JA 2016/144 Rechtbank Zeeland-West-Brabant, , C/02/305321/HA ZA

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "JA 2016/144 Rechtbank Zeeland-West-Brabant, , C/02/305321/HA ZA"

Transcriptie

1 Over dit document: Jurisprudentie, gepubliceerd Bron: Sdu Jurisprudentie Letselschade, JA JA 2016/144 Rechtbank Zeeland-West-Brabant, , C/02/305321/HA ZA Wetsbepaling(en): RV artikel 21, RV artikel 22, RV artikel 24, RV artikel 30, RV artikel 202, BW BOEK 7 artikel 453 Ook gepubliceerd in: ECLI:NL:RBZWB:2016:3838, GZR-Updates.nl Aflevering 2016 afl. 8 Rubriek Medische aansprakelijkheid College Rechtbank Zeeland-West-Brabant Datum 22 juni 2016 Rolnummer C/02/305321/HA ZA Rechter(s) mr. Louwerse 1. [Eiser sub 1] te [plaatsnaam X], 2. [eiser sub 2] te [plaatsnaam X], eisers, advocaat: mr. R.D. Leen te s-gravenhage, tegen Partijen de stichting Stichting Bravis Ziekenhuis te Roosendaal, gedaagde, advocaat mr. D. Zwartjens te Utrecht. Eisers gezamenlijk zullen hierna, in meervoud, [eisers] genoemd worden en afzonderlijk [eiser sub 1] en [eiser sub 2]. Gedaagde wordt hierna aangeduid als het ziekenhuis. Noot prof. dr. R.W.M. Giard Trefwoorden Neurologische geboorteschade, Medische aansprakelijkheid, Deskundigenbericht Rv - 21 Rv - 22 lid 1 (nieuw) Rv - 24 Regelgeving Rv - 30k (nieuw) Rv lid 1 BW Boek JA 2016/144 Rechtbank Zeeland-West-Brabant, , C/02/305321/HA ZA , ECLI:NL:RBZWB:2016:3838 Neurologische geboorteschade, Medische aansprakelijkheid, Deskundigenbericht»Samenvatting Na een moeizame bevalling blijkt een pasgeborene ernstig hersenletsel te hebben. De ouders veronderstellen een kunstfout, gemaakt door zowel de verloskundige als de gynaecoloog die de kraamvrouw bij deze bevalling hebben bijgestaan. Eisers vorderen een verklaring voor recht dat het ziekenhuis jegens hen aansprakelijk is. Vóór het aanhangig maken van de procedure wordt een voorlopig deskundigenonderzoek gevraagd. De rechtbank benoemt een gynaecoloog, die daarna zijn rapport uitbrengt en daarin meldt dat de hulpverleners voldoende zorgvuldig hebben gehandeld.

2 In een daarop aanhangig gemaakte bodemprocedure wordt naast dit rapport een contra-expertise aangeboden van een door eisers als partijdeskundige aangezochte gynaecoloog. Deze verschilt van mening en stelt dat gedaagde zorgverleners tijdens de bevalling wel degelijk fouten hebben gemaakt en met name de CTG-registratie onjuist hebben beoordeeld. Door het niet herkennen van de noodsignalen van het kind werd geen kunstverlossing verricht waardoor deze geboorteschade is ontstaan. De rechtbank worstelt vervolgens met de vraag hoe deze twee verschillende rapporten met uiteenlopende opinies te beoordelen en hoe daaruit de juiste conclusies te trekken. En waartoe leidt dit de rechtbank dan? beslissing/besluit»uitspraak 1. De procedure (...; red.) 2. Het geschil 2.1. [Eisers] vorderen samengevat een verklaring voor recht dat het ziekenhuis jegens [eiser sub 1] aansprakelijk is en gehouden is tot schadevergoeding met veroordeling van het ziekenhuis in de kosten van het geding Het ziekenhuis voert verweer Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 3. De beoordeling 3.1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten: a. [Eisers] zijn de ouders van [eiser sub 1] (hierna: [eiser sub 1]). b. [Eiser sub 1] is geboren op [geboortedatum eiser sub 1] in het Lievensberg ziekenhuis te [plaatsnaam X], thans onderdeel van het Bravis ziekenhuis. Het ziekenhuis exploiteert het Bravis ziekenhuis. c. De bevalling werd begeleid door de [gynaecoloog] (hierna: [gynaecoloog]), gynaecoloog, en mevrouw [verloskundige] (hierna: [verloskundige]), verloskundige. d. Na de geboorte van [eiser sub 1] bleken bij hem neurologische klachten te bestaan. Uit onderzoek in het Sophia Kinderziekenhuis is gebleken dat bij [eiser sub 1] sprake was van verschillende bloedingen in de hersenen (een intraventriculaire bloeding, een subduraal hematoom op het tentorium cerebelli en een subduraal hematoom in de middelste schedelgroeve links) en een bloeding buiten de schedel (cephaal hematoom). In verband hiermee vond een behandeling plaats die onder meer bestond uit het aanleggen van een drain om hersenvocht af te voeren. e. Bij brief van 11 december 2007 hebben [eisers] een klacht ingediend bij de Commissie Klachtenbehandeling Patiëntenzorg van het Lievensberg ziekenhuis over verschillende gedragingen van [gynaecoloog] en [verloskundige]. Bij uitspraak van 15 oktober 2008 heeft de Commissie de klacht jegens [verloskundige] gegrond verklaard voor zover die klacht inhield dat [verloskundige] tijdens de bevalling onvoldoende aantekeningen in het medisch dossier heeft gemaakt. Voor het overige is de klacht ongegrond verklaard. f. Bij beschikking van 18 januari 2010 heeft de rechtbank Breda na een daartoe strekkend verzoek van [eisers] een voorlopig deskundigenonderzoek gelast omtrent de vraag of kort gezegd de hulpverleners bij de bevalling voldoende zorgvuldig hebben gehandeld. De rechtbank heeft [gynaecoloog 2], gynaecoloog, als deskundige benoemd. De bevindingen van [gynaecoloog 2] zijn neergelegd in een rapport van 20 augustus 2010 en een begeleidende brief van dezelfde datum (productie 10 conclusie van antwoord). In het rapport is onder meer het volgende vermeld: De begeleiding van de bevalling is grotendeels adequaat geweest door de klinisch verloskundige met als uitzondering de onvoldoende documentatie van het overleg met de gynaecologische achterwacht tussen uur op het moment dat er frequent variabele deceleraties waren. Hierdoor is de gang van zaken inzake het beleid niet goed te beoordelen. Volgens de verloskundige heeft de gynaecoloog zich wel telefonisch op de hoogte gesteld van de stand van zaken m.b.t. het CTG en toen dit duidelijk in positieve zin veranderde heeft zij terecht afgewacht. Tijdens de periode van variabele deceleraties blijft de variabiliteit normaal evenals de basale hartfrequentie tussen de deceleraties. Deze karakteristieken wijzen op een waarschijnlijk normale foetale conditie en afwachten zonder direct nadere diagnostiek in de vorm van een MBO is een

3 gerechtvaardigde optie. Nadat mevrouw [eiser sub 2] ruim een uur had geperst en intussen erg moe was geworden heeft de verloskundige besloten de uitdrijving te beëindigen (bekorten) met het zetten van episiotomie en tevens het geven van tweemaal fundusexpressie. Ik vind dit een adequate gang van zaken die in een dergelijke situatie in tal van ziekenhuizen wordt toegepast. g. In de begeleidende brief is naar aanleiding van opmerkingen van de zijde van [eisers] over het conceptrapport van [gynaecoloog 2] en commentaar op die opmerkingen van de zijde van het ziekenhuis bij brief van 16 augustus 2010 onder meer het volgende opgenomen: Zoals door mij beschreven is er een periode van variabele deceleraties ( ) waarover ongedocumenteerd overleg heeft plaatsgevonden tussen de verloskundige en gynaecoloog. Deze laatste adviseert houdingsverandering. Na de periode van variabele deceleraties waarbij de variatie normaal blijft en het hartritmepatroon terugkeert naar de basis, ontstaat een acceptabel hartritmepatroon. Had naar aanleiding van het CTG nader onderzoek in de vorm van een MBO moeten plaatsvinden? Gezien de normale variabiliteit en de normale basisfrequentie tussen de decelaraties en daarmee de waarschijnlijkheid van een goede foetale conditie is afwachten zeker een gerechtvaardigde optie. h. In opdracht van [eisers] heeft de heer [gynaecoloog 3], gynaecoloog, onderzoek gedaan naar de wijze waarop [gynaecoloog] en [verloskundige] de bevalling hebben begeleid en de oorzaak van de bloedingen bij [eiser sub 1]. [Gynaecoloog 3] heeft bij zijn onderzoek het rapport van [gynaecoloog 2] in beschouwing genomen. De bevindingen van [gynaecoloog 3] zijn neergelegd in een rapport van 3 juli 2012 (productie 3 dagvaarding). In het rapport is over de CTG-registratie onder meer het volgende opgenomen: BEOORDELING VAN DE CARDIOTOCOGRAFISCHE REGISTRATIES uur (ontsluitingsperiode): Conclusie: suboptimaal CTG zonder aanwijzingen voor matige-ernstige foetale nood/hypoxie uur (uitdrijvingsperiode): Tussen en uur is de basishartfrequentie circa 140 slagen/minuut, er is goede variabiliteit en er zijn een viertal diepe variabele deceleraties met een dieptepunt tot slagen/minuut, gedeeltelijk samenvallend met de wee. Conclusie: suboptimaal CTG. Tussen en uur verandert het patroon van de foetale hartfrequentie. Een basishartfrequentie (de basislijn) is niet meer herkenbaar als gevolg van een aaneenschakeling van diepe, langdurige variabele decelaraties met een duur van meer dan 60 seconden en met een verlies van meer dan 60 slagen. Na het deceleratieve deel van de deceleraties is er tijdens de pauzes tussen de opeenvolgende persweeën een trage terugkeer van de foetale hartfreqentie richting de voorafgaande (nu niet meer herkenbare) basishartfrequentie, een terugkeer welke steeds opnieuw wordt onderbroken op het moment dat de volgende perswee begint. De meeste deceleraties (08.22, 08.24, 08.26, 08.28, 08.30, etc.) hebben een laat karakter met het dieptepunt van de deceleraties na de afloop van de wee. De variabiliteit wisselt van normaal tot verminderd tot saltatoir. Conclusie: abnormaal CTG. Tussen en uur is de basishartfrequentie kortdurende momenten ( en uur) herkenbaar en is dan slagen/minuut. Er zijn deceleraties met een wisselende duur en diepte. Met name om en uur zijn de deceleraties langdurig en is er een zeer trage terugkeer van de hartfrequentie. De variabiliteit is minder dan voorheen. Conclusie: abnormaal CTG. BEANTWOORDING VAN DE VRAGEN 7. Wanneer u van oordeel bent dat de verloskundige en/of de gynaecoloog niet de zorg heeft verleend die voldoet aan de professionele standaard, wilt u dan gemotiveerd aangeven waaruit dit blijkt en hoe wel gehandeld had moeten worden?

