulden 15,8 29,3-3,1-13,3 Totaal financiële passiva 48,9 44,1-25,2-10,6 Financieel vermogen -52,4-71,4 13,0 53,0 Bron: CBS en Eurostat. Uit tabel 2.5 komt naar voren dat in de tweede helft van de jaren negentig de Nederlandse schuldquote sterker toenam dan in de core-eu, omdat directe buitenlandse investeringen met relatief veel vreemd vermogen werden gefinancierd. Opvallend is dat de directe buitenlandse investeringen in deze periode sterk achterbleven bij de core-eu en dat de expansie in de core-eu veel meer werd gefinancierd door het uitbreiden van het aandelenkapitaal. Daarentegen begonnen Nederlandse NFB veel eerder met het saneren van hun balans. Figuur 2.2 (links) laat zien dat de schuld als percentage van het bbp al vanaf 2000 terugloopt; overigens wel vanaf een relatief hoog niveau. Een andere veelgebruikte indicator, de schuld/aandelen ratio, laat veel heftiger uitslagen zien, in samenhang met fluctuaties van de beurskoersen. Deze schuldindicator daalde aanzienlijk in de tweede helft van de jaren negentig en liep sterk op in de jaren daarna in samenhang met het doorprikken van de internetzeepbel. Afgelezen aan deze indicatoren staat het Nederlandse bedrijfsleven er momenteel financieel beter voor dan in de core-eu. Ook in breder internationaal perspectief is de ontwikkeling van de schuld van NFB opmerkelijk (figuur 2.2 rechts). De toename van het spaaroverschot door winstinhouding van Nederlandse NFB ná 2000 lijkt dus ten dele voortgekomen uit de wenselijkheid van balansherstructurering. 20 Maar het is ook aangewend voor het financieren van directe investeringen in het buitenland, op een veel grotere schaal dan in de core-eu. 20 Deze conclusie komt overeen met ECB (2012). 13

16 Figuur 2.2 Schuldindicatoren Nederlandse NFB in internationaal perspectief 160 % schuldquote NL schuldquote core-eu schuld/aandelen NL schuld/aandelen core-eu Bron: CBS, Eurostat en OESO % bbp SWE POR NOR NLD BEL SPA FRA FIN ITA GER UK DEN AUS GRE schuldquote 2000 schuldquote 2011 Opvallend is eveneens de enorme omvang van de liquide middelen die Nederlandse NFB aanhouden. Ook in de core-eu en in veel andere hoogontwikkelde landen houden NFB hogere kasvoorraden aan, maar de stijging in de core-eu is minder groot dan in Nederland. 21 De toegenomen volatiliteit van de inkomsten leidt ertoe dat bedrijven uit voorzorg meer liquide middelen aanhouden. Andere oorzaken die in de literatuur worden genoemd zijn onder meer het toenemend aandeel van immateriële activa op de balans (moeilijk als onderpand bij voor leningen in te brengen) en de lage rente (lage alternatieve kosten). 22 Maar deze factoren kunnen de relatief zeer hoge omvang van de liquide middelen(in % bbp) van Nederlandse NFB niet verklaren, aangezien deze ook voor buitenlandse bedrijven opgaan. De oplossing lijkt voor een deel gezocht te moeten worden in de balansverlenging die heeft plaatsgevonden bij Nederlandse multinationals. Om de liquiditeitsratio op peil te houden moeten meer liquide middelen worden aangehouden (zie paragraaf 2.2.3). 2.2 Analyse besparingen NFB naar ondernemingstype Inleiding Paragraaf 2.1 gaf een analyse van de besparingen van NFB in historisch en internationaal perspectief. Op macroniveau worden echter belangrijke verschillen tussen ondernemingen gemaskeerd. Veel theorieën suggereren dat ondernemingsspecifieke karakteristieken zoals ondernemingsgrootte, bedrijfstak, leeftijd en mate van internationalisatie een rol spelen bij hun besluitvorming. 23 In paragraaf 1 is al aangegeven dat het vermoeden bestaat dat het relatief grote aantal multinationals in Nederland een rol speel bij het hoge spaaroverschot van NFB. Om dit te analyseren wordt in deze subparagraaf gebruik gemaakt van de statistiek Financiën (Grote) Ondernemingen (SFO/SFGO). Deze statistiek geeft inzicht in de balansgegevens en resultatenrekeningen van ondernemingen met rechtspersoonlijkheid (NV, BV, Coöperatieve vereniging) uit de niet-financiële sector in Nederland. Grote 21 Zie bijvoorbeeld IMF (2006). 22 IMF (2006), Leering en Schotten (2012), Chamberlin (2008). 23 Zie ECB (2013), hoofdstuk 3; IMF (2006). 14

