Omgevingsvergunning Lichtmasten Sportpark Schuytgraaf

Transcriptie

1 Ruimtelijke onderbouwing Omgevingsvergunning Lichtmasten Sportpark Schuytgraaf Gemeente rnhem Datum: 31 mei 2013 Projectnummer:

2

3 INHOUD 1 Ruimtelijke onderbouwing Inleiding Ligging besluitgebied Het project Huidige planologische situatie Rijks, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid Milieuaspecten Overige aspecten Economische uitvoerbaarheid Procedure omgevingsvergunning Zienswijzen Conclusie 22 Separate bijlagen ijlage 1: Kaart besluitgebied ijlage 2: Lichtsimulatie masthoogte 10 meter ijlage 3: Lichtsimulatie masthoogte 15 meter

4

5 1 Ruimtelijke onderbouwing 1.1 Inleiding Het sportbedrijf rnhem is van plan om het aanbod in sportpark Schuytgraaf uit te breiden met een tweede kunstgrasveld en een skeelerbaan. Deze sportvoorzieningen zijn op grond van het geldende bestemmingsplan mogelijk. Om te kunnen voorzien in de groeiende sportbehoefte in de gemeente is het noodzakelijk om de voorzieningen te verlichten, zodat ook in de avonduren op de velden gesport kan worden. Het huidige bestemmingplan laat ter plaatse van de geprojecteerde velden echter geen lichtmasten toe. Wel biedt artikel 2.12, lid 1 sub a, onder 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) de mogelijkheid om een omgevingsvergunning te verlenen voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde 1 mits dit bouwwerk niet hoger is dan 10 meter en het een oppervlakte beslaat van maximaal 50 m 2. Uit een lichtsimulatie 2 is echter gebleken dat een masthoogte van 10 meter leidt tot meer overlast voor de omgeving. Door de beperkte masthoogte moeten de armaturen namelijk schuin worden gesteld waardoor het licht verstrooid wordt. Door gebruik te maken van een masthoogte van 15 meter kunnen de armaturen recht naar beneden, worden afgesteld en wordt de lichthinder tot een minimum beperkt. ovendien zijn er bij een hoogte van 15 meter minder masten nodig (de lichtsimulaties zijn opgenomen in bijlage 2 en 3). Vanwege de positieve gevolgen voor de omgeving is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente rnhem voornemens, om met toepassing van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) mee te werken aan het initiatief. Voor deze procedure is een omgevingsvergunning met daarbij een ruimtelijke onderbouwing ter motivatie, noodzakelijk. Hierbij stelt de Wabo als voorwaarde dat de ontwikkeling niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing toont aan dat de realisatie van de 9 lichtmasten hieraan voldoen. In deze ruimtelijke onderbouwing komen achtereenvolgens de volgende onderwerpen aan de orde: beschrijving van het besluitgebied; beschrijving van het project; toetsing van het project aan het bestemmingsplan en het geldende beleid; toetsing van het project aan milieuregelgeving; toetsing van het project aan ruimtelijke criteria; toetsing van het project aan overige ruimtelijke relevante aspecten; economische uitvoerbaarheid van het project; procedure omgevingsvergunning; conclusie. 1 2 Op grond van artikel 2.7 van het esluit omgevingsrecht (or), gelezen in samenhang met artikel 4, eerste lid, onder 3, van bijlage II van het or Oostendorp Nederland V, Sportpark Schuytgraaf lichtinstallatie voetbalveld klasse III, projectcode L0103yy.arnh, d.d S 3

6 1.2 Ligging besluitgebied Het besluitgebied ligt in de wijk Schuytgraaf in rnhem - Zuid ten zuiden van de N837 / Metamorfosenallee. an de noord- en westzijde wordt het besluitgebied begrensd door de bestaande sportvelden van het sportpark. an de zuidzijde ligt de Zesseling en aan de westzijde de Grote Molenstraat. Op de navolgende luchtfoto s wordt de ligging en globale begrenzing van het besluitgebied weergegeven. S 4

7 1.3 Het project Huidige situatie Het besluitgebied was tot voor kort in gebruik als weide / akkerland en maakt kadastraal en planologisch reeds deel uit van het sportpark. Momenteel worden de werkzaamheden voor de aanleg van de sportvelden reeds uitgevoerd. In de navolgende figuren zijn foto s te zien van de situatie van het gebied, voordat de werkzaamheden begonnen. Foto van het besluitgebied gezien vanaf de Grote Molenstraat bron: Google Maps Foto van het besluitgebied gezien vanaf de parkeerplaats van het Sportpark bron: Google Maps S 5

8 1.3.2 Toekomstige situatie In de nieuwe situatie wordt het besluitgebied ingericht met een tweede kunstgrasveld aan de westzijde en een skeelerbaan aan de oostzijde. Deze sportvelden zijn planologisch reeds mogelijk. De ontwikkeling waar deze ruimtelijke onderbouwing op toe ziet, richt zich uitsluitend op de realisatie van 9 lichtmasten met een hoogte van 15 meter. In de navolgende figuur is de nieuwe situatie in het besluitgebied te zien met de situering van de 9 lichtmasten. Situatieschets sportvelden met situering lichtmasten De drie westelijke en de drie oostelijk gesitueerde masten bevatten ieder één lichtarmatuur. De drie in het midden gesitueerde masten krijgen ieder twee lichtarmaturen. In totaal bestaat de veldverlichtingsinstallatie dus uit 12 armaturen De lichtsterkte bedraagt candela 3 per armatuur. Ter vergelijking: één candela komt ongeveer overeen met de lichtsterkte van een gewone zaklamp. Een gloeilamp van 100 watt heeft een lichtsterkte van ongeveer 120 candela. De lichtinstallatie zal alleen tussen en uur gebruikt worden en uitsluitend op de momenten wanneer dat noodzakelijk is. In de afbeelding hiernaast is een situ- 3 Lichtsterkte wordt uitgedrukt in candela (symbool cd). De lichtsterkte geeft aan hoeveel licht zich bevindt in ieder stukje van een lichtbundel. Het woord candela betekent kaars in het Latijn. S 6