4 Het verantwoordelijke team van verloskundige en gynaecoloog had naar mijn mening moeten inzien dat een overname door de gynaecoloog van de begeleiding van de bevalling was aangewezen vanaf het moment dat er sprake was van een abnormaal foetaal hartfrequentiepatroon tijdens de uitdrijvingsfase, en wel uiterlijk om uur. In die zin is door de verloskundige en/of de gynaecoloog niet de zorg verleent die voldoet aan de professionele standaard. In de periode uur was er sprake van een abnormaal hartfrequentiepatroon van de foetus. Een basishartfrequentiepatroon (de basislijn) is in tegenstelling tot de periode eraan voorafgaande niet meer te herkennen, er zijn diepe variabele deceleraties met een duur van meer dan 60 seconden en een verlies van meer dan 60 slagen, de deceleraties hebben een laat karakter met een dieptepunt van de deceleraties na de wee. De variabiliteit wisselt van normaal tot verminderd tot saltatoir. Er is op dat moment volgens de aantekening in het medisch dossier sprake van minimale progressie. Het was om uiterlijk uur, toen er al meer dan 10 minuten sprake was van een abnormaal en zeer verontrustend foetaal hartfrequentiepatroon, aangewezen dat de gynaecoloog de verantwoordelijkheid voor de begeleiding van de bevalling overnam. Men had om uiterlijk uur moeten besluiten om een microbloedonderzoek te verrichten (referenties 6,11) of bij het ontbreken van de mogelijkheid hiertoe of bij het afzien hiervan vanwege het verontrustende abnormale hartfrequentiepatroon om uiterlijk moeten besluiten de baring te beëindigen. i. Bij beschikking van 23 januari 2014 heeft de rechtbank Breda op verzoek van het ziekenhuis een aanvullend deskundigenonderzoek door [gynaecoloog 2] gelast teneinde met inachtneming van de bevindingen van [gynaecoloog 3] te beoordelen of hij aanleiding zag om zijn eerder geformuleerde conclusie te wijzigen. In het kader van het aanvullend deskundigenonderzoek door [gynaecoloog 2] hebben [eisers] op 13 juni 2014 hun reactie gegeven op het conceptrapport van [gynaecoloog 2] met als onderdeel daarvan een reactie van [gynaecoloog 3] (productie 10 dagvaarding). Op 12 juli 2014 heeft [gynaecoloog 2] aan de rechtbank gerapporteerd (productie 11 dagvaarding). In het rapport van [gynaecoloog 2] is onder meer het volgende vermeld: De beoordeling van het CTG. Wat betreft de uitdrijvingsfase tussen en uur: vanaf tot uur ontstaan tijdens het persen variabele deceleraties met een terugkeer naar de normale basisfrequentie van 140 spm. Van uur tot uur ontstaan frequente in langduriger variabele deceleraties. In de periode uur is geen duidelijke basisfrequentie herkenbaar maar lijkt de variabiliteit normaal. Na uur persisteren de variabele deceleraties maar is er na de deceleratie een herstel naar de basisfrequentie van 140. Na uur zijn er nog steeds deceleraties maar is er een duidelijk herkenbare basisfrequentie van circa 140 spm. Tijdens de uitdrijving is er dus een korte periode van circa 10 minuten waarbij er geen basishartfrequentie te herkennen is maar wel de variabiliteit normaal is maar later is de basishartfrequentie wel degelijk herkenbaar en blijft op het niveau van daarvoor. Bij verslechtering van de foetale conditie zou men een toename tachycardie van de foetus verwachten. [gynaecoloog 3] noemt dit CTG abnormaal. Echter in het boek foetale bewaking in het hoofdstuk Beoordeling en interpretatie van het CTG tijdens de baring (ref. 1) van onder meer [gynaecoloog 3] staat het volgende Het CTG tijdens de uitdrijvingsperiode voldoet in meer dan 90% van de gevallen niet aan de criteria van normaliteit die antepartum en tijdens de ontsluitingsperiode worden gehanteerd. Ook staat in dit hoofdstuk het lezen, classificeren en interpreteren van intrapartum-ctg s blijft bovendien moeilijk met grote intra- en interindividuele verschillen, zelfs tussen z.g. experts. Mijn visie op het uitdrijving CTG is dat er een relatief korte periode is geweest van frequente variabele deceleraties met daarna een herstel of liever een verandering naar een CTG met een normale hartfrequentie en variabiliteit met andere woorden ik schat de abnormaliteit veel geringer in dan [gynaecoloog 3]. Conclusie: ik ben het oneens met de interpretaties van het uitdrijvings CTG en de daaraan verbonden suggesties over de conditie van [eiser sub 1] door [gynaecoloog 3]. Ten aanzien van het handelen van de verloskundige vind ik het juist dat zij overleg had met de superviserende gynaecoloog vanwege de deceleraties en vind ik het zeer begrijpelijk dat zij geen verdere maatregelen en nader overleg nodig achtte nadat het CTG normaliseerde na uur. Om bij de beoordeling van het CTG niet over een nacht ijs te gaan, heb ik het CTG geheel anoniem en zonder inzicht in de afloop laten beoordelen door een perinatoloog die zich de afgelopen 10 jaar in het kader van onderzoek intensief heeft beziggehouden met de beoordeling van CTG s. Deze kwam tot dezelfde conclusie en achtte nader onderzoek (MBO) of een kunstverlossing niet geïndiceerd vanwege de

5 normalisatie van het CTG na uur. Ook het CTG tijdens de onstluitingsfase vond de expert volledig normaal. Het verrichten van een microbloedonderzoek dan wel het termineren van de baring. [gynaecoloog 3] vindt het CTG tijdens de uitdrijving dermate verontrustend dat uiterlijk om uur ofwel een microbloedonderzoek of bij afzien hiervan de baring had moeten worden beëindigd. Nogmaals het CTG analyserend. Er is tot uur naar mijn mening geen reden een MBO te verrichten noch om de baring te beëindigen. Er zijn variabele deceleraties met een terugkeer tot de normale basishartfrequentie en een normale variabiliteit. Tussen en uur verandert het CTG in ongunstiger zin, variabele deceleraties die langer duren en een niet meer te herkennen basale hartfrequentie. Om uur ziet men pas dat dit 10 minuten heeft geduurd. Een CTG wordt teruggezien in de tijd en men kan om uur niet weten hoe het er 10 minuten later uit zal zien. Tussen en uur verandert het CTG in de zin dat er nog steeds variabele deceleraties zijn maar er na de deceleraties weer een terugkeer is naar een basale hartfrequentie van 140 spm. In deze periode om uur overlegt de verloskundige naar haar zeggen met de gynaecoloog die zijligging adviseert. Na uur verandert het CTG duidelijk ten goede en wordt verder afgewacht. Naar mijn mening was er om uur nog geen reden om een MBO te verrichten of om de baring te beëindigen. Was het CTG patroon zoals aanwezig tussen en uur niet veranderd en had hetzelfde patroon nog steeds bestaan om uur, dan was er een indicatie voor een MBO of voor het beëindigen van de baring. Echter het CTG veranderde in gunstige zin en daarmee zouden voor mij deze mogelijkheden vervallen zijn. Ik heb geen reden, en dat moge blijken uit het commentaar op het rapport van [gynaecoloog 3], om mijn conclusies zoals verwoord in mijn rapportage d.d. 20 augustus 2010 te wijzigen. De enige reden mijn conclusies enigszins te wijzigen, zou zijn als alsnog mocht blijken dat er aanzienlijk langer dan tijdens twee contracties fundusexpressie zou zijn gegeven. Dan zou dit niet conform de professionele standaard zijn geweest. Echter om verschillende al aangegeven redenen ga ik er nog steeds vanuit dat er vlak voor de geboorte van [eiser sub 1] slechts tweemaal is geëxprimeerd. Hierbij bevond het hoofd zich op de bekkenbodem een positie waarbij het hoofd al vrijwel geheel de bekkeningang is gepasseerd. In deze situatie wordt het hoofd dan ook niet door het baringskanaal gedrukt. Een mechanische oorzaak voor de bloedingen is in deze situatie uiterst onwaarschijnlijk. In de reactie van [gynaecoloog 3] op het conceptrapport van [gynaecoloog 2] is onder andere het volgende vermeld: Commentaar: [Gynaecoloog 2] eindigt de passage over het CTG tijdens de uitdrijving met de zinsnede Ik schat de abnormaliteit veel geringer in dan [gynaecoloog 3]. [gynaecoloog 2] geeft hiermee een interpretatie van het CTG zonder eerst het CTG te classificeren volgens de FIGO-richtlijnen De zinsneden over de problemen met het lezen, classificeren en interpreteren van intrapartum-ctg s doen niet ter zake. De eerste stappen bij de beoordeling van CTG s verkregen tijdens de zwangerschap en/of bevalling betreffen altijd weer het lezen en classificeren van de foetale hartfrequentiepatronen in relatie tot de maternale uterusactiviteit. Ook al is het niet altijd gemakkelijk het CTG tijdens de uitdrijvingsfase te beoordelen, de gynaecoloog wordt verondersteld bij iedere bevalling, waarbij cardiotocografie wordt toegepast, het CTG te lezen en te classificeren en hieraan consequenties te verbinden zoals afwachten bij een normaal CTG c.q. afhankelijk van de duur van een abnormaal CTG, de indaling van het voorliggend deel van de foetus, de conditie van de moeder etc. te beslissen een microbloedonderzoek te verrichten of te kiezen voor een kunstverlossing (vacuümextractie, sectio caesarea). Een interpretatie van een CTG is alleen zinvol in de context van het totaal aan obstetrisch-klinische gegevens. Dit geldt ook voor de uitdrijvingsfase. B. Een tweede essentieel verschil betreft de beoordeling van het CTG in de periode tussen en uur. Een belangrijk verschil is derhalve of er al of niet een basishartfrequentie herkenbaar is in de periode na tot uur. [Gynaecoloog 2] meent van wel en ik meen van niet. Om deze reden heb ik het CTG in de periode uur opnieuw beoordeeld. Voor de herkenning van een basishartfrequentie bestaan geen exacte criteria, maar men mag veronderstellen dat er en stabiele hartfrequentie herkenbaar moet zijn gedurende een redelijke tijdsspanne.

