Tweede Kamer der Staten-Generaal

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Tweede Kamer der Staten-Generaal"

Transcriptie

1 Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar Voorstel van wet van het lid Kohnstamm houdende regels tot versterking van de rechtspositie van hen die een medische keuring ondergaan (Wet op de medische keuringen) IMr. 7 MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS GEWIJZIGD NAAR AANLEIDING VAN HET ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE I. Algemeen deel 7. Inleiding Vragen en onderzoek met betrekking tot iemands gezondheidstoestand hebben in beginsel plaats op verzoek van de betrokkene en zijn gericht op het zonodig verlenen van individuele medische hulp. Van oudsher zijn geneeskundige methoden echter ook (mede) gebruikt voor het verwezenlijken van andere maatschappelijke en private doelen. Tussen beide situaties bestaan kenmerkende verschillen. De aanvraag van de keuring gaat niet uit van de te keuren persoon, de keurling, maar van een derde, de keuringvrager. Bij keuring is bovendien het doel van het medisch handelen niet hulpverlening aan degene die het moet ondergaan, maar primair het dienen van het belang van de keuringvrager. Tegen de achtergrond van de bij keuring voor de keurling op het spel staande belangen is sprake van een grote mate van onvrijwilligheid en afhankelijkheid. Men zie uitgebreider over keuringen o.a. Prof. Dr. H.J.J. Leenen, Handboek Gezondheidsrecht, deel 2, Gezondheidszorg en Recht, HoofdstukVI. Gewezen moet ook worden op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en de lichamelijke integriteit, zoals die in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en artikel 8 van het Europese verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden zijn neergelegd. Van de genoemde grondwetsartikelen wordt horizontale werking aangenomen. De in die artikelen vervatte fundamentele waarden dienen ook in de betrekkingen tussen burgers onderling te worden gerespecteerd. Gezien de geschetste kenmerken van keuringen heeft de overheid tot taak die waarden in dat kader te beschermen. Een belangrijk aspect van keuringen is de rol die zij spelen bij de toegang tot maatschappelijke voorzieningen. Deelname aan het arbeidsproces, goede oudedagsvoorzieningen, financiering van een woning zijn slechts enkele voorbeelden van situaties 4H005F ISSN Sdu Uitgevenj Plantijnstra 's-gravenhage 1994 Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7

2 waarin goed of afkeuring van doorslaggevend belang kan zijn. Vrijwel iedere burger moet dan ook een of meermalen in zijn leven de sluis van een keuring passeren. Deze functie van medische keuringen heeft in de afgelopen tijd meer aandacht gekregen, o.a. als gevolg van de beperkingen die in de wettelijke arbeidsongeschiktheidsverzekeringen worden aangebracht, waardoor het belang van private aanvullende verzekeringen is toegenomen. Reeds daarin ligt overigens een gewichtige reden voor de overheid om te zorgen dat de toegang tot dergelijke verzekeringen niet onredelijk beperkt wordt. Tegen wettelijke regeling van keuringen is wel aangevoerd dat het de keurling vrij staat al dan niet te contracteren. Dat is echter een formeel argument. Immers arbeid is nodig om in het levensonderhoud te kunnen voorzien, en de verzekeringen waarop het voorstel van wet zich richt, zijn veelal onontbeerlijk om bijvoorbeeld adequate voorzieningen voor de oudedag en bij invaliditeit voor zich en de zijnen te kunnen treffen. Zonder die voorzieningen zou men, als de genoemde omstandigheden zich voordoen, tot het minimum-niveau van wettelijke voorzieningen, terug vallen. De vrijheid tot contracteren is in dergelijke gevallen feitelijk niet aanwezig en de keuring kan in die zin dan ook niet vrijwillig worden genoemd. Het voorstel van wet tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten in verband met de opneming van bepalingen omtrent de overeenkomst tot het verrichten van handelingen op het gebied van de geneeskunst (hierna: WGBO) (Kamerstukken I 1993/94, , nr. 286) bevat een aantal regels met betrekking tot de rechten van de patiënt, welke regels van overeenkomstige toepassing zijn op de keurling. Zie daarover paragraaf 2. Gesteld wordt wel dat die regels voor de keurling voldoende zouden zijn. Gezien de bijzondere afhankelijkheidspositie van de keurling die, omdat het gaat om de precontractuele fase, bovendien nog een overeenkomst moet verkrijgen, en de belangen van derden, werkgevers en verzekeraars, bij de keuring is echter een speciale bescherming voor de keuringssituatie gewenst. In de geschetste ontwikkeling zijn artsen als «poortwachters» bij de toegang tot maatschappelijke voorzieningen gaan functioneren. Dat die rol in medische kring vaak als problematisch wordt ervaren, bleek onder meer tijdens een discussie in het midden van de jaren '70 in het tijdschrift Medisch Contact. In die discussie werd gesteld dat een arts niet zou moeten meewerken aan verplicht medisch onderzoek, tenzij het verspreiding van ziekten voorkomt of de kans op ongevallen reduceert, dan wel het gezondheidsbelang van de onderzochte of zijn omgeving dient. De arts moet, zo werd gesteld, niet meewerken aan medisch onderzoek dat uitgevoerd wordt vanwege de wens van de keuringvrager om financiële risico's in verband met ziekte-verzuim of invaliditeit te kennen. Men vond datde belangen van de keurling bij keuringen onvoldoende in het oog werden gehouden. Anderen achtten het niet onaanvaardbaar dat bijvoorbeeld bij verzekeringen risico's worden ingeschat of dat controle bij beroep op uitkeringen plaats heeft. Uit de discussie kwam echter duidelijk de zorg over oneigenlijk gebruik van keuringen naar voren. In 1978 brachten N. de Jong en A. Leuftink voor de Vereniging voor Gezondheidsrecht een preadvies uit over de rechtspositie van de keurling. In 1980 publiceerde de Vereniging richtlijnen voor aanstellingskeuringen. Door het beschikbaar komen van geneeskundige onderzoeksmethoden die een veel verdergaande selectie mogelijk maken en waardoor ook een, bij de keurling nog onbekende, aanleg voor ernstige ziekte kan worden ontdekt, heeft de discussie over keuringen de laatste jaren een nieuwe impuls gekregen. Met nog meer klem kwam de vraag aan de orde hoever Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7

3 mag worden gegaan met het buiten de gezondheidszorg toepassen van methoden die worden ontwikkeld voor onderzoek en behandeling van ziekten. In 1989 verscheen de KNMG discussienota over keuringen en in 1991 het rapport «Risicokeuringen in medisch perspectief». De rapportage van de Interdepartementale Werkgroep Aanstellings keuringen in 1989 werd in 1990 gevolgd door een Kabinetsstandpunt (Kamerstukken II 1989/90, , nr. 40). In februari 1994 verscheen het kabinetsstandpunt inzake het gebruik van voorspellend medisch onderzoek bij keuringen (Kamerstukken II 1993/94, , nr. 1). Eveneens in 1989 verschenen richtlijnen over aanstellingskeuringen van de Nederlandse Vereniging voor Arbeids en Bedrijfsgeneeskunde. Verder heeft de Stichting van de Arbeid d.d. 1 Maart 1991 (Publikatienr. 2/91) herziene aanbevelingen inzake het wervings en selectiebeleid van ondernemingen gepubliceerd. Naast de meer algemene discussie over keuringen, zijn in de afgelopen jaren in het bijzonder vragen en onderzoeken met betrekking tot seroposi tiviteit voor HIV en naar erfelijke aanleg onderwerp van debat geweest. Over erfelijke factoren zie men o.a. het rapport Erfelijkheid: wetenschap en maatschappij (1989) van de Gezondheidsraad en de Richtlijnen van de Vereniging voor Gezondheidsrecht van Ook in de Tweede Kamer zijn deze onderwerpen aan de orde geweest o.a. in het kader van keuringen voor verzekeringen. (zie 5) De verwachting is gerechtvaardigd dat de medische mogelijkheden, met name op het gebied van de voorspellende diagnostiek, zullen toenemen. Zie daarover onder andere het Rapport «Een verkenning van voorspellend medisch onderzoek in keurings situaties» van het RIVM (1993). Daardoor zullen ook de problemen rond keuringen groeien. Deze problemen hebben niet alleen betrekking op de vraag hoever onderzoek in opdracht van iemand met een ander belang dan dat van de keurling mag reiken, maar ook op het feit dat het niet aanvaardbaar is dat iemand in een dergelijk kader met een niet-behandelbare ernstige ziekte of aanleg daarvoor wordt geconfron teerd. Behalve onderzoek is bij keuringen het stellen van vragen naar o.a. eerder (ook niet keurings-)medisch onderzoek aan de orde. Het bestaan van de mogelijkheid dat dergelijke vragen gesteld worden, kan een negatief effect hebben op de (individuele) gezondheidszorg. Het ligt immers voor de hand dat men zich in het algemeen niet of in ieder geval zo min mogelijk zal laten onderzoeken wanneer de kans bestaat dat het resultaat van dat onderzoek op een later moment in het kader van een keuring negatieve gevolgen kan hebben. In combinatie met het feitelijk gedwongen karakter van keuringen, en de eruit voortvloeiende inbreuk op de persoonlijke en lichamelijke integriteit van de keurling, meent de indiener dat de wetgever er op moet toezien dat bij keuringen medische onderzoeken en vragen binnen redelijke grenzen blijven. Daarbij dient voorop te staan dat medewerking aan medische onderzoeken en het beantwoorden van vragen in een keurings situatie alleen mogen worden gevergd, indien en voorzover dat door het duidelijk omschreven doel van de keuring wordt gerechtvaardigd. Voor aanstellingskeuringen betekent dit dat de inhoud daarvan moet samenhangen met de medische eisen die uit de te vervullen functie voortvloeien (functiegerichte keuring). Standaardvragen en onderzoeken die voor beoordeling van de medische geschiktheid voor de betrokken functie niet relevant zijn, moeten worden vermeden. Vragen over en onderzoek naar het gebruik van alcohol, drugs en geneesmiddelen mogen slechts aan de orde komen indien de aard van de functie daartoe strikt Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7

