ALGEMENE NEDERLANDSE BOND VAN VOGELHOUDERS

Transcriptie

1 VOORWOORD Het is voor mij als voorzitter van de keurmeestervereniging een grote eer deze vernieuwde standaardeisen voor de Japanse meeuwen bij u te introduceren. Om bij te blijven is het noodzakelijk om te vernieuwen, standaardeisen aan te passen aan de laatste ontwikkelingen en om nieuwe inzichten te verwerken. Dit alles om de liefhebbers steeds goed te blijven informeren over de zienswijze en de keurtechniek van de vogels. De laatste jaren wordt er internationaal (in C.O.M.verband) erg veel aandacht besteed aan het tot stand brengen van internationale standaardeisen. Hiervoor worden er door de C.O.M. bijeenkomsten gehouden, waar door de bij de C.O.M. aangesloten landen gezamenlijk standaardeisen worden gemaakt. Voor de ALGEMENE NEDERLANDSE BOND VAN VOGELHOUDERS hebben een tweetal leden van de technische commissie deelgenomen aan deze besprekingen, met als doel mee te denken en mee te werken aan het tot stand komen van deze standaardeisen. Voor u ligt nu een boekwerk, waarin de laatste ontwikkelingen op het gebied van de Japanse meeuwen zijn verwerkt en dat in overeenstemming is met de internationale afspraken. Het is een prachtig en overzichtelijk stuk werk geworden, waarbij in een uniforme lay-out alle kleurslagen van de Japanse meeuw in volgorde van het vraagprogramma van de bond worden beschreven. Ik wil dan ook de samenstellers hartelijk danken voor het vele werk en de vele vrije uurtjes die ze in het belang van onze prachtige hobby voor de bond hebben besteed. Voorzitter van de keurmeestervereniging. Rein Grefhorst. Samenstellers: De technische commissie Exoten. Frans Kreijveld Bart Braam Laurens te Brake Peter Teunissen EINDHOVEN HAALDEREN EIBERGEN NIJMEGEN Lay-out: Bart Braam Haalderen, december 1993 Herzien Haalderen, september 2005 STANDAARDEISEN JAPANSE MEEUWEN 1993 A.N.B.v.V. 1

2 Voorwoord...1 Index...2 Algemeen en vederstructuur Tekeningen bevedering Japanse meeuwen...5 Het keuren van de Japanse meeuw... 6 Keurtechnische afspraken voor het keuren van stammen - stellen - en enkelingen...6 Omschrijving rubrieken Regels voor toekennen stameenheidspunten...8 Voorrangsregels...8 Omschrijving erfelijke kleurfactoren Kleurslagen met bijbehorende formule symbolen... 9 Mutaties Omschrijving lichaamsdelen Fouten Japanse meeuw Fouten Japanse meeuw Zwartbruin...14 Mokkabruin...15 Roodbruin...16 Zwartgrijs...17 Mokkagrijs...18 Roodgrijs...19 Pastel mokkabruin...20 Pastel roodbruin...21 Pastel mokkagrijs...22 Pastel roodgrijs...23 Getekende witkop (zwartbruin - mokkabruin - roodbruin) Getekende witkop met kap (zwartbruin - mokkabruin - roodbruin) Getekende witkop met oogring (zwartbruin - mokkabruin - roodbruin) Keurtechnische aanwijzingen: alle getekende Wit...26 Albino...26 Crème ino...27 Grijs ino...28 Bleekvleugel mokkabruin Bleekvleugel roodbruin Bleekvleugel mokkagrijs Bleekvleugel roodgrijs STANDAARDEISEN JAPANSE MEEUWEN 1993/ A.N.B.v.V.

3 ALGEMEEN Ornithologisch gezien is de Japanse meeuw (Lonchura domestica) een vreemde vogel. In de vrije natuur komen ze in het geheel niet voor. Het is een zuivere cultuurvogel die zeer waarschijnlijk in China zijn oorsprong vond. Rond 1700 is deze soort vanuit China naar Japan "verhuisd" daar is naar alle waarschijnlijkheid de afwerking er aan voltooid. Omstreeks 1785 zou daar de roodbruine zijn ontstaan, waarna omstreeks 1800 de eerste Bonte meeuwen ontstonden. Voor het eerst werden ze in Europa ingevoerd omstreeks 1872 in Duitsland, dit waren bruinbonte en witte Japanse Meeuwen. Vanaf die tijd is er een enorme spreiding over de gehele wereld ontstaan. De Japanse meeuw is de gedomesticeerde vorm van een ras van het spitsstaart Bronzemannetje (Lonchura striata acuticauda, en Lonchura striata swinhoei.) Het is niet onwaarschijnlijk dat gedurende het domesticatieproces ook andere rassen van het Bronzemannetje zijn in gekweekt. De kakelbonte vogels, zoals ze vanuit het verre oosten tot ons zijn gekomen, zijn ongeveer 30 jaar geleden voor het eerst voorzichtig "veredeld" door middel van selectie op kleur en door bastaardering. De resultaten van toen zijn niet meer te vergelijken met de Japanse meeuw die we tegenwoordig op de diverse shows kunnen zien. Vooral in het begin van de zeventiger jaren is er stevig gebastaardeerd, vooral met de Witkopnon, en de Zwartkopnon. Momenteel is de noodzaak van het in kweken van vreemd bloed, nauwelijks meer aanwezig. Veelal zal het zelfs ongewenst zijn om nog met nonnensoorten of andere soorten te kruisen, gezien de nadelige factoren, (ondermeer een verkeerde snavelkleur en buiktekening) die ook mede in gekweekt worden. VEDERSTRUCTUUR Het is van bijzonder belang om te weten hoe de Japanse meeuw in kleur en vederstructuur in elkaar steekt. Hiertoe dient u dan wel te weten welke melaninen (kleurstoffen) de Japanse meeuw in haar bevedering heeft, en of er nog meer, of andere kleurstoffen aanwezig zijn. De Japanse meeuw bezit in haar bevedering twee soorten melaninen: A: Zwart eumelanine (in staafvorm). B: Roodbruin phaeomelanine (in korrelvorm). Carotenoïde kleurstoffen zijn in de bevedering van de Japanse meeuw niet aanwezig. De baardbouw is van het algemene type, structurele kleuren als violet en blauw kunnen dus niet voorkomen in deze vogel, en dus ook niet optreden. Bij microscopisch onderzoek van de bevedering is gebleken dat dit geheel analoog bleek te zijn met de kleurmutatie die ook bij andere gedomesticeerde vogelsoorten, zoals de kanarie en de zebravink, voorkomen. Naast de bontvorming traden bij de Japanse meeuw diverse kleurmutaties op, al deze kleurenmutaties zijn verliesmutaties van een van de twee in de bevedering aanwezige melaninen soorten. Ook trad de kuifmutatie op, deze is analoog aan de andere gedomesticeerde vogelsoorten. Gezien de aanwezige kleurstoffen is donkerbruin de oorspronkelijke kleur. Deze kleur wordt gevormd door de combinatie van de roodbruine baarden (phaeomelanine) en zwarte haakjes (eumelanine). Met behulp van een paar tekeningen hopen wij een en ander duidelijk te maken. Daarvoor is het nodig dat men weet hoe een veer is opgebouwd. Figuur 1 zal dit duidelijk maken. Figuur 2 geeft aan waar, en welke kleurstoffen zich in de veer bevinden, middels de dwarsdoorsnede van een baard met de zich daaraan bevindende haakjes. De kleurdiepte van de roodbruine baarden is afhankelijk van het aantal lagen roodbruine phaeomelanine korrels om de kern, en in mindere mate van de phaeomelanine korrels die zich in de extal zijde (buitenzijde) van de baard bevinden. Bij een goed van kleur zijnde zwartbruine Japanse meeuw zijn in de kopbevedering de haakjes over de gehele lengte gevuld met het zwarte eumelanine (staafjes). Het spreekt vanzelf dat bij een sterke phaeomelanine vorming om de kern de zwarte kleur "warmer" en dus meer roodbruinachtig van kleur wordt. De baarden van de vleugeldekbevedering zijn van hetzelfde type als de baarden van de kopbevedering. Over het algemeen zijn deze iets lichter van kleur door een mindere concentratie van het zwarte eumelanine in de haakjes en van het phaeomelanine in de baarden van de vleugeldekveren. Ook zien we nog wel zwartbruine meeuwen met een lichte hals- en wangbevedering. Dit wordt veroorzaakt STANDAARDEISEN JAPANSE MEEUWEN 1993 A.N.B.v.V. 3