17 ondernemingen hebben een balanstotaal van ten minste 40 miljoen euro en worden in de SFGO ingedeeld op het aspect of de onderneming al dan niet buitenlandse groepsmaatschappijen heeft. 24 Uiteindelijk worden in deze analyse drie typen ondernemingen onderscheiden: internationals, grote niet-internationals en kleine ondernemingen. 25 Tabel 2.6 Kerngegevens NFB volgens verschillende bronnen, 2010 Groot Groot Klein Totaal SFO NR international geen international Aantal ondernemingen Aantal werknemers (*1000) (a) Idem per onderneming (b) Bruto toegevoegde waarde (mld euro) 92,6 47,9 122,2 262,8 327,9 Idem per onderneming (mln euro) (b) 108,7 63,7 0,4 1,0 Loonsom (mld euro) 54,1 24,1 91,2 169,5 201,8 Idem per werknemer (dzd euro) (b) 57,8 54,0 44,2 49,2 49,2 Bron: CBS en eigen berekeningen. (a) Het aantal werknemers voor totaal SFO is berekend door de loonsom per werknemer gelijk te stellen aan het NR-gemiddelde. Gegeven het aantal werknemers groot uit de SFGO is het aantal werknemers van klein berekend als restpost. (b) Gemiddelde. Tabel 2.6 geeft enkele kerngegevens van deze drie ondernemingstypen. In de SFO wordt de onroerend goed sector buiten beschouwing gelaten evenals het grootste deel van de quartaire diensten, omdat deze nauwelijks opereren onder de genoemde rechtsvormen. Deze statistiek sluit daardoor beter aan bij de niet-financiële marktsector. De tabel laat zien dat een relatief gering aantal grote ondernemingen (1600) het grootste aandeel in de toegevoegde waarde heeft. Daarentegen hebben de relatief arbeidsintensieve kleine ondernemingen samen de meeste werknemers in dienst. Binnen de grote ondernemingen is het grote gewicht van de internationals opvallend. Internationaal vergelijkbare cijfers zijn niet beschikbaar, maar gezien het aantal hoofdkantoren (KPMG, 2012) en de omvang van de uitgaande directe investeringen (DNB, 2011) is Nederland de thuisbasis van een opmerkelijk groot aantal (grote) multinationals (Van Tulder, 2000). In het vervolg van deze paragraaf wordt de ontwikkeling in de periode besproken van enkele variabelen afgeleid uit de SFO. Daarbij past de kanttekening dat deze strikt genomen niet als tijdreeks kunnen worden beschouwd. Zo treden er reeksbreuken op doordat het criterium of een onderneming groot of klein is (het balanstotaal) in de loop der tijd wordt opgehoogd Bovendien vindt in de SFGO een onderverdeling plaats naar het aspect of de beslissende zeggenschap over de onderneming in Nederlandse dan wel buitenlandse handen is. Daarbij wordt overigens geen rekening gehouden met minderheidsbelangen. Dit aspect is voor de onderhavige analyse grotendeels buiten beschouwing gelaten. Kleine ondernemingen zijn berekend als restpost (verschil SFO en SFGO). 25 Een international is een multinational die in Nederland is gevestigd. Buitenlandse multinationals kunnen hier ook opereren via dochterondernemingen. 26 In 2000 was het 25 miljoen gulden, in de periode 2001 tot en met 2010 was het 23 miljoen euro en vanaf 2011 is het 40 miljoen euro. Andere oorzaken voor reeksbreuken die het CBS noemt zijn aanpassingen in de populatiesamenstelling en wijzigingen in de structuur van ondernemingen. 15