9 atieschets van een van de sportvelden opgenomen met de oriëntatie van de armaturen Ruimtelijke effecten Om de lichtmasten mogelijk te maken wordt afgeweken van het geldende bestemmingsplan. Deze afwijking heeft ten opzichte van het huidige bestemmingsplan verschillende ruimtelijke effecten. In deze paragraaf wordt nader op deze effecten ingegaan. Efficiënt ruimtegebruik Het realiseren van de lichtmasten rondom de nieuwe sportvelden heeft als gevolg dat van de betreffende sportvoorzieningen langer gebruik kan worden gemaakt. Uit het oogpunt van ruimtegebruik is dit een gunstig gegeven, want door intensiever benutting van de sportvelden zijn er geen nieuwe nodig. Naast dit positieve ruimtelijke effect op een hoger schaalniveau, zijn er ook op een lager schaalniveau ruimtelijke effecten te benoemen. Deze ruimtelijke effecten bestaan niet alleen uit de verschijningsvorm van de masten zelf maar uiteraard ook uit de gevolgen van de verlichting op de omgeving. Verschijningsvorm Voor de verlichting van de velden worden in totaal 9 masten opgericht met een hoogte van 15 meter. Functioneel gezien zijn lichtmasten passend op een sportterrein en omdat in de huidige situatie ook al masten aanwezig zijn op het sportpark, is de fysieke impact van de masten op de omgeving beperkt. De masten sluiten wat betreft kleurstelling, vorm en materiaalgebruik aan bij de bestaande masten. Door de ranke vorm en de gedekte grijze kleur vallen de masten daardoor zo min mogelijk op. Lichthinder omgeving Het sportpark Schuytgraaf in het algemeen en de nieuw te verlichten sportvelden in het bijzonder liggen aan de zuidrand van rnhem. In de nabije omgeving staan relatief weinig woningen of andere gevoelige functies die mogelijk gehinderd kunnen worden. In de directe omgeving liggen twee woningen. In paragraaf wordt middels een afstand studie en een lichtsimulatie aangetoond dat de lichtmasten voldoen aan de nationale richtlijnen zoals opgenomen in de VNG brochure bedrijven en milieuzonering en tevens voldoen aan de uitgangspunten uit het gemeentelijk lichtmastenbeleid. Hierdoor kan worden gesteld dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat. In paragraaf wordt nader ingegaan op de mogelijke effecten van de lichtmasten op de natuur. Ook hieruit blijkt dat de realisatie van de lichtmasten niet leidt tot een aantasting van ecologische waarden. S 7

10 1.4 Huidige planologische situatie Geldend bestemmingsplan Ter plaatse van het besluitgebied geldt het bestemmingsplan Schuytgraaf 2011 dat door de gemeenteraad van rnhem op 7 mei 2011 is vastgesteld. Het besluitgebied heeft de bestemming Sport. innen deze bestemming zijn sportvoorzieningen, groenen speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen en straatmeubilair toegestaan. Ook lichtmasten met een hoogte van 20 meter zijn toegestaan voor zover deze buiten het gebied vallen met de specifieke bouwaanduiding 3. De geprojecteerde lichtmasten vallen echter binnen deze aanduiding waardoor deze niet zijn toegestaan. innen het besluitgebied geldt tevens de dubbelbestemming Leiding Gas. Deze bestemming loopt in west oost richting door het gebied. De bestemming beschermt de ter plaatse gelegen gasleiding. De lichtmasten zijn buiten de dubbelbestemming geprojecteerd waardoor de regels van deze bestemming geen gevolgen hebben voor het project. Uitsnede digitale verbeelding bestemmingsplan Schuytgraaf 2011 met in rood het besluitgebied Omgevingsvergunning Deze ruimtelijke onderbouwing ziet toe op de realisatie van 9 lichtmasten in het betreffende besluitgebied. Deze ruimtelijke onderbouwing maakt deel uit van de omgevingsvergunning. S 8

11 1.5 Rijks, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid Rijksbeleid Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Mv Ruimte De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. esluit algemene regels ruimtelijke ordening Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, de Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, uisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Het esluit algemene regels ruimtelijke ordening (arro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het arro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Deze ruimtelijke onderbouwing richt zich niet op specifieke nationale belangen die vragen om een nadere afweging of een planologische vertaling. Het project is niet in strijd met de kaders uit het arro. S 9

