I N S P E C T I E P R O T O C O L. DEEL I: Inleiding, toepassingsgebied en aanbevelingen. 1. Inleiding 2

Transcriptie

1 I N S P E C T I E P R O T O C O L DEEL I: Inleiding, toepassingsgebied en aanbevelingen 1. Inleiding Doel en inhoud van het energieprestatiecertificaat voor bestaande gebouwen met een woonfunctie Berekening en werkwijze voor de opmaak van het energieprestatiecertificaat Gegevens van de energiedeskundige op het energieprestatiecertificaat 4 2. Toepassingsgebied Combinatie van residentiële en niet-residentiële bestemming Energieprestatiecertificaat per wooneenheid 6 3. Aanbevelingen Standaardaanbevelingen Opmerkingen en aanbevelingen van de energiedeskundige 8 1 van 9 pagina s

2 1. Inleiding Het 1 legt, samen met de veelgestelde vragen op de werkwijze vast die de energiedeskundigen type A in Vlaanderen moeten gebruiken bij de opmaak van energieprestatiecertificaten voor bestaande gebouwen met een woonfunctie. Het en de software worden op basis van ervaringen met de werkwijze voor de energieprestatiecertificatie van bestaande woongebouwen geëvalueerd en indien nodig aangepast of uitgebreid. 1.1 Doel en inhoud van het energieprestatiecertificaat voor bestaande gebouwen met een woonfunctie Met het energieprestatiecertificaat krijgen potentiële kopers of huurders een document ter beschikking om de energieprestaties van bestaande gebouwen met een woonfunctie op de verkoop- en verhuurmarkt te vergelijken. De eigenaar die zijn gebouw wil verkopen of verhuren moet een erkende energiedeskundige type A contacteren om er voor te zorgen dat het energieprestatiecertificaat beschikbaar is op het moment dat de woning te koop of te huur wordt aangeboden. Op de voorpagina van het energieprestatiecertificaat staat de energiescore. Dit is het (theoretisch) karakteristiek jaarlijks primair energieverbruik gedeeld door de bruikbare vloeroppervlakte (in kwh per m 2 per jaar). Hoe lager de energiescore, hoe energiezuiniger de woning is. De tweede pagina van het energieprestatiecertificaat geeft informatie over de energiezuinigheid van de gebouwschil en de verwarmingsinstallaties, de invloed op het milieu en de berekeningswijze. De volgende pagina s bevatten de standaardaanbevelingen die op basis van de invoergegevens van de energiedeskundige worden afgeleid en eventuele aanbevelingen en opmerkingen van de energiedeskundige. 1 Artikel van het Energiebesluit van 19 november van 9 pagina s

3 De laatste pagina s geven een overzicht van de invoergegevens van de energiedeskundige. 1.2 Berekening en werkwijze voor de opmaak van het energieprestatiecertificaat De berekening van de energiescore voor gebouwen met een woonfunctie gebeurt met behulp van een (verplicht) softwarepakket dat de Vlaamse overheid aan de erkende energiedeskundigen type A ter beschikking stelt. Bij de berekening wordt onder meer rekening gehouden met de geometrie, de oriëntatie en de thermische eigenschappen van de gebouwschil, de vaste technische installaties voor verwarming, sanitair warm water en koeling, de ventilatievoorzieningen en de zonneenergiesystemen. Alleen de karakteristieken (en niet het gebruik) van de woning worden in rekening gebracht. Om de kostprijs voor de opmaak van het energieprestatiecertificaat te beperken, is het noodzakelijk de tijdsduur voor het verzamelen en ingeven van de invoergegevens in de software te beperken. Daarom worden enkel de gegevens die een relevante invloed hebben op de energieprestatie en die tijdens het plaatsbezoek op een eenvoudige wijze kunnen vastgesteld worden, verzameld. Bij bestaande gebouwen is het niet altijd evident om de vereiste invoergegevens voor de berekening van de energiescore vast te stellen. Het legt de werkwijze vast om met ontbrekende gegevens om te gaan. De werkwijze is gebaseerd op standaardaannamen die in functie van bepaalde parameters (bouwjaar, eventuele verbouwjaren, vaststellingen of gebrek aan vaststellingen, ) als defaultwaarden vervat zitten in de software. Op basis van de invoergegevens van de energiedeskundige berekent de software het karakteristiek jaarlijks energieverbruik. Bij de omzetting naar het primair energieverbruik wordt rekening gehouden met de invloed van het type energiedrager zijnde stookolie, aardgas, elektriciteit, hout of kolen. 3 van 9 pagina s