4 door het ontbreken van het zwarte eumelanine in de haakjes, die zich aan de baardtoppen bevinden. In plaats van het zwarte eumelanine bevatten deze haakjes dan roodbruin phaeomelanine. Met een tekening van de dwarsdoorsnede van een baard, over de top, van een halsveertje zal een en ander hopelijk voor u duidelijk worden. (fig.3) Bij de zwartbruine Japanse meeuw zijn de schachten van de veren van de achterkop, nek en rugbevedering lichtcrème van kleur. Dit veroorzaakt het streeppatroon dat we zien en dat loopt in de lengterichting van de vogel. Momenteel zien we al Japanse meeuwen die vrij "zwart" van kleur zijn. Bij dezen is de eerder genoemde streeptekening vaak niet of nauwelijks zichtbaar. Op de buik en flanken zien we een fijne V - vorm tekening. Bij een goed op kleur zijnde vogel zal deze V - vorm tekening zwartbruin van kleur zijn en scherp aftekenen. Door bastaardering wordt deze tekening grover en zwarter. Bij een goede en gericht selectieve kweek komt dan in de 3e of 4e generatie (F3 of F4) de oorspronkelijke visgraattekening weer terug. In figuur 4 ziet u de borstveertjes van de Witkopnon, de F3 en F4 en de goede tekening van de Japanse meeuw. Bij de Witkopnon en ook nog bij de F3 en F4 bezitten de gemelaniseerde deeltjes van de borst en buikveertjes vrij veel zwart,(eumelanine) zowel in de baarden als in de haakjes. Bij de F3 en F4 spreken we wel over een Japanse meeuw en niet meer over een bastaard. De tekening is dan te grof en onregelmatig. Bij een goede Japanse meeuw is de tekening op de buik zwartbruin op een lichtcrème ondergrond. De kleur van de tekening is wel het moeilijkste onderdeel van de Japanse meeuw, vandaar dat we zoveel verschillende kleuren en vormen van deze tekening zien op b.v. een wedstrijd en ook bij de kwekers. De grote vleugelpennen en de staartpennen zijn zwartbruin van kleur. Door de andere baardbouw komt het roodbruine component minder tot uitdrukking en overheerst de zwarte kleur (eumelanine) in de haakjes. Tot zover de vederstructuur van de Japanse meeuw. Hopelijk is het voor u nu een beetje duidelijk. STANDAARDEISEN JAPANSE MEEUWEN 1993/ A.N.B.v.V.

5 TEKENINGEN BEVEDERING Japanse MEEUW Tekening 1 Tekening 2 Baarden Eumelanine Modulaire cellen Haakjes Phaeomelanine Schacht Tekening 3 Eumelanine Phaeomelanine Tekening 4 Witkopnon F3 F4 Japanse meeuw STANDAARDEISEN JAPANSE MEEUWEN 1993 A.N.B.v.V. 5

6 HET KEUREN VAN DE JAPANSE MEEUW Gesteld kan worden dat de keuring van de Japanse Meeuw een vorm van "bastaardkeuring" betreft. Immers onze eenkleurige Japanse meeuwen zijn een soort "veredelde bastaarden". Anders is het gesteld met de getekende en witte Japanse Meeuwen, de zogenaamde oervorm van deze soort. Het "vreemd bloed" in de Japanse Meeuwen maakt het voor de keurmeester niet gemakkelijk om de verschillen bij deze vogels naar kwaliteit te rangschikken. Dit roept, voor wat de keureenheid betreft, soms vragen op. Dit is ook de reden waarom bij iedere kleurslag aandacht is besteed aan de goede herkenning van deze kleurslag en aan de juiste kleur en tekening bepaling. Niettemin zal iedere keuring altijd een zekere variatie in deze beoordeling te zien geven tussen de keurmeesters onderling. Dit is een gegeven waar helaas weinig aan te wijzigen valt, ondanks de goede bedoelingen van de keurmeester en de goede indeling van de rubrieken en schalen op het keurbriefje. Individuele verschillen zullen op elke keuring in meerdere of mindere mate tot uitdrukking komen. Maar hetzelfde zien we ook bij de critici van de keurmeesters, de kwekers en de inzenders. Ook hun beoordeling van de kwaliteit van de Japanse meeuw varieert sterk. Door de variatiebreedte in zowel kleur als tekening zullen deze verschillen er wel blijven, echter gezamenlijk dienen wij er voor te zorgen dat deze verschillen tot een minimum beperkt worden. Een taak voor zowel de keurmeester alsook de kwekers van de Japanse meeuwen. De verschillende schalen en rubrieken op het keurbriefje zijn zodanig ingedeeld dat de zwaartepunten bij de kweekmoeilijkheden zo optimaal mogelijk worden beoordeeld. De hele keuring zou veel eenvoudiger zijn als wij een groep Japanse meeuwen alleen maar behoefden te beoordelen op een bepaald onderdeel b.v. de kleur of de lichaamstekening. Bij een globale vergelijking speelt de individuele voorkeur voor bepaalde eigenschappen onwillekeurig een rol. Op het keurbriefje kunnen wij, ieder onderdeel en iedere afwijking t.o.v. de standaardeisen, apart beoordelen. Dit systeem houdt echter het gevaar in dat wij de vogel mathematisch gaan keuren en domweg de fouten en/of tekortkomingen opsommen zonder het onderlinge verband te zien. Zou een keuring op een dergelijke wijze plaatsvinden dan zal er van de vogel weinig overblijven. Wij dienen dus het onderlinge verband goed in het oog te houden en dit noemen wij het keuren met gevoel oftewel gevoel voor het keuren. Keuren met gevoel wil dus zeggen, keuren met behulp van het keurbriefje met zijn schaal en rubrieken indeling. Het betekent dus het beoordelen van de vogel met behulp van het keurbriefje en niet aan de hand van het keurbriefje. De keurmeester dient dus altijd steeds het goede en mooie in de vogel te zien en daarnaast zijn eventuele tekortkomingen en/of fouten te beoordelen. Daartoe geeft hij beknopt maar terzake, aantekeningen op het keurbriefje om zijn puntenwaardering te motiveren. De standaard dient hierbij als richtlijn en hulpmiddel, zowel voor de keurmeester alsook de kweker/inzender. KEURTECHNISCHE AFSPRAKEN VOOR HET KEUREN VAN: STAMMEN - STELLEN - EN ENKELINGEN KEURLIJST Exoten F1 - Japanse meeuwen Alle kleurslagen. Omschrijving Schaal F1 Type Grootte Houding Kleur Tekening Bevedering Conditie Totaal 1 vogel OMSCHRIJVING RUBRIEKEN RUBRIEK 1: TYPE. Ofschoon de Japanse meeuw een forse vogel is, geeft hij een slanke indruk. Dit komt voornamelijk door de vorm van de staart die van een trapvorm is, de buitenste staartpennen zijn vrij kort terwijl de twee middelste STANDAARDEISEN JAPANSE MEEUWEN 1993/ A.N.B.v.V.