6 Bij de herbeoordeling van het CTG tussen en uur ben ik nagegaan op welke momenten er sprake is geweest van een stabiele hartfrequentie van 140 slagen/minuut. Het enige moment dat hieraan zou kunnen voldoen is om uur en dan gedurende 15 seconden bij de toegepaste papiersneldheid van 2 cm/minuut. Er is in de periode uur sprake van een aaneenschakeling van gecompliceerde variabele deceleraties met een duur van meer dan 60 seconden gevolgd door een stijging van de hartfrequentie na de deceleratieve component van de deceleraties richting 150/slagen/minuut. Deze stijging in de hartfrequentie volgend op de deceleratie wordt telkens weer onderbroken door het begin van de volgende perswee en het begin van de volgende deceleratie. De deceleraties vertonen meermaals een laat karakter. Naar mijn mening is er geen essentieel verschil tussen de hartfrequentiepatronen tussen en uur en is gedurende de gehele periode tussen en uur sprake van een abnormaal CTG. De medebeoordeling door een perinatoloog: Deze beoordeling door een perinatoloog is mijns inziens niet ter zake. Er wordt alleen gerefereerd naar de periode na uur. Dit patroon was niet bekend op in de periode uur wanneer een MBO dan wel een kunstverlossing was aangewezen 3. De noodzaak van microbloedonderzoek om de conditie van de foetus te evalueren in de periode uur dan wel de baring te termineren in deze periode: Zoals eerder onder punt 1 besproken bestond er naar mijn mening geen essentieel ander hartfrequentiepatroon bij de foetus in de periode uur in vergelijking met de periode uur. Dit wordt ook niet herkend door collega perinatoloog [perinatoloog] zoals blijkt uit onderstaande passage uit zijn brief van , geschreven 3 maanden na de bevalling van mevrouw [eiser sub 2]: uitdrijving. De ontsluiting verloopt normaal en vlot. Tijdens de uitdrijving is er gedurende anderhalf uur sprake van zeer frequente weeënactiviteit en continue variabele deceleraties. Deze periode is naar mijn opinie opvallend lang, gezien het feit dat de foetale conditie niet tussentijds is geobjectiveerd met een microbloedonderzoek dan wel de baring is beëindigd met een kunstverlossing. In de vaste overtuiging (1) dat er tussen uur en uur evenals in de periode uur sprake is geweest van een aaneenschakeling van ([perinatoloog]: continue) gecompliceerde variabele deceleraties en een basishartfrequentie niet herkenbaar is en (2) in de periode uur geen essentieel ander hartfrequentiepatroon heeft bestaan dan in de periode uur; kom ik tot de conclusie dat tijdens de bevalling van mevrouw [eiser sub 2] voldaan had moeten worden aan de uitspraak van [gynaecoloog 2] : Was het CTG patroon zoals aanwezig tussen en uur niet veranderd en had hetzelfde patroon nog steeds bestaan om uur, dan was er een indicatie voor een MBO of voor het beëindigen van de baring. In reactie op het commentaar van [gynaecoloog 3] heeft [gynaecoloog 2] in de bijlage van zijn rapport onder meer het volgende geschreven: Ad 1. De behandeling van het CTG tijdens de uitdrijvingsperiode van uur. Ik heb hierbij niet zonder reden aangehaald wat [gynaecoloog 3] zelf heeft geschreven in het boek foetale bewaking, in 90%! van de gevallen voldoet het CTG niet aan de criteria van normaliteit die tijdens de ontsluitingsfase worden gehanteerd. En tevens dat bij lezen, classificeren en interpreteren van intrapartum CTG s moeilijk blijft met grote verschillen in beoordeling tussen experts. Dit blijft de crux in de verschillen in interpretatie van de abnormaliteit van het CTG tussen [gynaecoloog 3] en ondergetekende. [Gynaecoloog 3] vindt het CTG in deze periode sterk afwijkend en zou een microbloedonderzoek hebben gedaan en zelfs de baring met een kunstverlossing hebben beëindigd. In mijn beoordeling staat dat er zeker een relatief korte periode is geweest met CTG afwijkingen waarbij, als die waren blijven bestaan, nadere diagnostiek of behandeling geïndiceerd waren geweest, maar toen het CTG zich spontaan normaliseerde na uur hiertoe geen noodzaak meer bestond. Mede om mijn mening over het CTG te toetsen heb ik het voorgelegd aan een ervaren perinatoloog met uitgebreide ervaring in beoordeling van CTG s. [Gynaecoloog 3] vindt dit niet ter zake doen. De belangrijkste conclusie die men kon trekken is dat er geen eenduidigheid over de beoordeling van CTG s in de uitdrijvingsperiode en dat derhalve het handelen bij abnormaliteiten dan ook verschillend zal zijn waarbij men vaak pas bij de geboorte en de conditie van het kind blijkt wie er gelijk heeft gehad.

7 1c. op de noodzaak tot het verrichten van microbloedonderzoek en/of het termineren van de baring is al geantwoord. Als het CTG zich na uur niet spontaan had genormaliseerd, was additionele diagnostiek in de vorm van een mbo aangewezen en was dit niet mogelijk geweest, dan was het logisch alternatief het beëindigen van de baring geweest. Door de normalisatie van het CTG was echter de noodzaak hiertoe verdwenen en is door de verloskundige terecht afgewacht. j. De ouders hebben het ziekenhuis namens [eiser sub 1] aansprakelijk gesteld. De aansprakelijkheidsverzekeraar heeft aansprakelijkheid van het ziekenhuis namens het ziekenhuis van de hand gewezen. k. Bij beschikking van 7 augustus 2015 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant [eisers] gemachtigd om voor [eiser sub 1] in rechte op te treden [Eisers] leggen aan hun vordering ten grondslag dat [gynaecoloog] en [verloskundige] bij de begeleiding van de geboorte van [eiser sub 1] niet de zorg van een goed hulpverlener in acht hebben genomen. Daarmee hebben zij volgens [eisers] onrechtmatig jegens [eiser sub 1] gehandeld. Zij stellen dat (de assistente van) [verloskundige] de tijdens de bevalling toegepaste fundusexpressie (uitwending duwen op de buik ter ondersteuning van de baring) ondeskundig want te vaak en op het verkeerde moment heeft uitgevoerd, namelijk meer keren dan is toegestaan en op een moment dat de foetus nog onvoldoende in het geboortekanaal was ingedaald, namelijk nog niet tot op de bekkenbodem. Daardoor is de passage door het baringskanaal van de foetus geforceerd, aldus [eisers] Daarnaast stellen zij dat [gynaecoloog] en [verloskundige], vanwege langdurige abnormale registraties door de cardiotocograaf (CTG) van de hartslagfrequentie van de foetus die volgens [eisers] duidden op foetale nood/hypoxie (zuurstofgebrek van de foetus waarbij dit begint te werken op de perifere weefsels), om uur hadden moeten besluiten om microbloedonderzoek (MBO) te verrichten of, bij het ontbreken van de mogelijkheid hiertoe of bij het afzien hiervan, om uiterlijk uur hadden moeten besluiten de baring te beëindigen door middel van een kunstverlossing. [Eisers] stellen dat [eiser sub 1] als gevolg van de beide medische fouten, al dan niet in combinatie met elkaar, de hiervoor genoemde bloedingen en hersenschade heeft opgelopen. Volgens [eiser sub 1] is het ziekenhuis voor de tekortkoming bij de behandelingsovereenkomst op grond van artikel 7:462 BW aansprakelijk Het ziekenhuis heeft betwist dat [gynaecoloog] en [verloskundige] een medische fout hebben gemaakt en dat er causaal verband bestaat tussen een eventuele fout en het geboorteletsel. Meer in het bijzonder betwist het ziekenhuis dat meer dan twee maal fundusexpressie is toegepast, dat die is toegepast op een tijdstip vóór uur, dat fundusexpressie is toegepast om uur of kort daarna, of dat fundusexpressie is toegepast op een verkeerd moment. Het ziekenhuis betwist in dit verband dat het hoofdje van [eiser sub 1] om uur nog niet op de bekkenbodem stond. Daarnaast bestrijdt het ziekenhuis met een beroep op de bevindingen van [gynaecoloog 2] dat er om uur een noodzaak bestond tot het verrichten van MBO-onderzoek of het beëindigen van de baring door middel van een kunstverlossing. Volgens het ziekenhuis was het beleid om af te wachten gelet op de normalisatie van de CTG-registratie na uur gerechtvaardigd. Maatstaf 3.4. Alvorens de gestelde fouten hierna afzonderlijk te bespreken, stelt de rechtbank voorop dat [gynaecoloog] en [verloskundige] als hulpverleners bij hun werkzaamheden die zorg dienden te betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Indien zou komen vast te staan dat zij deze zorg niet hebben betracht en met [gynaecoloog] en [verloskundige] een behandelingsovereenkomst is gesloten, dan is het ziekenhuis op grond van artikel 7:462 lid 1 BW mede aansprakelijk voor een tekortkoming bij die overeenkomst, als ware het zelf bij de overeenkomst partij. Indien [eisers] met het ziekenhuis een medische behandelingsovereenkomst zouden hebben gesloten, is het ziekenhuis op grond van artikel 6:76 BW voor gedragingen van zijn hulppersonen aansprakelijk. Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op [eisers] de bewijslast van de door hen gestelde beroepsfouten en van het causaal verband met de schade. Deskundigenonderzoeken buiten beschouwing laten? Bewijskracht 3.5. [Eisers] beroepen zich ter onderbouwing van de door hen gestelde fouten met name op de bevindingen van [gynaecoloog 3], terwijl het ziekenhuis voor zijn betwisting met name steun vindt in de bevindingen van [gynaecoloog 2]. [Eisers] hebben aangevoerd dat de rapporten van [gynaecoloog 2] zowel wat betreft hun wijze van totstandkoming als hun inhoud niet voldoen aan de daaraan te stellen eisen en om die reden buiten beschouwing moeten blijven. De conclusie van [gynaecoloog 2] dat fundusexpressie adequaat is toegepast door de verloskundige is gebaseerd op de aanname dat die twee maal, net voor de geboorte, is toegepast toen het hoofdje van [eiser sub 1] al diep was ingedaald, welke aanname onjuist is. In het medisch dossier ontbreekt

