OPVOLGINGSNOTA. betreffende het

Transcriptie

1 OPVOLGINGSNOTA betreffende het ADVIES UITGEBRACHT DOOR DE ECONOMISCHE EN SOCIALE RAAD VOOR HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST TIJDENS ZIJN ZITTING VAN 8 NOVEMBER 2010 inzake het voorontwerp van ordonnantie betreffende het gemengd beheer van de arbeidsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

2 VOORONTWERP VAN ORDONNANTIE BETREFFENDE HET GEMENGD BEHEER VAN DE ARBEIDSMARKT IN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST Opvolgingsnota Op 10 augustus 2011 werd de ordonnantie betreffende het gemengd beheer van de arbeidsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Deze ordonnantie werd afgekondigd op 14 juli Aangezien de Raad op 8 november 2010 een eendrachtig advies over dit voorontwerp van tekst heeft geformuleerd, heeft hij bijgevolg de impact van zijn opmerkingen op en van zijn voorstellen over de afgekondigde ordonnantie onderzocht. 1. Vragen ingevolgd door de Regering - De vraag om de definitie van de terbeschikkingstelling van werknemers te beperken tot de diensten van uitzendarbeid uit hoofdstuk II van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers (artikel 3, 1, b) van de ordonnantie). - De vraag om inzake de samenstelling en de werking van de Adviescommissie voor arbeidsbemiddeling, alsook de modaliteiten van het mandaat van haar leden de ESRBHG het voorrecht te laten behouden om zelf de werkzaamheden te organiseren (artikel 19 van de ordonnantie). 2. Vragen niet ingevolgd door de Regering - De vraag om het systeem van de geregistreerde aangifte enkel voor toezichtdoeleinden te gebruiken en om de annulatie van de geregistreerde aangifte niet als tuchtmaatregel te hanteren. Om particuliere bureaus voor arbeidsbemiddeling te bestraffen wegens overtreding van de regelgeving moet de voorkeur worden verleend aan administratieve geldboeten, en zelfs gerechtelijke vervolgingen in geval van zware inbreuken. Enkel bij gerechtelijke veroordeling van een persoon die gemachtigd is de onderneming te verbinden moet de Regering kunnen overgaan tot annulatie van de geregistreerde aangifte (artikel 18, 2 van de ordonnantie). - De vraag om inzake de bijdrageverplichting van de agentschappen aan het gewestelijk werkgelegenheidsbeleid een bepaling te voorzien voor het geval dat de betrokken partijen het niet eens worden over de te leveren bijdragen. De Raad pleitte voor één enkel globaal sectoraal kaderakkoord, dat bepaalt welke richtingen de individuele of collectieve samenwerkingsverbanden voor alle agentschappen moeten uitgaan, en om na advies van de ESRBHG de minimale modaliteiten van de bijdrage van de particuliere bureaus voor arbeidsbemiddeling, bij gebrek aan kaderakkoord, vast te stellen (artikel 20 van de ordonnantie). - De vraag om het criterium ter objectivering van de «zelfstandigheid van de overheden», zoals dit werd vastgelegd in artikel 6, 2, 4 van de ordonnantie van 2003 (onder de personen die ertoe gemachtigd zijn om het agentschap te verbinden of te vertegenwoordigen geen vertegenwoordigers tellen van de overheid), te behouden (artikelen 8 en 17 van de ordonnantie). 2

