Notitie externe veiligheid in Halfweg

Transcriptie

1 Notitie externe veiligheid in Halfweg Datum : 21 juli 2006 Auteur : drs. F. Klaassen Status : Concept 1. Inleiding Het bestemmingsplan Halfweg 1974 zal worden herzien. Het nieuwe bestemmingsplan zal Halfweg 2006 worden genoemd en zal tevens de juridisch-planologische basis vormen voor de ontwikkeling van een aantal woningbouwplannen in Halfweg. Externe veiligheid is één van de aspecten die op een verantwoorde wijze zal moeten worden meegenomen in de besluitvorming. In het bestemmingsplan wordt daarom een veiligheidsparagraaf opgenomen. In deze notitie worden de externe veiligheidsaspecten die in het plangebied een rol spelen beschreven. Deze notitie kan tevens worden gebruikt om de veiligheidsparagraaf op te stellen. Een nader onderzoek is uitgevoerd indien op basis van een eerste verkenning nog niet kan worden volstaan met een direct oordeel. Figuur 1: Plangebied (luchtfoto/plankaart) Begrenzing van het (plan)gebied Het plangebied omvat het gebied van het bestemmingsplan Halfweg 1974 alsmede de woonarklocaties in het voormalige Zijkanaal F. Aan de zuid- en oostzijde is de plangrens gelijk aan de gemeentegrens. Enerzijds is dat de Ringvaart en anderzijds een relatief willekeurige grens door de osdorper(binnen)polder en de Grote Braak. De plangrens aan de west- en noordzijde ligt langs het talud aan de buitenzijde van de ontsluitingsweg voor de arken in Zijkanaal F en voorts langs de noordzijde van het zogenaamde Verbindingskanaal. Zie tevens kaartje hiernaast. 1

2 2. Wat is externe veiligheid? Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, LPG en munitie over weg, water, spoor en door buisleidingen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De term externe veiligheid wordt gehanteerd omdat het risico van derden (de omgeving) hierin centraal staat. Zij nemen geen deel aan de activiteit die het risico met zich meebrengt. Het gaat dus om mensen die extern zijn ten opzichte van die activiteit. In het externe veiligheidsbeleid is meestal de risicobenadering als uitgangspunt genomen. Op grond van de risicobenadering worden grenzen gesteld aan de risico s gelet op de kwetsbaarheid van de omgeving en vice versa. De benadering kent twee begrippen om het risiconiveau aan te geven, namelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. In het plaatsgebonden risico zijn in het kort twee verschillende kansen verwerkt: de kans dat een ramp, zoals het ontsnappen van een gevaarlijke stof, plaatsvindt; de kans dat een persoon daadwerkelijk overlijdt als gevolg daarvan. Plaatsen met een gelijk risico kunnen door zogenaamde risicocontouren worden weergegeven. Het plaatsgebonden risico leent zich daarmee goed voor het vaststellen van een veiligheidszone tussen gevaarlijke activiteit en (bebouwde) omgeving. Het groepsrisico geeft de kans aan dat een hele groep personen overlijdt door een ongeval met een risicovolle activiteit. In het groepsrisico wordt rekening gehouden met het aantal mensen dat in de buurt van een ongeval aanwezig kan zijn. Het groepsrisico kent geen vaste norm maar een oriënterende waarde. Het bevoegd gezag heeft de mogelijkheid om gemotiveerd op basis van een belangenafweging van de oriënterende waarde af te wijken. Deze besluitvorming heet de verantwoordingsplicht. 3. Bedrijven met gevaarlijke stoffen Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is - op enkele onderdelen na - op 27 oktober 2004 in werking getreden. Het Bevi stelt grenzen aan het risico dat bedrijven (inrichtingen) mogen veroorzaken voor hun omgeving. Onderzocht is of er risicovolle bedrijven zijn die van invloed zijn op het plangebied. Hiervoor is gebruik gemaakt van het risicoregister. Op basis van dit verkennend onderzoek kan geconcludeerd worden dat er geen risicovolle bedrijven zijn. Tevens is nagegaan of er mogelijk in de toekomst nieuwe risicovolle bedrijven zijn te verwachten. Op basis van de planologische bepalingen kunnen zich geen nieuwe risicovolle bedrijven vestigen in het plangebied en in de omgeving 1 die van invloed zijn op het plangebied 2. 1 Zoals in Zwanenburg en in het Westelijk Havengebied (ook de olieterminal die gepland is in de Afrikahaven is niet van invloed op het plangebied). 2