8 informatie over de toepassing van fundusexpressie en uit de verklaringen van [eiser sub 2] en andere getuigen blijkt dat fundusexpressie meerdere malen is toegepast en in een veel eerder stadium, aldus [eisers] Daarnaast kon [gynaecoloog 2] volgens [eisers] niet tot de conclusie komen dat [gynaecoloog] en [verloskundige], behoudens het onvoldoende documenteren door de verloskundige, conform de voor hen geldende professionele standaard hebben gehandeld nu documentatie over het overleg tussen de gynaecoloog en de verloskundige tussen uur ontbreekt. Het beleid was daarom ook volgens [gynaecoloog 2] zelf niet goed te beoordelen, zo stellen [eisers]. Het ziekenhuis wijst er op zijn beurt op dat het in het geheel niet betrokken is geweest bij de totstandkoming van het deskundigenrapport van [gynaecoloog 3], zodat sprake is van een partijdeskundigenrapport. Het wijst er verder op dat [gynaecoloog 3] sinds 2012 vanwege zijn pensioen niet meer praktiserend was en dat hij daarom op grond van de Leidraad voor (getuigen-)deskundige van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) d.d. 1 mei 2005 niet als deskundige kon optreden. Volgens het ziekenhuis dienen de bevindingen en conclusies van [gynaecoloog 2] leidend te zijn De rechtbank overweegt dat [gynaecoloog 2] een door de rechtbank in het kader van een verzoekschriftprocedure tot het houden van een (aanvullend) voorlopig deskundigenonderzoek benoemde (door [eisers] zelf voorgestelde) deskundige betreft. Dat de wijze van totstandkoming van de rapporten van [gynaecoloog 2] niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen is door [eisers] niet toegelicht, terwijl de rechtbank niet is gebleken dat er aan die wijze van totstandkoming iets schort. Als uitgangspunt geldt dat er zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen een aldus tot stand gekomen rapport moeten zijn, wil de rechter aan wie de vraag wordt voorgelegd of de bij de bevalling van [eiser sub 1] betrokken gynaecoloog en verloskundige een medische fout hebben gemaakt en tussen die fout en schade causaal verband bestaat, besluiten dat hij een dergelijk rapport naast zich neerlegt. Vgl. o.a. Hof s-hertogenbosch 25 maart 1999, VR 1999, De door [eisers] genoemde argumenten vormen geen reden om de rapporten van [gynaecoloog 2] buiten beschouwing te laten. [Gynaecoloog 2] heeft in zijn aanvullend rapport nader toegelicht waarom hij er bij de beoordeling van het handelen van [gynaecoloog] en [verloskundige] vooralsnog van uit is gegaan dat er twee maal fundusexpressie in het laatste stadium van de bevalling is toegepast (hij is afgegaan op het medisch dossier en de brief van 17 juli 2007 van de gynaecoloog [perinatoloog] die met [eiser sub 2] het verloop van de bevalling heeft doorgenomen en waarin vermeld is dat tijdens de laatste twee weeën fundusexpressie is toegepast) en waarom hij niet is uitgegaan van verklaringen van [eiser sub 2], mevrouw [vrouw X] en [eiser sub 1]. Hij heeft in zijn rapport vermeld dat hij mogelijk anders zal oordelen als alsnog mocht blijken dat er iets anders zou komen vast te staan omtrent de verrichte fundusexpressie. Daarnaast heeft [gynaecoloog 2] toegelicht van welke feiten hij is uitgegaan bij de beoordeling van het beleid naar aanleiding van de CTGregistratie en heeft hij toegelicht op welke wijze hij die registratie interpreteert. Indien er aan het eerste rapport al inhoudelijke gebreken zouden kleven omdat de daarin genoemde conclusies niet of onvoldoende gestoeld zijn op vaststaande feiten en omstandigheden, dan heeft [gynaecoloog 2] in zijn tweede rapport voldoende toegelicht van welke feiten en omstandigheden hij is uitgegaan en waarom hij van oordeel is dat de gynaecoloog en de verloskundige geen fout hebben gemaakt bij de toepassing van de fundusexpressie en het gevoerde beleid Het deskundigenrapport van [gynaecoloog 3] is in opdracht van [eisers] tot stand gekomen, zonder dat het ziekenhuis daarbij betrokken is geweest. [Eisers] en [gynaecoloog 3] staan derhalve in verhouding tot elkaar als opdrachtgever en opdrachtnemer. Dat impliceert dat al dan niet verborgen in de vraagstelling opdracht gegeven kán worden de zaak voor de opdrachtgever zo gunstig mogelijk te presenteren ( wie betaalt, bepaalt ). Anderzijds weet de procespartij die een eigen deskundige inschakelt en weet ook die deskundige dat aan een dergelijk bewijsmiddel alleen enige meerwaarde boven een partijverklaring zal worden toegekend, wanneer de opdracht de deskundige de vrijheid laat vanuit zijn deskundigheid tot een onafhankelijk oordeel te komen en wanneer de deskundige die vrijheid neemt. Zie conclusie [deskundige X] voor HR 16 januari 1998, VR 1998, Hetgeen hiervoor over de deskundigenrapporten van [gynaecoloog 2] is overwogen en de hiervoor genoemde tweeslachtigheid van het partijdeskundigenrapport brengen anders dan het ziekenhuis lijkt te bepleiten niet zonder meer mee dat de rapporten van [gynaecoloog 2] voor de rechtbank leidend zijn en dat (dus) geen betekenis dient te worden gehecht aan de rapporten van [gynaecoloog 3] voor zover die een ander oordeel dan [gynaecoloog 2] heeft. De waarde die de rechter al dan niet wil toekennen aan de inhoud van een deskundigenrapport staat ter discretie van de feitenrechter, ook als het gaat om een partijdeskundigenrapport. Voor de overtuigende kracht van het partijdeskundigenrapport van [gynaecoloog 3] is relevant dat het ziekenhuis en [gynaecoloog 2] uitgebreid op de bevindingen van [gynaecoloog 3] hebben kunnen reageren. Dat de richtlijnen van de NVOG voorschrijven dat een deskundige praktiserend dient te zijn, oordeelt de rechtbank in dit geval niet van belang. [Gynaecoloog 3] was ten tijde van de geboorte van [eiser sub 1] nog maar kort met pensioen en gesteld noch gebleken is dat hij niet (meer) weet wat er op zijn vakgebied op de werkvloer speelt.

9 Fundusexpressie Tijdens de comparitie hebben [eisers] hun stelling dat de fundusexpressie onjuist is toegepast zo toegelicht dat vier keer fundusexpressie is toegepast, waarvan in elk geval drie keer op een moment dat de foetus nog niet tot op de bekkenbodem was ingedaald. De eerste keer was volgens [eisers] om ongeveer uur, de tweede en de derde keer, naar de rechtbank uit de door [eisers] tijdens de zitting geschetste gang van zaken opmaakt, kort na de eerste toepassing en de laatste keer net voor de geboorte van [eiser sub 1]. [Eisers] verwijzen naar door hen als productie 13 dagvaarding overgelegde verklaringen van [eiser sub 2], [vrouw X] en [eiser sub 1] In het aanvullend deskundigenbericht van [gynaecoloog 2] wordt op pagina 3 het Nederlands leerboek Obstetrie en Gynaecologie zesde druk uit 2007 aangehaald waarin vermeld is dat voorwaarde voor het uitoefenen van fundusexpressie is dat het hoofd van de foetus zich op de bekkenbodem bevindt en dat expressie uitsluitend mag worden uitgevoerd tijdens een wee en niet langer dan gedurende drie weeën Tussen partijen is niet in geschil dat het hoofdje van [eiser sub 1] zich om uur op de bekkenbodem bevond (zie aantekeningen baringsverslag uur: Indaling caput Hodge 4 ). Voor zover na uur fundusexpressie is toegepast, vormde de mate waarin de foetus in het baringskanaal was ingedaald derhalve geen beletsel voor die toepassing De stelling van [eiser sub 1] dat vaker dan drie keer fundusexpressie is toegepast en op momenten dat het hoofdje van [eiser sub 1] zich nog niet op de bekkenbodem bevond is door het ziekenhuis voldoende gemotiveerd betwist. Zoals hiervoor is overwogen (3.4) rust op [eisers] ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv de bewijslast van hun stelling. Nu [eisers] bewijs van hun stelling hebben aangeboden, zal de rechtbank dit bewijs opdragen Anders dan [eisers] hebben bepleit bestaat er geen aanleiding om die stelling voorshands bewezen te achten in verband met het ontbreken van informatie in het medische dossier over de uitvoering van de fundusexpressie ([gynaecoloog 3] noemt op pagina 10 van zijn rapport van 3 juli 2012 als ontbrekende informatie: wanneer is daarmee begonnen, door wie is de fundusexpressie toegepast, hoe is de fundusexpressie toegepast, is fundusexpressie alleen tijdens de persweeën toegepast of ook in de pauzes tussen de weeën, wat is de totale duur in minuten van de fundusexpressie geweest). Er bestaat geen geschil over de juistheid van de fundusexpressie die aan het einde van de bevalling is toegepast, zodat ontbrekende informatie daarover niet van belang is voor het bewijs. Indien inderdaad juist is dat alleen fundusexpressie is toegepast aan het einde van de bevalling, zoals het ziekenhuis betoogt, dan bestaat er uiteraard geen documentatie over de toepassing daarvan vóór uur. Het ontbreken van die documentatie kan in zo n geval niet leiden tot het oordeel dat het bewijs voorshands geleverd is, behoudens te leveren tegenbewijs. Beleid CTG-registratie Tussen partijen is niet in geschil dat de beoordeling van het CTG dient plaats te vinden volgens de zogenaamde FIGO-criteria (International Federation of Gynecology and Obstetrics). Uit de tabel die op pagina 9 van het rapport van 3 juli 2012 van [gynaecoloog 3] is opgenomen, blijkt dat het CTG volgens die criteria geclassificeerd wordt als zijnde normaal, suboptimaal, abnormaal en preterminaal aan de hand van de basishartfrequentie (het aantal slagen per minuut van de foetus die gedurende een bepaalde periode tussen contracties is geregistreerd), variabiliteit (de slag-tot-slag variatie) en reactiviteit en deceleraties (dalingen in de hartfrequentie) De rechtbank kan aan de hand van de stellingen van partijen en de in het geding gebrachte stukken niet goed beoordelen of redelijk bekwame en redelijk handelende gynaecologen en verloskundigen van mening kunnen verschillen over de classificatie van het CTG als zijnde sub-optimaal of abnormaal. De verschillende classificaties van het CTG door [gynaecoloog 2] en [gynaecoloog 3] tijdens de ontsluitingsfase zouden daarop kunnen wijzen. Naar het oordeel van de rechtbank betreft die classificatie evenwel ook niet de kern van de zaak. Zoals het ziekenhuis tijdens de comparitie terecht heeft opgemerkt, komt het erop aan welk beleid geëigend was, nadat het CTG was geclassificeerd. Gesteld noch gebleken is dat de FIGO-criteria of vigerende richtlijnen een bepaald beleid ten aanzien van het verrichten van MBO-onderzoek of het beëindigen van de baring door middel van een kunstverlossing voorschrijven bij een sub-optimaal of een abnormaal CTG. Bij het bepalen van het beleid komt het er dus op aan de CTG-registratie te interpreteren en, meer in het bijzonder, na te gaan of die registratie betekent dat sprake is van foetale nood [Gynaecoloog 2] heeft in zijn aanvullend deskundigenbericht een publicatie van onder anderen [gynaecoloog 3] aangehaald (Beoordeling en interpretatie van het CTG tijdens de baring) waarin vermeld is dat het CTG tijdens de uitdrijvingsperiode in meer dan 90% van de gevallen niet voldoet aan de criteria van normaliteit die antepartum en tijdens de ontsluitingsperiode worden gehanteerd. Voorts is in die publicatie vermeld dat het lezen, classificeren en interpreteren van intrapartum-ctg s moeilijk blijft met grote intra- en interindividuele verschillen. De rechtbank leidt verder uit de deskundigenberichten af dat afwijkingen van het

