TERREINREGLEMENT versie 3.0 d.d

Transcriptie

1 TERREINREGLEMENT versie 3.0 d.d

2 Inhoudsopgave 1 Begripsbepalingen 3 2 Gebruik vliegveld Algemeen Schade en incidenten Toegangswegen en parkeren Toegangshek 5 3 Terreincommissaris en vliegers Terreincommissaris, taken en bevoegdheden Vliegers Gastvliegen Alcohol, medicijnen en drugs 8 4 Modelvliegtuigen Algemeen Keuring modellen Keuring kleine modellen Clubkist Geluid Geluidsklassen Meetmethode bij de geluidskeuring 12 5 Zenders en frequentiegebruik Algemeen Gebruik zenders anders dan 2.4GHz ( 35 en 40 MHz e.d.) Gebruik zendapparatuur anders dan voor modelbesturing 15 6 Vliegactiviteiten algemeen Indeling luchtruim Vliegbewegingen / tijdstippen / logboek Pits Airstrip Flightbox 19 7 Bijzondere modelvliegklassen DLG vliegen 21 1

3 7.2 Heli- en multikoptervliegen First Person View of FPV-vliegen Autonoom vliegen. 22 Bijlage 1 Uittreksel Basisveiligheidsreglement t.a.v. FPV-vliegen 24 2

4 1 Begripsbepalingen In dit reglement wordt verstaan onder: Airstrip: start- en landingsgebied van het vliegveld. Locatie en richting is afhankelijk van de heersende windrichting. Bestuur: het bestuur van de RMVV zoals bedoeld in artikel 9 van de statuten van de RMVV. Flightbox: Het gemarkeerde deel van het vliegveld waar de vliegers tijdens het modelvliegen staan. Locatie is afhankelijk van de heersende windrichting. Gastvlieger: vlieger die geen lid is van de RMVV, maar een enkele keer gebruik maakt van het vliegveld na toestemming van de terreincommissaris of bestuur. Instructeur: persoon die na voordracht van het bestuur als instructeur is geregistreerd bij de KNVvL en hierdoor bevoegd is vlieginstructie te geven (voor bepaalde klassen) Keurmeester: persoon die door of namens het bestuur van de RMVV is belast met het keuren van (nieuwe) modelvliegtuigen KNVvL: Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Luchtvaart. Koepelvereniging waarbij de RMVV is aangesloten. o.a. de brevettenregeling en verzekering lopen via deze vereniging. Model: verzamelaanduiding voor modelvliegtuigen, -helikopters en multikopters. Pits: Het deel van het vliegveld dat gebruikt wordt voor het opstellen en uitvoeren van werkzaamheden aan de modellen. Sleutelhouder: persoon die in het bezit is van een door het bestuur verstrekte sleutel van bijvoorbeeld het toegangshek e.d. Terras: Het verharde deel van het vliegveld (buiten het hek). Terreincommissaris: persoon die door of namens het bestuur van de RMVV (al dan niet voor onbepaalde tijd) is belast met het toezien op naleving van de in dit reglement gestelde bepalingen. Toeschouwer / publiek: iedere bezoeker van het vliegveld, met uitzondering van de terreincommissaris, de (gast)vlieger en zijn directe helper. Vlieger: hij/zij die op het vliegveld de modelvliegsport beoefent, waaronder behalve alle directe vliegactiviteiten ook (technische) werkzaamheden aan de modelvliegtuigen dienen te worden verstaan. Vliegveld: het vliegterrein van de Radio Modelvlieg Vereniging Vlaardingen, RMVV gelegen aan de Broekpolderweg, kadastraal bekend onder Sectie F nummer 546 te Vlaardingen. Buitenlanding: elke landing buiten het hek rondom het vliegveld. 3

5 2 Gebruik vliegveld 2.1 Algemeen Het vliegveld is alleen toegankelijk voor leden van de RMVV. Voor anderen is de toegang tot dit veld verboden. Toeschouwers dienen op het terras cq voor het hek te blijven. Gastvliegers hebben uitsluitend toegang nadat toestemming is gegeven door de terreincommissaris of bestuur Gedurende de tijd dat het vliegveld wordt gebruikt, moet er ten minste 1 persoon aanwezig zijn die toezicht houdt op de algemene gedragingen, de terreincommissaris. Dit om die gedragingen uit te sluiten die tot gevolg hebben dat de inrichting in strijd is met de in werking zijnde omgevingsvergunning, of dat onveilig wordt gevlogen Als het clubgebouw/opslag gesloten is zijn de vliegers zelf verantwoordelijk voor EHBO materiaal Afvalstoffen moeten zodanig worden bewaard dat zich geen afval in of buiten het vliegveld kan verspreiden. Bij het verlaten/sluiten van het vliegveld moeten alle afvalstoffen, brandstoffen en overige gebruikte goederen worden meegenomen. 2.2 Schade en incidenten De veroorzaker van schade aan de vereniging, het gehuurde en haar eigendommen, zal daarvoor persoonlijk aansprakelijk gesteld worden, indien deze schade het gevolg is van eigen, grove onzorgvuldigheid en/of nalatigheid Het bestuur en de instructeurs zijn niet aansprakelijk voor schade veroorzaakt door derden aan goederen, persoonlijk letsel of enig ander ongerief door of ten gevolge van modelvliegen. In geval van schade of een incident, wordt onder leiding van de terreincommissaris een Incidenten Registratie Formulier ingevuld en door alle betrokkenen ondertekend. De terreincommissaris zorgt er voordat dit formulier wordt bezorgd bij het secretariaat. Eventuele getuigenverklaringen moeten in dit incidentenrapport vermeld worden en aan het rapport worden toegevoegd. Incidenten zijn o.a. Schade aan bezittingen van derden veroorzaakt door modelvliegactiviteiten. Lichamelijk letsel bij derden veroorzaakt door modelvliegactiviteiten. Bijna-ongelukken door overtreding van regels. Buitenlandingen van modelvliegtuigen. Alle andere gevallen die schade aan de vereniging toe kunnen brengen. 2.3 Toegangswegen en parkeren Van de leden wordt verwacht dat wanneer zij van/naar het vliegveld komen/gaan zich als goede buur gedragen. Het vliegveld ligt in een recreatiegebied, waar ook anderen zich moeten kunnen ophouden. Daarnaast moet het gebied voor de hulpverleningsdiensten bereikbaar blijven De wegen naar het vliegveld worden ook gebruikt door ruiters. Hiervoor dus grote voorzichtigheid betrachten. Houdt rekening met de paarden. Houdt voldoende afstand bij het passeren van de paarden en rij hierbij niet sneller dan 15 á 20 km/h. 4