3 4. Vervoer van gevaarlijke stoffen Het vervoer van gevaarlijke stoffen leidt tevens tot risico s voor de omgeving. Er is daarom beleid opgesteld om te komen tot een afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving. Dit beleidskader wordt momenteel gevormd door de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (circulaire RNVGS) en de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (nota RNVGS). De circulaire is een operationalisering en verduidelijking van het beleid uit de nota. Gevaarlijke stoffen worden in Halfweg vooral vervoerd over de rijksweg A200/N200 3 en de spoorlijn Amsterdam-Haarlem. In Halfweg zijn een aantal woningbouwplannen waarbij de risico s die samenhangen met het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze zullen moeten worden meegenomen in de besluitvorming. Er is voor deze plannen een nader onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is aan deze notitie toegevoegd. Hieronder is de conclusie die getrokken kan worden opgenomen. Plaatsgebonden risico In geen van de berekende situaties (zowel voor weg als spoor, zowel in de huidige situatie als in de toekomst) wordt de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico overschreden (grenswaarde PR 10-6 ). Groepsrisico De risicoberekeningen tonen aan dat de oriëntatiewaarde voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in geen enkele situatie wordt overschreden. In alle gevallen ligt het groepsrisico meer dan factor 10 onder de oriëntatiewaarde. Afhankelijk van de berekende situatie is het groepsrisico respectievelijk te kwalificeren als klein, zeer klein en verwaarloosbaar. Op basis van het toetsingskader van de provincie Noord-Holland kan bij een groepsrisico, dat ver onder de oriëntatiewaarde ligt en blijft liggen, de verantwoordingsplicht beperkt blijven tot het toelichten van de groepsrisicoanalyse. Wel dient altijd een advies aan de (regionale) brandweer gevraagd te worden. De voorgestelde maatregelen naar aanleiding van dit advies dienen afgewogen en meegewogen te worden. 5. Buisleidingen Binnen het plangebied ligt een aardgastransportleiding. Het ministerie van VROM heeft veiligheidsafstanden vastgelegd die aangehouden moeten worden tussen een aardgastransportleiding en nieuwe bebouwing. Deze staan in de Circulaire Regels inzake de zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen (1984). Uitgangspunt van de regeling is dat het streven erop gericht dient te zijn om bestemmingen die voorzien in een regelmatig verblijf van personen, buiten de zogeheten toetsingsafstand te houden. Voor de betrokken leiding bedraagt deze afstand 40 meter. Afwijking is alleen mogelijk indien technische, planologische en/of economische belangen daartoe noodzaken. Waarbij echter steeds de minimale bebouwingsafstand zoals genoemd in tabel 4 van de circulaire in acht moet worden genomen. Voor de betrokken leiding bedraagt deze afstand 20 meter voor woningen en bijzondere objecten categorie I (o.a. ziekenhuizen, bejaardentehuizen, scholen, winkelcentra en hotels en kantoorgebouwen, bestemd voor meer dan 50 personen). De minimale bebouwingsafstand is 4 meter voor incidentele en bijzondere objecten categorie II (o.a. sporthallen en zwembaden). 3 Er worden ook gevaarlijke stoffen getransporteerd over andere wegen zoals de Oranje Nassaustraat. Het gaat echter om zeer gering aantal transporten waardoor de risico s voor de omgeving bijzonder klein zijn. 3