10 CTG vele oorzaken kunnen hebben en niet automatisch zijn terug te voeren op foetale nood/hypoxie. Zoals [gynaecoloog 3] in zijn commentaar op het conceptrapport van [gynaecoloog 2] heeft opgemerkt, dienen bij de interpretatie van het CTG alle obstetrisch-klinische gegevens te worden betrokken In de onderhavige zaak acht [gynaecoloog 3] het CTG vanaf uur tot uur verontrustend (aaneenschakeling van gecompliceerde variabele deceleraties en een niet herkenbare basishartfrequentie) en oordeelt hij dat een gynaecoloog (nadat die door de verloskundige bij de baring zou zijn geroepen) uiterlijk om uur (rapport van 3 juli 2012) of althans om uur (commentaar op conceptrapport [gynaecoloog 2] van 21 mei 2014) een MBO had moeten verrichten of de baring had moeten beëindigen. [Gynaecoloog 2] is daarentegen van mening dat er weliswaar een korte periode geweest is van frequente variabele deceleraties, maar dat het CTG vanaf uur (aanvullend rapport, p. 5), althans vanaf uur (bijlage) is veranderd naar een CTG met een normale hartfrequentie en een normale variabiliteit, op grond waarvan de verloskundige terecht heeft afgewacht, zonder een MBO te verrichten en de baring voortijdig door middel van een kunstverlossing te beëindigen [Gynaecoloog 3] en [gynaecoloog 2] oordelen derhalve verschillend over de betekenis van de CTGregistratie van de bevalling van [eiser sub 1] en over het op grond daarvan te voeren beleid. Gegeven hetgeen hiervoor onder 3.17 over het CTG is overwogen, leidt de rechtbank uit de verschillende opinies van [gynaecoloog 3] en [gynaecoloog 2] af dat redelijk bekwame en redelijk handelende gynaecologen of verloskundigen het CTG kunnen interpreteren zoals [gynaecoloog 2] heeft gedaan en in het onderhavige geval niet zouden zijn overgegaan tot een MBO of een beëindiging van de baring, maar zouden hebben afgewacht zoals bij de bevalling van [eiser sub 1] is gebeurd. Met de deskundigenberichten is daarom niet bewezen dat [gynaecoloog] of [verloskundige] op dit punt een fout hebben gemaakt op grond waarvan het ziekenhuis aansprakelijk is. Op deze grondslag dient de vordering van [eisers] te worden afgewezen In afwachting van de bewijsvoering zal iedere verdere beslissing worden aangehouden. 4. De beslissing De rechtbank 4.1. draagt [eisers] op te bewijzen dat bij de bevalling van [eiser sub 1] vaker dan drie keer fundusexpressie is toegepast en dat fundusexpressie is toegepast op een moment dat de foetus nog niet tot op de bekkenbodem was ingedaald, 4.2. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 6 juli 2016 voor uitlating door [eisers] of zij bewijs willen leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel, 4.3. bepaalt dat [eisers], indien zij geen bewijs door getuigen willen leveren maar wel bewijsstukken willen overleggen, die stukken direct in het geding moeten brengen, 4.4. bepaalt dat [eisers], indien zij getuigen willen laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden augustus tot en met november 2016 direct moeten opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald, 4.5. bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. Louwerse in het gerechtsgebouw aan de Sluissingel 20 te Breda, 4.6. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen, 4.7. houdt iedere verdere beslissing aan.»annotatie 1. Kwaliteit en innovatie Momenteel wordt de Nederlandse rechtspraak geconfronteerd met een moderniseringsproject dat de naam draagt kwaliteit en innovatie rechtspraak, kortweg KEI. Procedures moeten sneller en eenvoudiger en bovendien moet de moderne informatietechnologie daarvoor gebruikt gaan worden: er zal gewerkt gaan worden met elektronische dossiers. Wetsvoorstel over KEI werd op 12 juli 2016 door de Eerste Kamer aangenomen en zal nu worden geïmplementeerd (Stb. 2016, 288). Verondersteld wordt dat hiermee de kwaliteit van rechtspraak verbeterd zal gaan worden: maar welke kwaliteit wordt dan bedoeld, de werkproceskwaliteit (organisatorisch) of de resultaatkwaliteit (inhoudelijk)? Binnen KEI wordt over de inhoudelijke kwaliteit van rechterlijke beslissingen opvallend weinig gezegd. In haar preadvies voor de NJV heeft De Bock daarover haar zorgen geuit (De Bock, Grip op kwaliteit, Kluwer 2015). Kwaliteit dreigt eerder een mantra te worden dan een te realiseren ambitie. De aandacht is vooral op de

11 organisatorische kwaliteit gericht en dat blijkt onder andere uit het feit de rechter een meer uitgesproken regiefunctie gaat krijgen (daarover Den Tonkelaar, TCR 2015, p. 105 e.v.). De rechter zal dan meer middelen krijgen om een vlot verloop van de bodemprocedure mogelijk te maken en met name in een vroeg stadium al met partijen een comparitie houden. Als ik dit vonnis probeer te analyseren, hoe zit het dan met de inhoudelijke kwaliteit ervan en hoe zou die verbeterd kunnen worden door organisatorische lees: methodologische aanpassingen? Daarover gaat mijn commentaar. 2. Het effect verklaart niet de oorzaak Niemand wil na een normale zwangerschap geconfronteerd worden met de komst van een gehandicapt kind. De werking van de fundamentele attributiefout dient zich ook hier weer bij de ouders aan: onze rampspoed moet wel iemands schuld zijn. De verloskundige en de gynaecoloog zijn hier verantwoordelijk voor. Eisers stellen dat die onzorgvuldig hebben gehandeld en leggen die kwestie eerst voor aan een klachtencommissie en vervolgens verzoeken zij een voorlopig deskundigenbericht ex art. 202 lid 1 Rv. Beide procedures hebben voor de eisers een teleurstellend resultaat. De ouders geven echter niet op en vervolgen met een bodemprocedure, nu gesteund door een inmiddels opgestelde contra-expertise van een gynaecoloog, die wél vindt dat de hulpverleners hier onzorgvuldig hebben gehandeld. Het doorslaggevende argument wordt door hem gevonden bij het herbeoordelen van de continue registraties van zowel de weeënactiviteit als de kinderlijke hartactie (= cardiotocografie; CTG). Vooral in de laatste fase van de bevalling zag de partijdeskundige onrustbarende waarschuwende patronen die, indien herkend, aanleiding zouden zijn geweest voor nadere diagnostiek en waarschijnlijk tot het uitvoeren van een kunstverlossing. Dan was naar zijn oordeel de schade in ieder geval minder geweest. De conclusies van beide deskundigen waren overigens steeds gemotiveerd, maar niet eensluidend. De rechter mag ex art. 26 Rv niet weigeren te beslissen, dus zal hij een oordeel moeten vellen, maar op grond waarvan? Art. 24 Rv bepaalt dat de rechter de zaak onderzoekt en beslist op grond van wat partijen over en weer hebben aangedragen. Maar dit wetsartikel vermeldt niet hoe. Dat vraagt het organiseren en uitvoeren van werkprocessen, regie voeren dus. Er ligt een vordering van eisers en die wordt vertaald in een vraag: hebben de hulpverleners de zorg verleend die voldoet aan de geldende professionele standaard? Of in termen van art. 7:453 BW: werd hier de zorg van een goed hulpverlener verstrekt? Dat is hier de gesloten rechtsvraag. Om die vraag te kunnen beantwoorden, is een causale verklaring van de onheilsgebeurtenis nodig: waarom traden er bij dit kind hersenbloedingen op? Dat is een ander type vraag dan de rechtsvraag, namelijk de open onderzoeksvraag, en die is voor de oplossing van dit geschil de sleutelvraag. Uit het optreden van hersenbloedingen blijkt nog niet de oorzaak ervan, het effect verklaart niet de oorzaak; er bestaat een asymmetrische relatie tussen oorzaak en gevolg. Zo zien we hier al een mogelijkheid voor betere regie door direct in het begin van de procedure uitdrukkelijk onderscheid te maken tussen enerzijds de passende rechtsvraag en anderzijds de welgekozen onderzoeksvraag, een innovatie die tot betere inhoudelijke kwaliteit van rechtspraak zal leiden. 3. De onderzoeksvraag Bij deze casuspositie is dus de onderzoeksvraag waarom dit kind deze hersenbeschadigingen ontwikkelde. Maar minstens zo belangrijk is te weten wanneer deze optraden. De indruk wordt namelijk gewekt dat door de lange duur van deze bevalling en het niet op de juiste wijze begeleiden ervan deze neurologische schade tijdens de baring is opgetreden. Een andere mogelijkheid is juist dat ziekte van het kind de oorzaak van deze moeilijke bevalling was en niet het gevolg. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat deze omkering, eerder de oorzaak van een moeilijke bevalling dan het gevolg ervan, in de meeste gevallen juist is (zie MacLennan et al., AJOG 2015; doi /j.ajog ). De ouders zitten begrijpelijk gevangen in een tunnelvisie. Zij zoeken naar alle argumenten om hun gelijk te bevestigen en daarbij is de partijdeskundige hen behulpzaam bevestigingsbias. De waarheidsvinding, door de rechter begeleid, moet daarom open, breed en diep zijn (zie Werken aan waarheidsvinding, BJu 2016). Daarom is het stellen van die open onderzoeksvraag zo belangrijk. Daarmee komt een tweede regiefunctie van de rechter aan de orde: het kiezen van en opdracht geven aan een deskundige. De vaak gebruikte standaardvraag heeft deze arts gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend arts in die omstandigheden mocht worden verwacht?, of variaties daarop, zijn uit den boze. Want dat is immers de gesloten! rechtsvraag: die is voor de rechter om te beantwoorden, niet voor de deskundige. Alles draait om de juiste causale verklaring, die moet de deskundige leveren en dat moet de rechter regisseren en controleren. Dat is de volgende inhoudelijke innovatie. 4. De CTG-diagnostiek

pagina 1 van 7 Let op: Deze geprinte versie is 24 uur geldig. Foetale bewaking en het beoordelen van het CTG Medische Werkinstructie Algemeen Inleidende gegevens Doel: Type: Handelingsclassificatie: Anatomische

Nadere informatie

Landelijk Register van Gerechtelijke Deskundigen, LRGD. Raad voor de Tuchtrechtspraak U I T S P R A A K

Landelijk Register van Gerechtelijke Deskundigen, LRGD. Raad voor de Tuchtrechtspraak U I T S P R A A K Landelijk Register van Gerechtelijke Deskundigen, LRGD Raad voor de Tuchtrechtspraak U I T S P R A A K Inzake de klacht van [Klaagster BV], gevestigd te [gemeente] aan de [adres], hierna te noemen klaagster,

Nadere informatie

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN U I T S P R A A K Nr. i n d e k l a c h t nr. 2006.0691 (013.06) ingediend door: hierna te noemen klaagster, tegen: hierna te noemen verzekeraar. De Raad van Toezicht Verzekeringen

Nadere informatie

ECLI:NL:RBZWB:2014:7769

ECLI:NL:RBZWB:2014:7769 ECLI:NL:RBZWB:2014:7769 Instantie Datum uitspraak 12-11-2014 Datum publicatie 24-11-2014 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 2807368_E12112014

Nadere informatie

1. Onderwerp van de klacht schending van wetenschappelijke integriteit bij uitbrengen deskundigenbericht aan rechtbank

1. Onderwerp van de klacht schending van wetenschappelijke integriteit bij uitbrengen deskundigenbericht aan rechtbank 2011 1. Onderwerp van de klacht schending van wetenschappelijke integriteit bij uitbrengen deskundigenbericht aan rechtbank 2. Advies Commissie Wetenschappelijke Integriteit KLACHT Bij brief van 2010,