7 verlengd en van een lancetvorm zijn. De borst - buiklijn moet regelmatig gebogen zijn. Van voren moet de borst vrij breed en rond zijn, het achterlijf mag niet de indruk geven uitgezakt te zijn. De staart moet in het verlengde van de romp gedragen worden. De ruglijn is een enigszins holle lijn, dit komt doordat de Japanse meeuw de kop hoog draagt en de staart iets is opgericht. Storende lichaamsverhoudingen dienen als fout te worden aangemerkt. De schedel moet een vloeiende gebogen lijn vormen, zonder afplattingen. Van voren gezien dient de kop een goede en evenredige breedte te bezitten. RUBRIEK 2: GROOTTE. Gemeten vanaf de snavelpunt tot de staartpunt is de Japanse meeuw ongeveer 12.5 tot 13 cm. groot. Bedenk hierbij wel dat een iele vogel altijd wel iets groter lijkt dan hij in werkelijkheid is. RUBRIEK 3: HOUDING. Een Japanse meeuw moet rustig op de stok zitten, waarbij het onderlichaam vrij dient te zijn van de zitstok. De vleugels dienen strak langs het lichaam gedragen te worden, waarbij de vleugelpennen moeten sluiten op de stuit. RUBRIEK 4: KLEUR. De kleur moet zo diep en zuiver mogelijk zijn. Het rug en vleugeldek is bij alle kleurslagen iets minder diep van kleur dan de kop-, masker-, borst- en staartkleur. Bij eenkleurige is bontvorming altijd fout, bij de getekenden is bontvorming binnen het tekeningpatroon fout. RUBRIEK 5: TEKENING. De beoordeling van de tekening dient men in drie gedeelten te beoordelen en wel: tekening; Deze wordt bepaald door een scherpe kleurafscheiding tussen de kropstreek en de bovenborst en loopt van vleugelbocht tot vleugelbocht. Deze scheiding mag niet onderbroken zijn. Rug - en vleugeltekening; Deze bestaat uit fijne doch scherpe lichtgekleurde streepjes (schachtstreepjes) die lopen in de lengterichting van het vogellichaam. Deze streepjestekening bevindt zich op de achternek, bovenrug en kleine en middelste vleugeldekveertjes. Op de stuit en de onderrug zijn nog enkele donkere dwarsbandjes zichtbaar. Buiktekening; Vanaf de borstafscheiding tot de onderstaartdekveren en de flanken bevindt zich een scherpe V - vorm tekening. Onder de borstafscheiding is deze tekening vrij kort, terwijl deze tekening in de flanken iets grover van vorm is. Deze tekening dient zo scherp en regelmatig mogelijk te zijn. RUBRIEK 6: BEVEDERING. Bevedering : De bevedering moet gaaf en schoon zijn. Het verenpak dient glad, strak en goed gesloten te worden gedragen, zonder afhangende of uitstaande veren. Frisé : De gefriseerde Japanse meeuw dient op de borst 1 of 2 rozetten te laten zien. Kuif : De gekuifde Japanse meeuw komt in alle kleur- en tekening variaties voor. De vorm van de kuif moet van een rozetvorm zijn, vanuit het middelpunt dat zich bovenop de schedel bevindt. De kuif dient uit te lopen tot een lijn boven de ogen en aan de voorzijde tot de inplanting van de snavel, aan de achterzijde tot in de achternek. De kuif is niet helemaal rond van vorm maar iets ovaal, en afhangend vanuit het centrale punt. De kleur van de kuif dient gelijk te zijn aan de lichaamskleur dus ook eenkleurig. Bij de getekende mag de kuif of wit of getekend zijn. Enige opstaande veertjes of kleine afwijkingen aan de vorm van de kuif zijn minder ernstige fouten en dienen enigszins soepel te worden beoordeeld. Een dubbele kuif is een ernstige fout en dient ook duidelijk bestraft te worden. Ten aanzien van model, grootte, kleur en tekening gelden dezelfde eisen als gesteld bij de eenkleurige en getekende. RUBRIEK 7: CONDITIE. Een goede lichamelijke conditie is een eerste vereiste. Wanneer de vogel niet in optimale conditie verkeerd zal hij nooit voor een hoge waardering in aanmerking kunnen komen. Poten: De poten moeten recht en stevig zijn zonder verruwingen of andere gebreken. De nagels mogen niet te lang zijn. De Japanse meeuw bezit aan elke poot vier tenen, waarvan 3 naar voren en 1 naar achteren zijn gericht, deze dienen de zitstok goed te omklemmen. Snavel: Deze dient kegelvormig en gaaf te zijn. De onder- en bovensnavel moeten goed op elkaar aansluiten. Afwijkingen dienen te worden bestraft. STANDAARDEISEN JAPANSE MEEUWEN 1993 A.N.B.v.V. 7

8 REGELS VOOR TOEKENNEN STAMEENHEIDSPUNTEN - Voorbeelden stammen: punt.stameenheid. Verschil 0 punten enz punt.stameenheid. Verschil 1 punt enz punt.stameenheid. Verschil 2 punten enz punt.stameenheid. Verschil 3 punten enz punt.stameenheid. Verschil 4 punten enz punt.stameenheid. Verschil 5 punten enz punt.stameenheid. Verschil 6 punten enz. DEZE REGELS DIENEN BIJ ALLE WEDSTRIJDEN BINNEN DE A.N.B.v.V. TE WORDEN TOEGEPAST. VOORRANGSREGELS ENKELINGEN: 1e voorrang: Bij gelijkheid in volgorde van de rubrieken op het keurbriefje, zonodig de rubrieken 4 (kleur) en 5 (tekening) voorrang geven. 2e voorrang: Bij gelijkheid in alle rubrieken op het keurbriefje, beslist de keurmeester. STAMMEN: Bij de stammen gelden dezelfde voorrangsregels als bij de enkelingen. Bij gelijkheid in alle rubrieken en gelijke stam eenheidspunten beslist de keurmeester. STAM: Onder een stam wordt verstaan 4 vogels van gelijke kleur, tekening en geslacht (indien uiterlijk waarneembaar). STEL: Onder een stel wordt verstaan 2 vogels, verder gelijk aan het gestelde als bij de stam. STAMEENHEID: Aan stammen moeten stam eenheidspunten worden toegekend volgens bovenstaand schema: OMSCHRIJVING ERFELIJKE KLEURFACTOREN MEERVOUDIGE MUTATIEREEKS: De m m reeks van een wildfactor. De volgorde van dominantie van; Zwartbruin, Mokkabruin, Roodbruin. Deze wordt: r+, rm, r : De formule voor zwartbruin: r+//r+ De formule voor mokkabruin: rm//rm De formule voor roodbruin: r//r STANDAARDEISEN JAPANSE MEEUWEN 1993/ A.N.B.v.V.