6 2.3.3 Het parkeren van auto's, motoren, (brom)fietsen van toeschouwers en vliegers, geschiedt op de daartoe aangewezen plaatsen. Hierbij dienen de aanwijzingen van het bestuur en of de terreincommissaris op te worden opgevolgd Bij het verlaten van het vliegveld rustig wegrijden en geen overbodig lawaai maken Te alle tijde dient er zo te worden geparkeerd dat er ongehinderde doorgang mogelijk is naar en van alle aangelegen percelen, onder andere de gemeentelijke opslag. ( tbv hulpdiensten) 2.4 Toegangshek Het bestuur, functionarissen en instructeurs hebben uit hoofde van hun functie recht op het bezit van een sleutel (van het hek) Overige leden die een sleutel wensen kunnen deze aanvragen bij het bestuur. Het bestuur beslist of er een sleutel wordt verstrekt. Aspirantleden en leden zonder brevet komen niet in aanmerking voor een sleutel. Het bestuur kan beslissen hiervan af te wijken De eerste sleutel wordt tegen een borg van 10 euro verstrekt. In het geval de sleutel zoek is kan een nieuw exemplaar tegen kostprijs worden verkregen De sleutel is niet overdraagbaar. Bij het beëindigen van het lidmaatschap, of op verzoek van het bestuur, moet de sleutel worden ingeleverd bij het bestuur. Bij inleveren krijgt men de borg retour De laatst vertrekkende persoon die in het bezit van een sleutel van het hek is (sleutelhouder) dient het hek achter zich te sluiten en op slot te doen. 5

7 3 Terreincommissaris en vliegers 3.1 Terreincommissaris, taken en bevoegdheden De terreincommissaris is lid van de RMVV, ten minste 18 jaar oud en in het bezit zijn van een modelvliegbrevet van de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Luchtvaart. In de regel is de eerste vlieger op het veld terreincommissaris. In onderling overleg kan dit ook een ander aanwezig lid dat in het bezit van een geldig vliegbrevet is zijn Vertrekt de terreincommissaris vóór beëindiging van de vliegactiviteiten, dan wordt zijn taak overgedragen aan een ander lid. Deze vervanger dient vanzelfsprekend te voldoen aan de vereisten die gelden voor een terreincommissaris Zonder terreincommissaris wordt er niet gevlogen De RMVV heeft een convenant met de luchtverkeersleiding Nederland (LVNL). In dit convenant is vastgelegd dat er een maximale vlieghoogte geldt van 150 meter boven maaiveld De terreincommissaris is verantwoordelijk voor het toezien op naleving van alle in dit reglement opgenomen bepalingen De terreincommissaris heeft tevens tot taak eventuele geschillen tussen vliegers onderling of tussen vliegers en toeschouwers, voor zover dat binnen zijn mogelijkheden ligt, tot een oplossing te brengen De terreincommissaris houdt voor aanvang van de vliegactiviteiten een briefing met de aanwezige vliegers. Vliegers die na de briefing op het terrein verschijnen dienen zich bij de terreincommissaris te melden om de briefing te ontvangen. Deze briefing houdt in: het gebruik van start- en landingsbaan en heli-oefengebieden, rekening houdend met de ligging van het terrein en de windrichting. de te vliegen start- en landingscircuits. indien er op het terrein geen frequentiebewaking aanwezig is, de frequentieafspraken. afspraken t.a.v. het vliegen met DLG-modellen en helikopters en multikopters eventuele bijzondere mededelingen. De terreincommissaris kan tussentijds als hij dat noodzakelijk acht een extra briefing houden De terreincommissaris geeft vliegers een officiële waarschuwing, indien zij zich zodanig gedragen dat de veiligheid in gevaar komt of het terreinreglement wordt overtreden. Aan een eventueel verdere toegang tot/gebruik van het vliegveld kan hij bijzondere voorwaarden verbinden. 6

8 Bij herhaalde waarschuwing zoals bedoeld in artikel hierboven kan de terreincommissaris de volgende maatregelen voor die dag treffen: ontzeggen van verder gebruik van het terrein aan vliegers. ontzeggen van verdere toegang tot het terrein aan vliegers. verbod tot het vliegen met bepaalde modelvliegtuigen. verbod tot het gebruik van bepaalde zendapparatuur. Indien een bovenstaande maatregel toegepast wordt stelt de terreincommissaris het bestuur hiervan in kennis Vliegers die zich niet houden aan door de terreincommissaris gegeven aanwijzingen kunnen door het bestuur worden geschorst of geroyeerd In geval van schade aan derden of verenigingseigendommen of een incident is de terreincommissaris verantwoordelijk voor het invullen van een Incidenten Registratie Formulier. Zie ook Vliegers Iedere vlieger wordt geacht op de hoogte te zijn van het in dit reglement gestelde Alle vliegers worden geacht op de hoogte te zijn van het Basis Veiligheids Reglement modelvliegsport en de Regeling Modelvliegen uit het luchtverkeersreglement Iedere vlieger op het vliegveld dient in het bezit te zijn van: een op zijn naam gesteld en (afhankelijk van de categorie van het modelvliegtuig waarmee gevlogen wordt) ter zake geldig modelvliegbrevet afgegeven door de KNVvL afd. Modelvliegsport. een bij het modelvliegtuig waarmee gevlogen wordt behorend keuringsformulier waaruit blijkt dat dit modelvliegtuig is goedgekeurd. een geldige op zijn naam gestelde lidmaatschapskaart KNVvL afd. Modelvliegsport (deze kaart dient tevens als lidmaatschapsbewijs van de RMVV). instructeurs dienen een door de KNVvL afd. modelvliegsport afgegeven instructeurslicentie te kunnen overleggen Vliegers die niet in het bezit zijn van een geldig brevet, mogen uitsluitend vliegen onder persoonlijk toezicht van een instructeur Iedere vlieger op het terrein is verplicht de vereiste bescheiden op verzoek van een terreincommissaris of bestuurslid ter inzage te geven Het is voor alle vliegers niet toegestaan om laag over de oefengebieden voor de heli- en multikoptervliegers te vliegen. 3.3 Gastvliegen Gastvliegen is uitsluitend toegestaan na toestemming van de terreincommissaris of een bestuurslid Een gastvlieger mag maximaal 3 keer gebruik maken van de gastvlieg regeling. Het bestuur kan hier ontheffing op verlenen Deelname aan evenementen geldt niet als gastvliegen. 7