4 genomen aanleiding geeft. (Zie aldus het Kabinetsstandpunt van 15 maart 1990, Kamerstukken II 1989/90, nr. 40, alsmede het Kabinets standpuntvan 16februari 1994, Kamerstukken II 1993/94, 23612, nr. 1). Bij verzekeringskeuringen zijn alleen uitsluiting van reeds aanwezige schadefactoren (brandend huis), redelijke risico-inschatting en het voorkomen van zelfselectie aanvaardbare keuringsdoelen. De reikwijdte van deze keuringen wordt mede begrensd door het algemeen belang dat de toegang tot normale verzekeringen niet onredelijk wordt beperkt. Het voorstel van wet bevat geen bepaling met betrekking tot de kwaliteit van de medische keuringen. De reden daarvan is dat van een goede kwaliteit van het medisch handelen wordt uitgegaan en dat de bewaking daarvan beter past in op kwaliteit gerichte voorzieningen. Het behoeft geen betoog dat kwalitatief discutabele medische methoden bij keuringen niet dienen te worden toegepast. De uitslag van de medische keuring moet tot een valide resultaat leiden en mag geen fout-positieve uitslagen bevatten. Daardoor zou de keurling onredelijk worden getroffen. Temeer moeten aan de validiteit hoge eisen worden gesteld omdat het gaat om een medisch onderzoek dat niet in het belang van de keurling en niet op diens verzoek wordt verricht. In het geval van aanstellingskeuringen speelt ook de functie waarvoor wordt gekeurd, een belangrijke rol. De keurend arts zal de voor de keuring vereiste deskundigheid op het betreffende gebied moeten bezitten. Op die grond zullen aanstellingskeuringen door huisartsen vaak niet aan de kwaliteitseisen kunnen voldoen. De bij keuringen te gebruiken middelen moeten in redelijke verhouding staan tot deze doelen (proportionaliteit). Voor wat daarbuiten gaat, bestaat naar de mening van de indiener onvoldoende rechtsgrond. Waar in het algemeen bij het onderwerpen van mensen aan medische selectie methodes al terughoudendheid geboden is, geldt dit temeer nu het niet alleen gaat om inbreuken op de lichamelijke integriteit en de privacy van de keurling, maar ook de toegang tot maatschappelijke voorzieningen als werk en verzekeringen in het geding is. Bij dit alles komt dat twijfel aan de waarde van vele routinematige keuringen gerechtvaardigd is. Zie daarover W.L.A.M. de Kort, Personnel selection through pre-employment medicals, dissertatie Amsterdam 1993 en het eerder genoemde rapport van het RIVM. Het achterwege laten van bedoelde keuringen zou niet alleen kostenbesparend werken, maar ook onderstrepen dat keuringen alleen mogen worden gevraagd als zij op goede gronden kunnen worden verdedigd. Bovendien worden keuringen soms gebruikt om niet-medisch gefundeerde beslissingen te maskeren. Er zou veel voor te zeggen zijn om, in aansluiting op de genoemde dissertatie van W. de Kort, de mogelijkheden tot het terugdringen van het keuringsverschijnsel aan verdere studie te onderwerpen. Over de verschillende soorten medische keuringen zie men o.a. het onderzoek van de sectie gezondheidsrecht van het Instituut voor Sociale Geneeskunde van de Universiteit van Amsterdam o.l.v. Prof. Mr. J.K.M. Gevers. De resultaten van dit onderzoek zijn in een tweetal rapporten neergelegd; Wetgeving inzake medische keuringen (1989) en Rechtsbescherming bij medische keuringen (1991). De omvang van het keuringsverschijnsel, en in het bijzonder de diversiteit van belangen die bij de verschillende keuringen in het geding zijn, maken het niet mogelijk alle keuringen specifiek te regelen. Overigens is dat vooralsnog ook niet nodig. De grootste problemen doen zich voor bij aanstellingskeuringen, keuringen voor pensioen of levensverzekering en verzekering wegens Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7

5 arbeidsongeschiktheid. Om die reden is de reikwijdte van het voorstel van deze wet beperkt tot deze soorten keuringen. Voor een verdere toelichting daarop zij verwezen naar par. 4. Uit de bovengenoemde rapporten blijkt welke wettelijke bepalingen er gelden voor keuringen. De bestaande wetgeving heeft betrekking op situaties waarbij arbeid wordt verricht in dienst of ten dienste van de overheid (ambtenaren, militairen), op onderzoek bij individuele aanspraken op collectieve middelen (sociale verzekeringen, oorlogs getroffenen) of waar een ander publiek belang zulk onderzoek vergt (veiligheid en gezondheid bij het werk of verkeersveiligheid). Voor de private sector is de keuring als zodanig echter nog ongeregeld. Dit betekent echter niet dat de keurling daar in het geheel geen bescherming geniet. Zo heeft de medische tuchtrechter zich herhaaldelijk uitgesproken over de normen waaraan keuringsartsen zich moeten houden, over rechten van de keurling en over de geheimhoudingsplicht van de keurend arts. Op keuringsgegevens is bovendien de Wet Persoons registraties (WPR) van toepassing. Voor wat betreft de samenloop van artikel 6 WPR en de artikelen 2, tweede lid, en 8, tweede lid, zij het volgende opgemerkt. In artikel 2, tweede lid, van het wetsvoorstel is een materiële norm opgenomen, namelijk dat keuringsgegevens slechts mogen worden gebruikt voor «het doel waarvoor zij zijn verkregen». Een dergelijke materiële norm is niet in artikel 6, eerste lid, WPR neergelegd. Daar staat dat de persoonsgegevens slechts mogen worden gebruikt voor doeleinden die met het doel van de persoonsregistratie verenigbaar zijn. Die doelomschrijving is niet vastgelegd. De WPR is in dit opzicht dus ruimer dan artikel 2, tweede lid, van het wetsvoorstel. Artikel 8, tweede lid, benadert de privacy vanuit een andere benadering dan artikel 6 WPR, namelijk het beroepsgeheim. In bepaalde gevallen kan voorts een beroep op algemene rechtsbeginselen of regels worden gedaan. De rechtsbe scherming in de private sector kent echter lacunes en is onvoldoende. Het hanteren van gedragscodes door verzekeraars, zoals die bijvoor beeld zijn voorgesteld in de Notitie «Aids/seropositiviteit, hemofilie, erfelijkheidsonderzoeken verzekeringen» van mei 1992 (Kamerstukken II 1991/92, nr. 49) biedt in dit verband geen oplossing, o.m. vanwege daaraan (mogelijk) verbonden EG-rechtelijke bezwaren. Samenvattend kan gezegd worden dat van een doorzichtig en adequaat geheel van rechten van de keurling, zoals die o.a. in de hiervoor genoemde publikaties zijn uitgewerkt, thans in Nederland geen sprake is. Gezien het feit dat vrijwel de gehele bevolking met keuringen wordt geconfronteerd, gezien de feitelijke onvrijheid en de feitelijke drang in de keuringssituatie, de afhankelijkheid van de keurling en de aard van de medische handelingen die ook nog in het belang van een derde worden uitgevoerd, moet het als onwenselijk worden beschouwd dat de keurling zo weinig bescherming van het recht geniet. De behoefte aan een betere rechtsbescherming van de keurling blijkt behalve uit onderzoek, adviezen en parlementaire stukken ook uit uitlatingen van maatschappelijke organisaties. In brede kring heerst de opvatting dat een algemene nadere regeling van de rechten van de keurling gewenst is. Dat is ook gebleken uit een belangrijk deel van de reacties en publikaties die - gevraagd en ongevraagd - op het op 20 augustus 1992 gepubli ceerde voorontwerp zijn gevolgd (zie bijlage). Voor die reacties - ook daar waar deze tot de conclusie kwamen dat niet tot indiening moest worden overgegaan - wenst de indiener zijn erkentelijkheid uit te spreken. Zij hebben ertoe bijgedragen dat het voorliggende ontwerp op relevante onderdelen opnieuw tegen het licht is gehouden en dat de consequenties voor de op het wetsontwerp bij de keuringspraktijk betrokkenen nog beter werden doorgrond. Bovendien hebben de genoemde reacties tot wijzigingen in de formuleringen van het voorstel van wet geleid (onder Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7

6 andere in de artikelen 3, tweede lid, 4 en 5), terwijl ook de memorie van toelichting op onderdelen is aangepast (onder andere de relatie met de WGBO, de reikwijdte van het wetsvoorstel, de kwaliteit van de medische keuring etc.). Ook een tweetal juridisch doorwrochte artikelen, namelijk van mevr. Mr. L.E. Kalkman-Bogerd in Het Verzekerings-Archief, deel 70, 1993 nr.1, en van mevr. Mr. E.T.M. Olsthoorn-Heim in het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, 1993,2, 62-74, hebben bij de definitieve redactie van wet en toelichting, zoals hiervoor genoemd, een belangrijke rol gespeeld. In een van de reacties (Nederlands Comité voor de Mensenrechten) werd voorgesteld dat de verzekering of arbeidsovereenkomst zou moeten worden aangegaan onder de ontbindende voorwaarde dat het resultaat van de keuring tot afwijzing noopt of dat de keurling weigert aan de keuring mee te werken. Na overweging van deze suggestie is de indiener tot de slotsom gekomen dat, hoewel het voorstel aantrekkelijke kanten heeft, die weg niettemin niet moet worden ingeslagen. Een dergelijke werkwijze staat wel erg ver af van de gangbare praktijk. Een nadeel is voorts dat bij de arbeidsovereenkomst de keuring eerst na de aanstelling en nadat wellicht een eerdere arbeidsovereenkomst daarom reeds is beëindigd, zal plaats hebben. Bovendien zou de keuringvrager steeds over de keuringsgegevens moeten beschikken, terwijl voorts het terugtrekkingsrecht van de keurling vóór de totstandkoming van de overeenkomst zou komen te vervallen. 2. Verhouding tot de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO) Alvorens aparte wetgeving voor te stellen heeft de indiener zich afgevraagd of de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (in het bijzonder artikel 1653t) die thans bij de Tweede Kamer in behan deling is, de keurling voldoende rechtsbescherming kan bieden. Dit is om een aantal redenen niet het geval. In de eerste plaats bevat de WGBO geen bepalingen omtrent doel, noodzaak en moment van de aanstellingskeuring, het verbod van keuring voor pensioenvoorziening of aanvullende arbeidsongeschiktheidsverze kering die verbonden zijn aan een arbeidsverhouding, de beperking van het vraagrecht zoals in de artikelen 2, 4 en 5 van het voorliggende wetsvoorstel is neergelegd. In de tweede plaats bevat artikel 3 van het wetsvoorstel beperkingen van vragen en onderzoeken die in de WGBO niet voorkomen. In de derde plaats kent de WGBO noch een weigeringsrecht zoals omschreven in artikel 9 van dit ontwerp noch een recht op herkeuring zoals dat in artikel 10 van het ontwerp genoemd is. Ook in meer algemene zin bevat het voorliggende voorstel van wet bepalingen die niet in de systematiek van de WGBO zouden passen, zoals de verplichtingen van de keuringvrager (art. 6), de bepaling over zelfregulering (art. 7), de positie van de keurend arts en geneeskundig adviseur (art. 8), en tenslotte het klachtrecht (art. 11 en 13). Een en ander neemt niet weg dat vanwege de overeenkomstige toepassing van de WGBO op keuringen (art. 1653t) de rechtsbescherming welke die wet aan de patiënt biedt, ook voor de keurling geldt. De Wet op de medische keuringen kan worden beschouwd als een lex specialis ten opzichte van de WGBO. Terwille van de overzichtelijkheid van de rechtspositie van de keurling is overwogen om de rechten van de keurling in het voorstel van Wet op de medische keuringen op te nemen. Bezwaar daarvan is dat daardoor een overlapping met de WGBO ontstaat. Er is Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7