4 Streekplan Noord-Holland Zuid/Leidraad Provinciaal Ruimtelijk Beleid In het Streekplan Noord-Holland Zuid is de aardgastransportleiding gelegen in een regionale leidingstrook. Toetsings- en bebouwingsafstanden gelden ook voor leidingstroken. Voor regionale leidingstroken wordt een breedte gehanteerd van 35 meter. Verder moeten aan weerszijden van een leidingstrook rekening gehouden worden met een bebouwingsvrije afstand van 55 meter en een toetsingsafstand van 80 meter. Binnen de leidingstroken (en de bebouwingsvrije afstand) dient het oprichten van bebouwing aan beperkingen te worden onderworpen, in die zin dat het belang van de leiding moet prevaleren. Daardoor kan bebouwing ongewenst zijn. 6. Vliegverkeer De ruimtelijke maatregelen gericht op de beheersing van de risico s die worden benoemd in de Wet luchtvaart zijn opgenomen in het Luchthavenindelingbesluit (Lib). In het Lib zijn een aantal beperkingen opgenomen ten aanzien van de bestemming en het gebruik van de grond voor zover die beperkingen noodzakelijk zijn met het oog op de veiligheid in verband met de nabijheid van de luchthaven. Tevens is een deel van de aanvullende maatregelen uit het kabinetsvoornemen uit 2001 (een voorstel voor aanvullende maatregelen gericht op de verdergaande beheersing van het groepsrisico) opgenomen in het Lib. Er is voor gekozen om in het Lib aan te sluiten bij de bestaande externe veiligheidscontouren (de 10-5 en 10-6 PR-contouren). Aanvullende ruimtelijke maatregelen buiten de 10-6 PR-contour zouden in eerste instantie via het ruimtelijk spoor in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening worden opgenomen. Deze nota is echter nooit vastgesteld en ook in de Nota Ruimte zijn deze maatregelen niet opgenomen. Kabinetsstandpunt Schiphol (april 2006) In het standpunt over de ontwikkeling van Schiphol maakt het kabinet een keuze over aanvullend beleid om het groepsrisico te beperken. Het gaat om de volgende aanvullingen: uitbreiding van het gebied rond de luchthaven met een verbod op nieuwbouw van gebouwen waar veel mensen bijeen zijn: de grens wordt verlegd van het huidige gebied met een risico boven de 10-6 naar het gebied met een risico boven de De plannen die al in procedure zijn en waar al vergunning voor is verleend, blijven daarvan uitgezonderd; in het gebied daarbuiten hebben grote concentraties van mensen minder effect op het groepsrisico, maar het effect is niet nul. Daarom wil het kabinet dat ook in het gebied met een kleiner risico dan 10-7 gemeenten en provincies bij plannen voor nieuwbouw van bedrijven of andere gebouwen waar veel mensen bijeen zijn, de effecten op het groepsrisico bewust afwegen tegen andere belangen; de exacte begrenzing van de hierboven genoemde gebieden en de plannen die niet onder het verbod komen te vallen, worden nader geïnventariseerd; tot slot wil het kabinet onderzoeken of het groepsrisico te verkleinen is door vliegroutes te verleggen dichtbij de luchthaven, en zo plaatsen waar veel mensen bijeen zijn te vermijden. Het plangebied ligt tussen de 10-7 PR-contour en de 10-8 PR-contour. De huidige kaders voor externe veiligheid in relatie tot vliegverkeer van Schiphol leggen geen directe beperkingen op ten aanzien van de bestemming en het gebruik van gronden binnen het plangebied (indirect gelden er wel beperkingen in een deel van het plangebied vanwege geluid). Een wijziging van de regelgeving voor externe veiligheid, op basis van de keuzes van het kabinet, kan er toe leiden dat het groepsrisico moet worden verantwoord bij nieuwbouw van bedrijven of andere gebouwen waar veel mensen bijeen zijn. 4

5 Nader onderzoek externe veiligheid: vervoer gevaarlijke stoffen en woningbouw in Halfweg Inleiding In Halfweg zijn een aantal woningbouwlocaties gepland waarbij de risico s die samenhangen met het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze zullen moeten worden meegenomen in de besluitvorming. Het gaat om de volgende plannen: Hoek Oranje Nassaustraat/N200, Gereformeerde kerk, Hak en mogelijk Sectorpark. Gevaarlijke stoffen worden in Halfweg vooral vervoerd over de rijksweg A200/N200 en de spoorlijn Amsterdam-Haarlem. Doel van het onderzoek Dit onderzoek heeft tot doel om voor de woningbouwplannen de risico s van het vervoer van gevaarlijke stoffen te inventariseren en te toetsen aan de geldende normering. De risico s van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en het spoor zijn berekend met het programma RBM II (RisicoBerekeningsMethodiek). RBMII geeft een inschatting van de risico s; het gaat om een gestandaardiseerde kwantitatieve risicoanalyse. Het model geeft in niet al te complexe situaties voldoende uitsluitsel om een juiste afweging te maken. In bijlage 1 zijn de transportintensiteiten opgenomen. In bijlage 2 en 3 zijn de resultaten van de berekeningen opgenomen. Plaatsgebonden risico In geen van de berekende situaties (zowel voor weg als spoor, zowel in de huidige situatie als in de toekomst) wordt de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico overschreden (Grenswaarde PR 10-6 ). Groepsrisico Het groepsrisico kent geen vaste norm maar een oriënterende waarde. Het bevoegd gezag heeft de mogelijkheid om gemotiveerd op basis van een belangenafweging van de oriënterende waarde af te wijken. Deze besluitvorming heet de verantwoordingsplicht. De risicoberekeningen tonen aan dat de oriëntatiewaarde voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in geen enkele situatie wordt overschreden. In alle gevallen ligt het groepsrisico meer dan factor 10 onder de oriëntatiewaarde. Afhankelijk van de berekende situatie is het groepsrisico respectievelijk te kwalificeren als klein, zeer klein en verwaarloosbaar. N200 Het jaar 2010 is als uitgangspunt genomen voor de bepaling van de risico s van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N200. Voor de periode na 2010 is niet bekend hoe groot de gemiddelde groei van de LPG-transporten in Nederland zal zijn. Bovendien neemt door de komst van de Westrandweg in 2012 het aantal LPG-transporten over de N200 af. Maar hoe groot deze afname precies zal zijn is niet bekend. I