3 - De vraag om kinderarbeid uitdrukkelijk uit te sluiten van de lijst van toegelaten tewerkstellingsactiviteiten (artikel 3, 1 van de ordonnantie). Daarbij vroeg de Raad tevens om nauwgezette elementen op te nemen, zowel in het licht van de nieuwe situatie die de ordonnantie creëert, als bijvoorbeeld inzake het verbod op betrekkingen tussen sportmakelaars en minderjarigen jonger dan 16 jaar. Ten slotte stelde de Raad zich ook vragen bij de aard van de contractuele verhouding tussen de makelaar van kunstenaars en de minderjarige kunstenaar. Voorgaande opmerkingen werden door de Regering niet weerhouden. Er moet wel worden op gewezen dat overeenkomstig de artikelen 8, 8 en 17, 3 van de ordonnantie de uitzendbureaus en de particuliere bureaus voor arbeidsbemiddeling er wel toe gehouden zijn om het geldende arbeidsrecht na te leven. - De vraag om de evenredigheid en de gradatie van de sancties uit de ordonnantie beter te definiëren in functie van de aard van de diensten en/of inbreuken om zo een effectieve regulering van de markt te verzekeren. De Raad verzocht de Regering om het nut van een groepering van de inbreuken in categorieën en van een gradatie van de sancties na te gaan (Hoofdstuk IX. - Toezicht en sancties). - De vraag om in de definities van «particulier bureau voor arbeidsbemiddeling» en «uitzendbureau» de woorden «voor eigen rekening» te schrappen (artikel 3, 2, b) en c) van de ordonnantie). - De vraag om het toepassingsgebied van «alle andere diensten met betrekking tot het zoeken naar werk» te herzien, gelet op mogelijke innoverende activiteiten (bijvoorbeeld sociale netwerken) (artikel 3, 1, c) van de ordonnantie). - De vraag tot opheffing van de bepalingen die de uitoefening van de uitzendactiviteit openstellen voor natuurlijke personen wegens het hieraan gekoppelde financieel risico en aantasting van de bescherming van werknemers (artikelen 3, 2, c) en 8, 1 van de ordonnantie). - De vraag om inzake de beoordeling van de gelijkwaardigheid van de erkenningen die werden verstrekt in een ander Gewest of Gemeenschap te streven naar administratieve vereenvoudiging door voorrang te geven aan het sluiten van akkoorden met de andere entiteiten (artikel 9 van de ordonnantie). - De vraag om af te zien van de voorwaarde dat de uitzendbureaus en de particuliere bureaus voor arbeidsbemiddeling niet het voorwerp mogen uitmaken van een uitsluiting door een beroepsvereniging wegens een inbreuk op een gedrags- of deontologische code. De Regering heeft deze voorwaarde weggelaten uit de afdelingen van de ordonnantie die betrekking hebben op de verplichtingen van de uitzendbureaus en de bureaus voor particuliere arbeidsbemiddeling. Daarentegen heeft de Regering de bepaling aangenomen als grond tot schorsing of intrekking van de erkenning of annulatie van de geregistreerde aangifte indien de beroepsvereniging waarvan het bureau lid is erom verzoekt (artikel 18, 1, 5 en 2, 5 ). - De vraag om de verplichting te schrappen die het uitzendbureau oplegt om de activiteiten binnen de zes maanden die volgen op de erkenning aan te vangen (artikel 13, 6 van de ordonnantie). - De vraag om de bepaling te schrappen die verwijst naar de onder de federale bevoegdheid vallende verplichting tot het vervullen van een LIMOSA-aangifte (artikel 16, 1, 8 van de ordonnantie). 3