7 tenslotte voor gekozen om voor de rechten van de keurling aan te sluiten bij de WGBO en in het voorstel van Wet op de medische keuringen alleen die rechten op te nemen waar de WGBO niet in voorziet. De belangrijkste rechtsbeschermende bepalingen van de WGBO die voor de keuring betekenis hebben, zijn: de artikelen over informatie en toestemming (met name de artikelen 1653b, 1653e, 1653d); artikel 1653t, lid 2 sub b en c, die specifiek voor de keuring zijn opgenomen en die het recht op voorinformatie en toestemming voor verstrekking van gegevens aan de keuringvrager regelen; artikel juncto artikel 1653t, lid 2 sub a, met betrekking tot het dossier; artikel 1653J betreffende het vernietigings recht; artikel 1653k over het inzagerecht en artikel dat over de verstrekking van gegevens aan derden handelt en waarop artikel 8, lid 3, van dit voorstel van wet ten aanzien van de keuringvrager een uitzon dering vormt. Een aantal bepalingen van de WGBO zijn geschreven met het oog op de behandelingsrelatie en passen niet in de keuringssituatie, zoals bijvoor beeld artikel 1653o over het opzeggen van de overeenkomst en artikel 1653v, lid 2, over veronderstelde toestemming. Immers toestemming mag alleen worden verondersteld in een behandelingsrelatie. Ook artikel 1653f over het geven van inlichtingen door de patiënt past niet in de keurings situatie. Is dit artikel al omstreden en gaat het meer om een, niet-afdwingbare, morele verantwoordelijkheid van een patiënt ten opzichte van zijn behandelend arts, het zou te ver gaan indien via dit artikel een mededelingsplicht ten opzichte van de keurend arts en daarmee de keuringvrager zou worden ingevoerd. Anders dan in de behandelingsrelatie speelt immers in de keuringssituatie het derden belang een rol, namelijk dat van de keuringvrager. Hier kan de overeen komstige toepassing van de WGBO niet gelden. Het moeten verstrekken van inlichtingen voor bijvoorbeeld een verzekering wordt beheerst door het verzekeringsrecht en niet door de WGBO. 3. Hoofdlijnen en systematiek van het wetsvoorstel Vanuit vier invalshoeken wordt in het wetsvoorstel de rechtspositie van de keurling versterkt. In de eerste plaats wordt het doelvereiste van keuringen en de beperking van het gebruik van keuringsgegevens tot het doel waarvoor zij zijn verkregen, centraal gesteld (art. 2). Uitgangspunt is dat het verrichten van keuringen beperkt moet blijven tot een op zichzelf te rechtvaardigen doel. Motief voor dit uitgangspunt is dat het gaat om medische gegevens en onderzoeken die buiten de gezondheidszorg en in veel gevallen primair met een ander doel dan de gezondheid van de keurling worden verzameld resp. verricht. Met name bij een aanstellingskeuring conform art. 4 speelt overigens ook de gezondheid en veiligheid van de keurling zelf een rol. Voor wat betreft aanstellingskeuringen (art. 4) wordt gepoogd meer evenwicht te brengen in de verhouding keuringvrager-keurling door middel van het noodzakelijkheidscriterium (een specifieke doelbeperking); geen keuring voor pensioen of aan de arbeidsovereenkomst verbonden levensverzekering en voor arbeidsongeschiktheidsvoorziening; plaatsing van de keuring aan het einde van het selectieproces om te voorkomen dat andere dan medische overwegingen achter de keuring schuilgaan. Doel van deze bepalingen is het zoveel mogelijk wegnemen van belemme ringen bij de toegang tot arbeid. Bij verzekeringskeuringen (art. 5) beoogt het wetsvoorstel te voorkomen dat gezonde burgers door vragen over onderzoek naar erfelijke aanleg voor ziekten en de resultaten daarvan van verzekering kunnen worden Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7

8 uitgesloten. De reden daarvan is niet alleen de privacy van de keurling, maar ook dat dergelijke vragen ertoe kunnen leiden dat mensen zich niet of veel minder wenden tot kiinische voorzieningen uit vrees daarover bij een keuring mededelingen te moeten verstrekken. Het risico van misbruik door de aspirant-verzekerde op grond van kennis die hij wel en de verzekeraar niet heeft, wordt bestreden door het inbouwen van een vragengrens. Uitgangspunt daarbij is dat tot de gestelde grens er geen onredelijke belemmeringen dienen te bestaan om normale verzekeringen voor zichzelf en zijn nabestaanden te kunnen sluiten; wil een aspirant verzekerde deze grens overschrijden, dan is het redelijk de verzekeraar in staat te stellen zich te beschermen tegen misbruik. In het tweede lid van artikel 5 wordt de vragengrens omschreven. De tweede invalshoek van het wetsvoorstel betreft grenzen aan de bij keuringen te gebruiken methoden - vragen en medische onderzoeken - op grond van onevenredige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de keurling (art. 3). Voor medische onderzoeken zijn de beperkingen toegespitst omdat modern geneeskundig onderzoek kennis kan opleveren die voor de keurling zeer verstrekkende gevolgen kan hebben. De indiener acht het ongewenst dat een keurling als gevolg van medisch onderzoek ten behoeve van een derde geconfronteerd wordt met ernstig belastende kennis met betrekking tot zijn gezondheid en daarmee met een ernstig probleem voor zijn verdere leven. Dit zou in strijd zijn met het proportionaliteitsbeginsel. Het helemaal voorkomen van nieuwe kennis over gezondheid is overigens niet mogelijk, aangezien medisch onderzoek nu eenmaal ook niet gezochte gegevens kan opleveren. In het tweede lid van artikel 3 worden bepaalde typen ziekten waarnaar in ieder geval geen specifiek gericht onderzoek mag worden gedaan, genoemd. Een soortgelijke regeling is te vinden in artikel 3 van de Wet op het Bevolkingsonderzoek dat zonder vergunning bevolkingsonderzoek verbiedt naar onder andere ernstige ziekten of afwijkingen waarvoor geen behandeling of preventie mogeiijk is, terwijl voorts bij AMvB regels kunnen worden gesteld voor de bescherming van de te onderzoeken personen. De criteria in artikel 3 van dit wetsvoorstel omvatten twee categorieën: a) kennis over de kans op een ernstige ziekte die ongeneeslijk is of waarvan de ontwikkeling niet kan worden voorkomen of in evenwicht gehouden, en b) kennis over aanwezige ernstige ziekte die niet behandelbaar is en eerst op langere termijn manifest wordt. «Kans op» in categorie a) verwijst naar de mogelijkheid van optreden van de ziekte in de toekomst, maar laat in het midden of die al dan niet uit erfelijke aanleg voortvloeit. Kennisname van dergelijke ziekten kan een levensperspectief ruïneren en een onredelijke inbreuk maken op het ook in de WGBO erkende recht om niet te weten. Komen bij een keuring behandelbare ziekten tevoor schijn, dan is het in het voordeel van de keurling daarvan op de hoogte te komen omdat in het algemeen eerdere behandeling tot betere resultaten leidt. De derde invalshoek concentreert zich op het toekennen van rechten aan de keurling, voor zover de WGBO daarin niet voorziet. In de artikelen 9 en 10 zijn het recht om in bepaalde gevallen medewerking te weigeren, en het recht op herkeuring neergelegd. De artikelen 11 en 13 bevatten het klachtrecht. De vierde invalshoek tenslotte heeft betrekking op de positie van de keurend arts. Zijn professionele zelfstandigheid in een situatie waarin de keuringvrager belangen bij de uitkomst van de keuring heeft, heeft een Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7 8

9 beschermende werking voor de keurling. Mede om die reden is in de ARBO-wet de professionele zelfstandigheid van de bedrijfsarts neergelegd. Artikel 8 van het voorstel doet ditzelfde voor de keurend arts. Ook zijn de geheimhoudingsplicht en de beperking van de mededelingen die de arts aan de keuringvrager mag doen, in dit verband van belang. In hun samenhang bieden deze vier invalshoeken de keurling een redelijke bescherming en brengen zij meer evenwicht in de bestaande ongelijke machtsverhouding tussen keurling en keuringvrager. Een ander aspect van de systematiek van het wetsvoorstel is dat de wet normen en regels bevat, die voor een deel kunnen worden uitgewerkt in overeenkomsten tussen vertegenwoordigers van de betrokken partijen (art. 7). Het voordeel van deze geconditioneerde zelfregulering is enerzijds het benadrukken van de eigen verantwoordelijkheid van de betrokkenen en de mogelijkheid van differentiatie voor de uiteenlopende keurings situaties, terwijl anderzijds de mogelijke bezwaren van zelfregulering worden tegengegaan. Bezwaren die zich kunnen voordoen, zijn bijvoorbeeld: teveel accent op eigen of onderlinge belangen, en te weinig op het algemeen belang, onvoldoende gezag en binding in de eigen achterban, of te weinig openbaarheid en controle. Om die reden moet de wetgever, al geeft hij zelfregulering de ruimte, via het bepaalde in art. 13 toch de mogelijkheid houden om in te grijpen als zelfregulering niet tot stand komt of onbevre digend werkt. Op 16 februari 1994 is er een kabinetsstandpunt verschenen over het gebruik van voorspellend medisch onderzoek bij keuringen. Het heeft de indiener verheugd dat de regering in ieder geval voor wat aanstellingskeuringen betreft, «de optie bespreekbaar acht om te komen tot een vorm van geconditioneerde zelfregulering» (Kamerstukken II 1993/94, 23612, nr. 1, blz. 5). 4. Reikwijdte van het wetsvoorstel Het voorstel van wet beperkt zich tot keuringen bij het aangaan of wijzigen van arbeidsovereenkomsten, privaatrechtelijke pensioen of levensverzekeringen en privaatrechtelijke arbeidsongeschiktheidsverze keringen. Ofschoon er, zoals eerder in deze Memorie uiteengezet, vele andere keuringssituaties zijn, doen problemen zich vooral voor in de drie genoemde situaties. Voor wat betreft de publieke sector en de wettelijke sociale verzekeringen ligt het op de weg van de regering de daarop betrekking hebbende bestaande regelgeving in dezelfde zin aan te passen. (Zie ook het kabinetsvoornemen daartoe zoals is weergegeven in Kamerstukken II 1989/90, , nr. 40 en in de brief van 26 mei 1992 van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Kamerstukken II 1991/92, XV, nr. 94). Uitbreiding van de werkingssfeer van het wetsvoorstel naar deze sectoren zou, gezien het aantal publiekrechtelijke regelingen en de uiteenlopende wettelijke kaders waarin zij zijn neergelegd, niet alleen complicaties opleveren, maar ook buiten het vermogen van de indiener liggen. Voorts beperkt het voorstel zich tot het aangaan of wijzigen van (arbeids of verzekerings)overeenkomsten. Het gaat om bescherming bij het constitueren van een nieuwe of het veranderen van een bestaande rechtsverhouding. Niet onder de wet vallen derhalve keuringen voor het geldend maken van aanspraken, periodiek bedrijfsgeneeskundig onderzoek e.d. Ofschoon het vanzelf spreekt dat ook bij dergelijke keuringen de persoonlijke levenssfeer van de keurling in acht moet worden genomen, gaat het hier om geheel andere situaties dan wanneer een nieuwe rechtsverhouding wordt aangegaan of gewijzigd. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7