6 In 2010 is het groepsrisico ten opzichte van de huidige situatie (2005) toegenomen voor de woningbouwplannen Gereformeerde kerk en Hoek Oranje Nassaustraat/N200. Het gaat om een kleine toename waarbij vooral het maximaal aantal slachtoffers toeneemt 4. Het groepsrisico blijft meer dan factor 10 onder de oriëntatiewaarde liggen. Voor de woningbouwplannen op het Hak-terrein en het Sectorpark wordt in alle situaties een groepsrisico berekend dat verwaarloosbaar is. Spoor Amsterdam-Haarlem In de huidige situatie is het groepsrisico voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (ammoniak) over het spoor Amsterdam-Haarlem verwaarloosbaar klein. In 2015 is dit groepsrisico toegenomen, maar nog steeds bijzonder klein. Deze zeer kleine (niet significante) toename is te verklaren door de groei van het aantal ammoniaktransporten (op basis van de prognose van ProRail). De woningbouwplannen op zich hebben geen invloed op deze toename. Cumulatie Voor de woningbouwplannen geldt dat er mogelijk sprake is van cumulatie van de volgende drie risicobronnen: vervoer van gevaarlijke stoffen over de rijksweg A200/N200, vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor Amsterdam-Haarlem en vliegverkeer van Schiphol. Geconcludeerd kan worden dat cumulatie van groepsrisico nauwelijks een rol speelt omdat de risico s van de verschillende bronnen (zeer) klein of zelfs verwaarloosbaar klein zijn (zie ook bijlage 4 voor het groepsrisico als gevolg van het vliegverkeer). Risicoreducerende bronmaatregelen In het convenant LPG-autogas is afgesproken hoe de sector de bevoorrading van LPGstations veiliger maakt. De sector treft voor 1 januari 2010 maatregelen die de externe veiligheidsrisico's verminderen bij de overslag van een LPG-autogastankauto naar een opslagtank en langs de transportroute van LPG-autogastankauto's. Het aanbrengen van hittewerende coating op LPG-autogastankauto s is een van de te nemen maatregelen. Deze coating geeft de brandweer bij een ongeluk meer tijd en meer mogelijkheden om een explosie (een zogenoemde warme 'Bleve') te voorkomen. De coating vermindert waarschijnlijk het aantal overschrijdingen van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico bij tankstations en mogelijk langs wegroutes. Het kabinet bekijkt momenteel of structurele ammoniaktransporten beëindigd kunnen worden door de locaties van productie en verwerking bij elkaar te brengen 5. Ammoniak dat via het spoor wordt vervoerd, kan deels ook veiliger door de binnenvaart (in zogenaamde aanvaringsbestendige tankers) worden getransporteerd. Het kabinet onderzoekt hoe het transport van ammoniak over het spoor tussen DSM Geleen en IJmuiden kan worden beëindigd. 4 Op grond van de huidige planologische bepalingen is overigens al een ontwikkeling mogelijk waarbij het aantal personen op deze locaties toeneemt. Waar nu de gereformeerde kerk staat mag ook een school komen. De Hoek Oranje Nassaustraat/N200 heeft al een woonbestemming. 5 Kabinetsstandpunt Ketenstudies Ammoniak, Chloor en LPG. Ministerie van VROM, Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 26. II