9 3.3.4 De gastvlieger moet in het bezit zijn van een geldig KNVvL lidmaatschap en een door de KNVvL afd Modelvliegsport afgegeven brevet voor het categorie vliegtuig waarmee gevlogen wordt. De KNVvL lidmaatschapspas en brevetkaart moeten door de gastvlieger op eerste verzoek van de terreincommissaris of een bestuurslid getoond worden Indien een gastvlieger geen lid is van de KNVvL moet deze kunnen aantonen een verzekering te hebben welke modelvliegen dekt en een door een vereniging afgegeven geldig vliegbrevet kunnen overleggen. Kan geen geldig vliegbrevet worden overlegd dan dient onder toezicht van een instructeur te worden gevlogen Het door de gastvlieger meegebrachte vliegend materiaal dient van goede en bewezen kwaliteit te zijn Is een keuringsbewijs en/of geluidmeetrapport niet aanwezig dan is het ter beoordeling van de terreincommissaris of er met het model kan worden gevlogen. Hierbij kan de terreincommissaris een beroep doen op een aanwezige keurmeester Voordat mag worden gevlogen moet er minimaal een controle meting van het geluidniveau worden uitgevoerd (bij motor aangedreven modellen). Model dient volgens reglement te worden gelogd in de juiste klasse Het is uitdrukkelijk niet toegestaan voor gastvliegers om tijdens het gastvliegen (verbrandings)motoren op de grond in te laten draaien, met een toestel een eerste vlucht te maken of in te vliegen. 3.4 Alcohol, medicijnen en drugs Het besturen van modelvliegtuigen in combinatie met of na het gebruik van alcoholhoudende dranken of drugs is per definitie verboden Hierbij dient ook te worden gedacht aan de invloed die bepaalde medicijnen hebben, denk aan waarschuwingen als "kan de rijvaardigheid beïnvloeden" Het is niet toegestaan om alcoholhoudende dranken, drugs/verdovende middelen mee te nemen en/of te consumeren/gebruiken op het vliegveld van de RMVV Het bestuur kan dispensatie verlenen in het geval van een evenement op het RMVV terrein. Hiervoor kan de organisator van het evenement vooraf een verzoek doen bij het bestuur dat hier schriftelijk op zal reageren. 8

10 4 Modelvliegtuigen 4.1 Algemeen Modelvliegtuigen voldoen aan, het gestelde in de Wet Luchtvaart, de "Regeling Modelvliegen", zoals gepubliceerd in de Staatscourant 239, d.d. 8 december 2005 en aan het BasisVeiligheidsReglement Er mag worden gevlogen met: Modelzweefvliegtuigen zonder of met een elektrische motor. Model motorvliegtuigen met een elektrische- of viertaktmotor. Helikopters met een elektrische- of viertaktmotor. Multikopters met een elektrische motor. Het gebruik van tweetakt verbrandingsmotoren is verboden. 4.2 Keuring modellen Op het terrein mag uitsluitend worden gevlogen met goedgekeurde vliegwaardige modelvliegtuigen voorzien van naam eigenaar, registratienummer en telefoonnummer van de eigenaar Met modelvliegtuigen die (nog) niet gekeurd zijn mag uitsluitend worden gevlogen in aanwezigheid van ten minste een persoon die door of namens het verenigingsbestuur is belast met de keuring van modelvliegtuigen, mits (in geval van een gemotoriseerd model) er een controle voor geluid is uitgevoerd Onverminderd het in het vorige lid bepaalde zijn vluchten met modelvliegtuigen zonder geldig keuringsrapport alleen toegestaan als de terreincommissaris zijn uitdrukkelijke toestemming hiertoe heeft gegeven. 4.3 Keuring kleine modellen Wanneer is er sprake van een klein model?: Het model is kant en klaar, ARF, RTF, Bind and fly, complete set, zo uit een doos. In elkaar monteren van model mag, vleugel, landingsgestel, hoogteroertje plaatsen enz. Plaatsen van accu of ontvanger mag. Vlieggereed gewicht: vleugelmodellen en multikopters 100 gram maximaal, helikopters 75 gram maximaal (dit daar ook een rotortje van een zwaarder helikoptertje makkelijk meer schade of letsel kan aanbrengen). Het gewicht vermeld in de specificaties van de fabrikant is hierbij leidend. Geluidproductie verwaarloosbaar (bij twijfel even meten). Is dit meer dan 70 db(a) dan is een volledige keuring noodzakelijk en wordt het model ingedeeld in de betreffende geluidscategorie. Het model mag alleen boven het veld van de RMVV worden gevlogen, binnen het hek. Zelfgebouwde modellen of modellen waarbij aan structurele delen gebouwd moet worden, zoals vleugel romp staartdelen, inbouw RC apparatuur, vallen buiten deze klasse. 9