9 Alle bovengenoemde kleurslagen vererven autosomaal, vandaar dat de formule van het geslachtsbepalende chromosoom achterwege kan blijven. Zowel de mannen als de poppen kunnen split zijn. De inofaktor vererft dus tot op heden als enige factor geslachtsgebonden. Poppen kunnen NOOIT split zijn voor een geslachtsgebonden factor. Eumelanine + phaeomelanine = r+//r+ = zwartbruin Gedeeltelijke reductie van eumelanine = rm//rm = mokkabruin Totale reductie van eumelanine = r//r = roodbruin Totale reductie van phaeomelanine = g//g = grijs Partiële reductie van eu- en phaeomelanine = p//p = pastel Plaatselijke verhindering van melanine-oxydatie = rb//rb = recessief bont of Db//Db = DOMINANT bont Totale reductie van eumelanine en phaeomelanine = rb//rb + Db//Db = wit Verandering van veerinplant op de kop = K+//K = KUIF Verandering van veerinplant op de borst = F//F = Frisé KLEURSLAGEN MET BIJBEHORENDE FORMULE SYMBOLEN NAAM FORMULE SYMBOLEN: 01. Zwartbruin M/P: r+//r+ 02. Mokkabruin M/P: rm//rm 03. Roodbruin M/P: r//r 04. Zwartgrijs M/P: r+//r+, g//g 05. Mokkagrijs M/P: rm//rm, g//g 06. Roodgrijs M/P: r//r, g//g 07. Pastel mokkabruin M/P: rm//rm, p//p 08. Pastel roodbruin M/P: r//r, p//p 09. Pastel mokkagrijs M/P: rm//rm, g//g, p//p 10. Pastel roodgrijs M/P: r//r, g//g, p//p 11. Getekende witkop zwartbruin M/P: r+//r+, rb//rb. of Db//Db 12. Getekende witkop mokkabruin M/P: rm//rm, rb//rb. of Db//Db 13. Getekende witkop roodbruin M/P: r//r, rb//rb. of Db//Db 14. Getekende witkop met kap zwartbruin M/P: r+//r+, rb//rb. of Db//Db 15. Getekende witkop met kap mokkabruin M/P: rm//rm, rb//rb. of Db//Db 16. Getekende witkop met kap roodbruin M/P: r//r, rb//rb. of Db//Db 17. Getekende witkop met oogring zwartbruin M/P: r+//r+, rb//rb. of Db//Db 18. Getekende.witkop met oogring mokkabruin M/P: rm//rm, rb//rb. of Db//Db 19. Getekende.witkop met oogring roodbruin M/P: r//r, rb//rb. of Db//Db 20. Wit M/P: rb//rb, Db//Db 21. Albino M: rb//rb, Db//Db, Xino//Xino P: rb//rb, Db//Db, Xino//Y 22. Crème ino M: Xino//Xino, r//r P: Xino//Y, r//r 23. Grijs ino M: Xino//Xino, g//g P: Xino//Y, g//g MUTATIES In de loop der jaren zijn er verschillende mutaties opgetreden. Gezien de aanwezige kleurstoffen bij de wildvorm, of beter gezegd de Japanse meeuw zwartbruin, is de mogelijkheid tot het optreden van mutaties nog volop aanwezig. We geven u een opsomming van de mutaties die al zijn opgetreden. A: ROODBRUIN: Deze kleurverandering wordt veroorzaakt door de verhindering van de oxidatie van het zwarte eumelanine. Het al in de Japanse meeuw aanwezige roodbruine phaeomelanine (korrels) blijft alleen over. De roodbruine Japanse meeuw is dus de wildvorm Zonder het zwarte eumelanine, of een vogel met 100 % phaeomelanine. B: MOKKABRUIN: Deze kleur wordt veroorzaakt door een gedeeltelijke reductie van het zwarte eumelanine. Door deze gedeeltelijke vermindering van het zwart eumelanine, krijgt het roodbruin phaeomelanine de overhand. Het is dus een roodbruine Japanse meeuw met een grijze waas. STANDAARDEISEN JAPANSE MEEUWEN 1993 A.N.B.v.V. 9

10 Een goede mokkabruine is de zwartbruine met een reductie van 40 tot 60 % van het zwarte eumelanine. Dus een vogel met ongeveer 50 % eumelanine en 50% phaeomelanine. C: WIT: Dit wordt veroorzaakt door een totale reductie van zowel zwart eumelanine als roodbruin phaeomelanine. Dit is dus het niet tot oxidatie komen van melaninen. Wanneer dit totaal is dan is deze vogel wit. Dit kan ook plaatselijk zijn, dan is de vogel bont, deze worden niet gevraagd. Echter wel die in de standaard staan omschreven als de diverse vormen van getekende. D: PASTEL: Deze kleur wordt veroorzaakt door een gedeeltelijke reductie van zowel het zwarte eumelanine als het roodbruine phaeomelanine. Wij hebben hier dus te maken met een opgebleekte Japanse meeuw. Ook bij andere vogelsoorten zoals de kanarie en de zebravink kennen we de pastelfactor. Deze mutatie is het eerst opgetreden bij de roodbruine Japanse meeuw en stond in de standaard omschreven als crèmevleugel. Echter dit is slechts gedeeltelijk juist. Bij de beschrijvingen van de diverse kleurslagen komen wij hierop nog nader terug. E: INO: De ino factor zorgt voor een sterke reductie van het melaninen bezit, dit kan plaats vinden in diverse sterkten zodat in combinatie met sommige kleurslagen vogels kunnen ontstaan die vrijwel wit lijken. Een duidelijk kenmerk van de ino, zijn de rode ogen. F: ALBINO: Is geheel wit, of niet gemelaniseerd, door een totale reductie van eumelanine en phaeomelanine. Deze heeft helder rode ogen. G: GRIJS: De grijze meeuw is een vogel die voor 100 % bestaat uit eumelanine, in een geringe concentratie lijkt deze kleur grijs. Let maar eens op het rugdek. De eerste eenkleurige grijze meeuw is gekweekt uit een grijs bonte, te België. Tegenwoordig wordt grijs al in alle kleurslagen gekweekt. H: KUIF: Hierbij hebben we te maken met een veranderde veerinplant. I: FRISE: Is een verandering van veranderde veergroei, en is alleen toegestaan in de vorm van een of twee rozetten op de borst. Nog te verwachten mutaties: welke we in de naaste toekomst kunnen verwachten, of die al hebben plaatsgevonden. Deze mogelijke mutaties worden uitsluitend gegeven aan de hand van de in de Japanse meeuw voorkomende kleurstoffen. A: De mutatie waarbij het zwart eumelanine veranderd in bruin eumelanine. De oxidatie van het zwarte eumelanine is verstoord waardoor dit niet tot zwart kan uitkleuren, maar veranderd in mogelijk zandkleurig bruin. Zeer waarschijnlijk zal deze mutatie geslachtsgebonden vererven. B: Toename van zowel eumelanine als mogelijk ook phaeomelanine. Bij onze Japanse meeuwen is wel vastgesteld dat er een toename is van zowel eumelanine als phaeomelanine, maar dit is verkregen door de diversen vormen van bastaardering met de Lonchura soorten, (Nonnensoorten). Een voorzichtige veronderstelling is dat mogelijk in de toekomst, en misschien is deze wel dichtbij, de zwarte Japanse meeuw zou kunnen ontstaan. In gesprekken met gerenommeerde Japanse meeuwen kwekers is deze theorie nog versterkt. U ziet wel dat ook de Japanse meeuw voor de kwekers nog de nodige mutaties in zich draagt. Laten wij ons voorlopig echter maar beperken tot al bestaande mutaties en deze uitwerken zodat de kweker weet wat mogelijk is bij het samenstellen van de kweekparen. Belangrijk is echter wat onmogelijk is bij het kweken van de diverse kleurslagen. Daartoe is het noodzakelijk om eerst het algemene gedeelte te behandelen zodat men weet hoe de Japanse meeuw er dient uit te zien. STANDAARDEISEN JAPANSE MEEUWEN 1993/ A.N.B.v.V.