10 5. Soorten keuringen Het voorstel van wet heeft betrekking op de aanstellingskeuring en twee typen verzekeringskeuringen, de pensioen of levensverzekering en de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Het doel van aanstellingskeuringen is de beoordeling van de medische geschiktheid van de sollicitant voor de functie waarvoor hij wordt gekeurd. (Interdepartementale Werkgroep Aanstellingskeuringen, 1989, Kabinetsstandpunt met betrekking tot medische keuring bij aanstelling, Kamerstukken II 1989/90, , nr. 40, Kabinetsstandpunt met betrekking tot het gebruik van van voorspellend medisch onderzoek bij keuringen, Kamerstukken II 1993/94, , nr. 1). Beoordeling van een toekomstig risico op ziekteverzuim als zodanig past niet in het doel van de aanstellingskeuring. Daarbij komt dat het voor een arts vrijwel onmogelijk is om toekomstig ziekteverzuim in te schatten. (zie ook «De praktijk van de medische aanstellingskeuring in Nederland» van het NIPG/TNO, 1992, het eerder genoemde RIVM-rapport, alsmede de eerder genoemde dissertatie van W. de Kort). De toelaatbaarheid van het beoordelen van toekomstig risico op ziekteverzuim is van groot maatschappelijk belang vanwege de consequenties voor de toegang tot de arbeidsmarkt. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft evenwel uitgesproken dat toekomstig ziekteverzuim alleen een rol mag spelen bij de aanstellingskeuring als met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid voorspeld kan worden dat dit verzuim zich binnen een half jaar zal voordoen. In verband met ziekteverzuim kort na de indiensttreding wordt wel verwezen naar artikel 44, lid 1a, Ziektewet, dat de bedrijfsvereniging de bevoegdheid geeft uitkeringen van ziekengeld geheel of ten dele te weigeren indien de ongeschiktheid tot werken wegens ziekte reeds bestond bij de aanvang van de verzekering of zich binnen een half jaar daarna voordoet, terwijl de gezondheidstoestand deze bij de aanvang van de verzekering kennelijk moest doen verwachten. Het gaat bij dit artikel om weigering van uitkering aan de betrokken werknemer in zijn relatie tot de bedrijfsvereniging, niet om de aanstelling. Uit het genoemde artikel van de Ziektewet volgt niet dat door de a.s. werkgever op ziekteverzuim mag worden gekeurd. De indiener is van mening dat geen uitzondering op het functiegerichte keuren moet worden gemaakt voor ziekteverzuim wegens aanwezige ziekte binnen een half jaar. Dit komt niet alleen weinig voor, maar ook is het betwist dat een keuring dergelijk verzuim «met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid» zou kunnen voorspellen. Als bezwaar tegen het achterwege laten van aanstellingskeuringen - behoudens functiegerichte keuringen - wordt wel aangevoerd dat aldus een sollicitant die van een bij hem aanwezige ernstige ziekte op de hoogte is, zonder meer een aanstelling kan krijgen en vanwege het achterwege laten van keuringen voor pensioen en arbeidsongeschiktheid (art. 4, derde en vierde lid) voor uitkeringen in aanmerking kan komen. Een dergelijke situatie is echter zeldzaam; zou zij zich voordoen dan moet de sollicitant zich realiseren dat voor de aanstaande werknemer de eisen van de precontractuele goede trouw bij het aangaan van de overeenkomst gelden. De werkgever en de verzekeraar zouden zich met de geëigende juridische acties tegen schade, voortvloeiend uit een dergelijk gedrag, kunnen verweren. Bovendien kan de verzekeraar een bepaling in reglement of polis opnemen dat bij voorkennis geen uitkering plaats heeft, eventueel gekoppeld aan een termijn. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7 10

11 Twee soorten medisch onderzoek bij aanstellingskeuringen hebben in de afgelopen tijd discussie opgeleverd; het onderzoek naar seropositiviteit voor HIV, en genetisch onderzoek. Bij de HlV-test in verband van een aanstellingskeuring betrof de discussie het noodzakelijkheidscriterium met het oog op de te vervullen functie, de bezwaren tegen het doen van medisch onderzoek zonder geëigende indicatie, het algemene probleem van de toegang tot de arbeidsmarkt en het recht om niet via een aanstellingskeuring van seropositiviteit voor HIV op de hoogte te geraken. In de loop van de discussie is de vrij algemeen gedeelde opvatting ontstaan dat een dergelijke test niet thuishoort bij een aanstellingskeuring. Ook de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid deelt dit standpunt, blijkens zijn brief van 15 maart 1990 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 1989/90, nr. 40). Tevens blijkt dit uit het in februari 1994 verschenen kabinetsstandpunt over het gebruik van voorspellend medisch onderzoek bij keuringen (Kamerstukken I! 1993/94, , nr. 1). Ook de indiener van dit voorstel van wet is deze opvatting toegedaan. De discussie over genetisch onderzoek bij aanstellingskeuringen had een soortgelijk verloop en ook op dit punt deelt de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid blijkens de genoemde brief de gelijke conclusie, met dien verstande dat hij uitzondering mogelijk acht in het geval genetisch onderzoek plaats vindt in het gezondheidheidsbelang van de werknemer. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij het testen op de aanwezigheid van bepaalde genetische factoren die maken dat een werknemer bij blootstelling aan een bepaalde stof aanmerkelijke kans loopt op schade aan zijn gezondheid. Ook de Gezondheidsraad heeft in het rapport «Erfelijkheid: Wetenschap en Maatschappij» (1989) onderzoek naar erfelijke aanleg als selectiemethode afgewezen, tenzij een duidelijk gezondheidsbelang daartoe aanleiding zou geven. Bij verzekeringen is er een spanning tussen twee algemeen maatschap pelijke belangen: de contracteervrijheid van de verzekeraar enerzijds, en de toegankelijkheid van gangbare verzekeringen anderzijds. Het gaat bij dit soort verzekeringen veelal niet slechts om toekomstige voorzieningen voor de verzekerde zelf, maar (ook) om die voor zijn partner en/of kinderen. Bovendien kan bijvoorbeeld het kopen van een huis in het geding zijn vanwege de gebruikelijke koppeling tussen hypotheek en levensverzekering waarbij meestal een keuring plaats heeft. Verzekeraars zijn, niet ten onrechte, beducht voor zelfselectie waardoor zij een onevenredig groot risico zouden lopen. Zelfselectie doet zich onder andere voor wanneer een aspirant-verzekerde op grond van informatie over zijn gezondheid waarover alleen hij beschikt, probeert een (oneven redig) hoge verzekering af te sluiten waardoor hij extra voordeel en de verzekeraar extra nadeel heeft. Door middel van een keuring probeert de verzekeraar dergelijke zelfselectie tegen te gaan. Dit keuringsbeleid kan er echter toe leiden dat bepaalde groepen van de bevolking ernstig belemmerd worden bij het afsluiten van normale verzekeringen. Het wetsvoorstel vermindert - althans gedeeltelijk - de genoemde spanning, door introductie van een vragengrens. Eerst indien een verzekering de voor de betrokken aspirant-verzekerde geldende grens te boven gaat, mag de verzekeraar vragen stellen over eerder door de aspirant-verzekerde en/of zijn bloedverwanten ondergaan onderzoek naar erfelijke aanleg voor ziekten (zie artikel 5). Evenals met betrekking tot aanstellingskeuringen is ook met betrekking tot keuringen bij verzekeringen een discussie gevoerd over het testen op seropositiviteit voor HIV en genetisch onderzoek. Naast de toeganke Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7 11

12 lijkheid tot gangbare verzekeringen, speelden ook hier de bezwaren tegen het verrichten van medisch onderzoek zonder geëigende indicatie en het recht om niet via een keuring van seropositiviteit voor HIV op de hoogte te komen, een rol. Tegen dergelijke tests bij het aangaan van verzekeringen zijn door velen bezwaren geuit, onder meer door de Gezondsheidsraad, de KNMG, en het NCAB. Zoals blijkt uit de Nota inzake het Aidsbeleid (Kamerstukken II, 1987/88, , nr. 8 en 9) heeft de regering verzekeringsartsen en de KNMG verzocht om medische criteria op te stellen op grond waarvan een HlV-test medisch gezien geïndiceerd zou kunnen zijn. De KNMG was van mening dat er geen medische indicaties bestaan, omdat het gaat om presymptomatisch onderzoek bij niet-zieke personen. Dientengevolge zijn geen medische criteria tot stand gekomen. Ook de hierop volgende adviesaanvrage van de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur aan de Gezondheidsraad leidde tot de slotsom dat er geen medische gronden zijn die het voorschrijven van een HlV-test kunnen rechtvaardigen. Intussen hebben de verzekeraars zich verbonden om in beginsel geen tests uit te voeren bij een verzekerd bedrag beneden de f voor levensverzekeringen en een verzekerd bedrag van f in het eerste en f voor het tweede en volgende jaren in het geval van een arbeids ongeschiktheidsverzekering. Artikel 3 van het voorstel van wet laat de HlV-test niettoe. Naast het testen op seropositiviteit voor HIV, is er het probleem van de daarmee al of niet verband houdende vragenlijst. Om verzekering van een «brandend huis» (d.w.z op het moment van verzekering is de verzekerde al ziek) en zelfselectie tegen te gaan, zijn in wezen twee vragen voldoende: heeft U Aids, of bent U seropositief? Ter verduidelijking, dergelijke vragen vallen niet onder het verbod van artikel 5 omdat zij geen vragen zijn betreffende onderzoek naar de erfelijke aanleg voor ziekte. Dat de hier geschetste problemen ook door de verzekeraars worden onderkend, blijkt o.a. uit de hiervoor genoemde Notitie Aids/sero positiviteit, hemofilie, erfelijkheidsonderzoek en verzekeringen van mei 1992 (Kamerstukken 1991/92, , nr. 49). Voor genetisch onderzoek bij het aangaan van verzekeringen geldt mutatis mutandis hetzelfde als voor de HlV-test. De Gezondheidsraad was in het rapport «Erfelijkheid: Wetenschap en Maatschappij» uit 1989 van mening dat erfelijkheidsonderzoek buiten de keuring moet worden gehouden. Ook de Minister van Justitie heeft uitgesproken genetisch onderzoek als voorwaarde voor een verzekering ongewenst te achten, dit in aansluiting op de opvattingen van vele maatschappelijke organisaties. In mei 1991 heeft de Tweede Kamer zich via de Motie Netelenbos c.s. (Kamerstukken II 1991/92, , nr. 4) op een gelijkluidend standpunt gesteld. Het Verbond van Verzekeraars heeft zich ten aanzien van erfelijkheids onderzoek dan ook bij de gangbare opvatting aangesloten. Bovendien hebben de verzekeraars aspirant-verzekerden ontslagen van de verplichting om mededelingen te doen over bij hen bekende gegevens uit genetisch onderzoek indien en voorzover zij zich willen verzekeren tot een bedrag van f voor een levensverzekering en f in het eerste en f voor het tweede en volgende jaren in het geval van een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Tegen arbitraire grenzen zijn bezwaren aan te voeren. Het tweede lid van artikel 5 geeft een naar het oordeel van de indiener adequater regeling. Daarenboven geldt het bezwaar dat de verzekeraars zich voorshands slechts voor de duur van 5 jaar (te rekenen vanaf maart 1990) hebben gebonden aan dit zogenaamde terughoudende beleid met betrekking tot genetisch onderzoek. (Zie voor Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7 12

13 het Kabinetsstandpunt inzake gebruik van voorspellend medisch onderzoek bij keuringen de brief van 16februari 1994, Kamerstukken II 1993/94, 23612, nr. 1). 6. Internationale aspecten Op particuliere verzekeringen is de regelgeving van de Europese Gemeenschappen (EG) van toepassing. De in dit wetsontwerp voorge stelde afbakening van vraag en onderzoeksrecht in het kader van keuringen moet dan ook getoetst worden aan het EEG-Verdrag en aan communautaire richtlijnen. Vooraf moet worden opgemerkt dat het louter via zelfordening, derhalve zonder wettelijke basis, tot stand brengen van regulering rond keuringen juist door de totstandkoming van de EG-interne markt geen aantrekkelijke optie meer is. Buitenlandse verzekeringsmaatschappijen die de Nederlandse verzekeringsmarkt willen betreden (via vestiging of via dienstverlening), kunnen niet verplicht worden zich aan dergelijke particuliere afspraken te houden. Het wettelijk kader daartoe ontbreekt. Ook zouden dit soort afspraken naar gelang de omstandigheden aange merkt kunnen worden als in het EEG-Verdrag verboden mededingings belemmeringen. Mutatis mutandis geldt hetzelfde voor de arbeidsmarkt. Dit ligt anders indien sprake is van algemeen bindende voorschriften. Het EG-recht staat er niet aan in de weg dat op voorschrift van de wetgever binnen de grenzen van op zichzelf toelaatbare nationale wetgeving ter uitvoering daarvan zelfregulering tot stand komt. Uiteraard moet ook deze particuliere regelgeving voldoen aan de vereisten zoals samenhang tussen de overheidsopdracht en de inhoud van de zelfregu lering, evenredigheid e.d. Aan een dergelijke «wettelijk geconditioneerde zelfordening» komt bindende krachttoe, ookten aanzien van buitenlandse ondernemingen die in Nederland diensten verrichten. In het kader van het EEG-Verdrag behoort nationale wettelijke regulering uit hoofde van het algemeen belang tot de mogelijkheden. Er zijn echter limieten aan gesteld en zij moeten worden getoetst aan de Verdragsbepalingen vanwege de door het EEG-Verdrag beoogde vrijheid van vestiging en dienstverlening. De richtlijnen voor de sector waarop bedoelde regels betrekking hebben moeten, naar wordt aangenomen, in ieder geval in de mogelijkheid daartoe voorzien. Specifieke regels mogen door een lidstaat worden gesteld, zo blijkt uit jurisprudentie van het EG Hof van Justitie, indien dit gerechtvaardigd is uit hoofde van een dwingend algemeen belang van niet-economische aard, dat niet onverenigbaar is met respectievelijk in lijn ligt van de in de Verdragsbepalingen besloten doelstellingen, objectief noodzakelijk ister waarborging van dit belang en indien daarin niet kan worden voorzien door minder stringente maatregelen (evenredigheidsbeginsel). Uiteraard geldt dat een dergelijke regel geen strijdige mededingingsbeperking mag opleveren. Voor de particuliere verzekeringsmarkt zijn Europese richtlijnen tot stand gekomen. De relevante richtlijnen zijn de zgn. schaderichtlijnen nr. 73/239/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 24 juli 1973 (PbEG L 228/3-22), nr. 88/357/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 juni 1988 (PbEG L 172/1-12) en nr. 92/49/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 juni 1992 (PbEG L 228/1-23). Daarnaast zijn van belang de levensverzekeringsrichtlijnen nr. 79/267/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 5 maart 1979 (PbEG L 63/1-18), nr. 90/619/EEG van de Raad van de Europese Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7 13