11 Zodra men kiest om een klein model op zo een wijze aan te passen dat het geluidniveau en of de prestaties hoger worden valt dit model niet langer in de klasse klein model De keuring beperkt zich in de eerste plaats tot een toetsing of aan de voorwaarden (art ) van een klein model is voldaan. Daarna vindt een visuele inspectie plaats van de eventuele montagewerkzaamheden en een geluidstest op het gehoor. Bij twijfel wordt er een geluidsmeting uitgevoerd. Als bewijs dat het model aan de eisen van een klein model voldoet, wordt het voorzien van de speciale, blauwel goedkeuringssticker Brevet en klein model Ook voor het zelfstandig vliegen met een klein model is een brevet nodig. Een willekeurig modelvlieg brevet is voldoende. Een helikopter of multikopter in de klasse klein vliegtuig mag bij voorbeeld met een elektro-motorbrevet worden gevlogen. 4.4 Clubkist De RMVV is in het bezit van een clubkist en mag door leden worden gebruikt onder de volgende voorwaarden Vliegen Bij gebruik zijn er 3 soorten vluchten te onderscheiden. Lesvlucht, een lid krijgt vliegles van een RMVV instructeur. Introductievlucht, een passant/geïnteresseerde vliegt onder begeleiding van een RMVV instructeur. Algemene vlucht, een vlucht door een gebrevetteerd lid Schade Bij het gebruik van de clubkist bestaat de mogelijkheid dat er schade ontstaat aan het model/rcapparatuur of dat het model/rc-apparatuur verloren gaat. (Bijvoorbeeld total-loss of wegvliegen). Verantwoordelijkheid voor herstel of vervanging van de clubkist en/of RC-apparatuur is als volgt bepaald: Lesvlucht, verantwoordelijkheid ligt bij de RMVV. Introductievlucht, verantwoordelijkheid ligt bij de RMVV. Algemene vlucht, verantwoordelijkheid individueel RMVV lid. Verantwoordelijke draagt zorg voor een spoedig herstel en/of vervanging van het beschadigde of verloren deel Volgorde Bij de wens tot gelijktijdig gebruik van de clubkist door meerdere leden geldt de volgende gebruiksvolgorde: Lesvluchten Introductievluchten Algemene-vluchten Beschikbaarheid. Als regel zal de clubkist iedere woensdagavond en zondagmiddag op het RMVV veld beschikbaar zijn. Daarbij dient natuurlijk een afspraak te zijn gemaakt met een instructeur. Andere tijden enkel op afspraak via naar Instructie@RMVV.nl 10

12 4.5 Geluid Alle gemotoriseerd modellen, ook zwevers aangedreven met een hulpmotor, ondergaan een geluidmeting om het geluidniveau te bepalen. Aan de hand van deze meting wordt het model ingedeeld in de geluidsklasse, 0, 1 of De metingen moeten worden uitgevoerd met een geluidsmeter die minimaal voldoet aan de eisen voor een klasse 2 meter, zoals gesteld in NEN-EN-IEC : Het geluidsniveau dat een model produceert mag nooit hoger zijn dan 79dB(A) op een afstand van 7 meter De geluidsmeting moet worden verricht door één van de leden van de keuringscommissie of het bestuur Een oproep van terreincommissaris, keurmeester of bestuur aan enig lid of gastvlieger om het geluidsniveau van zijn model te laten meten moet onverwijld worden opgevolgd. Elk lid van de keuringscommissie, mag een model op ieder moment onderwerpen aan een controle meting Leden zijn verplicht maatregelen te treffen, om het geluid tot een zo gering mogelijk niveau terug te brengen. Dit geldt voor alle gemotoriseerde modellen Het bestuur, terreincommissaris of een keurmeester zijn gerechtigd op basis van het meetresultaat voor een model een gebruiksverbod op te leggen indien het toelaatbare geluidsniveau wordt overschreden Modellen, die binnen de geluidsnorm vallen, maar geluid veroorzaken met een hoog irritatiegehalte (veel hoge tonen), kan een vliegverbod worden opgelegd Als een model meer geluid produceert dan toegestaan voor de klasse waarin het model is ingedeeld, geldt voor het betreffende model een gebruiksverbod of wordt het model (indien mogelijk) in een hogere geluidklasse ingedeeld. Bij moedwillige overtreding van dit verbod volgt een vliegverbod voor de vlieger van twee maanden. Bij herhaalde overtreding kan het bestuur het betreffende lid royeren De gebruiker en of eigenaar van het model dat onder de gegeven omstandigheden een gebruiksverbod heeft gekregen kan tegen dat verbod in beroep gaan bij het bestuur. Zolang het bestuur hierover geen uitspraak heeft gedaan blijft het gebruiksverbod van kracht. 4.6 Geluidsklassen De modellen worden in drie geluidsklassen ingedeeld. Klasse 0 Modellen met een geluidniveau gemeten op 7 meter van minder dan 70dB(A) Klasse 1 Modellen met een geluidniveau gemeten op 7 meter van meer dan 70dB(A) en minder dan 75 db(a) 11

13 Klasse 2 Modellen met een geluidniveau gemeten op 7 meter van meer dan 75dB(A) en minder dan 79 db(a) 4.7 Meetmethode bij de geluidskeuring Het geluidsniveau wordt volgens een standaardmeting bepaald, zoals hieronder beschreven. Tijdens de metingen staat het modelvliegtuig 1,2 meter boven het maaiveld en levert de motor maximaal vermogen. De microfoon staat op 7 meter afstand van het modelvliegtuig opgesteld. Zie figuur 1. De microfoonhoogte is 1,6 tot 1,8 meter. Er worden 4 metingen uitgevoerd op de 7 meter cirkel waarbij de microfoon bij iedere meting 45 o verder langs de cirkelomtrek is verplaatst. Het punt waarbij de verbindingslijn microfoon / motoruitlaat en de lengteas van het modelvliegtuig een hoek van 90 o maken is één van de meetpunten. Zie figuur 2. Deze uitgebreide methode wordt toegepast tijdens de eerste keuring van het model. Het emissieniveau is berekend door energetische middeling van de 4 gemeten niveaus. De voor de energetische middeling gebruikte formule is: meet-microfoon R= 7 meter Figuur 1 Figuur 2 12