11 OMSCHRIJVING LICHAAMSDELEN FORMAAT Onderlichaam FORMAAT is de LENGTE van snavelpunt tot staartpunt: 12.5 tot 13 cm. STANDAARDEISEN JAPANSE MEEUWEN 1993 A.N.B.v.V. 11

12 FOUTEN Japanse MEEUW 1. Bolle rug 2. Vleugels te hoog gedragen Platte kop Snavel te klein 3. Te zware bovensnavel 4. Afhangende staart Te vlakke borst Te groot oog 5. Bolle nek 6. Bovensnavel doorgegroeid Te lange snavel Holle rug STANDAARDEISEN JAPANSE MEEUWEN 1993/ A.N.B.v.V.

13 FOUTEN Japanse MEEUW 1. Ingevallen nek 2. Te zwaar in borst Tekening loopt niet door tussen de poten 3. Bolle stuit; te klein oog 4. Te zwaar achterlijf Tekening rugdek niet aanwezig V-tekening te zwaar 5. Gekruiste snavel 6. Vogel is te smal Vleugels hangen af Te lange nagels STANDAARDEISEN JAPANSE MEEUWEN 1993 A.N.B.v.V. 13

14 ZWARTBRUIN Kop/masker : Voorhoofd, schedel, achterschedel, hals, keel en wangen egaal zwartbruin. Vleugeldek : Grote vleugeldekveren en vleugelpennen zwartbruin. : Crème. : Zwartbruin. Ter hoogte van de vleugelbochten loopt een scherpe kleurscheiding met het onderlichaam. Onderlichaam : Buik en flanken lichtcrème. Broekbevedering : Zwartbruin. : Boven- en onderstaartdekveren zwartbruin. pennen zwartbruin. : Donkerbruin. Snavel : Bovensnavel zwart. Ondersnavel loodgrijs. Poten/Tenen : Diep donkergrijs. Nagels zwart. Rugdek Onderlichaam : Rugdek en kleine- en middelste vleugeldekveren egaal zwartbruin, iets lichter dan de kopkleur met scherp lichtcrème lengtestreepjes. : Op de stuit bevinden zich enige donkerbruine dwarsbandjes op een crème ondergrond. : Op de buik en flanken bevindt zich een scherpe zwartbruine V-vorm tekening. De vaak iets lichtere kleur van de wangen, bij de Japanse meeuw zwartbruin, wordt vaak veroorzaakt door een zwakke concentratie van het zwarte eumelanine in de wangbevedering. Men dient echter wel te blijven streven naar een zo diep mogelijke kleur van de wangen. Duidelijk lichte wangen, en daardoor ook afgetekend, zijn een kleur fout. Een duidelijke zwarte borstkleur is eveneens foutief. Bij te licht van kleur zijnde zwartbruine zijn vaak de z.g."pareltjes" in de hals en borst waar te nemen. Ook dit is een kleur fout. Deze "pareltjes" worden veroorzaakt door lichte veerpuntjes. Waar zich bij de Japanse meeuwen kleurnuances voordoen, dienen deze steeds zo egaal en regelmatig mogelijk in elkaar over te vloeien. De zwarte kleur van de bovensnavel is erg belangrijk evenals de kleur van poten en nagels. Tweekleurige of blauwe bovensnavels zijn een duidelijke kleurfout, evenals bonte nagels en/of poten. De nagels mogen wel een iets lichtere punt hebben. De buikkleur moet duidelijk lichtcrème van kleur zijn. STANDAARDEISEN JAPANSE MEEUWEN 1993/ A.N.B.v.V.

15 MOKKABRUIN Kop/masker : Voorhoofd, schedel, achterschedel, hals, keel en wangen egaal donker leverkleurig, met een grijsachtig waas. Vleugeldek : Grote vleugeldekveren en vleugelpennen diep donker leverkleurig, met een grijze waas. : Crème. : Diep donker leverkleurig met een grijsachtig waas. Ter hoogte van de vleugelbochten loopt een scherpe kleurscheiding met het onderlichaam. Onderlichaam : Buik en flanken licht crème. Broekbevedering : Leverkleurig met een grijsachtig waas. : Boven- en onderstaartdekveren diep donker leverkleurig, met grijze waas. pennen donker leverkleurig, met grijze waas. : Donkerbruin. Snavel : Bovensnavel zwart. Ondersnavel loodgrijs. Poten/Tenen : Donkergrijs. Nagels donkergrijs. Rugdek Onderlichaam : Rugdek en kleine en middelste vleugeldekveren egaal donker leverkleurig, iets lichter dan de kop kleur, met scherpe lichtcrème lengtestreepjes. : Op de stuit bevinden zich enige donker leverkleurige dwarsbandjes op een crème ondergrond. : Op de buik en de flanken bevindt zich ondergrond een fijne scherpe donker leverkleurige V-vorm tekening. De kleur mokkabruin is te vergelijken met de kleur van een lever met daaroverheen een grijze waas. Deze kleur wordt veroorzaakt door een eumelanine reductie van ongeveer 50% terwijl de hoeveelheid phaeomelanine gelijk is gebleven zoals bij de Japanse meeuw zwartbruin. De kleur van de wangstreek is iets lichter dan de kop- en maskerkleur, men moet echter streven naar een gelijke kleur. Een veel voorkomende fout bij de mokkabruine is het doorlopen van de donkere borstkleur in de lichtcrème kleur van het onderlichaam, waardoor we de z.g. "pareltjes" waarnemen. De zwarte kleur van de bovensnavel, welke iets lichter mag zijn dan bij zwartbruin, is erg belangrijk evenals de kleur van de poten en nagels. Tweekleurige of blauwe bovensnavels komen vaak voor bij mokkabruin. De leverkleurige V-vorm tekening op het lichtcrème onderlichaam moet zo scherp mogelijk, en fijn van vorm zijn. Bedenk hierbij wel dat ook de kleur van deze tekening voor circa 50% is gereduceerd, zodat deze nimmer de scherpte van de zwartbruine kan benaderen. Schubtekening is fout. Men dient er ook op te letten dat deze tekening doorloopt tot tussen de poten. De lichtcrème lengtestreepjes op het rugdek, die worden veroorzaakt door de schachten van deze bevedering, moeten nog wel waarneembaar zijn. Het missen van deze lengtestreepjes, wat we vooral veel zien bij veel te roodbruine mokka's, dient te worden bestraft bij de rubriek tekening. Men dient erop toe te zien dat de totaalkleur niet te donker wordt en dus teveel overgaat naar het zwartbruin. De totaalkleur mag ook niet te roodbruin zijn, wat veroorzaakt wordt door een te sterke reductie van het eumelanine, hierdoor verdwijnt de grijze waas over de vogel. STANDAARDEISEN JAPANSE MEEUWEN 1993 A.N.B.v.V. 15