18 Figuur 2.3 Besparingen (links) en solvabiliteit (rechts) NFB volgens NR en SFO 20 %bbp NR SFO 75 % NR SFO Bron: eigen berekeningen op basis van CBS-cijfers. Er bestaan grote verschillen tussen de bedrijfseconomische boekhouding zoals weergegeven in de SFO en de nationale boekhouding. Dat wordt zichtbaar in figuur 2.3 die de bruto besparingen en de solvabiliteit laat zien voor de niet-financiële bedrijven volgens de SFO en de NR. Het begrip besparingen komt overigens niet voor in de bedrijfseconomische boekhouding, maar wordt hier gedefinieerd als ingehouden winst plus afschrijvingen. Om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de NR-definitie wordt gecorrigeerd voor toegerekende ingehouden winsten op directe buitenlandse investeringen. 27 De aldus gedefinieerde besparingen volgens de SFO fluctueren aanzienlijk meer dan volgens de NR. Verschillen kunnen ontstaan bijvoorbeeld ontstaan door posten in de bedrijfseconomische boekhouding waarvoor in de NR geen equivalent bestaat, zoals buitengewone baten en lasten, het treffen van voorzieningen en goodwill. 28 Bij de solvabiliteit (eigen vermogen als percentage van het totale vermogen) is er sprake van een groot niveauverschil, vooral doordat de onroerend goed sector (woningen) in de NR tot de niet-financiële bedrijven wordt gerekend. Daarnaast verschilt ook het verloop, vooral in de periode en in In deze jaren daalden de beurskoersen sterk en was er sprake was van forse afboekingen op betaalde goodwill bij grote multinationals. Een exacte aansluiting tussen deze statistieken kan niet worden gemaakt (OESO, 2006). Wél kan met de SFO een indicatie worden gegeven van het aandeel van de drie onderscheiden ondernemingstypen in de besparingen van NFB en een eerste duiding van de oorzaken van het uiteenlopende verloop. 27 Bij directe buitenlandse investeringen (dat wil zeggen bij een belang van meer dan 10% in een buitenlandse onderneming) wordt volgens de statistische regels van de NR de ingehouden winst naar rato van eigendom toegerekend aan het moederbedrijf. De SFO hoeft aan de middelenkant niet te worden gecorrigeerd omdat de ingehouden winsten inbegrepen zijn in de post resultaat uit deelnemingen buitenland. De ingehouden winsten komen in de SFO aan de bestedingenkant niet voor. De toegerekende ingehouden winsten conform de NR zijn in dit Achtergronddocument aan de bestedingenkant verdeeld naar rato van de ingehouden winst van buitenlandse internationals en van grote buitenlandse niet-internationals. Dat is een zeer ruwe verdeling omdat ondernemingen die in de SFO als buitenlands worden geclassificeerd zich ook ten dele in Nederlandse handen kunnen bevinden (en omgekeerd voor ondernemingen die de SFO Nederlands noemt). Bovendien kunnen ook kleine ondernemingen zich (ten dele) in buitenlandse handen bevinden. 28 Zie bijvoorbeeld Kusters (1994) en André et al. (2007). 16