14 4.7.2 Controle meting. Het geluidsniveau wordt volgens een standaardmeting gecontroleerd, zoals hieronder beschreven. De grenzen voor de geluidbelasting zijn hetzelfde als bij een reguliere geluidmeeting. Tijdens de metingen staat het modelvliegtuig 1,2 meter boven het maaiveld en levert de motor maximaal vermogen. De microfoon staat op 7 meter afstand van het modelvliegtuig opgesteld. Zie figuur 1. De microfoonhoogte is 1,6 tot 1,8 meter. Er wordt 1 meting uitgevoerd op de 7 meter cirkel waarbij de microfoon een hoek van 90 o maakt t.o.v. de lengteas van het model. Bij een model met verbrandingsmotor wordt de meting uitgevoerd aan de zijde van waar de uitlaat zich bevindt. Deze eenvoudige methode wordt toegepast bij het uitvoeren van een controlemeting De volgende wijzigingen aan het model maken het tot dan toe geldende meetrapport en daarmee het keuringsbewijs ongeldig. andere elektromotor of viertaktverbrandingsmotor. een propellermaat die meer dan 25mm afwijkt in diameter of meer dan 25mm in de spoed. Dit is één maat, b.v. 9x6 of 10x5 i.p.v. 10x6. ander rotor type, bladvorm en/of diameter. ander uitlaatsysteem. andere motorbevestiging. hoger aantal cellen aandrijfaccu en/of hogere nominale spanning. Van het meetrapport worden 2 exemplaren gemaakt, waarvan 1 bestemd is voor de vlieger (moet bij het model aanwezig zijn). Het tweede exemplaar wordt door de keurmeester overhandigd aan de secretaris. 13

15 5 Zenders en frequentiegebruik 5.1 Algemeen Het gebruik van radiozendapparatuur op de Europese markt moet voldoen aan de R&TTE richtlijn (1999/05/EG). Op apparatuur, die voldoet aan de R&TTE richtlijn, moet een CE merkteken zijn aangebracht. Als het gebruik niet in alle landen binnen de Europese Economische Ruimte is toegestaan of slechts beperkt is toegestaan (niet-geharmoniseerde toepassing), moet er naast het CE merkteken ook een Alert teken (!) zijn aangebracht. Dit Alert teken waarschuwt de gebruiker ervoor dat het gebruik in sommige Europese landen is beperkt of misschien niet is toegestaan. Apparatuur die in Nederland niet mag worden gebruikt mag wel worden verkocht op voorwaarde dat het Alert teken is aangebracht Op verzoek van bestuur, terreincommissaris, keuringsmeester dient een rechtsgeldige CE conformiteitverklaring te worden overlegd. 5.2 Gebruik zenders anders dan 2.4GHz ( 35 en 40 MHz e.d.) Zenders waarvan op het terrein gebruik gemaakt wordt, dienen van een door de Inspectie van Verkeer en Waterstaat Divisie Telecom goedgekeurd type te zijn. Men mag uitsluitend gebruik maken van door de Divisie Telecom toegestane frequenties Bij twee of meer vliegers die geen 2,4 GHz zender gebruiken, dient frequentiebewaking ingesteld te worden De antenne van iedere niet 2.4 GHz zender moet zijn voorzien van een frequentieaanduiding, waarop de met de frequentieband corresponderende kleur en het met de zendfrequentie corresponderende kanaalnummer is aangebracht Vliegers die niet vliegen dienen de zender te hebben uitgeschakeld en indien mogelijk de antenne te hebben ingeschoven. De antennes blijven ingeschoven tot dat de terreincommissaris de afspraken heeft medegedeeld en dubbelgebruik van zendfrequenties is uitgesloten Indien een frequentiebord met frequentieknijpers aanwezig is dient iedere (35/40 MHz)vlieger hiervan gebruik te maken. Voordat een zender in gebruik wordt genomen, wordt de frequentieknijper van het bord genomen en aan de antenne bevestigd. Na terugkeer in de pits dient de knijper onmiddellijk op het bord te worden terug gehangen Indien op het terrein geen frequentiebord aanwezig is, dient iedere vlieger zich aan de volgende regels te houden: Vliegers melden zich na aankomst bij de terreincommissaris. De terreincommissaris schrijft de vliegers in en registreert de gebruikte frequentie. Bij eventueel dubbelgebruik van frequenties deelt hij dit aan de betrokkenen mee. Deze regelen in onderling overleg het gebruik van de betreffende frequentie Iedere vlieger dient zich te houden aan een eventuele, door de terreincommissaris in te stellen, tijdslimiet ten aanzien van het gebruik van een frequentie(knijper). 14