16 ROODBRUIN Kop/masker : Voorhoofd, schedel, achterschedel, hals, keel en wangen egaal roodbruin. Vleugeldek : Grote vleugeldekveren en vleugelpennen roodbruin. : Crème. : Roodbruin. Ter hoogte van de vleugelbochten loopt een scherpe kleurscheiding met het onderlichaam. Onderlichaam : Buik en flanken lichtcrème. Broekbevedering : Roodbruin. : Boven- en onderstaartdekveren roodbruin. pennen roodbruin. : Bruin. Snavel : Bovensnavel beige. Ondersnavel licht beige. Poten/tenen : Poten en tenen vleeskleurig. Nagels hoornkleurig. Rugdek Onderlichaam : Rugdek en kleine en middelste vleugeldekveren egaal roodbruin, met scherpe Lichtcrème lengtestreepjes. : Op de stuit bevinden zich enige roodbruine dwarsbandjes op een crème ondergrond. : Op de buik en flanken bevindt zich een fijne scherpe roodbruine V-vorm tekening. De egaliteit van de kleur en de kleurdiepte zijn bij roodbruin erg belangrijk. Deze kleur dient over het geheel helder en diep roodbruin te zijn. We zien soms roodbruine die vrij donker van kleur zijn, dit uit zich vaak in een te donkere (mokkakleurige) staartkleur. Ook zien we wel roodbruine welke erg flets van kleur zijn. De beige kleur van de bovensnavel is erg belangrijk evenals de vleeskleurige poten. Blauwe bovensnavels zijn een vrij veel voorkomende fout bij roodbruin. Dit dient te worden bestraft bij de rubriek kleur. De roodbruine V-vorm tekening op het lichtcrème onderlichaam moet scherp, regelmatig en fijn van vorm zijn. Schubtekening is een grote fout. Men dient er ook op te letten dat deze tekening doorloopt tot tussen de poten. Ook bij roodbruin moet een duidelijke lengtestreepjes tekening op het rugdek aanwezig zijn, deze is echter niet zo duidelijk als bij zwartbruin, maar dient wel scherp te zijn. STANDAARDEISEN JAPANSE MEEUWEN 1993/ A.N.B.v.V.

17 ZWARTGRIJS Kop/Masker : Voorhoofd, schedel, achterschedel, hals, keel en wangen egaal zwartgrijs. Vleugeldek : Grote vleugeldekveren en vleugelpennen zwartgrijs. : Grauw wit. : Zwartgrijs, egaal van kleur. Ter hoogte van de vleugelbochten loopt een scherpe kleurscheiding met het onderlichaam. Onderlichaam : Buik en flanken grauw wit. Broekbevedering : Egaal zwartgrijs. : Boven en onderstaartdekveren zwartgrijs. pennen zwartgrijs. : Donkerbruin. Snavel : Bovensnavel zwart. Ondersnavel grijs. Poten/nagels : Poten donkergrijs tot zwart. Nagels zwart. Rugdek Onderlichaam : Rugdek en kleine en middelste vleugeldekveren zwartgrijs met scherpe witte streepjes, lopend in de lengterichting van het lichaam. : Op de stuit bevinden zich enige zwartgrijze dwarsbandjes op een grauw witte ondergrond. : Op de buik en flanken bevindt zich een scherpe zwartgrijze V-vorm tekening. De grijsfactor belet het phaeomelanine, waardoor bij deze kleurslag dan ook totaal geen roodbruine kleur meer aanwezig is. Het eumelanine blijft onaangetast door de grijsfactor. Deze kleurslag dient van kop tot staart zo egaal mogelijk zwartgrijs van kleur te zijn. De hoeveelheid zwart eumelanine moet niet te groot zijn, anders gaat het zwart overheersen, het moet duidelijk een zwartgrijze meeuw zijn. De kleur moet helder zijn, en een bruine waas dienen we dan ook te bestraffen in de rubriek kleur. De kleur van de bovensnavel moet zwart zijn, een blauwgrijze of tweekleurige bovensnavel is een ernstige kleur fout. De poten moeten zo donker mogelijk van kleur zijn, en de nagels zwart. Een veel voorkomende kleurfout is een te licht rugdek en veel te lichte wangen. Ook een te vlekkerige borst is een kleur fout. De buiktekening moet scherp aanwezig zijn, en kan dezelfde kleurdiepte hebben als het vleugeldek. De buiktekening dient door te lopen tussen de poten. De bestreping van het rugdek moet duidelijk aanwezig zijn, al zal het in de praktijk moeilijk zijn om dit te realiseren. Enige soepelheid in de beoordeling is hier voorlopig nog toegestaan. STANDAARDEISEN JAPANSE MEEUWEN 1993 A.N.B.v.V. 17

18 MOKKAGRIJS Kop/Masker : Voorhoofd, schedel, achterschedel, hals, keel en wangen egaal grijs. Vleugeldek : Grote vleugeldekveren en vleugelpennen egaal grijs. : Grauw wit. : Grijs, egaal van kleur. Ter hoogte van de vleugelbochten loopt een scherpe Kleurscheiding met het onderlichaam Onderlichaam : Buik en flanken wit. Broekbevedering : Egaal grijs. : Boven en onderstaartdekveren egaal grijs. pennen egaal grijs. : Donkerbruin. Snavel : Bovensnavel donkergrijs. Ondersnavel grijs. Poten/nagels : Donkergrijs. Rugdek Onderlichaam : Rugdek en kleine en middelste vleugeldekveren grijs met scherpe witte streepjes, lopende in de lengterichting van het lichaam. : Op de stuit bevinden zich enige grijze dwarsbandjes op een grauwwitte ondergrond. : Op de buik en flanken bevindt zich een scherpe grijze V-vorm tekening. De kleurslag mokkagrijs ontstaat door de combinatie van de grijs factor en de mokka factor. De grijsfactor is een phaeomelanine belettende factor, en de mokkafactor zorgt voor een reductie van het zwarte eumelanine. Deze kleurslag dient van kop tot staart zo egaal mogelijk grijs van kleur te zijn. Het komt nog veel voor dat de grijze kleur een lichte bruine waas laat zien, vooral in de vleugelpennen. Deze waas mag echter niet overheersen, indien dit wel het geval is bestraffen in de rubriek kleur. De kleur van de bovensnavel dient dezelfde kleur te hebben als de kopkleur, een zwarte bovensnavel werkt storend op de kleur egaliteit. Een blauwgrijze of tweekleurige bovensnavel is een ernstige kleur fout. Een veel voorkomende kleur fout is veel te lichte wangen, ook een te vlekkerige borst is een kleur fout. De buiktekening moet scherp aanwezig zijn, en kan dezelfde kleurdiepte hebben als het vleugeldek. De buiktekening dient door te lopen tussen de poten. De bestreping van het rugdek moet duidelijk aanwezig zijn, al zal het in de praktijk moeilijk zijn om dit te realiseren. Enige soepelheid in de beoordeling is hier voorlopig nog toegestaan. STANDAARDEISEN JAPANSE MEEUWEN 1993/ A.N.B.v.V.

19 ROODGRIJS Kop/Masker : Voorhoofd, schedel, achterschedel, hals, keel en wangen egaal beige-grijs. Vleugeldek : Grote vleugeldekveren en -pennen egaal beige-grijs. : Vuilwit. : Beige-grijs, egaal van kleur. Ter hoogte van de vleugelbochten loopt een scherpe kleur scheiding met het onderlichaam. Onderlichaam : Buik en flanken wit. Broekbevedering : Egaal beige-grijs. : Boven en onderstaartdekveren egaal beige-grijs. pennen egaal beige-grijs. : Donkerbruin. Snavel : Bovensnavel beige-grijs. Ondersnavel licht beige. Poten/nagels : Vleeskleurig, nagels hoornkleurig. Rugdek Onderlichaam : Rugdek en kleine en middelste vleugeldekveren grijs met scherpe witte streepjes, lopende in de lengterichting van het lichaam. : Op de stuit bevinden zich enige beige-grijze dwarsbandjes op een vuilwitte ondergrond. : Op de buik en flanken bevindt zich een scherpe beige-grijze V-vorm tekening. De kleurslag roodgrijs ontstaat door de combinatie van de grijsfactor en de roodfactor. De grijsfactor is een phaeomelanine belettende factor, en de roodfactor belet de vorming van zwart eumelanine. Bij de Japanse meeuw roodgrijs ontbreekt het roodbruine phaeomelanine dan ook volledig, evenals het zwarte eumelanine. Deze kleurslag dient van kop tot staart zo egaal mogelijk beige-grijs van kleur te zijn. De omschreven kleur ligt tussen grijs en beige. Een blauwgrijze of tweekleurige bovensnavel is een ernstige kleur fout. Een veel voorkomende kleur fout is veel te lichte wangen. Ook een te vlekkerige borst is een kleur fout, evenals een te donker masker. Een bruine waas in de vleugelpennen dient te worden bestraft in de rubriek kleur. De buiktekening moet scherp aanwezig zijn, en kan dezelfde kleurdiepte hebben als het vleugeldek. De buiktekening dient door te lopen tussen de poten. De strepen op het rugdek moeten duidelijk aanwezig zijn, al zal het in de praktijk moeilijk zijn om dit te realiseren. Enige soepelheid in de beoordeling is hier voorlopig nog toegestaan. STANDAARDEISEN JAPANSE MEEUWEN 1993 A.N.B.v.V. 19