12 1.5.2 Provinciaal beleid Streekplan / provinciale structuurvisie Het ruimtelijk beleid van de provincie is verwoord in het Streekplan Gelderland 2005 Kansen voor de regio. Het Streekplan, dat wordt vastgesteld voor een periode van 10 jaar, is een schakel tussen rijks- en gemeentelijke plannen op het gebied van de ruimtelijke ordening. Hoofddoel van het streekplanbeleid is het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak. ij de herziening van de Wro is het streekplan opgewaardeerd tot provinciale structuurvisie. In de "Wro-agenda" is neergelegd met welke (nieuwe) instrumenten het geformuleerde beleid wordt vormgegeven. Het streekplan Gelderland 2005 heeft op grond van het overgangsrecht de status gekregen van structuurvisie ingevolge artikel 2.2 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. Ruimtelijke verordening Gelderland Naast de provinciale structuurvisie kunnen, indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen. De Ruimtelijke Verordening Gelderland voorziet hierin. De verordening richt zich net zo breed als het streekplan op de fysieke leefomgeving in de provincie. Deze ruimtelijke onderbouwing maakt lichtmasten mogelijk in de omgeving van de EHS verbindingszone. In paragraaf wordt hier nader op ingegaan. Hieruit blijkt dat het project niet in strijd is met het EHS beleid Regionaal beleid Het Regionaal Plan van de Stadsregio rnhem-nijmegen 'Werken aan een aantrekkelijke en concurrerende stadsregio in Noordwest Europa' is de opvolger van het Regionaal structuurplan 2015 uit Het regionaal plan vormt het richtinggevend kader voor beleid en uitvoering van het regionaal beleid van de stadsregio op het gebied van ruimte, mobiliteit, economie en wonen. Deze ruimtelijke onderbouwing richt zich niet op specifieke regionale belangen die vragen om een nadere afweging of een planologische vertaling. Het project is niet in strijd met de kaders uit het Regionaal Plan Gemeentelijk beleid Sportvisie In 2011 heeft de gemeenteraad de rnhemse sportvisie vastgesteld. Deze eigentijdse visie op sport en bewegen is samen met bestuurders van sportverenigingen, deskundigen en individuele rnhemse sporters tot stand gekomen en heeft als doel om 75% van de rnhemmers aan het sporten of bewegen te brengen in De reden hiervoor is dat sport bijdraagt aan een leefbare stad waar je plezierig kunt wonen en waar mensen elkaar ontmoeten. Gezonde en sportieve mensen voelen zich S 10

13 lichamelijk en geestelijk beter en dat maakt het omgaan met andere mensen vaak makkelijker. ovendien leren kinderen door samen te sporten rekening te houden met elkaar en kan samen sporten ook leiden tot meer sociale contacten. Het doel moet worden bereikt door het nemen van de volgende maatregelen: sportverenigingen te stimuleren om zogenaamde vitale verenigingen te worden, aantrekkelijk te zijn voor diverse doelgroepen, hun zaken goed op orde te hebben en ondernemend te zijn; een betere aansluiting tussen de breedte- en topsport; kwalitatief goede multifunctionele accommodaties; een transparant, rechtvaardig tarieven- en subsidiesysteem dat verenigingen die zich willen ontwikkelen faciliteert; meer samenwerking tussen sportorganisaties, commerciële aanbieders, onderwijs, cultuur, welzijn, corporaties en andere maatschappelijke organisaties. Sportvoorzieningen vormen een belangrijke voorwaarde om te kunnen sporten. Om op termijn de doelstelling van het aantal sportende rnhemmers (75%) te kunnen realiseren zijn voldoende sportaccommodatie nodig. De realisatie van de lichtmasten draagt bij aan een betere benutting van de nieuwe sportvelden en daarmee een verbreding van het sportaanbod. Het project komt daarmee tegemoet aan de ambitie uit het de Sportvisie. Lichtmastenbeleid Het belangrijkste gemeentelijke beleidskader waar de plaatsing van lichtmasten aan moet worden getoetst zijn de beleidsregels 'Lichtmasten bij sportvelden'. Deze beleidsregels zijn door het college van b&w vastgesteld op 20 augustus Het gemeentelijke lichtmastenbeleid bepaalt waar in rnhem lichtmasten toelaatbaar zijn door middel van een zonering in vier gebieden: 'niet toegestaan', 'niet plaatsen, tenzij..', 'wel plaatsen, mits..' en 'plaatsen zonder voorwaarden'. Deze zonering is vooral gericht op het verhinderen van lichthinder in landschappelijke en parkachtige situaties in de randen van de stad maar ook voor omwonenden. De beleidsnotitie geeft verder regels voor de toelaatbare lichtsterkte en de gebruikstijden. In de navolgende afbeelding is een fragment van de zoneringskaart opgenomen. S 11

14 Uit de zoneringskaart blijkt dat het sportpark Schuytgraaf in zone 3 ligt. Lichtmasten moeten in dit gebied voldoen aan de volgende voorwaarden: de lichtinstallatie mag alleen tussen en uur gebruikt worden; de verticale verlichtingssterkte mag niet meer dan 10 lux op 50 meter van de lichtbron bedragen; de armatuursterkte mag niet meer zijn dan 10 candela; de masten mogen niet hoger zijn dan 15 meter. De lichtmasten die met deze ruimtelijke onderbouwing mogelijk worden gemaakt voldoen aan de bovenstaande voorwaarden en daarmee aan het lichtmastenbeleid van de gemeente rnhem. In paragraaf wordt hier nader op ingegaan Conclusie innen het beleid van verschillende overheden zijn er geen belemmeringen om de lichtmasten te realiseren. De lichtmasten zijn noodzakelijk voor een optimaal gebruik van de sportvelden zoals opgenomen in de Sportvisie. De wijze waarop de lichtmasten worden ingepast en uitgevoerd voldoet aan de uitgangspunten uit het lichtmastenbeleid, waarmee de overlast voor de omgeving tot een minimum wordt beperkt. 1.6 Milieuaspecten Geluid Wet geluidhinder De mate waarin het geluid veroorzaakt door het (spoor)wegverkeer of industrie het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Voor wegverkeer stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op geluidsgevoelige functies de voorkeursgrenswaarde van 48 d niet mag overschrijden. Voor spoorwegverkeer mag de voorkeursgrenswaarde van 55 d niet worden overschreden. In het geval van industrielawaai geldt een voorkeursgrenswaarde van 50 d(). Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar geluidsbelasting op een bepaalde afstand van geluidsgevoelige functies. Toetsing Lichtmasten zijn niet geluidsgevoelig. Om deze reden kan een nadere onderbouwing achterwege blijven. Conclusie Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project Luchtkwaliteit Wet luchtkwaliteit Nederland kan in 2010 niet overal voldoen aan de Europese grenswaarden voor fijn stof en stikstofdioxide, waardoor de realisatie van grote ruimtelijke ontwikkelingen onder druk staat. Het doel van de Wet luchtkwaliteit is het verbeteren van de luchtkwaliteit, zodat in 2015 aan de Europese eisen wordt voldaan en huidige belemmeringen voor gewenste ontwikkelingen zo veel mogelijk worden weggenomen. De kern van de Wet is het Nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL). Dit instrument S 12