19 2.2.2 Opbouw besparingen Bij het hoge niveau van de Nederlandse bedrijfsbesparingen spelen internationals een belangrijke rol (figuur 2.4). Overigens fluctueren de besparingen van internationals aanzienlijk en bepalen daarmee het verloop van de totale SFO-besparingen. Het verloop van de besparingen van de overige grote ondernemingen en de kleine ondernemingen is relatief vlak. In het vervolg van deze paragraaf wordt vooral ingegaan op de rol van internationals. Figuur 2.4 Besparingen naar ondernemingstype in % bbp (links) en % bruto toegevoegde waarde (rechts) 18 %bbp 70 % internationals groot geen internationals klein SFO totaal internationals groot geen internationals klein SFO totaal Bron: eigen berekeningen op basis van CBS-cijfers. De hoge besparingen van internationals kunnen niet worden verklaard uit de ontwikkeling van het bedrijfsresultaat 29 uit binnenlandse productie dat na een verbetering in de jaren , weer sterk terugviel (figuur 2.5). Daarentegen zijn het resultaat uit deelnemingen en de betaalde dividenden vanaf 2005 op een structureel hoger niveau gekomen. Hierbij speelt een rol dat in 2005 een einde kwam aan de duale bedrijfsstructuur van de Koninklijke/Shell groep, met twee moedermaatschappijen en twee hoofdkantoren. Royal Dutch Shell heeft sindsdien één hoofdkantoor in Den Haag, waardoor nu alle winsten van dochterondernemingen worden toegerekend aan het hoofdkantoor in Nederland. Shell is een van de grootste ondernemingen ter wereld en de meest winstgevende van Nederland, waardoor de onderneming een significante invloed heeft op de besparingen van internationals en daarmee op de besparingen van NFB. Het langjarige gemiddelde van de wereldwijd door Shell behaalde winst bedraagt volgens DNB ongeveer 3% bbp, waarvan ruim de helft (circa 10 mld euro per jaar) wordt ingehouden (Eggelte, Hillebrand et al., 2014). Ook voor andere internationals is Nederland een aantrekkelijke vestigingsplaats, waardoor het aantal hoofdkantoren, met name van internationals waarvan de beslissende zeggenschap in buitenlandse handen is, de afgelopen jaren aanzienlijk is toegenomen (figuur 2.8, links). 30 Naast algemene vestigingsplaatsfactoren zoals ligging, kwaliteit van de infrastructuur, politieke en sociale stabiliteit, opleiding van de beroepsbevolking, spelen ook de fiscale wet- en regelgeving hierbij een rol. Lejour en Van t Riet (2013) hebben aangetoond dat Nederland een doorsluisland is voor directe buitenlandse investeringen. Zij 29 Toegevoegde waarde minus lonen en afschrijvingen en plus investeringspremies. 30 Dat betreft ook Europese hoofdkantoren van buitenlandse moeders. De ingehouden winsten van deze ondernemingen dragen niet bij aan de besparingen, omdat deze volledig worden toegerekend aan de buitenlandse moeders (zie ook voetnoot 27). 17

20 concentreren zich daarbij op de rol van bijzondere financiële instellingen (brievenbusfirma s). Deze profiteren van de hoeveelheid belastingverdragen met gunstige voorwaarden die Nederland heeft afgesloten, de deelnemingsvrijstelling, de rechtszekerheid van investeringverdragen en de tax rulings. Maar ook reguliere multinationals kunnen van deze fiscale factoren profiteren en financieren directe buitenlandse investeringen (deelnemingen) via het Nederlandse hoofdkantoor (figuur 2.11). De opbrengsten van directe buitenlandse investeringen bestaan overigens niet alleen uit de winsten van dochterondernemingen van internationals, maar ook uit renteontvangsten uit intra-concern leningen, royalty s en licentiebetalingen. Het volatiele verloop van de besparingen van internationals wordt voor een belangrijk deel bepaald door het resultaat uit (buitenlandse) deelnemingen. Daarbij kunnen onder meer afschrijvingen op betaalde goodwill een rol spelen. 31 Ook de post overig in figuur 2.5 laat een wisselend verloop zien. Hierin zitten buitengewone baten en lasten en overige financiële resultaten (wisselkoerseffecten). In de NR hebben dergelijke posten over het algemeen geen invloed op de besparingen. Figuur 2.5 Opbouw besparingen internationals in % bruto toegevoegde waarde % bedrijfsresultaat afschrijvingen netto rente resultaat uit deelnemingen overig Vpb betaalde dividenden besparingen Bron: eigen berekeningen op basis van CBS-cijfers. Over de hoge winsten van internationals wordt relatief weinig vennootschapsbelasting ingehouden. De opbrengsten van buitenlandse deelnemingen zijn in Nederland veelal vrijgesteld van belastingheffing omdat deze vallen onder de deelnemingsvrijstelling. Immers, deze winsten worden al in het buitenland belast. Daardoor drukt de vennootschapsbelasting op het binnenlandse bedrijfsresultaat. Maar ook als hiermee rekening wordt gehouden kennen internationals vergeleken met andere ondernemingen een relatief lage vennootschapsbelastingdruk; concernfinanciering lijkt hierbij een rol te spelen (Bonger, 2008). Internationaal opererende ondernemingen kunnen door de allocatie van hun ondernemingsactiviteiten, respectievelijk van hun activa en passiva, invloed uitoefenen op de verdeling van de winst over hun verschillende vestigingsstaten. Voor financiële activa en 31 Uit het overzicht mutaties in enkele balansposten van de SFGO komt naar voren dat afboekingen op goodwill door internationals in de jaren en groot zijn. 18