4 - De vraag om de schrapping van de erkenning of de annulatie van de geregistreerde aangifte waartoe het Bestuur, zonder tussenkomst van de Adviescommissie inzake arbeidsbemiddeling, kan overgaan in het geval van definitieve stopzetting van de activiteiten van het agentschap, om te zetten in een systeem waarbij het Bestuur de Adviescommissie inlicht die op haar beurt een beroep kan doen op de procedure tot intrekking of annulatie. De Raad formuleerde deze vraag in het bijzonder ten aanzien van de voorzorgserkenningen en/of -registraties ingediend door de agentschappen (artikel 18, 2, 2 de alinea en 4, 1 ste alinea van de ordonnantie). - De vraag om de delegaties van de bevoegdheden aan de Regering te herzien, o.m. inzake het bepalen van de inhoud van de nuttig geachte inlichtingen voor controleof statistische doeleinden (artikel 6, 7 ), wat moet worden beschouwd als voldoende garantie inzake solvabiliteit en financiële gezondheid van het uitzendbureau (artikel 8, 4 ) en de procedure van de aanvraag tot erkenning (artikel 13, 5). Overeenkomstig de Raad van State moeten de «fundamentele elementen» van een tekst immers in een decreet/ordonnantie worden gegoten (Advies nr /1). 3. Vragen gedeeltelijk ingevolgd door de Regering - De volgende vragen van de Raad met betrekking tot de algemene verplichtingen uit artikel 6 van de ordonnantie werden niet gevolgd door de Regering. De vraag om aandacht te besteden aan de noodzaak van een tenuitvoerlegging en een controle die de verschillende soorten activiteiten in aanmerking nemen (bijvoorbeeld artikel 6, 1 die niet van toepassing is op de aard van de activiteiten van outplacement), evenals de vraag om rekening te houden met de mogelijke negatieve effecten van een al te administratieve toepassing van de bepalingen van artikel 6 (bijvoorbeeld artikel 6, 9 ). Evenmin ging de Regering in op de vraag om de volgende verplichtingen toe te voegen aan de lijst met algemene verplichtingen: de naleving van de wetgeving op de tewerkstelling van buitenlandse werknemers, het verbod om als voorwaarde te stellen dat de werknemer aan het agentschap is gebonden voor elke nieuwe tussenkomst na een eerste tussenkomst en het verbod om tests te organiseren die langer duren dan nodig om de bekwaamheden van de werknemer te evalueren. De Regering nam daarentegen wel twee bijkomende verplichtingen op in de lijst die werden voorgesteld door de Raad : geen medische gegevens van de werkzoekende inwinnen, die niet overeenstemmen met een vereiste verbonden aan de functie in de werkaanbieding en het verbod om genetische tests te verrichten of te laten verrichten. - De vraag om in de definitie van «andere tewerkstellingsoperatoren» de woorden «opgericht door een andere overheid» te vervangen door «afhankelijk van een andere overheid». De ordonnantie vult de oorspronkelijke definitie aan waardoor tevens als «andere tewerkstellingsoperatoren» worden beschouwd «de bureaus voor arbeidsbemiddeling opgericht door een andere overheid, of waarvan die andere overheid een meerderheid van de aandelen alsook de meerderheid van de stemrechten bezit» (artikel 3, 2, e) van de ordonnantie). - De vraag om bij de verbodsbepalingen ten aanzien van de personen die ertoe gemachtigd zijn om het uitzendbureau te verbinden een verwijzing in te lassen naar de Wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen. De ordonnantie voegde aan artikel 8 van het voorontwerp van ordonnantie een negende punt toe waarin als voorwaarde wordt gesteld dat het uitzendbureau niet in staat van faillissement of kennelijk onvermogen mag verkeren, noch het voorwerp mag 4

5 uitmaken van een procedure tot faillietverklaring of een gerechtelijk akkoord of een gerechtelijke organisatie heeft aangevraagd of verkregen. - De vraag om de verplichting tot bijdrage aan het werkgelegenheidsbeleid niet enkel op te leggen aan de erkende en geregistreerde agentschappen die over een vestiging beschikken in het Gewest, maar aan alle erkende en geregistreerde agentschappen. De vraag om voor de geregistreerde agentschappen een minimumdrempel aan activiteiten vast te stellen, volgde de Regering daarentegen niet in (artikel 20 van de ordonnantie). 4. Overige - De Raad betreurde het feit dat er geen monitoring of evaluatie werd uitgevoerd ten aanzien van de toepassing van de ordonnantie van 26 juni 2003 en dat het Overlegplatform voor de Werkgelegenheid niet in de mogelijkheid is geweest om hier een rol in te spelen. Hieromtrent stelt hij vast dat Minister Cerexhe op 22 juni 2011 in de Commissie Economische Zaken van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement verklaarde dat «Aangezien de wetgeving dringend hervormd moet worden, werd geen andere evaluatie van de ordonnantie uitgevoerd. De minister is evenwel van plan om het overlegplatform met die analyse te belasten». - De Raad was van mening dat de organismen, zoals de PIOW s en de IO s, die bijkomstig tewerkstellingsactiviteiten verrichten die worden geregeld in het kader van andere ordonnanties moesten worden vrijgesteld van de verplichting tot erkenning of geregistreerde aangifte. In dit kader verklaarde Minister Cerexhe tijdens de voornoemde vergadering van 22 juni 2011 van de Commissie Economische Zaken van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement dat «De PIOW s en IO s moeten een erkenning krijgen om een subsidie te krijgen in het kader van de sociale economie. Zij oefenen geen tewerkstellingsactiviteiten uit in de zin van artikel 3, 1, 1, a), 1 ste tot 3 de streepje, b) en c). Het zijn werkgevers en geen bemiddelaars. Zij vallen niet in het toepassingsgebied van het ontwerp. De lokale werkwinkels zijn private bureaus voor arbeidsbemiddeling die al krachtens een andere ordonnantie erkend zijn. Zij worden vrijgesteld van de procedure inzake voorafgaande aangifte om overlappingen te voorkomen». * * * 5