15 wordt door de Rijksoverheid gecoördineerd en bevat de ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechteren èn maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Projecten die niet in betekenende mate leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven volgens de Wet luchtkwaliteit niet langer afzonderlijk te worden getoetst op de grenswaarde, tenzij een dreigende overschrijding van één of meerdere grenswaarden te verwachten is. De grens van niet in betekenende mate ligt volgens de gelijknamige mv bij 1% van de grenswaarde van een stof. Voor fijn stof en stikstofdioxide betekent dit een maximale toename van 1,2 µg/m 3. Hiervan is volgens de ministeriële regeling NIM sprake bij onder andere maximaal 1500 woningen. Dit laat onverlet dat burgers voldoende beschermd moeten worden tegen (tijdelijke) te hoge concentraties. Hiervoor is het noodzakelijk dat de luchtkwaliteit wordt betrokken in de afweging of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat de luchtkwaliteit schoon genoeg moet zijn voor de functie die daar wordt toegelaten. Toetsing Het project betreft de bouw van 9 lichtmasten. Door de realisatie hiervan kunnen de sportvelden gedurende een langere periode van de dag gebruikt worden. Het aantal verkeersbewegingen zal hierdoor toenemen. De extra verkeersbewegingen vinden echter niet gelijktijdig met de huidige verkeersbewegingen plaats. ovendien kan worden aangenomen dat het aantal bewegingen als niet in betekende mate beschouwd kan worden conform de eerder genoemde mv. Deze ontwikkeling heeft dan ook geen nadelige gevolgen voor de luchtkwaliteit. Conclusie Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend project odem lgemeen In de Wet bodembescherming (1996) is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie. Nieuwe functies moeten bij voorkeur op schone grond worden gerealiseerd. Toetsing Lichtmasten kunnen niet aangemerkt worden als een gevoelige functie waardoor een onderzoek niet noodzakelijk is. ovendien zal de realisatie van de masten niet leiden tot grootschalig grondverzet en de afvoer van grond. Een verkennend bodemonderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Conclusie Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het project. S 13

16 1.6.4 Externe veiligheid lgemeen epaalde maatschappelijke activiteiten brengen risico s op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van de risico s bij de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid of het nieuw vestigen van dergelijke activiteiten kunnen beperkingen opleggen aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. an de andere kant is het rijksbeleid er op gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed op elkaar worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het esluit Externe Veiligheid Inrichtingen (EVI)). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, bejaardentehuizen en kinderopvang- en dagverblijven. eperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen en sportvoorzieningen. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico betreft de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde. Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. ij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. an de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het evi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico s acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico s te verkleinen. Toetsing In het besluitgebied ligt een ondergrondse aardgasleiding met een diameter van 12 inch en maximale druk van 40 bar. Deze leiding heeft geen 10-6 PR contour en geen gevolgen voor dit project. Het invloedsgebied bedraagt 140 meter aan weerszijden van de leiding. Dit betekent dat indien binnen dit gebied kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk worden gemaakt een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is. S 14

17 Het project voorziet in de realisatie van 9 lichtmasten nabij twee sportvelden. Sportvelden zijn op grond van het EVI aangemerkt als beperkt kwetsbaar. De twee sportvelden zijn in de huidige situatie echter reeds mogelijk. Er worden dus geen nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. Wel kunnen de sportvelden door de verlichting gedurende een langere periode van de dag gebruikt worden. Dit heeft echter geen gevolgen voor het groepsrisico. Het aantal personen dat tegelijkertijd aanwezig is in het gebied neemt namelijk niet toe. Het project heeft dan ook geen gevolgen voor het aspect externe veiligheid en een nadere verantwoording van het groepsrisico is daarom niet nodig. Conclusie Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het project edrijven en milieuzonering lgemeen In het kader van bedrijven en milieuzonering dienen de effecten van inrichtingen op hun omgeving (gevoelige bestemmingen, waaronder eventueel nieuw te ontwikkelen woningen) in beeld gebracht te worden. Voorbeelden van hinder zijn geluid, geur, stof of gevaar maar ook verlichting. In de VNG-publicatie 'edrijven en milieuzonering 2009' is een lijst van inrichtingen opgenomen waarbij de inrichtingen op grond van de hinder die zij veroorzaken, zijn opgedeeld in 6 categorieën. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat een inrichting uit categorie 1 relatief weinig hinder veroorzaakt en een inrichting uit categorie 6 bijzonder veel hinder veroorzaakt. Op basis van de VNG richtlijnen voor edrijven en milieuzonering (2009) valt het sportpark onder SI-code 931 (veldsportcomplex met verlichting). Daarbij hoort een hindercontour van 50 meter tot gevoelige bestemmingen. In het kader van deze ruimtelijke onderbouwing is onderzocht of hieraan wordt voldaan. Hiervoor is de afstand tussen de geprojecteerde lichtmasten en de nabijgelegen woningen gemeten. In de navolgende afbeelding is een luchtfoto opgenomen waarin de afstand tussen de nieuwe lichtmasten en de bestaande woningen te zien zijn. De projecties van de masten in onderstaande afbeelding is een benadering. ij de daadwerkelijke uitvoering kan de situering van de masten nog iets wijzigen. Deze mogelijke wijziging kan van invloed zijn op de in deze ruimtelijke onderbouwing genoemde afstanden. De wijziging zal echter zodanig beperkt zijn dat deze geen gevolgen kan hebben voor de conclusie. S 15