Nadere informatie

16.058T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

16.058T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ 16.058T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd

Nadere informatie

17.105Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 7 maart 2018

17.105Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 7 maart 2018 17.105Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 7 maart 2018 Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2015:5534 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHARL:2015:5534 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHARL:2015:5534 Instantie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak 21-07-2015 Datum publicatie 23-07-2015 Zaaknummer 200.128.839-01 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Hoger beroep

Nadere informatie

ECLI:NL:RBSHE:2012:7610 Rechtbank 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBSHE:2012:7610 Rechtbank 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:RBSHE:2012:7610 Instantie Rechtbank 's-hertogenbosch Datum uitspraak 14-03-2012 Datum publicatie 18-02-2014 Zaaknummer 209899 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - enkelvoudig

Nadere informatie

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. E.L.A. van Emden, voorzitter en mr. A.C. de Bie, secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. E.L.A. van Emden, voorzitter en mr. A.C. de Bie, secretaris) Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2017-665 (mr. E.L.A. van Emden, voorzitter en mr. A.C. de Bie, secretaris) Klacht ontvangen op : 18 februari 2017 Ingediend door : Consument

Nadere informatie

ECLI:NL:RBHAA:2010:BO2401

ECLI:NL:RBHAA:2010:BO2401 ECLI:NL:RBHAA:2010:BO2401 Instantie Rechtbank Haarlem Datum uitspraak 15-09-2010 Datum publicatie 29-10-2010 Zaaknummer 127472 - HA ZA 06-1116 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel

Nadere informatie

Rechtbank Amsterdam 08-05-2015 28-05-2015 3603419 CV EXPL 14-32341. Civiel recht. Eerste aanleg - enkelvoudig. Rechtspraak.nl

Rechtbank Amsterdam 08-05-2015 28-05-2015 3603419 CV EXPL 14-32341. Civiel recht. Eerste aanleg - enkelvoudig. Rechtspraak.nl ECLI:NL:RBAMS:2015:3202 Instantie Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Vindplaatsen Uitspraak Rechtbank Amsterdam 08-05-2015 28-05-2015 3603419

Nadere informatie

16.137Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

16.137Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ 16.137Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd

Nadere informatie

ECLI:NL:RBROT:2015:4468

ECLI:NL:RBROT:2015:4468 ECLI:NL:RBROT:2015:4468 Instantie Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak 24-06-2015 Datum publicatie 14-07-2015 Zaaknummer C-10-459512 - HA ZA 14-950 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel

Nadere informatie

De Centrale Raad van Toezicht geeft de volgende uitspraak in de zaak van: de heer F. H. aangesloten NVM-Makelaar, kantoorhoudende te H, beklaagde.

De Centrale Raad van Toezicht geeft de volgende uitspraak in de zaak van: de heer F. H. aangesloten NVM-Makelaar, kantoorhoudende te H, beklaagde. Onjuiste informatie: garage niet geïsoleerd. Verwijzing naar verkeerd artikel in koopakte en tekening in spiegelbeeld. Klager koopt een woning die bij beklaagde in verkoop was. Hij verwijt de makelaar

Nadere informatie

LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, Datum uitspraak: Datum publicatie:

LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, Datum uitspraak: Datum publicatie: LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, 225359 Datum uitspraak: 15-02-2012 Datum publicatie: Rechtsgebied: 17-02-2012 Handelszaak Soort procedure: Kort geding Inhoudsindicatie: In deze zaak

Nadere informatie

5 Op grond van art 23p ROW 1995 overweegt de voorzitter van de Raad het volgende:

5 Op grond van art 23p ROW 1995 overweegt de voorzitter van de Raad het volgende: Beslissing Mw. A. - B. Per brief van 31 juli 2003 richt mw. A. (hierna A.) zich tot de Raad van Toezicht voor Octrooigemachtigden (hierna de Raad) met een klacht wegens niet geleverde diensten en het hiervoor

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2004:AO4119

ECLI:NL:GHSHE:2004:AO4119 ECLI:NL:GHSHE:2004:AO4119 Instantie Datum uitspraak 27-01-2004 Datum publicatie 20-02-2004 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch C0201298-RO Civiel

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2007:BA4611 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer C05/352

ECLI:NL:GHAMS:2007:BA4611 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer C05/352 ECLI:NL:GHAMS:2007:BA4611 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 18-01-2007 Datum publicatie 31-08-2010 Zaaknummer C05/352 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht Hoger

Nadere informatie

1.2. Verweerster in beroep (hierna: de Bank) heeft op 20 januari 2015 een verweerschrift ingediend.

1.2. Verweerster in beroep (hierna: de Bank) heeft op 20 januari 2015 een verweerschrift ingediend. Uitspraak Commissie van Beroep 2016-004 d.d. 2 februari 2016 (mr. W.J.J. Los, voorzitter, mr. A. Bus, drs. P.H.M. Kuijs AAG, mr. A. Smeeing-van Hees en mr. R.J.F. Thiessen, leden, en mr. G.A. van de Watering,

Nadere informatie

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken: Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 214 d.d. 6 september 2011 (prof. mr. C.E. du Perron, voorzitter, en mr. F.E. Uijleman, secretaris) Samenvatting Lijfrenteverzekering, informatieplicht.

Nadere informatie

De Commissie beslist - met inachtneming van haar reglement en op basis van de door partijen aan haar ter beschikking gestelde stukken - als volgt.

De Commissie beslist - met inachtneming van haar reglement en op basis van de door partijen aan haar ter beschikking gestelde stukken - als volgt. Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2016-157 (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter, drs. L.B. Lauwaars RA en J.C. Buiter, leden en mr. T.R.G. Leyh, secretaris) Klacht ontvangen

Nadere informatie

heeft de volgende beslissing gegeven naar aanleiding van het hoger beroep van de heer drs. A. te X. en het hoger beroep van de heer B. te Y..

heeft de volgende beslissing gegeven naar aanleiding van het hoger beroep van de heer drs. A. te X. en het hoger beroep van de heer B. te Y.. No. CvB 2013/10 HET COLLEGE VAN BEROEP van het Nederlands Instituut van Psychologen heeft de volgende beslissing gegeven naar aanleiding van het hoger beroep van de heer drs. A. te X. en het hoger beroep

Nadere informatie

zaaknummer / rolnummer: / HA ZA Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

zaaknummer / rolnummer: / HA ZA Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden. vonnis RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 320582 / HA ZA 08-3222 Vonnis van in de zaak van [Eiser], wonende te [woonplaats], eiser, advocaat mr. M.A. Koot, tegen [Gedaagde],

Nadere informatie

Regioprotocol; Foetale Bewaking durante partu. juni 2016

Regioprotocol; Foetale Bewaking durante partu. juni 2016 Regioprotocol; Foetale Bewaking durante partu juni 2016 Dit document bevat mogelijk vertrouwelijke informatie van JIJWIJ. Het kopiëren en/of verspreiden van dit document zonder voorafgaande schriftelijke

Nadere informatie

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG Arbitraal vonnis van 19 oktober 2009 Kenmerk: 09/03 Het Scheidsgerecht, samengesteld als volgt: mr. A. Hammerstein, wonende te Arnhem, voorzitter, mr. R.P.D. Kievit, wonende

Nadere informatie

Uitspraak Geschilleninstantie Zorggeschil Geschilnummer:

Uitspraak Geschilleninstantie Zorggeschil Geschilnummer: Uitspraak Geschilleninstantie Zorggeschil Geschilnummer: 17.010 Partijen: A, vader en wettelijk vertegenwoordiger van B, hierna te noemen Klager, tegen C, verder te noemen Zorgaanbieder of Aangeklaagde.

Nadere informatie

ECLI:NL:RBLIM:2017:3845

ECLI:NL:RBLIM:2017:3845 ECLI:NL:RBLIM:2017:3845 Instantie Rechtbank Limburg Datum uitspraak 26042017 Datum publicatie 27042017 Zaaknummer 5494929 \ CV EXPL 1610633 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Verbintenissenrecht

Nadere informatie

DE TUCHTCOMMISSIE VAN DE STICHTING TUCHTRECHTSPRAAK MEDIATORS

DE TUCHTCOMMISSIE VAN DE STICHTING TUCHTRECHTSPRAAK MEDIATORS Stichting Tuchtrechtspraak Mediators Postbus 23265 3001 KG Rotterdam DE TUCHTCOMMISSIE VAN DE STICHTING TUCHTRECHTSPRAAK MEDIATORS HEEFT DE NAVOLGENDE BESLISSING GEGEVEN IN ZAAK M-2017-11 van: DE HEER

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2014:2743

ECLI:NL:CRVB:2014:2743 ECLI:NL:CRVB:2014:2743 Instantie Datum uitspraak 14-08-2014 Datum publicatie 15-08-2014 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 12-1110 AW-T Ambtenarenrecht

Nadere informatie

1.2 Belanghebbende heeft een verweerschrift, gedateerd 29 mei 2018, ingediend.

1.2 Belanghebbende heeft een verweerschrift, gedateerd 29 mei 2018, ingediend. Uitspraak Commissie van Beroep 2018-063 d.d. 30 oktober 2018 (mr. W.J.J. Los, voorzitter, mr. F.R. Salomons, mr. E.E. van Tuyll van Serooskerken- Röell, mr. A. Bus en F.R. Valkenburg AAG RBA, leden, en

Nadere informatie

ECLI:NL:RBMID:2008:BD3414

ECLI:NL:RBMID:2008:BD3414 ECLI:NL:RBMID:2008:BD3414 Instantie Rechtbank Middelburg Datum uitspraak 28-05-2008 Datum publicatie 09-06-2008 Zaaknummer 58024/HA ZA 07-265 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel

Nadere informatie

ECLI:NL:RBZLY:2006:BC8798

ECLI:NL:RBZLY:2006:BC8798 ECLI:NL:RBZLY:2006:BC8798 Instantie Datum uitspraak 08-11-2006 Datum publicatie 09-04-2008 Rechtbank Zwolle-Lelystad Zaaknummer 84721 / HA ZA 03-344 -3 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

16.062T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

16.062T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ 16.062T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd

Nadere informatie

Handleiding herbeoordelingsprocedure bij een vermeende diagnostische fout

Handleiding herbeoordelingsprocedure bij een vermeende diagnostische fout Handleiding herbeoordelingsprocedure bij een vermeende diagnostische fout Inleiding. Indien een patiënt geconfronteerd wordt met een achteraf onjuist gebleken diagnose van een patholoog, kan dit o.a. afhankelijk

Nadere informatie

ECLI:NL:RBOBR:2017:1221

ECLI:NL:RBOBR:2017:1221 ECLI:NL:RBOBR:2017:1221 Instantie Datum uitspraak 09-03-2017 Datum publicatie 20-03-2017 Zaaknummer 16_2690 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Rechtbank Oost-Brabant Socialezekerheidsrecht

Nadere informatie

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 123 d.d. 11 mei 2011 (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 123 d.d. 11 mei 2011 (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter) Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 123 d.d. 11 mei 2011 (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter) Samenvatting Toerekenbare tekortkoming. Naar billijkheid vaststellen van schade.