7 Verantwoording Bij de beoordeling van risico s is onder andere de vraag aan de orde welke omvang van een ramp, gegeven de kans daarop, aanvaardbaar is. Het gaat daarbij uiteindelijk om een politieke afweging van de risico s tegen de maatschappelijke baten en kosten van een risicovolle activiteit. Als de maatschappelijke baten van een activiteit groot zijn, kunnen de bijbehorende risico s eerder worden geaccepteerd dan wanneer die gering zijn. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico is in de maatschappelijke afweging een ijkpunt. In alle gevallen moeten keuzes in de afweging verantwoord worden, of het nu om hogere of om lagere waarden gaat die acceptabel worden geacht. De totale verantwoordingsplicht omvat meer beoordelingscriteria dan het groepsrisico. Belangrijk zijn tevens de mogelijkheden van zelfredzaamheid van de bevolking, de mogelijkheden van de hulpverlening (bestrijdbaarheid), het nut en noodzaak van de ontwikkeling en het tijdsaspect. Op basis van het toetsingskader van de provincie Noord-Holland kan bij een groepsrisico, dat ver onder de oriëntatiewaarde ligt en blijft liggen, de verantwoordingsplicht beperkt blijven tot het toelichten van de groepsrisicoanalyse. Wel dient altijd een advies aan de (regionale) brandweer gevraagd te worden. De voorgestelde maatregelen naar aanleiding van dit advies dienen afgewogen en meegewogen te worden. Advies brandweer Het advies van de brandweer heeft vooral betrekking op de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. De brandweer kijkt ook naar de effecten die bij een ramp of zwaar ongeval kunnen optreden. Zo is bijvoorbeeld bij het transport van ammoniak door bebouwde gebieden sprake van een effectgericht aandachtspunt: ongevallen op deze plaatsen kunnen zeer veel slachteroffers met zich meebrengen en vergen een buitengewoon beroep op de hulpverlening. Dit terwijl de kans op een incident met ammoniak bijzonder klein is. III

8 Bijlage 1: Transportintensiteiten RIJKSWEG A200/N200 Inschatting van het aantal transporten van gevaarlijke stoffen over de A200/N200 in Wegvlak LF1 (diesel) LF2 (benzine) GF3 (LPG) A200/N Groeipercentages per stofcategorie voor de periode tot : LF1: 20% LF2: 20% GF3: 0% LF1 en LF2 zijn verder niet relevant voor het groepsrisico. Ook de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 zal niet aanwezig zijn. Inschatting van het aantal LPG-transporten over de A200/N200 in Wegvlak GF3 (LPG) A200/N Inschatting van het aantal LPG-transporten over de A200/N200 in Wegvlak GF3 (LPG) A200/N Uitgangssituatie 2015 Door de aanleg van de Westrandweg neemt de hoeveelheid autoverkeer op de N200 af met één derde 8. Ook de doorgaande LPG-transporten richting de A9 (en vice versa) zullen voor een deel over de Westrandweg gaan. Hoe groot dit deel werkelijk zal zijn is onbekend en hangt tevens af van de functionaliteit van de N200 (blijft deze weg überhaupt nog wel deel uitmaken van het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen aangezien er met de Westrandweg een veiligere route mogelijk is?). SPOOR AMSTERDAM-HAARLEM Inschatting van het aantal transporten (wagens) in Spoorvlak B2 (Ammoniak) Amsterdam - Haarlem De inschatting is dat het volume van de ammoniakstromen tot het jaar 2010 ongeveer hetzelfde blijft 7. Inschatting van het aantal transporten (wagens) in Spoorvlak B2 (Ammoniak) Amsterdam - Haarlem Risicoatlas wegtransport gevaarlijke stoffen. AVIV Adviserende ingenieurs, ir. G.A.M. Golbach (opdrachtgever: Rijkswaterstaat Adviesdienst Verkeer en Vervoer), maart Kabinetsstandpunt Ketenstudies Ammoniak, Chloor en LPG. Ministerie van VROM:, Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 26. & Nota Vervoer gevaarlijk stoffen. Ministeries van V&W en VROM, Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr Trajectnota/ MER Westrandweg. Ministerie van V&W, Rijkswaterstaat, augustus Consequentieonderzoek wettelijke regeling externe veiligheid vervoer (COEV). AVIV, Royal Haskoning (opdrachtgever: Ministerie van V&W), concept eindrapport, Prognose van het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor: Een beleidsvrije marktprognose. ProRail, drs. E.P. Blaas, december IV