18 fstanden geprojecteerde lichtmasten tot nabijgelegen woningen De afstand tussen de bestaande woning aan de Oude Molenweg en de dichtstbijzijnde mast bedraagt ruim 83 meter. De afstand tussen de bestaande woning aan de Zesseling en de dichtstbijzijnde mast bedraagt ruim 57 meter. Deze afstanden voldoen ruimschoots aan de richtafstand van 50 meter. Naast de toetsing aan de VNG richtlijnen voor edrijven en milieuzonering is het project tevens getoetst aan het lichtmastenbeleid van de gemeente rnhem (zie ook paragraaf 1.5.4). Het gebied is op grond van dit beleid aangewezen als zone 3. Lichtmasten moeten in dit gebied voldoen aan de volgende voorwaarden: de lichtinstallatie mag alleen tussen en uur gebruikt worden; de verticale verlichtingssterkte mag niet meer dan 10 lux op 50 meter van de lichtbron bedragen; de armatuursterkte mag niet meer zijn dan 10 candela; de masten mogen niet hoger zijn dan 15 meter. De lichtmasten zullen alleen tussen en gebruikt worden en niet hoger zijn dan 15 meter. Om de verticale verlichtingssterkte en de armatuursterkte te bepalen is een lichtsimulatie 4 gemaakt. Uit de simulatie blijkt dat de armatuursterkte cd bedraagt waardoor deze onder de norm van 10 cd blijft. Uit de simulatie blijkt verder dat de verticale verlichtingssterkte op 50 meter van de lichtbron niet meer dan 10 lux bedraagt. De simulatie is opgenomen in bijlage 3. 4 Oostendorp Nederland V, Sportpark Schuytgraaf lichtinstallatie voetbalveld klasse III, projectcode L0103xx.arnh, d.d S 16

19 Conclusie Wat betreft de milieuzonering zijn er geen belemmeringen ten aanzien van de realisatie van het onderhavige project. 1.7 Overige aspecten Water lgemeen De waterparagraaf is een verplicht onderdeel van een ruimtelijk plan of besluit en beschrijft de uitwerking hiervan op het watersysteem en geeft aan welke eisen het watersysteem aan het besluit of plan oplegt. De waterparagraaf is de plek waar, naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan of besluit, het wateradvies en de gemaakte afwegingen expliciet en toetsbaar een plaats krijgen. Toetsing Onderhavig project voorziet in de realisatie van 9 lichtmasten. Deze lichtmasten hebben door hun zeer beperkte oppervlak geen gevolgen voor de waterhuishouding in het gebied. Een beschrijving van de gevolgen van het project op het watersysteem of het formuleren van aanvullende eisen kan dan ook achterwege worden gelaten. Conclusie Het aspect water vormt geen belemmering voor de realisatie van de lichtmasten Groen en ecologie ij alle ruimtelijke ingrepen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het besluitgebied. Voordat ruimtelijke ingrepen mogen plaatsvinden, dient eerst een onderzoek uitgevoerd te worden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en eventuele andere betrokken natuurregelgeving Gebiedsbescherming Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aangewezen worden als Europees Vogelrichtlijn- en/of Habitatrichtlijngebied (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn in Nederland opgenomen in de Natuurbeschermingswet Hierin zijn de al bestaande staatsnatuurmonumenten ook opgenomen. Op grond van deze wet is het verboden projecten of andere handelingen te realiseren of te verrichten die, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren, of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Een andere vorm van gebiedsbescherming komt voort uit aanwijzing van een gebied als Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot frustratie van de natuurdoelen. nders dan bij gebieds- en soortbescherming is de status als EHS niet verankerd in de natuurwetgeving, maar dient het belang in de planologische afweging een rol te spelen. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. S 17