Kredietverlening en bancair kapitaal

Kredietverlening en bancair kapitaal DNB Occasional Studies Vol.12/No. 3 (2014) Kredietverlening en bancair kapitaal DNB Occasional Studies Gerbert Hebbink, Mark Kruidhof, Jan Willem Slingenberg Centrale bank en prudentieel toezichthouder

Nadere informatie

Uit de schaduw van het bankwezen

Uit de schaduw van het bankwezen Uit de schaduw van het bankwezen Amsterdam, juni 2013 In opdracht van Holland Financial Centre Uit de schaduw van het bankwezen Feiten en cijfers over bijzondere financiële instellingen en het schaduwbankwezen

Nadere informatie

Welvaart in Nederland 2014

Welvaart in Nederland 2014 Welvaart in Nederland 2014 Welvaart in Nederland 2014 Inkomen, bestedingen en vermogen van huishoudens en personen Verklaring van tekens. Gegevens ontbreken * Voorlopig cijfer ** Nader voorlopig cijfer

Nadere informatie

ZZP TUSSEN WERKNEMER EN ONDERNEMER

ZZP TUSSEN WERKNEMER EN ONDERNEMER ZZP TUSSEN WERKNEMER EN ONDERNEMER EINDRAPPORT Opdrachtgever Ministerie van Economische Zaken SEOR Kees Zandvliet José Gravesteijn Olivier Tanis ReflecT Ronald Dekker Daniela Skugor Met medewerking van

Nadere informatie

CPB Document. Invloed WWB op gebruik bijstand. No 209 Mei 2010. Frank van Es

CPB Document. Invloed WWB op gebruik bijstand. No 209 Mei 2010. Frank van Es CPB Document No 209 Mei 2010 Invloed WWB op gebruik bijstand Frank van Es Centraal Planbureau Van Stolkweg 14 Postbus 80510 2508 GM Den Haag Telefoon (070) 338 33 80 Telefax (070) 338 33 50 Internet www.cpb.nl

Nadere informatie

Budgettaire effecten van immigratie van niet-westerse allochtonen

Budgettaire effecten van immigratie van niet-westerse allochtonen Budgettaire effecten van immigratie van niet-westerse allochtonen NYFER Maliestraat 1 3581 SH UTRECHT T 030-2364703 F 030-2368345 E nyfer@nyfer.nl I www.nyfer.nl Dit onderzoek is uitgevoerd op verzoek

Nadere informatie

Barrières voor toetreding tot de Nederlandse bancaire retailsector

Barrières voor toetreding tot de Nederlandse bancaire retailsector Barrières voor toetreding tot de Nederlandse bancaire retailsector Monitor Financiële Sector Autoriteit Consument & Markt Juni 2014 2/91 Over de Monitor Financiële Sector en deze studie De Monitor Financiële

Nadere informatie

De sociaaleconomische situatie van langdurig flexibele werknemers

De sociaaleconomische situatie van langdurig flexibele werknemers De sociaaleconomische situatie van langdurig flexibele werknemers Amsterdam, april 2013 In opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid De sociaaleconomische situatie van langdurig

Nadere informatie

De vermogensopbouw van huishoudens: is het beleid in balans?

De vermogensopbouw van huishoudens: is het beleid in balans? Occasional Studies Vol. 13-1 De vermogensopbouw van huishoudens: is het beleid in balans? Centrale bank en prudentieel toezichthouder financiële instellingen 2015 De Nederlandsche Bank n.v. Auteurs Jante

Nadere informatie

Gemeenten in perspectief 2014-2018

Gemeenten in perspectief 2014-2018 Gemeenten in perspectief 2014-2018 Prof. dr. M.A. Allers (COELO) Drs. B. Steiner (bruno steiner advies) COELO Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden Gemeenten in perspectief 2014-2018

Nadere informatie

Bouwen voor de zorg. Perspectief voor de Nederlandse bouw

Bouwen voor de zorg. Perspectief voor de Nederlandse bouw Bouwen voor de zorg Perspectief voor de Nederlandse bouw Bouwen voor de zorg Het auteursrecht voor de inhoud berust geheel bij de Stichting Economisch Instituut voor de Bouw. Overnemen van de inhoud (of

Nadere informatie

Achtergrondkenmerken en ontwikkelingen van zzp ers in Nederland 1-12-2014 gepubliceerd op cbs.nl

Achtergrondkenmerken en ontwikkelingen van zzp ers in Nederland 1-12-2014 gepubliceerd op cbs.nl Achtergrondkenmerken en ontwikkelingen van zzp ers in Nederland 1-12-214 gepubliceerd op cbs.nl CBS Centraal Bureau voor de Statistiek Achtergrondkenmerken en ontwikkelingen van zzp'ers in Nederland, 1

Nadere informatie

Kosten per student. Methodologie, schattingen en een internationale vergelijking. Ben Jongbloed Carlo Salerno Frans Kaiser. Enschede.