14 Gemeenschappen van 8 november 1990 (PbEG L 330/50-61) en nr. 92/96/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 10 november 1992 (PbEG L 360/1-27). De genoemde richtlijnen bevatten geen belemmering voor uitvaardiging van nationale regelgeving. Zij voorzien niet in harmonisatie van het verzekerings-contractenrecht en zijn dusdanig van opzet dat de aard en de mate van aan verzekeringnemers te bieden bescherming primair een aangelegenheid is van de lid-staten, uiteraard binnen de marges van het Verdrag. De lid-staat van ontvangst kan van de op zijn grondgebied (via vestiging of dienstverlening) werkzame verzekeraars verlangen dat de nationale voorschriften van algemeen belang worden nageleefd, voorzover althans het met de nationale voorschriften beoogde doel niet reeds voldoende door de voorschriften van het land van herkomst van de verzekeraar wordt bereikt. Het toezicht op naleving van de voorschriften van algemeen belang berust bij de zgn. toezichthouders (voor Nederland de Verzekeringskamer). De bewijslast berust bij de lid-staat die naleving van regels van algemeen belang eist. Nadere afspraken tussen belanghebbende organisaties op grond van artikel 7 zijn niet direct bindend voor buitenlandse ondernemingen. Zij zijn dit wel indirect door het samenstel van de desbetreffende wettelijke regels, met inbegrip van de in artikel 13, tweede lid, vervatte eis van overheidsregulering bij gebreken van (voldoende) zelfregulering. Doch afgezien daarvan, de wetteljke ge en verboden zijn van toepassing op ledere werkgever en verzekeraar die in Nederland actief is, derhalve ook indien dit een buitenlandse onderneming is die hier te lande diensten verricht. Buitenlandse verzekeraars moeten derhalve onverkort voldoen aan de eisen van de artikelen 2 tot en met 6. Die eisen gelden voor een buitenlandse onderneming die hier te lande diensten verricht en zich niet zou willen houden aan afspraken tot stand gekomen op grond van artikel 7. Zo zal die onderneming gevolg moeten geven aan de eis van het schriftelijk formuleren van het doel van de keuring, de vragen en de medische onderzoeken als bedoeld in artikel 6, met in achtneming van de eventuele algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 13, eerste lid. Ook al kan een buitenlandse onderneming zich formeel onttrekkken aan een nadere invulling van de eisen van het wetsvoorstel door afspraken ingevolge artikel 7, bij toetsing door de rechter (artikel 12) van de invulling die de onderneming geeft aan bijvoorbeeld artikel 6 of artikel 9, zullen de bedoelde afspraken toch weer in beeld komen. De rechter zal waarschijnlijk bij beantwoording van de vraag of de dwingendrechtelijke bepalingen van de artikelen 2 tot en met 5 afdoende invulling hebben gekregen, zien naar wat op grond van artikel 7 is tot stand gekomen. Het wetsvoorstel bindt de buitenlandse ondernemingen ook op grond van de wettelijk geformuleerde afwijking van de respectieve richtlijnen van de gemeenschap uit hoofde van het algemeen belang. In verband met artikel 85 EU-verdrag zij nog opgemerkt dat met de in het voorstel van wet opgenomen mogelijkheid van afspraken tussen betrokken representatieve organisaties op geen enkel onderdeel het overheidskarakter aan de wettelijke regeling wordt ontnomen. Artikel 13 beoogt dit buiten twijfel te stellen. Het wetsvoorstel heeft rechtens en feitelijk dezelfde invloed op nationale ondernemingen en buitenlandse, die hier te lande diensten wensen te verrichten en maakt niet het nuttig effect van de op de ondernemingen toepasselijke mededingingsregels ongedaan. Consumentenbescherming, waarop dit wetsvoorstel is gericht, is een aanvaarde rechtvaardigingsgrond voor beperking van verdragsvrijheden inzake vestiging en dienstverlening. De in het wetsontwerp voorgestelde maatregelen zijn van toepassing op keuringen in het kader van arbeids Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7 14

15 overeenkomsten met in Nederland verblijvende werknemers of in Nederland gevestigde werkgevers, resp. op keuringen in het kader van verzekeringsovereenkomsten waarbij het risico (lees: de gewone verblijfplaats van de verzekeringnemer) in Nederland is gelegen. Van die maatregelen kan gezegd worden dat deze objectief noodzakelijk zijn en niet verder gaan dan strikt geboden voor het bereiken van het beoogde doel. (Men zie o.a. het onderzoek van mw. mr. L.F. Markenstein, verricht in het kader van het interuniversitair gezondheidheidsrechtelijk samenwer kingsverband Universiteit van Amsterdam en Rijksuniversiteit Limburg: Gezondheidsrechtelijke aspecten van AIDS, Beperking van risico-selectie door particuliere verzekeraars in EG-rechtelijke context, 1991, nr. 11-f). Dit neemt niet weg, dat het ook wenselijk is een regeling ter bereiking van het doel dat met de onderhavige voorstel voor ogen staat, op communautair niveau na te streven. Het ontwerp zal overigens zodra dit kracht van wet heeft, bij de Commissie gemeld worden. Het wetsvoorstel zal in het kader van de EG geen (aanzienlijke) gevolgen hebben voor de Nederlandse verzekeringsmarkt. Instroom van verzekeringstechnische «slechte risico's» uit andere lid-staten dan wel uitstroom van «goede risico's» valt niet te verwachten op grond van de EEG-verzekeringsregels inzake toepasselijk recht. Dit mede in relatie tot de wettelijke bepalingen van algemeen belang die in de lidstaat van verbintenis (d.w.z. waar de werknemer zijn gewone verblijfplaats heeft) gelden, zoals met name artikel 28 van de derde richtlijn levensverzekering. Overigens zal Nederland niet het eerste land zijn dat voornemens is bepaalde beperkingen te stellen ten aanzien van medische keuringen. In het bijzonder ten aanzien van genetische informatie is men zich meer en meer bewust van de mogelijke negatieve maatschappelijke consequenties van de mogelijkheden op dit terrein. In Denemarken hee<t dit geleid tot indiening bij het Deense parlement van een voorstel van wet, in België en Frankrijk is eveneens een voorziening terzake getroffen in een wetsontwerp. Voorts is het vraagstuk in de meeste andere lid-staten van de EG in studie. Dit laatste geldt ook voor de Commissie van de EG zelf, die in het kader van het human genome onderzoeksproject op instigatie van het Europees Parlement de eventuele maatschappelijke conse quenties van genetische informatie laat bestuderen. De Raad van Europa heeft bovendien een aanbeveling geformuleerd met betrekking tot genetisch individueel en bevolkingsonderzoek, waarin het gebruik resp. verkrijgen van genetische informatie door verzekeraars wordt verboden (aanbeveling no. R (92) 3, van 10 februari 1992). 7. Deregulering Het voorstel bevat normen en regels waarvan een deel verder kan worden uitgewerkt in overeenkomsten tussen vertegenwoordigers van de betrokken partijen (artikel 7). Hiervoor is een termijn van drie jaren na inwerkingtreding van deze wet gesteld. Indien deze overeenkomsten binnen die termijn niet tot stand komen, zal de overheid de regelstelling zelf via AMvB ter hand moeten nemen. Artikel 13, tweede lid, voorziet daarin. Daarbij is gekozen voor de zogenaamde «voorhangprocedure» omdat het wenselijk is om bij de materiële regelstelling in een dergelijk geval de Staten-Generaal te betrekken. De betrokken partijen worden voorts uitgenodigd een klachten commissie in te stellen (artikel 11). Ook als partijen tot zelfregulering overgaan, kan de overheid bij AMvB nadere regels over keuringen stellen, indien zij dit nodig of gewenst acht (artikel 13, eerste lid). Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7 15

16 Vanwege de nadruk op zelfregulering door de betrokken partijen zijn de bestuurlijke lasten die met de invoering van de wet zijn gemoeid, gering. Alleen indien zelfregulering niet tot stand komt, zal de overheid een AMvB als bedoeld in het tweede lid van artikel 13, moeten ontwerpen. Een andere kwestie is dat de in het wetsvoorstel neergelegde rechten van de keurling ook een plaats behoren te krijgen in zowel de regelingen met betrekking tot keuringen van de overheid als in de wettelijke sociale verzekeringen (zie ook de brief van 26 mei 1992 van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Kamerstukken II 1991/92, XV, nr. 94). Gezien de eerder geschetste complicaties bij het incorporeren van deze regelingen in het onderhavige voorstel van wet, is ervoor gekozen om het onderhavige voorstel zich daarover niet te laten uitstrekken. Samenvattend kan worden gesteld dat het voorstel, wet geworden, voor de overheid - enigszins afhankelijk van de mate waarin partijen erin slagen zelf de uitwerking ter hand te nemen - een geringe toename van de bestuurlijke lasten betekent. Voor zover deze zich voordoen, vinden zij hun rechtvaardiging in het grote belang dat de keurling - potentieel vrijwel de gehele bevolking - heeft bij de totstandkoming van deze wet, alsmede in het feit dat versterking van de positie van de keurling in brede maatschappelijke kring gewenst wordt geacht. Aan de gekozen opzet van het voorstel van wet is inherent dat de keurling zelf zonodig stappen kan ondernemen bij schending van zijn rechten. Hij kan een klacht indienen bij de klachtencommissie om tot een oplossing te komen of althans genoegdoening te krijgen. Ofschoon de gang naar de burgerlijke rechter open blijft, mag worden verwacht dat door de instelling van een klachtencommissie van deze gang minder gebruik zal worden gemaakt dan zonder een dergelijke klachtencommissie het geval zou zijn. Ook voor de vraag in welke mate de werklast van de rechterlijke macht zal stijgen, is de beoogde zelfregulering van belang. Het is aannemelijk dat, indien tot deze zelfregulering wordt gekomen, de gang naar de rechter minder zal worden gemaakt omdat men mag verwachten dat partijen zich zullen houden aan wat zij zelf zijn overeengekomen. De financiële consequenties van het wetsontwerp blijven beperkt tot kosten die gemaakt moeten worden ten behoeve van het ontwerpen van eventueel uit te vaardigen AMvB's, en van de aanpassingen welke in de sfeer van de overheid en de wettelijke sociale verzekeringen ten gevolge van het onderhavige voorstel van wet nodig zullen zijn. II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING Artikel 1 De omschrijving van het begrip keuring onder a geeft de werkingssfeer van het voorstel van wet aan. Het gaat, zoals in het algemeen deel uiteengezet, om drie situaties, namelijk het aangaan of wijzigen van een arbeidsverhouding, een pensioen of levensverzekering en een verze kering wegens arbeidsongeschiktheid, verzekering voor afwezigheid wegens ziekte daaronder begrepen. Het voorstel beperkt zich voorts tot privaatrechtelijke rechtsbetrek kingen. De definiëring van het begrip keuring is gericht op de vragen en medische onderzoeken. Deze definitie is neergelegd in sub a. Uiteraard zijn daaronder ook begrepen de antwoorden op de vragen en de gegevens die bij de onderzoeken blijken. De onderscheiding tussen keurend arts en geneeskundig adviseur sluit aan bij de praktijk. Verzekeringsmaatschappijen hebben vaak een Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7 16