Nadere informatie

ECLI:NL:RBROT:2010:BN8300

ECLI:NL:RBROT:2010:BN8300 ECLI:NL:RBROT:2010:BN8300 Instantie Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak 18-08-2010 Datum publicatie 24-09-2010 Zaaknummer 348503 / HA ZA 10-496 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel

Nadere informatie

ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ1808

ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ1808 ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ1808 Instantie Datum uitspraak 12-04-2011 Datum publicatie 19-04-2011 Gerechtshof Leeuwarden Zaaknummer 200.068.520 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Personen- en

Nadere informatie

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken: Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 102 d.d. 2 november 2009 (mr. R.J. Verschoof, voorzitter, mr. E.M. Dil-Stork en drs. A.I.M. Kool) 1. Procedure De Commissie beslist met inachtneming

Nadere informatie

TUCHTRAAD FINANCIËLE DIENSTVERLENING (ASSURANTIËN) UITSPRAAK in de zaak nr. [nummer] klaagster,

TUCHTRAAD FINANCIËLE DIENSTVERLENING (ASSURANTIËN) UITSPRAAK in de zaak nr. [nummer] klaagster, TUCHTRAAD FINANCIËLE DIENSTVERLENING (ASSURANTIËN) UITSPRAAK 17-022 in de zaak nr. [nummer] inzake de klacht ingediend door: mevrouw mr. [naam 1], hierna te noemen klaagster, met betrekking tot: [naam

Nadere informatie

ECLI:NL:RBUTR:2007:AZ6321

ECLI:NL:RBUTR:2007:AZ6321 ECLI:NL:RBUTR:2007:AZ6321 Instantie Rechtbank Utrecht Datum uitspraak 10-01-2007 Datum publicatie 17-01-2007 Zaaknummer 222545 / KG ZA 06-1184 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2017:647

ECLI:NL:GHDHA:2017:647 ECLI:NL:GHDHA:2017:647 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 07-02-2017 Datum publicatie 14-03-2017 Zaaknummer 200.207.571/01 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Personen- en

Nadere informatie

ECLI:NL:RBDHA:2016:14100

ECLI:NL:RBDHA:2016:14100 ECLI:NL:RBDHA:2016:14100 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 10112016 Datum publicatie 22112016 Zaaknummer 5138842/1616752 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht Eerste

Nadere informatie

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter en mr. W.H. Luk, secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter en mr. W.H. Luk, secretaris) Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2018-537 (mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter en mr. W.H. Luk, secretaris) Klacht ontvangen op : 8 februari 2017 Ingediend door : Consument Tegen

Nadere informatie

ECLI:NL:RBROT:2009:BH4446

ECLI:NL:RBROT:2009:BH4446 ECLI:NL:RBROT:2009:BH4446 Instantie Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak 04-02-2009 Datum publicatie 03-03-2009 Zaaknummer 265169 / HA ZA 06-1949 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Eerste

Nadere informatie

RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort s-hertogenbosch van 25 april 2018

RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort s-hertogenbosch van 25 april 2018 18-194/DB/ZWB ECLI:NL:TADRSHE:2018:65 RAAD VAN DISCIPLINE Beslissing in de zaak onder nummer van: 18-194/DB/ZWB Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort s-hertogenbosch van

Nadere informatie

REGLEMENT GESCHILLENCOMMISSIE POST per 1 april 2016

REGLEMENT GESCHILLENCOMMISSIE POST per 1 april 2016 REGLEMENT GESCHILLENCOMMISSIE POST per 1 april 2016 Begripsomschrijving Artikel 1. In dit reglement wordt verstaan onder: stichting : de Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken; commissie

Nadere informatie

ECLI:NL:RBASS:2006:AY8841

ECLI:NL:RBASS:2006:AY8841 ECLI:NL:RBASS:2006:AY8841 Instantie Rechtbank Assen Datum uitspraak 25-09-2006 Datum publicatie 26-09-2006 Zaaknummer 58445 - KG ZA 06-182 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2016:5140 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHAMS:2016:5140 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01 ECLI:NL:GHAMS:2016:5140 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 29-11-2016 Datum publicatie 06-02-2017 Zaaknummer 200.174.828/01 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

MEINDERT OOSTERHOF, in zijn hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder, kantoorhoudende te Drachten,

MEINDERT OOSTERHOF, in zijn hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder, kantoorhoudende te Drachten, Vonnis RECHTBANK LEEUWARDEN Sector kanton Locatie Heerenveen zaak-/rolnummer: 371218 CV EXPL i 1-5231 vonnis van de kantonrechter d.d. 14 maart 2012 inzake X wonende te eiser. procederende met toevoeging.

Nadere informatie

ECLI:NL:RBROT:2016:229

ECLI:NL:RBROT:2016:229 ECLI:NL:RBROT:2016:229 Instantie Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak 06-01-2016 Datum publicatie 07-01-2016 Zaaknummer C/10/475943 / HA ZA 15-510 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel

Nadere informatie

16.053Tb Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

16.053Tb Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ 16.053Tb Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd

Nadere informatie

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. B.F. Keulen, voorzitter en mr. E.H.C. Vos, secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. B.F. Keulen, voorzitter en mr. E.H.C. Vos, secretaris) Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2018-592 (mr. B.F. Keulen, voorzitter en mr. E.H.C. Vos, secretaris) Klacht ontvangen op : 19 oktober 2017 Ingediend door : Consument Tegen

Nadere informatie

ECLI:NL:RBUTR:2007:BA4351

ECLI:NL:RBUTR:2007:BA4351 ECLI:NL:RBUTR:2007:BA4351 Instantie Rechtbank Utrecht Datum uitspraak 03-05-2007 Datum publicatie 03-05-2007 Zaaknummer 515624 AV EXPL 07-35 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel

Nadere informatie

SECOND OPINION REGLEMENT. Herbeoordeling op basis van de stukken in de eerste aanleg. april 2013

SECOND OPINION REGLEMENT. Herbeoordeling op basis van de stukken in de eerste aanleg. april 2013 SECOND OPINION REGLEMENT Herbeoordeling op basis van de stukken in de eerste aanleg april 2013 1 INHOUDSOPGAVE Considerans... 3 I. Algemene bepalingen... 4 II. Het verzoek om een second opinion-procedure

Nadere informatie

Uitspraak Geschilleninstantie Zorggeschil Geschilnummer:

Uitspraak Geschilleninstantie Zorggeschil Geschilnummer: Uitspraak Geschilleninstantie Zorggeschil Geschilnummer: 18.001 Partijen: A, hierna te noemen Klager, tegen B, hierna te noemen Zorgaanbieder of Aangeklaagde. 1. Behandeling van het geschil Partijen zijn

Nadere informatie

ECLI:NL:RBROT:2006:AX9306

ECLI:NL:RBROT:2006:AX9306 ECLI:NL:RBROT:2006:AX9306 Instantie Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak 15-06-2006 Datum publicatie 26-06-2006 Zaaknummer 709062 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Instantie Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak 20-06-2007 Datum publicatie 25-06-2007 Zaaknummer 0600267 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening, nr (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter en mr. F.M.M.L. Fleskens, secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening, nr (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter en mr. F.M.M.L. Fleskens, secretaris) Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening, nr. 2016-493 (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter en mr. F.M.M.L. Fleskens, secretaris) Klacht ontvangen op : 9 maart 2016 Ingediend door : Consument

Nadere informatie

Reglement Geschillencommissie VEBON-NOVB

Reglement Geschillencommissie VEBON-NOVB VEBON-NOVB Begripsomschrijving Artikel 1 In dit reglement wordt verstaan onder: a. Vereniging: Vereniging van BeveiligingsOndernemingen in Nederland (VEBON-NOVB) b. Commissie: de Geschillencommissie, ingesteld

Nadere informatie

ECLI:NL:RBLIM:2017:4741

ECLI:NL:RBLIM:2017:4741 ECLI:NL:RBLIM:2017:4741 Instantie Rechtbank Limburg Datum uitspraak 24052017 Datum publicatie 29052017 Zaaknummer 04 5426165/CV 169694 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Verbintenissenrecht

Nadere informatie

Aanzienlijke waardeverschillen in taxaties. Moeilijke vergelijkbaarheid taxaties. Late indiening klacht niet onverklaarbaar.

Aanzienlijke waardeverschillen in taxaties. Moeilijke vergelijkbaarheid taxaties. Late indiening klacht niet onverklaarbaar. Aanzienlijke waardeverschillen in taxaties. Moeilijke vergelijkbaarheid taxaties. Late indiening klacht niet onverklaarbaar. Klager heeft een optie tot koop van de door hem gehuurde fitnessruimte. In het

Nadere informatie

Benoeming deskundige in merken- en reclamezaken

Benoeming deskundige in merken- en reclamezaken 3. Een andere mogelijkheid is dat in het kader van een kort geding een deskundige wordt benoemd, die aan de hand van een bureaustudie vóór de zitting de door partijen in het geding gebrachte partijmarktonderzoeken

Nadere informatie

ECLI:NL:RBARN:2010:BN9752

ECLI:NL:RBARN:2010:BN9752 ECLI:NL:RBARN:2010:BN9752 Instantie Rechtbank Arnhem Datum uitspraak 04-10-2010 Datum publicatie 07-10-2010 Zaaknummer 205064 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht Eerste aanleg

Nadere informatie

ECLI:NL:RBAMS:2011:BS8906

ECLI:NL:RBAMS:2011:BS8906 ECLI:NL:RBAMS:2011:BS8906 Instantie Rechtbank Amsterdam Datum uitspraak 13-09-2011 Datum publicatie 14-09-2011 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 497590 / KG ZA 11-1292 MvW/JWR

Nadere informatie

Uitspraak. Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel:

Uitspraak. Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel: Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel: R.T. Wiegerink Belastingblad (BB), maart, Nr. 6, BB 2019/112 16 januari 2019 Gerechtshof Den Haag Belanghebbende heeft onderzoek ter zitting van de rechtbank

Nadere informatie

ECLI:NL:RBARN:2011:BP3591

ECLI:NL:RBARN:2011:BP3591 ECLI:NL:RBARN:2011:BP3591 Instantie Rechtbank Arnhem Datum uitspraak 26-01-2011 Datum publicatie 08-02-2011 Zaaknummer 162975 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Hoger

Nadere informatie

ECLI:NL:RBASS:2012:BX2999

ECLI:NL:RBASS:2012:BX2999 ECLI:NL:RBASS:2012:BX2999 Instantie Rechtbank Assen Datum uitspraak 10-07-2012 Datum publicatie 30-07-2012 Zaaknummer 337492 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht Eerste aanleg

Nadere informatie

ECLI:NL:RBROT:2008:BG2357

ECLI:NL:RBROT:2008:BG2357 ECLI:NL:RBROT:2008:BG2357 Instantie Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak 01-10-2008 Datum publicatie 03-11-2008 Zaaknummer 285436 / HA ZA 07-1418 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel

Nadere informatie

ECLI:NL:RBAMS:2016:199

ECLI:NL:RBAMS:2016:199 ECLI:NL:RBAMS:2016:199 Instantie Rechtbank Amsterdam Datum uitspraak 20-01-2016 Datum publicatie 02-02-2016 Zaaknummer C/13/572226 / HA ZA 14-903 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Intellectueel-eigendomsrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2016:2505

ECLI:NL:GHSHE:2016:2505 ECLI:NL:GHSHE:2016:2505 Instantie Datum uitspraak 21-06-2016 Datum publicatie 24-04-2017 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie - Vindplaatsen Uitspraak Gerechtshof

Nadere informatie

Jubilee Europe B.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

Jubilee Europe B.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene. Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2012-340 d.d. 12 december 2012 (mr. A.W.H. Vink, voorzitter en mr.drs. D.J. Olthoff, secretaris) Samenvatting Consument heeft met ingang van

Nadere informatie

ECLI:NL:RBLIM:2017:4418

ECLI:NL:RBLIM:2017:4418 ECLI:NL:RBLIM:2017:4418 Instantie Rechtbank Limburg Datum uitspraak 04052017 Datum publicatie 15052017 Zaaknummer C/03/232895 / KG ZA 17112 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

Beweerdelijk te lage taxatie. Verschil van 10 % tussen verschillende taxatie niet onaanvaardbaar.