20 In de omgeving van het besluitgebied liggen geen Natura 2000 gebieden. Het meest dichtbij gelegen Natura 2000 gebied betreft de Veluwe en ligt op een afstand van ruim 3 kilometer. Het project heeft dan ook geen negatieve gevolgen op de instandhoudingsdoelstelling van dit natuurgebied. Het gebied rondom het sportpark is wel aangewezen als EHS verbindingszone. Deze zone verbindt de waardevolle natuur van de uiterwaarden langs de Waal en de Rijn met elkaar. Verbindingszones hebben geen specifieke instandhoudingsdoelstellingen. Wel geeft de streekplanuitwerking Kernkwaliteiten EHS aan dat hier een verbinding volgens het model IJsvogelvlinder wordt nagestreefd. Model IJsvogelvlinder bestaat uit grote en kleinere natuurgebiedjes (stapstenen) gelegen in een landschapszone. De afzonderlijke stapstenen bestaan uit vochtig loofbos met veel variatie in de structuur. Het is met name bedoeld voor organismen die niet zozeer uitgestrekte bossen nodig hebben, als wel bos met een hoge kwaliteit: vochtig, met gevarieerde samenstelling en structuurrijke randen en open plekken zoals de kleine ijsvogelvlinder en de grote weerschijnvlinder. Tevens dient het model om kleine, geïsoleerde maar waardevolle bosjes uit hun isolement te halen. In het kader van deze onderbouwing moet worden gemotiveerd of de wezenlijke kenmerken of waarden van het EHS gebied significant worden aangetast. Gezien het feit dat de lichtmasten worden opgericht op een bestaand sportpark waar reeds verlichting aanwezig is en de nieuwe verlichtingsarmaturen zo zijn ontworpen dat de uitstraling naar de omgeving zo veel mogelijk wordt beperkt, is de verwachting dat de nieuwe lichtmasten niet leiden tot een aantasting van de EHS. Daarnaast zal de verlichting tot uiterlijk uur in gebruik zijn, waardoor de omgeving het grootste deel van de nacht donker is. De lichtmasten staan bovendien een inrichting van het gebied volgens het model IJsvogelvlinder niet in de weg Soortenbescherming In het kader van de Flora- en faunawet dient te worden nagegaan of vaste rust- en verblijfplaatsen door de ingreep worden aangetast (verwijderd, ongeschikt gemaakt). De beoogde ontwikkelingen kunnen biotoopverlies of verstoring (indirect biotoopverlies) tot gevolg hebben. Invloeden die leiden tot een verminderde geschiktheid van het besluitgebied als bijvoorbeeld foerageergebied zijn niet ontheffingsplichtig, tenzij het een zodanig belang betreft dat bij het wegvallen van deze functie ook de vaste rusten verblijfplaatsen van soorten niet langer kunnen functioneren. De opdrachtgever / initiatiefnemer is verantwoordelijk voor de naleving van de Floraen Faunawet. De wet gaat uit van het nee-tenzij principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde ingrepen toe te staan middels ontheffing of vrijstelling. Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Er zijn 3 beschermingscategorieën: tabel 1. algemeen beschermde soorten tabel 2. beschermde soorten tabel 3. streng beschermde soorten Het besluitgebied is in de huidige situatie in gebruik als weide / akkerland. Door dit gebruik zijn er geen beschermde soorten in het gebied te verwachten. De aanleg van de sportvelden is bovendien planologisch reeds mogelijk. Het oprichten van de lichtmasten zelf zal geen direct negatieve gevolgen hebben. Wel kan in algemene zin ge- S 18

21 steld worden dat nachtelijke verlichting een grensverschuiving van menselijke activiteiten mogelijk maakt; deze breiden zich daardoor uit naar tijden en plaatsen waar het voordien rustig en stil was. De dierenwereld, waar andere wetmatigheden van kracht zijn, kan tengevolge daarvan ontregeld raken. Omdat in de huidige situatie de bestaande sportvelden reeds verlicht zijn, is de extra impact van de verlichting op de bestaande omgeving beperkt. Daarnaast zijn de nieuwe verlichtingsarmaturen zo ontworpen dat de uitstraling naar de omgeving beperkt wordt. Ten slotte zal de verlichting tot uiterlijk uur in gebruik zijn, waardoor de omgeving het grootste deel van de nacht donker is.gezien het bovenstaande is het niet aannemelijk dat beschermde diersoorten door het gebruik van de nieuwe lichtmasten ontregeld worden Groenplan rnhem / 2015 Het Groenplan rnhem bevat een samenhangende visie op de ontwikkeling, inrichting en beheer van het groen in en om de stad rnhem, voor de korte ( ) en de middellange termijn (2015). Dit betekent dat het plan zowel een uitwerking van de 'groen'-ontwikkelingsvisie uit het structuurplan bevat als een kader voor het beheer van het groen in en om de stad. Het is een sectoraal plan, geschreven vanuit de wens om het groen in de stad te bewaren en te versterken. Visies op het gebied van ecologie, water, landschap en cultuurhistorie en gebruikswensen en beheer(on)mogelijkheden zijn daarbij input voor de geformuleerde streefbeelden en acties. De gemeente rnhem streeft ernaar om de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden van het groen, door versterking en zonering, optimaal tot hun recht te laten komen, waarbij voldoende ruimte voor gebruikswensen moet zijn. De ontwikkelingsinitiatieven en het beheer in en om de stad worden afgestemd op dat streefbeeld. Het Groenplan rnhem bevat een samenhangende visie op ontwikkeling, inrichting en beheer van het groen in en om de stad rnhem. Dit betekent dat: 1 het Groenplan een uitwerking geeft van het Structuurplan rnhem 2010 voor wat betreft de daarin beschreven 'groene ambities'; 2 het plan als toetsingskader dient voor het beoordelen van ruimtelijke plannen en projecten en tevens een goede basis vormt voor mogelijke toekomstige subsidies en voor koppeling aan projecten en programma's van andere partijen; 3 het plan de basis biedt voor de planologische bescherming van waardevolle gebieden en dat op basis van het plan randvoorwaarden kunnen worden meegegeven aan stedenbouwkundige projecten; 4 het plan helderheid biedt bij de prioritering en programmering van het groenbeheer door de gemeente; 5 het plan daarnaast de kaders biedt voor vergunningverlening en handhaving, voor de uitgifte van snippergroen en voor groencompensatie. rnhem heeft veel waardevol groen. Dit is een groot goed voor de leefbaarheid van de stad. Uitgangspunten van het groenplan zijn: 1 bewaren en versterken; 2 zuinig omgaan met bestaande en potentiële kwaliteiten; 3 groen blijft groen; 4 kansen benutten; S 19