17 geneeskundig adviseur die op grond van het keuringsrapport van de keurend arts de gevolgtrekking maakt en aan de keuringvrager mededeelt. In andere gevallen doet de keurend arts dat zelf. In het voorstel is met beide situaties rekening gehouden. De gevolgtrekking is het advies dat aan de keuringvrager wordt gegeven. Bij bevindingen gaat het om intern bericht van de keurend arts aan de geneeskundig adviseur. Artikel 2 In dit artikel worden regels gesteld die betrekking hebben op het doel van de keuring. Als algemene norm is vastgelegd dat de keuring beperkt moet zijn tot dat doel. Argument hiervoor is onder andere dat bij de keuring vooral belangen van de keuringvrager aan de orde zijn en de inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de keurling door het doel moet worden gerechtvaardigd. De keuring kan immers gemakkelijk worden gebruikt voor een ander doel bijvoorbeeld selectie van werknemers op mogelijk ziekteverzuim. Dit gevaar zal zich temeer kunnen voordoen bij beperking van de ziektewet-uitkeringen en invoering van een bonus/malus-systeem voor werkgevers in de wettelijke arbeidsongeschiktheidsverzekering. Gegevens kunnen nodig zijn voor het verrichten van evaluatie met betrekking tot keuringen. Indien het niet-herleidbare gegevens betreft, kunnen deze voor wetenschappelijk onderzoek worden gebruikt. Voor wetenschappelijk onderzoek mettot personen herleidbare gegevens moet in principe toestemming worden gevraagd. In bijzondere gevallen kan artikel 1653m WGBO een rol spelen. Artikel 3 In artikel 3 worden aan keuringen algemene beperkingen gesteld. Deze betreffen het vereiste dat vragen en soorten medisch onderzoek geen onevenredige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de keurling mogen maken. Bij vragen kan gedacht worden aan vragen naar intieme gedragingen, naar in het (verdere) verleden liggend psychiatrische ervaringen en strafrechtelijke gebeurtenissen. Keuringen vinden veelal niet, althans niet primair plaats in het belang van de keurling, het ondergaan van een keuring geschiedt niet op verzoek van de keurling, terwijl de keuring plaats heeft in een situatie waarin deze een min of meer gedwongen karakter heeft. Op grond van deze argumenten geldt voor het medisch onderzoek dat moet worden voorkomen dat de keurling in dat kader met ernstige nieuwe ziektekennis wordt geconfronteerd die zijn leven ingrijpend verandertterwijl er geen mogelijkheden van behandeling zijn dan wel mogelijkheden om er overigens iets aan te doen. Het doorkruisen van het recht om niet te weten leidt tot een ontoe laatbaar zware last, een ingreep in het leven van de keurling welke niet door het belang van de keuringvrager wordt gerechtvaardigd. De vraag is hoe dergelijk onderzoek is af te bakenen van wel toelaatbaar onderzoek. In aansluiting op het noodzakelijkheidsvereiste van artikel 2, is als criterium daarvoor gekozen de specifieke gerichtheid van het medisch onderzoek op kennis over een tweetal categorieën van ernstige ziekten. Zie daarover paragraaf 3 van het algemeen deel. Algemeen onderzoek waarbij een dergelijke ziekte zou kunnen blijken, is niet uitgesloten. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7 17

18 Het onderscheid tussen gerichtheid en niet-gerichtheid is bij onderzoek naar wel reeds aanwezige niet-behandelbare, maar nog niet manifeste ziekte minder duidelijk te maken. Een voorbeeld van dit laatste is dat bij een algemeen röntgenologisch borstonderzoek longkanker kan blijken. De nadere omschrijving en uitwerking van geoorloofde onderzoeksmethoden zijn overgelaten aan de afspraken die betrokken partijen conform artikel 7 kunnen maken. De overheid houdt krachtens artikel 13 de mogelijkheid om in te grijpen. Naast de specifieke uitsluiting van onderzoek in het tweede lid onder a, is onder b nog een algemene formule opgenomen, dit mede met het oog op het weigeringsrecht van artikel 9. Bij de onder b genoemde oneven redig zware belasting kan bijvoorbeeld worden gedacht aan onderzoek of herhaling van onderzoek dat veel pijn met zich meebrengt. Artikel 4 Het eerste lid van dit artikel benadert voor arbeidskeuringen het doel vanuit de medische noodzaak van de keuring. Niet alleen blijkt uit wetenschappelijk onderzoek dat de effectiviteit van veel keuringen gering is, in veel gevallen staat ook de medische noodzaak ervan ter discussie. Dit geldt met name voor aanstellingskeuringen. Omdat de keuring per definitie een inbreuk op de persoon van de keurling is die niet primair in zijn belang is, moet voor een keuring een overtuigende rechtvaardiging bestaan. Het eerste lid van dit artikel beoogt het verschijnsel aanstellings keuringen dan ook te beperken tot functies waaraan op het punt van de medische geschiktheid bijzondere eisen moeten worden gesteld. Een en ander sluit aan bij het Kabinetsstandpunt inzake aanstellingskeuringen (Kamerstukken II 1989/90, , nr. 40). De bijzondere eisen op het punt van de medische geschiktheid voor de vervulling van de functie omvatten uiteraard ook de beoordelingscriteria. Die behoren dus ook tevoren te worden vastgelegd en aan de keurling bekend te worden gemaakt. Op basis van functie-eisen en profielen kunnen criteria worden ontwikkeld. Die kunnen in de protocollen van aanstellingskeuringen worden omschreven. Er is voor aanstellingskeuringen geen specifieke bepaling opgenomen over vragen naar onderzoek over aanleg voor ziekte zoals voor de verzekeringskeuring in artikel 5. De reden hiervoor is dat het in het algemeen medisch gezien niet nodig is bij een aanstellingskeuring dergelijke vragen te stellen zodat deze achterwege dienen te blijven. Er kunnen zich functiegebonden uitzonderingen voordoen bijvoorbeeld met betrekking tot aanleg voor een bepaalde ziekte bij een piloot. Om te voorkomen dat de keuring voor een ander doel wordt gebruikt dan het bepalen van de specifieke medische geschiktheid voor de betreffende functie, wordt in het tweede lid de medische keuring bij een aanstellingsprocedure aan het einde van het selectieproces geplaatst, zodat over de geschiktheid voor de functie reeds is besloten voordat de medische aspecten aan de orde komen. Bij de thans vaak gebruikelijke gang van zaken waarbij de keuring eerder in de selectieprocedure wordt verricht, is vaak niet duidelijk op welke grond een afwijzing plaats heeft. Uiteraard dient de aanstellingskeuring niet plaats te hebben nadat de betrokkene reeds in dienst is getreden. Het derde lid sluit aan bij de gangbare opvatting in de kring van de arbeids en bedrijfsgeneeskunde dat keuring voor een aan een arbeidsver houding verbonden pensioen - of andere vorm van levensverzekering - niet nodig is. De Nederlandse Vereniging voor Arbeids en Bedrijfsgenees Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7 18

19 kunde nam daarover reeds in 1974 een standpunt in. Ook de Interdeparte mentale Werkgroep Aanstellingskeuringen (1989) was deze mening toegedaan, ook al tekent zij daarbij aan dat dit in een enkel geval anders zou kunnen liggen bijvoorbeeld bij hele kleine ondernemings pensioenfondsen met een klein draagvlak en grote risico's. Het Kabinet heeft uitgesproken dat het wenselijk is een werknemer zonder pensioen keuring in een pensioenregeling opte nemen (Kamerstukken II 1991/92, , nr. 48 en Nota Aanvullende Pensioenen d.d. 25 juni 1991, Kamerstukken II 1990/91, , nr. 1). Argumenten voor een bepaling als in dit lid neergelegd, zijn dat er bij aan de arbeidsovereenkomst verbonden pensioenverzekering weinig gevaar bestaat voor zelfselectie ten koste van de verzekeraar en dat het niet juist zou zijn als een pensioenkeuring in verband met arbeid in feite een risico-aanstellingskeuring zou worden terwijl de kandidaat geschikt is voor de functie. Voor de omschrijving van de pensioenvoorziening in het derde lid is aansluiting gezocht bij artikel 2 van de Pensioen en spaarfondsenwet. Hieronder vallen dus ook die pensioenvoorzieningen - zoals moge blijken uit artikel 2 lid 1 sub c juncto artikel 2 lid 4 van de PSW - die de aan een arbeidsovereenkomst verbonden levensverzekering voor de oudedags voorziening en levensverzekering ter verzekering van eigen inkomen en dat van nabestaanden betreffen. Het vierde lid ziet op de aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering die bij de veranderde voorzieningen in het wettelijk sociaal verzekeringsstelsel gewenst is. Ook daarvoor wordt keuring uitgesloten. Artikel 5 Voor de verzekeringskeuring is in dit artikel een beperking opgenomen van het vraagrecht met betrekking tot eerder ondergaan onderzoek naar erfelijke aanleg voor ziekten, indien de verzekering een normale omvang niette boven gaat. Naast de bescherming van de privacy van de keurling is een belangrijk argument dat uit een oogpunt van volksgezondheid moet worden tegengegaan, dat mensen geen op aanleg voor ziekte gericht onderzoek willen ondergaan, terwijl daarvoor op zichzelf goede reden voor is, omdat zij dergelijk onderzoek zouden moeten melden bij aanvraag van een verzekering. Onderzoek waar niet naar gevraagd mag worden, omvat uiteraard ook onderzoek bij bloedverwanten. In artikel 5 is, anders dan in artikel 3, geen beperking aangebrachttot ernstige ziekten. Tertoelichting daarvan diene het volgende. In artikel 3 gaat het om een onderzoeksverbod ter voorkoming dat de keurling met hem niet bekende kennis over ernstig in zijn leven ingrijpende ziekte wordt geconfronteerd. Een onderzoeksverbod voor niet-ernstige ziekten kan niet op diezelfde grond worden gefundeerd. In artikel 5 gaat het om een andere situatie. In de eerste plaats heeft dit artikel, anders dan artikel 3, alleen betrekking op verzekeringen. Verder zijn in artikel 5 niet onbekende, maar aan de keurling bekende gegevens aan de orde. Bovendien beperkt het artikel zich tot erfelijkheidsgegevens en heeft een andere grond, namelijk het risico van zich niet wenden tot hulpverlening bij een meldingsplicht over erfelijkheidsonderzoek bij de keuring. Bij een verzekeringskeuring mag dus eventueel onderzoek naar niet-ernstige erfelijke ziekten worden gedaan, maar niet naar erfelijkheids gegevens worden gevraagd. Dat lijkt op het eerste gezicht wellicht merkwaardig, maar is het gevolg van het verschil in doelstelling tussen de beide artikelen. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7 19