9 Bijlage 2: Resultaten plaatsgebonden risico Tabel B2.1: Normen voor het plaatsgebonden risico voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Vervoersbesluit Omgevingsbesluit -5 Bestaande situatie Grenswaarde PR 10-5 Streven naar PR 10-6 Grenswaarde PR 10 Streven naar PR 10-6 Nieuwe situatie Kwetsbaar Grenswaarde PR 10-6 Grenswaarde PR 10-6 Beperkt kwetsbaar Richtwaarde PR 10-6 Richtwaarde PR 10-6 Tabel B2.2: Afstand PR-contouren vanaf Tabel B2.3: Afstand PR-contouren vanaf het midden van de N200 voor het midden van de N200 voor Contour Afstand (m) Contour Afstand (m) 10-5 niet aanwezig 10-5 niet aanwezig 10-6 niet aanwezig 10-6 niet aanwezig 10-7 niet aanwezig 10-7 niet aanwezig Tabel B2.4: Afstand PR-contouren vanaf Tabel B2.5: Afstand PR-contouren vanaf het midden van de spoorlijn Amsterdam-Haarlem het midden van de spoorlijn voor Amsterdam-Haarlem voor Contour Afstand (m) Contour Afstand (m) 10-5 niet aanwezig 10-5 niet aanwezig 10-6 niet aanwezig 10-6 niet aanwezig 10-7 niet aanwezig 10-7 niet aanwezig 10-8 niet aanwezig V

10 Bijlage 3 Resultaten groepsrisico (Fn-curves) N200 in 2005 Halfweg (totaal) Gereformeerde kerk Oranje Nassaustr./N200 Sectorpark Hak N200 in 2010 Halfweg (totaal) Gereformeerde kerk Oranje Nassaustr./N200 Sectorpark Hak Tabel B3.1 toont het hoogste groepsrisico voor de N200. De factor geeft de ligging van het groepsrisico ten opzichte van de oriëntatiewaarde. Een factor groter dan 1.0 betekent een overschrijding van de oriëntatiewaarde. Tabel B3.1 Het hoogste groepsrisico N200. Omschrijving factor in 2005 (autonoom 2010) factor in 2010 Halfweg 0,0205 0,0317 Gereformeerde kerk 0,0010 0,0025 Oranje Nassaustr./N200 0,0137 0,0190 Sectorpark nihil nihil Hak nihil nihil VI

11 Spoor Amsterdam-Haarlem in 2005 Halfweg (totaal) Gereformeerde kerk Oranje Nassaustr./N200 Sectorpark Hak Spoor Amsterdam-Haarlem in 2015 Halfweg (totaal) Gereformeerde kerk Oranje Nassaustr./N200 Sectorpark Hak Autonome ontwikkeling Halfweg (zonder woningbouw) Tabel B3.2 Het hoogste groepsrisico spoor. Omschrijving factor in 2005 factor in 2015 Halfweg nihil nihil Gereformeerde kerk nihil nihil Oranje Nassaustr./N200 nihil nihil Sectorpark nihil nihil Hak nihil nihil Autonoom n.v.t. nihil VII

12 Bijlage 4: Groepsrisico in relatie tot Schiphol Figuur B4.1 toont overschrijdingen van de oriëntatiewaarde 11 voor woningbouw met een dichtheid van 30 woningen/ha (overdag ± 36 personen, nacht ± 72 personen). Tabel 4.1 geeft informatie over de groepsrisicodichtheid voor woningen. Halfweg ligt tussen de 10-7 en 10-8 PR-contour en kan worden gezien als een gemiddelde locatie. Figuur B4.1: Aandachtsgebied voor de ontwikkeling van woonwijken met een dichtheid van 30 woningen/ha (afgebeeld met PR contouren)]. Uitvergroting Halfweg Halfweg Ο Tabel B4.1: Woningen (35 tot 70 aanwezigen per hectare overdag, 70 aanwezigen per hectare s nachts). Groepsrisicodichtheid: uitgedrukt in oriëntatiewaarde voor inrichtingen per hectare. Verwachtingswaarde: uitgedrukt per jaar. 11 Voor vliegverkeer is er geen oriëntatiewaarde vastgesteld. Om een vergelijking te kunnen maken zijn in de figuur de oriëntatiewaarden voor bedrijven (inrichtingen) opgenomen. VIII