20 PASTEL MOKKABRUIN Kop/Masker : Voorhoofd, schedel, achterschedel, hals, keel en wangen, egaal licht leverkleurig met een grijze waas. Vleugeldek : Grote vleugeldekveren en vleugelpennen licht leverkleurig, egaal van kleur. : Licht crème. : Licht leverkleurig egaal van kleur. Ter hoogte van de vleugelbochten loopt een scherpe kleurscheiding met het onderlichaam. Onderlichaam : Buik en flanken lichtcrème. Broekbevedering : Egaal licht leverkleurig met een grijze waas. : Boven en onderstaartdekveren egaal licht leverkleurig. pennen licht leverkleurig. : Donkerbruin. Snavel : Bovensnavel donkergrijs. Ondersnavel lichtgrijs. Poten/nagels : Grijs. Rugdek Onderlichaam : Rugdek en kleine en middelste vleugeldekveren licht leverkleurig met een grijze waas, waarop scherpe licht crème streepjes, lopend in de lengterichting van het lichaam. : Op de stuit bevinden zich enige leverkleurige dwarsbandjes op een licht crème Ondergrond. : Op de buik en flanken bevindt zich een scherp licht leverkleurige V-vorm tekening met daarover een grijze waas. De kleurslag pastel mokkabruin ontstaat door de werking van twee factoren, de pastel factor en de mokkafactor. Pastel mokkabruin moet ten opzichte van de Japanse meeuw mokkabruin voor 50 % zijn opgebleekt. Deze kleurslag dient van kop tot staart zo egaal mogelijk licht leverkleurig te zijn, met een grijze waas. De kleur dient koud van tint te zijn. Door teveel phaeomelanine in de bevedering neigt de kleur vaak naar roodbruin. In dit geval bestraffen in de rubriek kleur. Een zwarte bovensnavel werkt storend op de kleur egaliteit. Ernstige kleur fouten zijn een tweekleurige of blauwgrijze bovensnavel. Ook kan het voorkomen dat het masker te donker is, of dat de wangen te licht van kleur zijn. Een bruine waas in de vleugelpennen is een kleur fout, evenals een te grote reductie van de kleur van de vleugelpennen. Het komt ook voor dat de kleur te grauw is, in het bijzonder de staartpennen. De kleur van de buiktekening kan net zo diep zijn als deze van het rugdek, en dient duidelijk aanwezig te zijn, anders bestraffen in de rubriek tekening. STANDAARDEISEN JAPANSE MEEUWEN 1993/ A.N.B.v.V.

21 PASTEL ROODBRUIN Kop/Masker : Voorhoofd, schedel, achterschedel, hals, keel en wangen egaal licht roodbruin. Vleugeldek : Grote vleugeldekveren en vleugelpennen licht roodbruin. : Crème. : Licht roodbruin, egaal van kleur. Ter hoogte van de vleugelbochten loopt een scherpe kleurscheiding met het onderlichaam. Onderlichaam : Buik en flanken licht crème. Broekbevedering : Egaal licht roodbruin. : Boven en onderstaartdekveren egaal licht roodbruin. pennen licht roodbruin. : Bruin. Snavel : Bovensnavel beige. Ondersnavel lichtbeige. Poten/nagels : Poten vleeskleurig / Nagels hoornkleurig. Rugdek Onderlichaam : Rugdek en kleine en middelste vleugeldekveren licht roodbruin met scherpe witte streepjes lopend in de lengterichting van het lichaam. : Op de stuit bevinden zich enige licht roodbruine dwarsbandjes op een crème ondergrond. : Op de buik en flanken bevindt zich een scherp licht roodbruine V-vorm tekening. De kleurslag pastel roodbruin ontstaat door de werking van twee factoren, de pastel factor en de roodfactor. Pastel roodbruin moet ten opzichte van de Japanse meeuw roodbruin voor 50 % zijn opgebleekt. Deze kleurslag dient van kop tot staart zo egaal mogelijk licht roodbruin van kleur te zijn. De kleur dient zeer helder te zijn. Dit is echter moeilijk te realiseren, de kleur mag echter niet storend werken ten opzichte van de kopkleur. Ernstige kleur fouten zijn een tweekleurige of blauwgrijze bovensnavel. Ook kan het voorkomen dat het masker te donker is, of dat de wangen te licht van kleur zijn. Een bruine waas in de vleugelpennen is een kleur fout, evenals een te grote reductie van de kleur van de vleugelpennen. Het komt ook voor dat de kleur te grauw is, in het bijzonder de staartpennen. De kleur van de buiktekening kan net zo diep zijn als het rugdek, en dient scherp aanwezig te zijn, anders bestraffen in de rubriek tekening. STANDAARDEISEN JAPANSE MEEUWEN 1993 A.N.B.v.V. 21

22 PASTEL MOKKAGRIJS KLEUR : Kop/Masker : Voorhoofd, schedel, achterschedel, wangen, hals en keel egaal lichtgrijs. Vleugeldek : Grote vleugeldekveren en vleugelpennen egaal lichtgrijs. : Vuilwit. : Lichtgrijs, egaal van kleur. Ter hoogte van de vleugelbochten loopt een scherpe kleurscheiding met het onderlichaam Onderlichaam : Buik en flanken wit. Broekbevedering : Egaal lichtgrijs. : Boven en onderstaartdekveren egaal lichtgrijs. pennen lichtgrijs. : Donkerbruin. Snavel : Bovensnavel grijs. Ondersnavel lichtgrijs. Poten/nagels : Grijs. Rugdek Onderlichaam : Rugdek en kleine en middelste vleugeldekveren grijs met scherpe witte streepjes lopende in de lengterichting van het lichaam. : Op de stuit bevinden zich enige lichtgrijze dwarsbandjes op een vuilwitte ondergrond. : Op de buik en flanken bevindt zich een scherpe lichtgrijze V-vorm tekening. De kleurslag Pastel Mokkagrijs ontstaat door de werking van drie factoren, de Pastelfactor, de Mokkafactor en de Grijsfactor. Door de werking van de grijsfactor ontbreekt het roodbruine phaeomelanine. De Mokka factor en de Pastel factor reduceren het aanwezige eumelanine. Pastel mokkagrijs moet ten opzichte van mokkagrijs voor 50 % zijn opgebleekt. Deze kleurslag dient van kop tot staart zo egaal mogelijk van kleur te zijn. Ernstige kleur fouten zijn een tweekleurige of blauwgrijze bovensnavel. Ook kan het voorkomen dat het masker te donker is, of dat de wangen te licht van kleur zijn. Een bruin waas in de vleugelpennen is een kleur fout, evenals een te grote reductie van de kleur van de vleugelpennen. De kleur van de buiktekening kan net zo diep zijn als deze van het rugdek, en dient scherp aanwezig te zijn, anders bestraffen in de rubriek tekening. STANDAARDEISEN JAPANSE MEEUWEN 1993/ A.N.B.v.V.