16 5.3 Gebruik zendapparatuur anders dan voor modelbesturing Zenders waarvan op het terrein gebruik gemaakt wordt, dienen van een door de Inspectie van Verkeer en Waterstaat Divisie Telecom goedgekeurd type te zijn. Men mag uitsluitend gebruik maken van door de Divisie Telecom toegestane frequenties Het is niet toegestaan om 2.4GHz zenders te gebruiken anders dan voor modelbesturing. Gebruik van videozenders op 2.4GHz is dus niet toegestaan Gebruik van modelbesturing met ingebouwde telemetrie (data overdracht) op 2.4GHz is toegestaan Gebruikte video- en losse telemetriezenders dienen te voldoen aan bij gestelde eis. Bijvoorbeeld: 1. Zenders voor overdracht van beeld en geluid, videozenders, 5.8Ghz met een maximaal zendvermogen van 25mW. 2. Zenders voor overdracht van data, telemetrie zenders, 433 Mhz met een maximaal zendvermogen van 10mW. 6 Vliegactiviteiten 6.1 algemeen Iedere vlieger is verplicht voor de aanvang van de vliegactiviteiten zich te melden bij de terreincommissaris, de briefing te vernemen en zich dienovereenkomstig te gedragen. Bij vertrek van het terrein meldt de vlieger zich af bij de terreincommissaris Er mag alleen worden gevlogen tussen zonsopkomst en zonsondergang, doch niet eerder dan 7:00 uur in de ochtend en niet later dan 23:00 uur in de avond Het aantal radiografisch bestuurde modelvliegtuigen dat zich tegelijk in de lucht bevindt wordt bepaald door de voor die periode (dag of avond) geldende geluidsvoorschriften. Zie hoofdstuk Het is ten strengste verboden om in de richting van het publiek aan te duiken en laag over of boven het publiek te vliegen. Verder is het niet toegestaan om: te vliegen boven de hoofden van vliegers. te vliegen boven het terras. te starten vanuit de pits. in de pits te taxiën. met een heli- of multikopter te hooveren van en naar de pits. binnen een afstand van 15 m voor de piloten langs te vliegen. in de richting van de pits op te stijgen, te landen of te vliegen. met een niet goedgekeurd toestel te gaan vliegen (tenzij tijdelijk goedkeuring door de terreincommissaris is verleend en er een controlemeting geluid heeft plaatsgevonden). een overshoot te maken tegen de op dat moment geldende vliegrichting (van de windrichting afhankelijk). laag over de oefengebieden voor heli- en multikopters te vliegen. 15

17 6.1.5 Het betreden van rond het modelvliegveld gelegen terreinen voor het ophalen van het modelvliegtuig, na een zogenaamde "buitenlanding", is uitsluitend toegestaan indien de terreincommissaris hiervoor zijn toestemming heeft gegeven Bij onenigheid of meningsverschillen met medevliegers of publiek neemt de vlieger direct contact op met de terreincommissaris Het is de vlieger niet toegestaan om zich op zodanige wijze te gedragen of te vliegen, dat dit gevaar oplevert / kan opleveren voor personen of goederen. Dit kan tot vliegverbod, schorsing of royement leiden Bij gelijktijdige aanwezigheid van meerdere toestellen in de lucht kan de aanwezige terreincommissaris een tijdelijk, vast vliegcircuit voorschrijven om de veiligheid te bevorderen Bij eventuele schade aan eigendommen van derden en of de vereniging, aangericht met een modelvliegtuig, neemt de vlieger direct contact op met de terreincommissaris (Hoog)startlijnen moeten zodanig worden neergelegd dat zij geen paden kruisen en daar ook niet op kunnen vallen. 16

18 6.2 Indeling luchtruim Modellen uit klasse 0, 1 en 2 dienen het vlieggebied te gebruiken zoals aangegeven op onderstaande kaart. Dit gebied ligt aan de noord-, oost- en westzijde van het veld. Bij het starten en landen van het model mag hier van worden afgeweken Voor alle modellen geldt een no-fly zone zoals aangegeven op onderstaande kaart door middel van de stippellijn. Ten zuiden van deze lijn is vliegen niet toegestaan. Tot de no-fly-zone behoren: de manege voetbalvelden tennisvereniging de Polderpoort de weide van de manege, m.u.v. het onderstaande: Voor (electro)zweefmodellen uit klasse 0 is vliegen boven de weilanden van de manege toegestaan. Daarbij dient een minimale vlieghoogte van 50 meter te worden aangehouden. Zie kaart Gemeentelijke opslag, m.u.v. het onderstaande: Indien er niet gewerkt wordt op de gemeentelijke opslag is vliegen hierboven toegestaan Indien een model zich onverhoopt toch in een op dat moment geldende no-fly zone bevindt dient het model deze zone zo spoedig mogelijk via de kortst mogelijke weg te verlaten. 17

19 6.2.4 Bij herhaaldelijk overtreden van de voorschriften Indeling luchtruim kan het bestuur of de terreincommissaris de vlieger een vliegverbod voor de loop van de dag opleggen. De terreincommissaris meldt dit in voorkomende gevallen aan het bestuur. 6.3 Vliegbewegingen / tijdstippen / logboek Alle uitgevoerde vluchten met gemotoriseerde modellen uit klasse 1 en 2 moeten worden geregistreerd in het logboek. In het logboek dient voor aanvang van de vlucht, naam model, keuringsnummer, datum, starttijd model, geluidscategorie en naam vlieger te worden geregistreerd Bij de berekening van de geluidsruimte voor modellen uit klasse 1 en 2 is uitgegaan van een gemiddelde vluchtduur van 10 minuten. Het is daardoor niet noodzakelijk de vluchtduur te registreren Het vliegen met klasse 2 modellen is in de avondperiode 19:00 23:00 uur (zonsondergang is einde vliegen) niet toegestaan Bij het herhaaldelijk niet juist of niet loggen van de vlucht in het logboek ontvangt de vlieger schriftelijk een officiële waarschuwing. Bij een derde officiële waarschuwing volgt daarbij direct een vliegverbod voor de vlieger van twee maanden. Bij herhaalde overtreding kan het bestuur het betreffende lid royeren. Aantal vluchten in de dagperiode 7:00 19:00 uur (zonsopkomst is start vliegen): Alleen modellen klasse 1 maximaal 180 vluchten. Alleen modellen klasse 2 maximaal 60 vluchten. Klasse 1 en 2 door elkaar maximaal 180, hierbij geldt dient dat 1 vlucht met een model uit klasse 2 aangemerkt moet worden als 3 vluchten met klasse 1. Aantal vluchten in de avondperiode 19:00 23:00 uur (zonsondergang is einde vliegen): Alleen modellen klasse 1 maximaal 18 vluchten. Naam/ Keuringsnummer klasse Aanvang vlucht vlieger paraaf 1 Pipercub / :00 Piet P 2 F-16 / :35 Jan J 3 F-16 / Jan J 4 F-16 / Jan J 5 Bell 47G / :00 Klaas K 6 Voorbeeld invullen van logboek In bovenstaand voorbeeld wordt gevlogen met modellen uit klasse 1 en 2. Er is één vlucht gemaakt met een model uit klasse 2. Deze vlucht wordt aangemerkt als drie vluchten van klasse 1. 18