Kosten per student. Methodologie, schattingen en een internationale vergelijking. Ben Jongbloed Carlo Salerno Frans Kaiser. Enschede. Kosten per student Methodologie, schattingen en een internationale vergelijking Ben Jongbloed Carlo Salerno Frans Kaiser Enschede Juni 2003 Kenmerk: C3BJ227 Center for Higher Education Policy Studies (CHEPS)

Nadere informatie

Risico s over generaties spreiden. Structureel tekort pensioenfondsen. Nieuw pensioencontract onvermijdelijk. CPB Policy Brief 2011/01

Risico s over generaties spreiden. Structureel tekort pensioenfondsen. Nieuw pensioencontract onvermijdelijk. CPB Policy Brief 2011/01 Structureel tekort pensioenfondsen Risico s over generaties spreiden CPB Policy Brief 2011/01 Nieuw pensioencontract onvermijdelijk Casper van Ewiijk Coen Teulings Samenvatting 1 Door de daling van de

Nadere informatie

Hoe ondernemend zijn zzp'ers?

Hoe ondernemend zijn zzp'ers? Hoe ondernemend zijn zzp'ers? Resultaten zzp-panel meting II van 2011 drs. Nardo de Vries Werner Liebregts MSc drs. Paul Vroonhof Zoetermeer, mei 2012 ISBN: 978-90-371-1037-1 Bestelnummer: A201204 Prijs:

Nadere informatie

PRAKTISCHE GIDS ANALYSE JAARREKENING

PRAKTISCHE GIDS ANALYSE JAARREKENING 1. BALANS NA RESULTAATVERDELING ACTIVA Vaste activa PRAKTISCHE GIDS Codes I. Oprichtingskosten II. Immateriële Vaste Activa III. Materiële Vaste Activa voor de ANALYSE A. Terreinen en gebouwen B. Installaties,

Nadere informatie

De invloed van loonlasten op de vraag naar arbeid: een vergelijkende studie van België en de buurlanden. Wout Laenen, Cindy Moons, Damiaan Persyn

De invloed van loonlasten op de vraag naar arbeid: een vergelijkende studie van België en de buurlanden. Wout Laenen, Cindy Moons, Damiaan Persyn De invloed van loonlasten op de vraag naar arbeid: een vergelijkende studie van België en de buurlanden Wout Laenen, Cindy Moons, Damiaan Persyn HUB RESEARCH PAPER 2011/10 AUGUSTUS 2011 De invloed van

Nadere informatie

Uit de armoede werken

Uit de armoede werken Uit de armoede werken Uit de armoede werken Omvang en oorzaken van uitstroom uit armoede Stella Hoff Sociaal en Cultureel Planbureau Den Haag, september 2010 Het Sociaal en Cultureel Planbureau is ingesteld

Nadere informatie

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA 's GRAVENHAGE

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA 's GRAVENHAGE > Retouradres Postbus 20201 2500 EE Den Haag De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA 's GRAVENHAGE Korte Voorhout 7 2511 CW Den Haag Postbus 20201 2500 EE Den Haag www.rijksoverheid.nl

Nadere informatie

Fiscale behandeling van oudedagsvoorzieningen: het kan beter, eerlijker, efficiënter en eenvoudiger

Fiscale behandeling van oudedagsvoorzieningen: het kan beter, eerlijker, efficiënter en eenvoudiger Fiscale behandeling van oudedagsvoorzieningen: het kan beter, eerlijker, efficiënter en eenvoudiger Geschriften van de Vereniging voor Belastingwetenschap No. 242 Kluwer Deventer 2011 ISBN 978 90 13 08729

Nadere informatie

ARBEIDSMIGRANTEN OP DE LIMBURGSE ARBEIDSMARKT

ARBEIDSMIGRANTEN OP DE LIMBURGSE ARBEIDSMARKT ARBEIDSMIGRANTEN OP DE LIMBURGSE ARBEIDSMARKT Arbeidsmigranten op de Limburgse arbeidsmarkt Maastricht, februari 2015 Etil Janneke Gardeniers, Msc. Maarten Poeth, Msc. Jeroen de Quillettes, Msc. ROA dr.