4 Door het karakteristiek jaarlijks primair energieverbruik te delen door de bruikbare vloeroppervlakte van het gebouw bekomt men een getal (de energiescore), dat toelaat om de energiezuinigheid van woongebouwen onderling te vergelijken. Eenmaal alle invoergegevens in de software door de energiedeskundige type A zijn ingevuld en gecontroleerd, stuurt de energiedeskundige deze gegevens vanuit de software door naar de Energieprestatiedatabank. Ten laatste 2 uur na het doorsturen is het energieprestatiecertificaat beschikbaar op de Energieprestatiedatabank. De energiedeskundige print dit energieprestatiecertificaat uit en ondertekent het om rechtsgeldig te zijn. De energiedeskundige bezorgt het ondertekende energieprestatiecertificaat aan de eigenaar van de woning. 1.3 Gegevens van de energiedeskundige op het energieprestatiecertificaat Het energieprestatiecertificaat voor bestaande woongebouwen kan alleen worden opgemaakt door energiedeskundigen type A. Deze persoon moet zich vooraf op de Energieprestatiedatabank registreren. De gegevens van de energiedeskundige type A worden overgenomen op het certificaat. Het is niet mogelijk de gegevens van de energiedeskundige te wijzigen in de certificatiesoftware voor bestaande gebouwen met woonfunctie. De energiedeskundige past gewijzigde contactgegevens aan via het luik registratie op de Energieprestatiedatabank van het Vlaams Energieagentschap. 4 van 9 pagina s

5 2. Toepassingsgebied Het Energiedecreet van 8 mei 2009 en het Energiebesluit van 19 november 2010 leggen het toepassingsgebied vast. Meer informatie over het toepassingsgebied en de uitzonderingen zijn te vinden op de website: onder de rubriek verkopen en verhuren. 2.1 Combinatie van residentiële en niet-residentiële bestemming In een bestaand gebouw met woonfunctie kan ook een niet-residentiële bestemming ander dan industrie (hierna niet-residentiële bestemming genoemd), zoals een kapsalon, winkel, apotheek, architectenpraktijk, verzekeringskantoor, café, restaurant, voorkomen. Als het residentieel en niet-residentieel deel als één geheel te koop of te huur worden aangeboden, kan onder bepaalde voorwaarden de niet-residentiële bestemming geïntegreerd worden in het energieprestatiecertificaat van de wooneenheid (= residentieel deel). Als het beschermde volume van de niet-residentiële bestemming kleiner is dan 800m³ én als het beschermde volume van de niet-residentiële bestemming kleiner is dan het beschermde volume van de residentiële bestemming kan men kiezen: ofwel kunnen de gebouwdelen met een niet-residentiële bestemming opgenomen worden in het energieprestatiecertificaat voor de wooneenheid; ofwel wordt een afzonderlijk energieprestatiecertificaat voor zowel de residentiële als de niet-residentiële bestemming opgemaakt. Als voldaan is aan bovenstaande voorwaarden kunnen volgende aspecten een rol spelen bij de afweging om voor het niet-residentiële deel wel of niet een afzonderlijk energieprestatiecertificaat op te maken: afhankelijkheid van dezelfde toegang, inkom of (interne) circulatie en dus de mogelijkheid om afzonderlijk te kunnen verhuren of verkopen. zelfde of afzonderlijke eigenaars. Als de residentiële en niet-residentiële bestemming(en) een afzonderlijke eigenaar hebben, is het logisch om ook het energieprestatiecertificaat op te splitsen. Als de niet-residentiële bestemming afzonderlijk te koop of te huur wordt aangeboden, als het beschermde volume van de niet-residentiële bestemming groter of gelijk is aan 800m³ of als het 5 van 9 pagina s