20 6.4 Pits Vliegtuigen moeten in de pits zodanig worden opgesteld dat men elkaar niet hindert, uitgangspunt is dat wie later komt achter aansluit Het tanken van modellen met een verbrandingsmotor moet plaatsvinden boven een niet vloeistofdoorlatende ondergrond. Plasvormige morsingen moeten direct worden opgeruimd. De vloeistofdichte voorziening moet voor ieder gebruik worden gecontroleerd op vloeistofdichtheid en zonodig worden vervangen Motoren mogen in de pits worden gestart. Langdurig draaien van motoren in de pits is niet toegestaan. Ook het langdurig laten draaien van motoren elders op de grond is niet toegestaan In de pits moeten modellen met draaiende motoren altijd worden vastgehouden/vstgezet De modelvlieger moet er voor waken dat anderen geen hinder of gevaar ondervinden van draaiende motoren cq propellers. 6.5 Airstrip Indien een vlieger niet daadwerkelijk vliegt, houdt hij zich in ieder geval op buiten de flightbox en het start- en landingsgebied. Hiervan mag alleen worden afgeweken met de uitdrukkelijke toestemming van de terreincommissaris. Dit geldt ook voor een eventuele helper Om het toestel op de airstrip te zetten, en weer op te halen, mag maximaal gebruik worden gemaakt van 1 helper. Zowel helper als piloot zorgen ervoor dat zij zo kort mogelijk op het veld zijn. Voordat men de airstrip betreedt maakt men dit kenbaar. Wordt de airstrip betreden dient dit duidelijk tevoren luid en duidelijk aangekondigd te worden met MAN OP HET VELD. 6.6 Flightbox Vliegers (met uitzondering van de heli- en multikoptervliegers die in de hoek van het veld hooveren) stellen zich tijdens het vliegen in de flight box op en blijven daar gedurende de gehele vlucht staan. (twee pylonen/markeerlint) Het starten en landen van de modelvliegtuigen dient tegen de wind in te geschieden Landende modellen hebben voorrang op startende modellen Het starten van een modelvliegtuig dient te worden aangekondigd met het luid en duidelijk roepen van het woord START" Het landen van een modelvliegtuig dient te worden aangekondigd met het luid en duidelijk roepen van het woord "LANDING" Het voornemen om een doorstart uit te voeren of om zeer laag over de start- c.q. landingsbaan te vliegen dient tevoren luid en duidelijk aangekondigd te worden met: DOORSTART of LAAG OVER Indien zich een storing voordoet, waardoor een zich in de lucht bevindend modelvliegtuig onbestuurbaar is, dient dit te worden aangekondigd met luid en duidelijk roepen van het woord "STORING", zodat iedereen ter plaatse de vereiste voorzichtigheid in acht kan nemen. 19

21 6.6.8 Het vliegen vindt plaats op zodanige hoogte en afstand dat onder normale omstandigheden veilig landen mogelijk is op het veld. De minimale vlieghoogte buiten het veld is 25 meter. Met uitzondering van landing en start. Bij opstijgen en landen moeten wegen en paden rondom het veld op ten minste 10 meter hoogte worden gepasseerd. Plattegrond terrein RMVV. 20

22 7 Bijzondere modelvliegklassen 7.1 DLG vliegen Alle afspraken welke worden gemaakt staan onder supervisie van de aanwezige terreincommissaris. Hij legt afspraken vast en draagt zorg voor correcte uitvoering In principe vliegen DLG-modellen niet gelijktijdig met andere bij de vereniging toegestane modellen. Het moet voor de DLG-vlieger(s) mogelijk zijn om per uur minimaal één kwartier te DLG-en. In dat kwartier kan/kunnen de DLG-er(s) ongestoord (geen andere vliegtuigen dan DLG's in de lucht) midden op het veld staan om te vliegen. De andere drie kwartier van het uur is voor vliegers die gemotoriseerd vliegen. Is het percentage DLG-ers meer dan 50% van het totale aantal vliegers dan ligt een evenredige verdeling in vliegtijd voor de hand Incidenteel is het mogelijk dat verschillende klassen tegelijk vliegen. In de praktijk zal dat enkel het geval zijn indien er slechts enkele vliegers aanwezig zijn op het veld. Hierbij is het volgende van belang: Type model en wijze van vliegen moet samengaan met DLG. De DLG-vlieger moet bij een aankondiging van een landing van een niet-dlg toestel plaats maken voor de landing. Onderling af te spreken waar de groepen starten en landen. De start- en landingsplaats moeten voldoende ver uit elkaar liggen. Arriveren er meer vliegers op het veld dan vervallen de gemaakte afspraken en dienen er nieuwe afspraken te worden gemaakt, conform Heli- en multikoptervliegen De oefengebieden voor de heli- en multikoptervliegers bevinden zich aan de zuidzijde van het veld zoals aangeven op tekening Het model en de vlieger dienen binnen de grenzen van het oefengebied te blijven met een maximaal toegestane hoogte van ongeveer 3 meter Alleen oefengebied downwind gebruiken. A + B met noorden- en zuidenwind. A met westenwind. B met oostenwind Hierbij dient rekening te worden gehouden met de volgende voorwaarde. Zolang de situatie het toestaat dienen de heli- en multikoptervliegers zich altijd zo op te stellen dat zij zich tussen het model en de pits bevinden. 21