20 Met levensverzekeringen met periodieke uitkeringen worden levensver zekeringen ter verzekering van het eigen inkomen en dat van nabestaanden bedoeld. De vragengrens beoogt, zoals in het algemeen deel is toegelicht, verzekeraars te beschermen tegen misbruik door de aspirant-verzekerde op grond van kennis die hij heeft (zelfselectie). Artikelen 6 en 7 Uitgangspunt van het wetsvoorstel is dat de uitwerking van de bij de wet op te leggen verplichtingen geschiedt door de betrokken partijen via zelfregulering. Dit heeft niet alleen het voordeel dat de te treffen regelingen door de betrokkenen worden gedragen, maar ook kan aldus beter een differentiatie naar de onderscheiden soorten keuringen plaats hebben. Ondanks de voorkeur voor zelfregulering, kan niet worden uitgesloten dat de betrokkenen niet binnen redelijke tijd - het voorstel voorziet in een periode van 3 jaar - tot overeenstemming komen. Voor die situatie is in het tweede lid van artikel 13 bepaald dat dan de overheid moet ingrijpen. Omdat in een dergelijk geval de overheid materieel de inhoud van de keuring gaat regelen, is het gewenst de Staten-Generaal daarbij te betrekken. Vandaar dat in het derde lid van artikel 13 is voorzien in een zogeheten voorhangprocedure. Eenzelfde constructie is gekozen voor de regeling van een klachten commissie (artikel 11); een dergelijke commissie is in ieder geval gewenst. In de voorgestelde systematiek rust op de keuringvrager de verplichting om de vragen en onderzoeken, uiteraard met inachtneming van de wettelijke beperkingen, vastte leggen en de keurling daaroverte informeren. De vastlegging wordt daardoortoetsbaar. Verder rust op de keuringvrager de plicht om de keurling op de hoogte te stellen van zijn rechten. Artikel 7 biedt de mogelijkheid aan representatieve organisaties om afhankelijk van het soort keuring tot overeenstemming te komen. In het artikel zijn de onderwerpen opgenomen voor zelfregulering. In aansluiting aan de toelichting op artikel 4 kan worden opgemerkt dat hier ook de beoordelingscriteria onder zijn begrepen. Aangezien het gaat om medische keuringen, omdat de professionele zelfstandigheid van de bij de keuring betrokken artsen in het geding is en ook curatieve artsen als deskundigen bij keuringen betrokken kunnen zijn, is het gewenst de representatieve organisatie van de artsen, de KNMG, bij deze afspraken te betrekken. Artikel 8 De keurend arts en de geneeskundig adviseur kunnen, omdat zij in hun werk met andere belangen dan die van de keurling worden geconfron teerd, in een moeilijke positie komen te verkeren. Daarom is, evenals in de ARBO-wet ten aanzien van de bedrijfsarts, hun professionele zelfstan digheid in het wetsontwerp vastgelegd. Het tweede artikellid garandeert de geheimhouding van wat keurend arts en geneeskundig adviseurs over de keurling te weten komen. Het is bekend dat medische gegevens over mensen in grotere organisaties aan andere personen dan de betreffende artsen bekend kunnen worden. Daarom zijn de keurend arts en geneeskundig adviseur verantwoordelijk Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 7 20

Wet op de medische keuringen

Wet op de medische keuringen Wet op de medische keuringen Wet van 5 juli 1997, Stb. 1997, 365 (Verbeterblad), houdende regels tot versterking van de rechtspositie van hen die een medische keuring ondergaan (Wet op de medische keuringen),

Nadere informatie

Wet van 5 juli 1997, houdende regels tot versterking van de rechtspositie van hen die een medische keuring ondergaan (Wet op de medische keuringen)

Wet van 5 juli 1997, houdende regels tot versterking van de rechtspositie van hen die een medische keuring ondergaan (Wet op de medische keuringen) (Tekst geldend op: 27-06-2013) Wet van 5 juli 1997, houdende regels tot versterking van de rechtspositie van hen die een medische keuring ondergaan (Wet op de medische keuringen) Wij Beatrix, bij de gratie

Nadere informatie

1.2 Op 26 juli 2004 heeft verzoeker om hem moverende redenen zijn verzoek ingetrokken.

1.2 Op 26 juli 2004 heeft verzoeker om hem moverende redenen zijn verzoek ingetrokken. 2005-02 9 februari 2005 1. Het signaal 1.1 Op 27 mei 2004 heeft de Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen (hierna: Commissie) een verzoek om advies ontvangen over de vraag of het in opdracht

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 0 0 33 050 Wijziging van de Wet op de medische keuringen in verband met het opnemen van de mogelijkheid tot onderbrenging van de klachtenbehandeling bij aanstellingskeuringen

Nadere informatie

1.2 Op 26 juli 2004 heeft verzoeker om hem moverende redenen zijn verzoek ingetrokken.

1.2 Op 26 juli 2004 heeft verzoeker om hem moverende redenen zijn verzoek ingetrokken. 2005-01 Utrecht, 9 februari 2005 1. Het signaal 1.1 Op 27 mei 2004 heeft de Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen (hierna: Commissie) een verzoek om advies ontvangen over de vraag of het

Nadere informatie

Samenvatting. Het behandelbaarheidscriterium in de WBO

Samenvatting. Het behandelbaarheidscriterium in de WBO Samenvatting De Staatssecretaris van VWS heeft de Gezondheidsraad gevraagd om een verkenning van mogelijke problemen bij de interpretatie van het begrip (niet-)- behandelbaar in een tweetal wetten op het

Nadere informatie

Medische keuring bij een sollicitatie, mag dat?

Medische keuring bij een sollicitatie, mag dat? Medische keuring bij een sollicitatie, mag dat? Een medische keuring of aanstellingskeuring kan soms onderdeel zijn van een sollicitatieprocedure. Dit mag alleen als het voor de functie noodzakelijk is

Nadere informatie

De Wet op de medische keuringen. Ken uw rechten en plichten als sollicitant, werkgever of bedrijfsarts

De Wet op de medische keuringen. Ken uw rechten en plichten als sollicitant, werkgever of bedrijfsarts De Wet op de medische keuringen Ken uw rechten en plichten als sollicitant, werkgever of bedrijfsarts Nieuwe baan? Zomaar keuren mag niet! De Wet op de medische keuringen en het Besluit aanstellingskeuringen

Nadere informatie

NVAB. A. ter Linden en N.M. van Seumeren

NVAB. A. ter Linden en N.M. van Seumeren R e g i s t r a t i e k a m e r NVAB bs/ep 2000-206 A. ter Linden en N.M. van Seumeren070-3811358..'s-Gravenhage, 20 juni 2001.. Onderwerp Bijlage 5 reïntegratieplan Bij brief met bijlagen van 19 oktober

Nadere informatie

2.1 De Commissie heeft in het kader van haar onderzoek schriftelijke informatie gevraagd bij de werkgever en de Arbo-dienst.

2.1 De Commissie heeft in het kader van haar onderzoek schriftelijke informatie gevraagd bij de werkgever en de Arbo-dienst. 2004-08 Utrecht, 8 juni 2004 1. Het signaal 1.1 Op 31 oktober 2003 heeft de Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen (hierna te noemen: Commissie) een signaal ontvangen dat in opdracht van de

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2011 2012 33 050 Wijziging van de Wet op de medische keuringen in verband met het opnemen van de mogelijkheid tot onderbrenging van de klachtenbehandeling

Nadere informatie

ADVIES. Inleiding. Voorstel. Commentaar. inzake

ADVIES. Inleiding. Voorstel. Commentaar. inzake ADVIES inzake Voorstel van wet van het Tweede-Kamerlid Halsema, houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot invoering van

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1998 309 Besluit van 14 mei 1998 tot wijziging van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1989 Wij Beatrix, bij

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1995 275 Besluit van 18 mei 1995, houdende vaststelling van maatstaven die bij het in artikel 7a, eerste lid, van de Wet opneming buitenlandse pleegkinderen

Nadere informatie

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING DE VLAAMSE MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING Betreft: Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 oktober 2016

Nadere informatie

Volksgezondheidswetgeving GENEESKUNDIGE BEHANDELINGSOVEREENKOMST

Volksgezondheidswetgeving GENEESKUNDIGE BEHANDELINGSOVEREENKOMST GENEESKUNDIGE BEHANDELINGSOVEREENKOMST 13 Geneeskundige behandelingsovereenkomst (P.B. 2000, no. 118) Landsverordening van de 23ste oktober 2000 houdende vaststelling van de tekst van Boek 7 van het Burgerlijk

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2000 2001 27 400 XV Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het

Nadere informatie

Protocol Aanstellingskeuringen

Protocol Aanstellingskeuringen Protocol Aanstellingskeuringen 1. Aanstellingskeuringen Inleiding 2. Protocol Aanstellingskeuringen Begripsomschrijving Doel van de aanstellingskeuring Voorwaarden waaronder een aanstellingskeuring moet

Nadere informatie

Gedragscode Persoonlijk Onderzoek. 21 december 2011

Gedragscode Persoonlijk Onderzoek. 21 december 2011 Gedragscode Persoonlijk Onderzoek 21 december 2011 Inleiding Verzekeraars leggen gegevens vast die nodig zijn voor het sluiten van de verzekeringsovereenkomst en die van belang zijn voor het nakomen van

Nadere informatie

Preambule Verschillen tussen medisch adviseurs en behandelende artsen Lidmaatschap beroepsvereniging, consequenties Artikel 1 Begrippen

Preambule Verschillen tussen medisch adviseurs en behandelende artsen Lidmaatschap beroepsvereniging, consequenties Artikel 1 Begrippen TOELICHTING BIJ DE BEROEPSCODE VOOR MEDISCH ADVISEURS WERKZAAM IN PARTICULIERE VERZEKERINGSZAKEN EN/OF PERSONENSCHADEZAKEN 4 september 2013 Preambule In de beroepscode wordt zowel de individuele verantwoordelijkheid

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2010 2011 32 421 Wijziging van verschillende wetten in verband met harmonisatie en vereenvoudiging van deze wetten ten behoeve van de uitvoering van die

Nadere informatie

Beoordeling Bevindingen

Beoordeling Bevindingen Rapport 2 h2>klacht Verzoeker klaagt erover dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aan hem als advocaat een machtiging van zijn cliënt heeft gevraagd om stukken bij de IND te kunnen opvragen,

Nadere informatie

1.2 De Commissie heeft de klacht niet in behandeling genomen, omdat klager geen belang (meer) had bij zijn klacht.

1.2 De Commissie heeft de klacht niet in behandeling genomen, omdat klager geen belang (meer) had bij zijn klacht. Oordeel 2003-06 2 december 2003 1 Het signaal 1.1 Op 26 juni 2003 heeft de Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen (hierna te noemen: Commissie) een klacht ontvangen over de verstrekking van

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1995 1996 24 439 Wijziging van het urgerlijk Wetboek, de Ziektewet en enkele andere wetten in verband met loondoorbetaling door de werkgever bij ziekte van

Nadere informatie

31 mei 2012 z2012-00245

31 mei 2012 z2012-00245 De Staatssecretaris van Financiën Postbus 20201 2500 EE DEN HAAG 31 mei 2012 26 maart 2012 Adviesaanvraag inzake openbaarheid WOZwaarde Geachte, Bij brief van 22 maart 2012 verzoekt u, mede namens de Minister

Nadere informatie

prof. mr. F.R. Salomons (voorzitter), mr. A. Bus, mr. J.B. Fleers, mr. A. Rutten-Roos en mr. FP. Peijster.