Nadere informatie

MEMORIE VAN TOELICHTING ALGEMEEN

MEMORIE VAN TOELICHTING ALGEMEEN MEMORIE VAN TOELICHTING ALGEMEEN HOOFDSTUK 1 ALGEMENE INLEIDING Met de AOW kent Nederland een oudedagsvoorziening die vrijwel iedere ingezetene het sociaal minimum garandeert. De vanzelfsprekendheid van

Nadere informatie

MKB NAAR EEN STERKER MKB

MKB NAAR EEN STERKER MKB MKB 2025 NAAR EEN STERKER MKB Colofon Auteur Katinka Jongkind ING Economisch Bureau katinka.jongkind@ing.nl Redactieraad Liesbeth Berns ING Marketing Zakelijk liesbeth.berns@ing.nl Marcel Peek ING Economisch

Nadere informatie

KOSTEN PER SW-PLAATS. Peter van Nes. Hassel Kroes. Jaap de Koning

KOSTEN PER SW-PLAATS. Peter van Nes. Hassel Kroes. Jaap de Koning KOSTEN PER SW-PLAATS Peter van Nes Hassel Kroes Jaap de Koning Datum Februari 2005 Contactpersoon Peter van Nes Adres SEOR, Erasmus Universiteit Rotterdam Postbus 1738 3000 DR ROTTERDAM Telefoon +31-10-4082696

Nadere informatie

Als er niets meer valt te winnen

Als er niets meer valt te winnen Als er niets meer valt te winnen Onderzoek naar de gevolgen van het afbouwen en beëindigen van de aardgaswinning voor de ruimtelijk economische structuur van Noord-Nederland Lisa van der Molen s1888315

Nadere informatie

Zelfbewust een Zelfstandige Positie

Zelfbewust een Zelfstandige Positie Zelfbewust een Zelfstandige Positie Economische zelfstandigheid van zzp'ers: resultaten zzp-panel meting I van 2011 drs. Nardo de Vries Werner Liebregts MSc. drs. Paul Vroonhof Zoetermeer, november 2011

Nadere informatie

Bureau-DNA als basis voor de toekomst

Bureau-DNA als basis voor de toekomst Bureau-DNA als basis voor de toekomst Een competentiematrix voor architectenbureaus TiasNimbas Executive Master of Real Estate Masterthesis Haarlem mei 2013 Auteur ing. J.M. van Tienhoven Begeleiders dr.

Nadere informatie

Module 6. Concept: Ruilen over de tijd. De overheid

Module 6. Concept: Ruilen over de tijd. De overheid Module 6 Concept: Ruilen over de tijd De overheid Het nieuwe economieprogramma Verantwoording Stichting leerplanontwikkeling (SLO), Enschede Het auteursrecht op de modules voor Economie berust bij SLO.

Nadere informatie

ARBEIDSMARKTMONITOR METALEKTRO 2014

ARBEIDSMARKTMONITOR METALEKTRO 2014 ARBEIDSMARKTMONITOR METALEKTRO 2014 ROA-R-2015/2 Ruud Gerards Andries de Grip Marloes de Hoon Annemarie Künn-Nelen Davey Poulissen De Arbeidsmarktmonitor wordt mede mogelijk gemaakt door een bijdrage vanuit

Nadere informatie

Bevrijd of beklemd? Werk, inhuur, inkomen en welbevinden van zzp ers. Edith Josten Jan Dirk Vlasblom Cok Vrooman

Bevrijd of beklemd? Werk, inhuur, inkomen en welbevinden van zzp ers. Edith Josten Jan Dirk Vlasblom Cok Vrooman Bevrijd of beklemd? Werk, inhuur, inkomen en welbevinden van zzp ers Edith Josten Jan Dirk Vlasblom Cok Vrooman Sociaal en Cultureel Planbureau Den Haag, november 2014 Het Sociaal en Cultureel Planbureau

Nadere informatie