23 7.2.5 Zodra een helikoptervlieger vrij buiten het oefengebied wil vliegen dient hij zich als volgt te gedragen: Hij voegt zich bij de op dat moment vliegende vliegers. De heli- of multikopter is nu gelijk aan en telt nu ook mee als een vliegtuig Om de overige vliegtuigen niet te hinderen dient hooveren buiten het oefengebied, met een heliof mutlikopter tot een minimum beperkt te blijven De termen START, LANDING, DOORSTART of LAAG OVER, MAN OP HET VELD en STORING (zie 7.5) dienen ook door de heli- en multikoptervliegers te worden gehanteerd Het is de helikoptervlieger verboden om de hoofdrotor in de pits of tussen de pits en het oefengebied, vrij te laten draaien Het afwijken in de richting van het oefengebied van de helikoptervliegers tijdens de start en/of de landing moet te allen tijde worden voorkomen Het is verboden om waypoints of auto home posities te gebruiken die liggen buiten het vlieggebied (bv de pits en of het terras). 7.3 First Person View of FPV-vliegen Op het terrein van de RMVV is FPV-vliegen onder voorwaarden toegestaan. Als leidraad dient hier het Basisveiligheidsreglement van de KNVvL, zie bijlage 1 van dit reglement In aanvulling of verduidelijking op het basisveiligheidsreglement stelt de RMVV het volgende: Bij FPV-vliegen dient gebruik te worden gemaakt van toegelaten zendapparatuur voor modelbesturing, video en data signalen zoals beschreven in hoofdstuk 5. Vliegen is alleen toegestaan binnen het vlieggebied zoals omschreven in paragraaf 6.2. Ten alle tijden dient het model in direct zicht te blijven, Line Of Sight (LOS). Het achter objecten vliegen is niet toegestaan. De FPV-vlieger is tijdens het FPV geleid vliegen verplicht gebruik te maken van een observator. Deze observator of spotter ondersteund de FPV-vlieger. Hij of zij kan aanwijzingen geven of indien noodzakelijk de besturing overnemen. Bijvoorbeeld bij uitvallen videoverbinding en/of desoriëntatie. De observator dient in het bezit te zijn van een brevet geldend voor het bij het FPV-vliegen gebruikte model Bij het FPV-vliegen gelden tevens onverkort alle voorwaarden en regels zoals vastgelegd in dit reglement. 7.4 Autonoom vliegen Op het terrein van de RMVV is autonoom vliegen onder voorwaarden toegestaan. Als leidraad dient hier het Basisveiligheidsreglement van de KNVvL, zie bijlage 1 van dit reglement Bij het autonoom laten vliegen van een model moet het op ieder moment mogelijk zijn direct over te schakelen naar handmatige besturing. 22

24 7.4.3 Wordt tijdens het autonoom vliegen gebruik gemaakt van waypoints dienen deze binnen het vlieggebied van de RMVV te liggen Het is verboden om waypoints of auto home posities te gebruiken die liggen in het gebied van de pits en of het terras. 23

25 Bijlage 1 Uittreksel Basisveiligheidsreglement t.a.v. FPV-vliegen Hoofdstuk 7a FPV vliegen Onder FPV (First Person View) vliegen wordt verstaan: Het besturen van een modelvliegtuig met behulp van een live videoverbinding vanuit het luchtvaartuig. Ten aanzien van het FPV vliegen gelden de volgende voorwaarden: Het FPV vliegen dient te gebeuren conform het gestelde in de Regeling Modelvliegen, de relevante onderwerpen van het BVM en specifieke locale voorschriften. Dat betekent onder andere dat moet worden voldaan aan voorwaarden betreffende het hebben van zicht op het luchtvaartuig (het model mag dus niet buiten zichtafstand worden gevlogen), de vliegomgeving en de maximale hoogte waarop wordt gevlogen. Het model dient, in geval van het wegvallen van de video-informatie, te kunnen worden bestuurd als een normaal model. Zie ook Hoofdstuk 8 Hoofdstuk 7b - Autonoom vliegen Onder autonoom vliegen wordt verstaan: het doen vliegen van een zelfstandig vliegend en navigerend luchtvaartuig op basis van vooraf of tijdens de vlucht geprogrammeerde gegevens betreffende waypoints, hoogte of koers. Het autonoom vliegen dient te gebeuren conform het gestelde in de Regeling Modelvliegen, de relevante onderwerpen van het BVM en specifieke locale voorschriften. Dat betekent onder andere dat moet worden voldaan aan voorwaarden betreffende het hebben van zicht op het luchtvaartuig (het model mag dus niet buiten zichtafstand worden gevlogen), de vliegomgeving en de maximale hoogte waarop wordt gevlogen. De modelvlieger moet in staat zijn de besturing op afstand over te schakelen op handbesturing. Indien het model middels FPV wordt bestuurd (autonoom-fpv), gelden bovendien de voorschriften van Hoofdstuk 7a. Zie ook Hoofdstuk 9: het model als drager van sensoren. Hoofdstuk 8 - Uitkijken tijdens de vlucht Tijdens bepaalde takken van modelvliegen waaronder (autonoom-)fpv of met snelle turbineaangedreven modellen is het ten zeerste aan te bevelen gebruik te maken van een waarnemer die het model volgt en de bestuurder adviseert over mogelijke conflicten met andere luchtruimgebruikers of zaken/personen op de grond. Het waarnemen moet zonder hulpmiddelen zoals een verrekijker geschieden. Hoofdstuk 9 - Het model als drager van sensoren In toenemende mate worden modelvliegtuigen gebruikt als drager van sensoren, zoals camera s. Het is aan de gebruiker er voor te zorgen dat dit in overeenstemming gebeurt met geldende wetgeving en voorschriften betreffende luchtfotografie en privacy. 24

26 Wordt het veilig begeleiden en/of besturen van een al dan niet autonoom vliegend modelvliegtuig ernstig beperkt door de bediening van de aanwezige randapparatuur zoals observatiecamera s en/of sensoren, dan dienen deze inrichtingen door een andere persoon te worden bediend. 25