6 beschermde volume van de niet-residentiële bestemming groter is dan het beschermde volume van de residentiële bestemming, valt de niet-residentiële bestemming sowieso onder het toepassingsgebied van de niet-residentiële gebouwen. Dit betekent dat - van zodra de regelgeving voor niet-residentiële gebouwen in werking treedt - een energieprestatiecertificaat niet-residentiële gebouwen voor de niet-residentiële bestemming zal moeten worden opgemaakt bij een verkoop of verhuur. Industriële gebouwen (= gebouwen of gebouwdelen bestemd voor de productie, opslag, bewerking of manipulatie van goederen) en gebouwen of gebouwdelen, die geen energie verbruiken om ten behoeve van mensen een specifieke binnentemperatuur te bekomen zoals de serres bij de woning van een tuinbouwbedrijf, de stallen van een boerderij,, kunnen niet worden geïntegreerd in het energieprestatiecertificaat van het residentiële deel (wooneenheid). 2.2 Energieprestatiecertificaat per wooneenheid Het Energiebesluit van 19 november 2010 (voorheen het besluit van de Vlaamse Regering van 11 januari 2008) legt vast dat het energieprestatiecertificaat wordt opgemaakt per wooneenheid. Een wooneenheid is elke eenheid in een gebouw met woonfunctie die over de nodige (woon)voorzieningen beschikt om autonoom te functioneren. Eéngezinswoningen, appartementen, serviceflats, studio s, functioneren autonoom en zijn wooneenheden. Ook (oudere) woningen met een beperkt of geen sanitair comfort functioneren autonoom en vallen onder het toepassingsgebied. Bij studentenkamers wordt gekeken naar de aanwezigheid van én een eigen toilet én een eigen keuken/kitchenette én een eigen douche/bad. Als een studentenkamer beschikt over deze voorzieningen valt ze onder de definitie van een wooneenheid en heeft deze studentenkamer een (afzonderlijk) energieprestatiecertificaat nodig. Een gebouw met studentenkamers, die niet beschikken over een eigen toilet, een eigen bad/douche of een eigen keuken/kitchenette, wordt beschouwd als een collectief woongebouw. Voor een collectief woongebouw wordt het energieprestatiecertificaat opgemaakt voor het gehele gebouw inclusief alle gemeenschappelijke ruimten, zoals de trappenhal, liften,. 6 van 9 pagina s

7 Als zich in dit gebouw ook studio s of appartementen (dus eenheden met én een eigen toilet, én eigen douche/bad én een eigen keuken/kitchenette) bevinden, wordt voor elk van deze studio s/appartementen en het overige deel van het collectief gebouw afzonderlijke energieprestatiecertificaten opgemaakt. Als in een studentenhome de studentenkamers niet beschikken over eigen sanitaire voorzieningen maar per verdieping sanitaire voorzieningen (bad/douches, toiletten en keuken/kitchenette) ter beschikking worden gesteld, wordt het energieprestatiecertificaat opgemaakt per gebouw (en niet per verdieping). In sommige gevallen kan de energiedeskundige te maken hebben met gelijkaardige wooneenheden. Dit zijn bijvoorbeeld wooneenheden met een identieke geometrie en met gelijke begrenzingen zoals bij appartementen en (sociale) woningen. In een ministerieel besluit zijn de verdere regels uitgewerkt voor het eventuele hergebruik van de invoergegevens. 2 De energiedeskundige blijft verantwoordelijk voor het onderzoek naar de correctheid van de informatie. 2 Ministerieel besluit van 19 september 2008 met betrekking tot het hergebruik van gegevens bij de opmaak van een energieprestatiecertificaat residentiële gebouwen. 7 van 9 pagina s

8 3. Aanbevelingen 3.1 Standaardaanbevelingen De software genereert standaardaanbevelingen op basis van de invoergegevens van de energiedeskundige. De standaardaanbevelingen kunnen niet worden aangepast. Voorwaarden voor het uitvinken van de standaardaanbeveling voor de zoldervloer Als het (volledige) hellende dak boven de zoldervloer, waarvoor de aanbeveling verschijnt, geïsoleerd is én deze isolatie een minimale R-waarde heeft van 1,6 m²k/w, wordt de standaardaanbeveling voor het plaatsen van isolatie in de zoldervloer uitgevinkt. Voor het vaststellen en aantonen van deze isolatie geldt dezelfde werkwijze als vastgelegd in deel I, 1.3 bewijsstukken en deel IV. 3.2 Opmerkingen en aanbevelingen van de energiedeskundige De energiedeskundige kan opmerkingen en aanbevelingen, op voorwaarde dat deze objectief en niet in strijd zijn met (de geest van) het, aan het energieprestatiecertificaat toevoegen. Opmerkingen Deze hebben tot doel de werkwijze voor de opmaak van het energieprestatiecertificaat, indien nodig, te verduidelijken of te situeren. Zo kan de energiedeskundige onder meer verduidelijken op welke wanden (en waarom) een aanbeveling van toepassing is, het aandeel van een verwarmingsinstallatie toelichten,. Aanbevelingen De energiedeskundige kan eigen aanbevelingen aan het energieprestatiecertificaat (vrije invoerveld) toevoegen. De software bevat drie voorgedefinieerde aanbevelingen. Als deze aanbevelingen relevant zijn voor de wooneenheid kan de energiedeskundige deze aanvinken. De 8 van 9 pagina s

9 aanbeveling verschijnt dan op het certificaat. In tegenstelling tot de standaardaanbeveling kunnen deze aanbevelingen wel door de energiedeskundige worden aangepast. 9 van 9 pagina s