22 5 alles op zijn plaats; 6 tegengaan van versnippering; 7 schoon en netjes; 8 beheer afgestemd op streefbeeld. Op grond van het groenplan rnhem is het besluit deels aangewezen als structureel groen. In deze zone is echter in de huidige situatie geen waardevol groen aanwezig. Daarnaast is het gebied reeds bestemd als sport en zijn sportvoorzieningen ter plaatse toegestaan. De realisatie van de lichtmasten heeft daarom geen negatieve gevolgen voor het structureel groen binnen de gemeente rnhem Conclusie Het aspect groen en ecologie vormt geen belemmering voor onderhavig project rcheologie en cultuurhistorie Verdrag van Malta De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ontwikkeling is het onderwerp van het Europese Verdrag van Valletta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn: archeologische waarden dienen zoveel mogelijk (in situ) in de bodem bewaard te blijven en beheermaatregelen dienen genomen te worden om dit te bewerkstelligen; vroeg in de ruimtelijke ordening dient al rekening gehouden te worden met archeologie; bodemverstoorders betalen het archeologisch (voor)onderzoek wanneer behoud in situ niet mogelijk is. Inmiddels is het verdrag vertaald in de Monumentenwet. Erfgoednota rcheologie is een integraal onderdeel van het erfgoedbeleid en als zodanig opgenomen in de erfgoednota. In de nota wordt voortgeborduurd op de uitgangspunten van het Verdrag van Malta. ehoud van archeologische waarden is het uitgangspunt en als dat niet mogelijk is, volgt veiligstelling door archeologisch onderzoek. Om permanente aandacht voor deze vorm van erfgoed te krijgen, is ingezet op constante voorlichting en educatie. De cultuurhistorische dimensie van de stad moet, waar mogelijk, worden versterkt en beleefbaar gemaakt. Sinds 2008 beschikt de gemeente over een archeologische verwachtingenkaart voor heel rnhem. De verwachtingenkaart geeft al in een vroeg stadium van planvorming globaal inzicht in de mate waarin archeologische resten in een gebied aangetroffen kunnen worden. De verwachtingskaart is doorvertaald naar een archeologische maatregelenkaart. Dit is een kaart waarop, voor de hele gemeente, inzichtelijk wordt gemaakt welke archeologische maatregelen per gebied gelden. De Monumentenwet geeft aan dat onderzoek noodzakelijk is bij grondroerende werkzaamheden van meer dan 100 m². Erfgoednota 'Panorama rnhem' In de Erfgoednota wordt het accent verschoven van 'behoud door bescherming' naar 'behoud door ontwikkeling'. We gaan er vanuit dat de cultuurhistorie zo op een vroeg moment een actieve rol gaat spelen in veranderingsprocessen en S 20

23 ontwerpkeuzen. Het stadsbeeld van rnhem verandert de komende twintig jaar in hoog tempo. Het nieuwe erfgoedbeleid wil de cultuurhistorische factor een zichtbare en samenhangende rol geven in deze stedelijke ontwikkelingen. Cultuurhistorie wordt ingezet als ontwikkelingskans en niet als belemmering. Streven is om bij planontwikkelingen zo vroeg mogelijk onze kennis van de rnhemse cultuurhistorie in te brengen. De kennis van het rnhemse erfgoed moet goed toegankelijk zijn. Hiertoe worden nieuwe instrumenten ontwikkeld. De erfgoedkaart biedt een overzicht van alle cultuurhistorische elementen en structuren binnen de gemeente rnhem. Daarnaast blijft het zichtbaar maken van de bouw- en ontwikkelgeschiedenis van onze stad uitgangspunt. Om de doelstellingen van het erfgoedbeleid te realiseren zetten we een aantal strategieën in: ehouden door ontwikkelen; ehouden door beschermen; dviseren, stimuleren en verleiden; Kennis verwerven en verspreiden. Toetsing Het besluitgebied is niet aangemerkt als archeologisch waardevol. ovendien zijn de grondroerende werkzaamheden zeer beperkt en blijven deze ruim onder de vrijstellingsgrens van 100 m² uit de Monumentenwet. Een onderzoek is daarom niet noodzakelijk. In of rondom het besluitgebied bevinden zich geen cultuurhistorische waarden die vragen om een nadere inpassing van de 9 lichtmasten. Conclusie De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor dit project Verkeer en parkeren De sportvelden kunnen door de verlichting gedurende een langere periode van de dag gebruikt worden. Dit heeft echter geen gevolgen voor de verkeersafwikkeling of de parkeerdruk omdat het aantal bezoekers dat tegelijkertijd het sportpark bezoekt niet toeneemt. Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project. 1.8 Economische uitvoerbaarheid Economische haalbaarheid Het voorliggende project wordt gerealiseerd op initiatief van het Sportbedrijf rnhem. Het sportbedrijf is een onderdeel van de gemeente rnhem. De realisatie van de lichtmasten hangt samen met de aanleg van de sportvelden zelf. Voor de uitvoering van dit project en de kosten die gepaard gaan met de omgevingsvergunning beschikt het sportbedrijf over de benodigde financiële middelen. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond. S 21

24 Noodzaak exploitatieplan De Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat, bij een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken, de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen als een bij lgemene maatregel van bestuur (6.2.1 esluit ruimtelijke ordening) omschreven bouwplan is voorgenomen (artikel 6.12, lid 1 Wro). De realisatie van de lichtmasten kan echter niet worden aangemerkt als een bouwplan. Het opstellen van een exploitatieplan is dan ook niet van toepassing op deze omgevingsvergunning. 1.9 Procedure omgevingsvergunning Op grond van artikel 3.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is op het verlenen van deze omgevingsvergunning de uitgebreide procedure van toepassing. Dit houdt in dat de 'uniforme openbare voorbereidingsprocedure' (afd. 3.4 wb) moet worden gevolgd. De uitgebreide procedure duurt zes maanden en kan worden verlengd met zes weken. Voorafgaand aan de terinzagelegging geeft de gemeente in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen (of op een andere geschikte wijze) kennis van het ontwerp. In de kennisgeving wordt vermeld waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen, wie in de gelegenheid worden gesteld om zienswijzen naar voren te brengen en op welke wijze dit kan geschieden Zienswijzen De mogelijkheid bestaat tot het formeel kenbaar maken van zienswijzen. Hiertoe wordt het ontwerp van het te nemen besluit van de gemeente, met de daarop betrekking hebbende stukken voor zes weken ter inzage gelegd. Iedereen kan tijdens deze periode zienswijzen indienen op het ontwerpbesluit tijdens de terinzagelegging van het ontwerpbesluit. Te zijner tijd worden in deze paragraaf of in een separate bijlage de zienswijzen verwerkt Conclusie Geconcludeerd kan worden dat de realisatie van de lichtmasten op de zuidelijke sportvelden op sportpark Schuytgraaf overeenkomstig de in de vorige paragrafen gegeven omschrijving van het project en het besluitgebied, zowel ruimtelijk als milieuhygiënisch inpasbaar is, past binnen het geldende beleid en geen onaanvaardbare negatieve effecten heeft op de in de omgeving aanwezige waarden en belangen. S 22