Beweerdelijk te lage taxatie. Verschil van 10 % tussen verschillende taxatie niet onaanvaardbaar. Beweerdelijk te lage taxatie. Verschil van 10 % tussen verschillende taxatie niet onaanvaardbaar. In het kader van het uit elkaar gaan van klager en zijn partner moet de gemeenschappelijke woning getaxeerd

Nadere informatie

REGLEMENT KLACHTENCOMMISSIE KCAF

REGLEMENT KLACHTENCOMMISSIE KCAF April 07 REGLEMENT KLACHTENCOMMISSIE KCAF INHOUDSOPGAVE Artikel : Begripsomschrijving Artikel : Samenstelling Commissie Artikel 3 : Taak Commissie Artikel 4 : Bevoegdheid Commissie Artikel 5: Geheimhouding

Nadere informatie

Samenvatting. Consument, tegen. ARAG SE, gevestigd te Leusden, hierna te noemen Aangeslotene. 1. Procesverloop

Samenvatting. Consument, tegen. ARAG SE, gevestigd te Leusden, hierna te noemen Aangeslotene. 1. Procesverloop Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2014-295 d.d. 1 augustus 2014 (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter, mr. B.F. Keulen en mr. P.A. Offers, leden en mr. F.E. Uijleman, secretaris)

Nadere informatie

- het op 4 juni 2014 ingekomen klaagschrift van [klager] ( klager ), inclusief 5 producties;

- het op 4 juni 2014 ingekomen klaagschrift van [klager] ( klager ), inclusief 5 producties; RAAD VAN TUCHT VERENIGING VAN REGISTERCONTROLLERS Datum uitspraak: 4 november 2014 Zaaknummer: RvT VRC 2014-02 de heer [klager], wonende te [woonplaats 1] gemachtigde: de heer mr. R.M. Braat K L A G E

Nadere informatie

ECLI:NL:RBSGR:2011:BP8136

ECLI:NL:RBSGR:2011:BP8136 ECLI:NL:RBSGR:2011:BP8136 Instantie Datum uitspraak 15-02-2011 Datum publicatie 18-03-2011 Rechtbank 's-gravenhage Zaaknummer 385723 / KG ZA 11-78 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel

Nadere informatie

ECLI:NL:RBALM:2010:BN8235

ECLI:NL:RBALM:2010:BN8235 ECLI:NL:RBALM:2010:BN8235 Instantie Rechtbank Almelo Datum uitspraak 22-09-2010 Datum publicatie 24-09-2010 Zaaknummer 113824 / KG ZA 10-207 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Kort geding

Nadere informatie

ECLI:NL:RBOVE:2016:5109

ECLI:NL:RBOVE:2016:5109 ECLI:NL:RBOVE:2016:5109 Instantie Rechtbank Overijssel Datum uitspraak 15-11-2016 Datum publicatie 23-12-2016 Zaaknummer 5405642 VV EXPL 16-70 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel

Nadere informatie

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E C2017.142 C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E voor de Gezondheidszorg Beslissing in de zaak onder nummer C2017.142 van: A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg, tegen C., specialist

Nadere informatie

DE COMMISSIE GEDRAGSCODE BOUWEND NEDERLAND

DE COMMISSIE GEDRAGSCODE BOUWEND NEDERLAND 60005 DE COMMISSIE GEDRAGSCODE BOUWEND NEDERLAND heeft het volgende overwogen en beslist omtrent het op 21 februari 2013 binnengekomen verzoek van de besloten vennootschap SCHIJF BOUW B.V., gevestigd te

Nadere informatie

ECLI:NL:RBROT:2005:AU0239

ECLI:NL:RBROT:2005:AU0239 ECLI:NL:RBROT:2005:AU0239 Instantie Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak 28-07-2005 Datum publicatie 28-07-2005 Zaaknummer 242867/ KG ZA 05-645 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2015:2164

ECLI:NL:CRVB:2015:2164 ECLI:NL:CRVB:2015:2164 Instantie Datum uitspraak 24-06-2015 Datum publicatie 07-07-2015 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 12-5005 WIA Socialezekerheidsrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:RBROT:2015:7740

ECLI:NL:RBROT:2015:7740 ECLI:NL:RBROT:2015:7740 Instantie Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak 15092015 Datum publicatie 02112015 Zaaknummer C/10/482640 / KG ZA 15882 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel

Nadere informatie

Het advies van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit

Het advies van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit LOWI Advies 2015, nr. 10 Advies van het LOWI van 17 september 2015 ten aanzien van een verzoek van, bij het LOWI ingediend op 17 augustus 2015 betreffende het voorlopig besluit van het Bestuur van, inzake

Nadere informatie

JIN 2013/174, Hof Arnhem-Leeuwarden, , ECLI:NL:GHARL:2013:6823, , (annotatie) ECLI:NL:GHARL:2013:6823

JIN 2013/174, Hof Arnhem-Leeuwarden, , ECLI:NL:GHARL:2013:6823, , (annotatie) ECLI:NL:GHARL:2013:6823 JIN 2013/174 JIN 2013/174, Hof Arnhem-Leeuwarden, 17-09-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:6823, 200.090.368, (annotatie) INHOUDSINDICATIE Personenvennootschappen, Ontvankelijkheid maatschap GA DIRECT NAAR GEGEVENS

Nadere informatie

ECLI:NL:RBDHA:2017:7903

ECLI:NL:RBDHA:2017:7903 ECLI:NL:RBDHA:2017:7903 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 10-07-2017 Datum publicatie 24-07-2017 Zaaknummer AWB - 16 _ 25671 Rechtsgebieden Bestuursrecht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg -

Nadere informatie

Bij verweerschrift van 4 mei 2016 heeft verweerster, mede onder verwijzing naar correspondentie met klager, gereageerd op de klacht.

Bij verweerschrift van 4 mei 2016 heeft verweerster, mede onder verwijzing naar correspondentie met klager, gereageerd op de klacht. Raad van Toezicht Nederlandse Vereniging van Gecertificeerde Incasso-ondernemingen Postbus 279 1400 AG BUSSUM T: 035-6994210 Uitspraak van de Raad van Toezicht van de Nederlandse Vereniging van Gecertificeerde

Nadere informatie

Samenvatting. 1. Procedure

Samenvatting. 1. Procedure Niet-Bindende uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2012-247 d.d. 30 augustus 2012 (mr. C.E. du Perron, voorzitter, prof. drs. A.D. Bac en de heer J.C. Buiter, leden en mevrouw mr.

Nadere informatie

ECLI:NL:RBARN:2010:BM1303

ECLI:NL:RBARN:2010:BM1303 ECLI:NL:RBARN:2010:BM1303 Instantie Rechtbank Arnhem Datum uitspraak 14-04-2010 Datum publicatie 15-04-2010 Zaaknummer 198015 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht Kort geding

Nadere informatie

Zoekresultaat inzien document. ECLI:NL:RBROT:2012:BX5563 Permanente link: Uitspraak

Zoekresultaat inzien document. ECLI:NL:RBROT:2012:BX5563 Permanente link: Uitspraak Zoekresultaat inzien document ECLI:NL:RBROT:2012:BX5563 Permanente link: http://deeplink.rechtspraak.nl/ Instantie Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak 20 08 2012 Datum publicatie 23 08 2012 Zaaknummer

Nadere informatie

Informatie aan niet-opdrachtgever. Beëindiging huurovereenkomst. Terugbetaling waarborgsom.

Informatie aan niet-opdrachtgever. Beëindiging huurovereenkomst. Terugbetaling waarborgsom. Informatie aan niet-opdrachtgever. Beëindiging huurovereenkomst. Terugbetaling waarborgsom. Klager heeft bij het sluiten van een huurovereenkomst, aan de makelaar van de verhuurder (beklaagde) een waarborgsom

Nadere informatie

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter, terwijl mr. R.A.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter, terwijl mr. R.A. Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2018-521 (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter, terwijl mr. R.A. Blom, secretaris) Klacht ontvangen op : 2 januari 2018 Ingediend door : Consument

Nadere informatie

ECLI:NL:RBOVE:2013:3359

ECLI:NL:RBOVE:2013:3359 ECLI:NL:RBOVE:2013:3359 Instantie Rechtbank Overijssel Datum uitspraak 17-12-2013 Datum publicatie 19-12-2013 Zaaknummer Awb 13/843 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Bestuursrecht Eerste

Nadere informatie

REGLEMENT GESCHILLENCOMMISSIE ENERGIELABEL per 7 juli 2015

REGLEMENT GESCHILLENCOMMISSIE ENERGIELABEL per 7 juli 2015 REGLEMENT GESCHILLENCOMMISSIE ENERGIELABEL per 7 juli 2015 Begripsomschrijving Artikel 1. In dit reglement wordt verstaan onder: stichting : de Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken; commissie

Nadere informatie

ECLI:NL:RBOVE:2014:3241

ECLI:NL:RBOVE:2014:3241 ECLI:NL:RBOVE:2014:3241 Instantie Rechtbank Overijssel Datum uitspraak 05062014 Datum publicatie 16062014 Zaaknummer C/08/156166 / KG ZA 14182 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Kort geding

Nadere informatie

Te hoge huurprijs vastgesteld? Summiere onderbouwing taxatierapport. Gebrek aan communicatie.

Te hoge huurprijs vastgesteld? Summiere onderbouwing taxatierapport. Gebrek aan communicatie. Te hoge huurprijs vastgesteld? Summiere onderbouwing taxatierapport. Gebrek aan communicatie. De huurster van een horecagelegenheid heeft een geschil met de verhuurder over de huursom. In dat kader wordt

Nadere informatie

: DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V., gevestigd te Amsterdam, verder te noemen Rechtsbijstandverzekeraar

: DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V., gevestigd te Amsterdam, verder te noemen Rechtsbijstandverzekeraar Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2018-045 (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter, mr. C.E. Polak, en mr. dr. S.O.H. Bakkerus, leden en mr. M.H.P. Leijendekker, secretaris) Klacht

Nadere informatie