23 PASTEL ROODGRIJS Kop/Masker : Voorhoofd, schedel, achterschedel, wangen, en bef egaal lichtbeige. Vleugeldek : Grote vleugeldekveren en vleugelpennen egaal lichtbeige. : Vuilwit. Bovenborst : Lichtbeige, egaal van kleur. Ter hoogte van de vleugelbochten loopt een scherpe kleurscheiding met het onderlichaam. Onderlichaam : Buik en flanken wit. Broekbevedering : Egaal lichtbeige. : Boven en onderstaartdekveren lichtbeige. pennen lichtbeige. : Bruin. Snavel : Bovensnavel beige. Ondersnavel lichtbeige. Poten/nagels : Vleeskleurig, nagels hoornkleurig. Rugdek Onderlichaam : Rugdek en kleine en middelste vleugeldekveren licht beige met scherpe witte streepjes lopend in de lengterichting van het lichaam. : Op de stuit bevinden zich enige licht beige streepjes op een vuilwitte ondergrond. : Op de buik en flanken bevindt zich een scherpe lichtbeige V-vorm tekening. De kleurslag Pastel Roodgrijs ontstaat door de werking van drie factoren, de Pastelfactor, de Roodfactor en de Grijsfactor. Door de werking van de grijsfactor ontbreekt het roodbruine phaeomelanine. De roodfactor en de pastelfactor reduceren het aanwezige eumelanine. Pastel roodgrijs moet ten opzichte van roodgrijs voor 50 % zijn opgebleekt. Deze kleurslag dient van kop tot staart zo egaal mogelijk van kleur te zijn. Ernstige kleur fouten zijn een tweekleurige of blauwgrijze bovensnavel. Ook kan het voorkomen dat het masker te donker is, of dat de wangen te licht van kleur zijn. Een bruin waas in de vleugelpennen is een kleur fout, evenals een te grote reductie van de kleur van de vleugelpennen. De kleur van de buiktekening kan net zo diep zijn als deze van het rugdek, en dient scherp aanwezig te zijn, anders bestraffen in de rubriek tekening. STANDAARDEISEN JAPANSE MEEUWEN 1993 A.N.B.v.V. 23

24 GETEKENDE WITKOP (zwartbruin - mokkabruin - roodbruin) Kop/ masker Vleugeldek Onderlichaam Snavel Poten/Nagels : Voorhoofd, schedel, achterschedel, hals, keel en wangen helder wit. : Grote vleugel dekveren en vleugelpennen helder wit. : Helder wit. : Helder wit. : Helder wit. : Boven- en onderstaart dekveren helder wit. pennen helder wit. : Bruin. : Boven- en ondersnavel hoornkleurig. : Poten en nagels hoornkleurig. Rugdek en kleine Vleugeldekveren : Gemelaniseerd, met licht crème lengtestreepjes. : Op de stuit bevinden zich enige gemelaniseerde dwarsbandjes op een witte ondergrond. Broekbevedering : Gemelaniseerd. Zie aanwijzingen voor alle getekenden. Bij de omschrijving gemelaniseerd wordt bedoeld zwartbruin, mokkabruin of roodbruin. GETEKENDE WITKOP met kap (zwartbruin - mokkabruin - roodbruin) Kop/masker Vleugeldek Onderlichaam Snavel Poten/Nagels : Voorhoofd, nek, hals, keel en wangen helder wit. : Grote vleugel dekveren en vleugelpennen helder wit. : Helder wit. : Helder wit. : Helder wit. : Boven- en onderstaart dekveren helder wit. pennen helder wit. : Bruin. : Boven- en ondersnavel hoornkleurig. : Poten en nagels hoornkleurig. Kap : Gemelaniseerd, de melanisatie begint 3 tot 4 mm. boven de snavelinplant en loopt door tot aan de nek. Tussen de kap en het zadel bevindt zich een witte ring van ongeveer 6 tot 8 mm. breed. Aan de kopzijde ligt de afscheiding van de kap ongeveer 1 mm boven het oog en loopt ongeveer horizontaal. Rugdek en kleine Vleugeldekveren : Gemelaniseerd, met licht crème lengtestreepjes. Broekbevedering : Gemelaniseerd. : Op de stuit bevinden zich enige gemelaniseerde dwarsbandjes op een witte ondergrond. Zie algemene aanwijzingen voor getekende. Bij de omschrijving gemelaniseerd wordt bedoeld zwartbruin, mokkabruin of roodbruin. STANDAARDEISEN JAPANSE MEEUWEN 1993/ A.N.B.v.V.

25 GETEKENDE WITKOP met oogring (zwartbruin - mokkabruin - roodbruin) Kop/masker Vleugeldek Onderlichaam Snavel Poten/Nagels : Voorhoofd, schedel, achterschedel, wang, hals, keel, helder wit. : Grote vleugel dekveren en vleugelpennen helder wit. : Helder wit. : Helder wit. : Helder wit. : Boven- en onderstaart dekveren helder wit. pennen helder wit. : Bruin. : Boven- en ondersnavel hoornkleurig. : Poten en nagels hoornkleurig. Oogring : Op de witte ondergrond van de wang en schedel bevindt zich rondom het oog een gemelaniseerde ring. Deze moet het oog geheel omsluiten en aan beide zijden dient deze zo symmetrisch mogelijk te zijn. Rugdek en kleine Vleugeldekveren : Gemelaniseerd, met licht crème lengtestreepjes. Broekbevedering : Gemelaniseerd. : Op de stuit bevinden zich enige gemelaniseerde dwarsbandjes op een witte ondergrond. Zie algemene aanwijzingen voor getekende. Bij de omschrijving gemelaniseerd wordt bedoeld zwartbruin, mokkabruin of roodbruin. alle getekende. Het gemelaniseerde gedeelte van al deze getekende wordt gevraagd in de standaard kleuren: Zwartbruin, Mokkabruin, en Roodbruin. Ten aanzien van de eenkleurige Japanse meeuwen dienen de getekende enigszins soepel beoordeeld te worden t.a.v. de grootte, daar we hier te doen hebben met een "zuivere" vorm zal de grootte maar sporadisch gelijk zijn en meestal iets kleiner dan de eenkleurige. Te kleine en te iele vogels dienen echter wel bestraft te worden in rubriek 1 (Type). Gestreefd moet worden naar een scherpe belijning van de gepigmenteerde veervelden bij deze getekende. Een geringe uitbreiding van het tekeningpatroon dient men soepel te beoordelen. Bontvorming binnen het tekeningspatroon is fout en dient bestraft te worden bij de rubriek tekening. Gepigmenteerde vleugel- en staartpennen en bontvorming binnen de witte veervelden, evenals bonte poten en snavel zijn duidelijke kleurfouten, en dienen daarom bestraft te worden bij de rubriek kleur. De getekende in de Zwartbruin serie zal over het algemeen het meest contrastrijk zijn. ALLE TEKENINGPATRONEN KUNNEN IN KOMBINATIE VOORKOMEN, EN ZIJN TOEGESTAAN!! STANDAARDEISEN JAPANSE MEEUWEN 1993 A.N.B.v.V. 25