25 esluitgebied gbkn- en kadastrale gegevens bestemmingsplan Lichtmasten Sportpark Schuytgraaf besluitgebied gemeente RNHEM Identificatiecode : NL.IMRO.doorgemeenteaanteleveren-... schaal : datum : project nr. : 1 :

26 Sportpark Schuytgraaf lichtinstallatie voetbalveld klasse III Projectcode: L0103yy.arnh Datum: Klant: Sportbedrijf rnhem Vertegenwoordiger: de heer C. van der Kraan Ontwerper: Opmerkingen:.J. Veldhuizen lternatief met masten van 10 meter Omdat in de praktijk de bedrijfsomstandigheden vrijwel altijd zullen verschillen van de voor de berekeningen gekozen uitgangspunten zijn afwijkingen in de opgegeven luminanties of verlichtingssterkten niet uitgesloten. Een rol hierbij spelen onder meer andere ruimtelijke omstandigheden en armatuurposities, toleranties in lampen, armaturen en hulpapparatuur, evenals afwijkende temperatuur en spanning. Gemeente rnhem OOSTENDORP NEDERLND V fdeling: Sportveldverlichting Postbus CC ZWIJNDRECHT NEDERLND Telefoon: Fax: info@oostendorpbv.nl Datum ontvangst : Zaaknummer : CalcuLuX rea

27 Sportpark Schuytgraaf OOSTENDORP NEDERLND V L0103yy.arnh lichtinstallatie voetbalveld klasse III Datum: Inhoudsopgave 1. Projectbeschrijving Overzicht in 3D Overzicht van boven 4 2. Samenvatting lgemeen Waarnemers rmatuurtypen erekeningsresultaten 5 3. erekeningsresultaten Voetbalveld: Grafische tabel Voetbalveld: Gevuld isolijndiagram 8 4. rmatuurgegevens rmatuurtypen 9 5. Installatiegegevens Legenda Positie en instelrichting per armatuur 10 Philips Lighting.V. - CalcuLuX rea Pagina: 2/10

28 Sportpark Schuytgraaf OOSTENDORP NEDERLND V L0103yy.arnh lichtinstallatie voetbalveld klasse III Datum: Projectbeschrijving 1.1 Overzicht in 3D Z Y X MVP507 W MVP507 M Philips Lighting.V. - CalcuLuX rea Pagina: 3/10

29 Sportpark Schuytgraaf OOSTENDORP NEDERLND V L0103yy.arnh lichtinstallatie voetbalveld klasse III Datum: Overzicht van boven Y(m) X(m) MVP507 W MVP507 M Schaal 1:750 Philips Lighting.V. - CalcuLuX rea Pagina: 4/10

30 Sportpark Schuytgraaf OOSTENDORP NEDERLND V L0103yy.arnh lichtinstallatie voetbalveld klasse III Datum: Samenvatting 2.1 lgemeen lgemene behoudfactor: Waarnemers Code a b Cc Dd Ee Ff Gg Hh Ii Jj Waarnemer ewoner ewoner ewoner C ewoner D ewoner E ewoner F ewoner G ewoner H ewoner I bewoner J X Positie [m] Y Z rmatuurtypen Code antal 4 4 rmatuurtype MVP507 W MVP507 M antal x lamptype 1 * MHN-L2000W 1 * MHN-L2000W Vermogen [W] Lichtstroom [lm] 1 * * Totaal geïnstalleerd vermogen: kw 2.4 erekeningsresultaten Verlichtingssterkte / luminantie: erekening Type berekening (Vlak-) Voetbalveld verlichtingssterkte Eenheid lux Gem 165 Min 88 Max 285 Min/gem 0.53 Min/max 0.31 erekeningen lichthinder: Code Waarnemercode armatuurtype X Positie Y Z Instelrichting in hoeken Draai Kantel90 Kantel0 Maximale lichtintensiteit (cd) a b Cc Dd Ee Ff Gg Hh Ii Jj Philips Lighting.V. - CalcuLuX rea Pagina: 5/10

31 Sportpark Schuytgraaf OOSTENDORP NEDERLND V L0103yy.arnh lichtinstallatie voetbalveld klasse III Datum: ULR (lichtrendement naar boven) is. Philips Lighting.V. - CalcuLuX rea Pagina: 6/10

32 Sportpark Schuytgraaf OOSTENDORP NEDERLND V L0103yy.arnh lichtinstallatie voetbalveld klasse III Datum: erekeningsresultaten 3.1 Voetbalveld: Grafische tabel Rekenraster erekening : voetbal op Z = - m : (Vlak-) verlichtingssterkte (lux) Y(m) X(m) MVP507 W MVP507 M Gemiddeld Minimum Maximum Min/gem Min/max lgemene behoudfactor Schaal 1:750 Philips Lighting.V. - CalcuLuX rea Pagina: 7/10