prof. mr. F.R. Salomons (voorzitter), mr. A. Bus, mr. J.B. Fleers, mr. A. Rutten-Roos en mr. FP. Peijster. GCHB 2012-451 Uitspraak van 7 juni 2012 prof. mr. F.R. Salomons (voorzitter), mr. A. Bus, mr. J.B. Fleers, mr. A. Rutten-Roos en mr. FP. Peijster. Aanvraag levensverzekering geweigerd. Geschillencommissie

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2006 2007 30 936 Wijziging van de Wet werk en bijstand in verband met aanpassing van het recht op bijstand bij verblijf buiten Nederland Nr. 4 ADVIES RAAD

Nadere informatie

Bekijk hier de uitspraak van de Commissie van Beroep GCHB 2010-401

Bekijk hier de uitspraak van de Commissie van Beroep GCHB 2010-401 Bekijk hier de uitspraak van de Commissie van Beroep GCHB 2010-401 Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 89 d.d. 3 mei 2010 (mr. drs. M.L. Hendrikse, voorzitter, mr. B.F. Keulen

Nadere informatie

8.50 Privacyreglement

8.50 Privacyreglement 1.0 Begripsbepalingen 1. Persoonsgegevens: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon; 2. Zorggegevens: persoonsgegevens die direct of indirect betrekking hebben

Nadere informatie

Ons tenmert z

Ons tenmert z Autoriteit Persoonsgegevens Postbus 93374, 2509 AJ Den Haag Bezuidenhoutseweg 30, 2594 AV Den Haag T 070 8888 500 - F 070 8888 501 autoriteitpersoonsgegevens.nl De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2000 2001 27 832 Wijziging van de Wet privatisering ABP in verband met de wijziging van de aanwijzingsvoorwaarden voor deelneming in het ABP Nr. 3 Het advies

Nadere informatie

2. Onder handelingen op het gebied van de geneeskunst worden verstaan:

2. Onder handelingen op het gebied van de geneeskunst worden verstaan: Artikel 446 1. De overeenkomst inzake geneeskundige behandeling - in deze afdeling verder aangeduid als de behandelingsovereenkomst - is de overeenkomst waarbij een natuurlijke persoon of een rechtspersoon,

Nadere informatie

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Wijziging in SZW wetgeving

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Wijziging in SZW wetgeving POSTADRES Postbus 93374, 2509 AJ Den Haag BEZOEKADRES Juliana van Stolberglaan 4-10 TEL 070-88 88 500 FAX 070-88 88 501 E-MAIL info@cbpweb.nl INTERNET www.cbpweb.nl AAN De minister van Sociale Zaken en

Nadere informatie

Uitbrengen van de rapportage Aanbevelingen voor psychiaters en psychologen pj rapporteurs. 1. Informatieplicht

Uitbrengen van de rapportage Aanbevelingen voor psychiaters en psychologen pj rapporteurs. 1. Informatieplicht Uitbrengen van de rapportage Aanbevelingen voor psychiaters en psychologen pj rapporteurs 1. Informatieplicht De NIP code (2007) is hierin duidelijk. Bij het aangaan van de professionele relatie dient

Nadere informatie

Burgerlijk Wetboek Boek 7, Afdeling 5

Burgerlijk Wetboek Boek 7, Afdeling 5 Burgerlijk Wetboek Boek 7, Afdeling 5 (Tekst geldend op: 19 02 2015) Afdeling 5. De overeenkomst inzake geneeskundige behandeling Artikel 446 4. De overeenkomst inzake geneeskundige behandeling in deze

Nadere informatie

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd: 31 832 Wijziging van de Algemene wet gelijke behandeling, het Burgerlijk Wetboek, de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte, de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd

Nadere informatie

1.2 De Commissie heeft de klacht niet in behandeling genomen, omdat klager geen belang (meer) had bij zijn klacht.

1.2 De Commissie heeft de klacht niet in behandeling genomen, omdat klager geen belang (meer) had bij zijn klacht. Oordeel 2003-07 2 december 2003 1 Het signaal 1.1 Op 26 juni 2003 heeft de Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen (hierna te noemen: Commissie) een klacht ontvangen over de verstrekking van

Nadere informatie

Ook zet het CBP vraagtekens bij de noodzaak voor het van toepassing verklaren van het gehele hoofdstuk VIII van de AWBZ.

Ook zet het CBP vraagtekens bij de noodzaak voor het van toepassing verklaren van het gehele hoofdstuk VIII van de AWBZ. POSTADRES Postbus 93374, 2509 AJ Den Haag BEZOEKADRES Juliana van Stolberglaan 4-10 TEL 070-88 88 500 FAX 070-88 88 501 E-MAIL info@cbpweb.nl INTERNET www.cbpweb.nl AAN de Minister van Justitie DATUM 2

Nadere informatie

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de medische keuringen in verband met het opnemen van de mogelijkheid tot onderbrenging van de klachtenbehandeling bij aanstellingskeuringen bij de Sociaal-Economische

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1998 1999 26 257 Wijziging van het urgerlijk Wetboek, het uitengewoon esluit Arbeidsverhoudingen 1945 en van enige andere wetten Nr. 8 NOTA VAN WIJZIGING

Nadere informatie

Gevoegde zaken C-18 0/98 C-184/98. P. Pavlov e.a. tegen Stichting Pensioenfonds Medische Specialisten

Gevoegde zaken C-18 0/98 C-184/98. P. Pavlov e.a. tegen Stichting Pensioenfonds Medische Specialisten Gevoegde zaken C-18 0/98 C-184/98 P. Pavlov e.a. tegen Stichting Pensioenfonds Medische Specialisten (verzoek van het Kantongerecht te Nijmegen om een prejudiciële beslissing) Verplichte deelneming in

Nadere informatie

Bijlage bij brief van Adviespunt Klokkenluiders aan initiatiefnemers wetsvoorstel Huis voor Klokkenluiders d.d. 18 mei 2015

Bijlage bij brief van Adviespunt Klokkenluiders aan initiatiefnemers wetsvoorstel Huis voor Klokkenluiders d.d. 18 mei 2015 Bijlage bij brief van Adviespunt Klokkenluiders aan initiatiefnemers wetsvoorstel Huis voor Klokkenluiders d.d. 18 mei 2015 Bijlage 1: Concrete tekstvoorstellen uitgeschreven en toegelicht I. Voorkom verwarring

Nadere informatie

27 207 Vaststelling van regels voor het tot stand brengen van een nieuw evenwicht tussen arbeid en zorg in de ruimste zin (Wet arbeid en zorg)

27 207 Vaststelling van regels voor het tot stand brengen van een nieuw evenwicht tussen arbeid en zorg in de ruimste zin (Wet arbeid en zorg) 27 207 Vaststelling van regels voor het tot stand brengen van een nieuw evenwicht tussen arbeid en zorg in de ruimste zin (Wet arbeid en zorg) DERDE NOTA VAN WIJZIGING (ontvangen.. maart 2001) Het voorstel

Nadere informatie

de minister van Economische Zaken, de heer mr L.J. Brinkhorst Postbus 20101 2500 EC Den Haag Ministeriële regeling afsluitingen

de minister van Economische Zaken, de heer mr L.J. Brinkhorst Postbus 20101 2500 EC Den Haag Ministeriële regeling afsluitingen POSTADRES Postbus 93374, 2509 AJ Den Haag BEZOEKADRES Juliana van Stolberglaan 4-10 TEL 070-88 88 500 FAX 070-88 88 501 E-MAIL info@cbpweb.nl INTERNET www.cbpweb.nl AAN de minister van Economische Zaken,

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1986-1987 Herziening van het stelsel van sociale zekerheid BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Aan de Voorzitter van de Tweede

Nadere informatie

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Uit de stukken is, voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, het navolgende gebleken.

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Uit de stukken is, voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, het navolgende gebleken. RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN U I T S P R A A K Nr. i n d e k l a c h t nr. 2006.5040 (157.06) ingediend door: hierna te noemen 'klaagster', tegen: hierna te noemen 'verzekeraar'. De Raad van Toezicht

Nadere informatie

2.2 Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun standpunten nader toe te lichten tijdens de hoorzitting op 21 juni 2005.

2.2 Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun standpunten nader toe te lichten tijdens de hoorzitting op 21 juni 2005. Oordeel 2005-10 Utrecht, 5 augustus 2005 1 De klacht 1.1 Op 12 april 2005 heeft klager de Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen (hierna: Commissie) verzocht haar oordeel uit te spreken over

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2013 2014 33 818 Wijziging van verschillende wetten in verband met de hervorming van het ontslagrecht, wijziging van de rechtspositie van flexwerkers en

Nadere informatie

Protocol Verzekeringskeuringen: als u een medische keuring moet ondergaan naar aanleiding van uw gezondheidsverklaring. U moet worden gekeurd! En nu?

Protocol Verzekeringskeuringen: als u een medische keuring moet ondergaan naar aanleiding van uw gezondheidsverklaring. U moet worden gekeurd! En nu? Protocol Verzekeringskeuringen: als u een medische keuring moet ondergaan naar aanleiding van uw gezondheidsverklaring U moet worden gekeurd! En nu? U moet worden gekeurd! En nu? Inhoud Voor wie is deze

Nadere informatie

Privacyreglement Bureau Beckers

Privacyreglement Bureau Beckers Privacyreglement Bureau Beckers Bureau Beckers houdt zich aan het privacyreglement zoals dat door de Branchevereniging wordt aangegeven en in het vervolg van dit document is opgenomen. De nu volgende aandachtspunten

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2004 2005 30 034 Bevordering van het naar arbeidsvermogen verrichten van werk of van werkhervatting van verzekerden die gedeeltelijk arbeidsgeschikt zijn

Nadere informatie

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken: Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 49 d.d. 24 februari 2011 (mr. B. Sluijters, voorzitter, prof. mr. M.L. Hendrikse en dr. D.F. Rijkels) Samenvatting Consument heeft via zijn

Nadere informatie

U moet worden gekeurd! En nu?

U moet worden gekeurd! En nu? Protocol Verzekeringskeuringen: als u een medische keuring moet ondergaan door de hoogte van het bedrag dat u wilt verzekeren U moet worden gekeurd! En nu? Inhoud Voor wie is deze folder bedoeld? 4 Waarom

Nadere informatie

Te treffen maatregel voor deze doelgroep: Forfaitaire uitkering afhankelijk van de huwelijksduur van de betrokkenen.

Te treffen maatregel voor deze doelgroep: Forfaitaire uitkering afhankelijk van de huwelijksduur van de betrokkenen. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA s-gravenhage Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Telefoon

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2002 2003 28 924 Regeling van het conflictenrecht met betrekking tot het geregistreerd partnerschap (Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap) B ADVIES

Nadere informatie

(" ZIEKTEVERZEKERING VOOR BEJAARDEN "). (VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING, INGEDIEND DOOR DE NATIONAL INSURANCE COMMISSIONER TE LONDEN).

( ZIEKTEVERZEKERING VOOR BEJAARDEN ). (VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING, INGEDIEND DOOR DE NATIONAL INSURANCE COMMISSIONER TE LONDEN). ARREST VAN HET HOF (DERDE KAMER) VAN 24 APRIL 1980. UNA COONAN TEGEN INSURANCE OFFICER. (" ZIEKTEVERZEKERING VOOR BEJAARDEN "). (VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING, INGEDIEND DOOR DE NATIONAL INSURANCE

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2003 2004 29 353 Wijziging van enige bepalingen van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het geregistreerd partnerschap, de geslachtsnaam

Nadere informatie

U moet worden gekeurd! En nu?

U moet worden gekeurd! En nu? Protocol Verzekeringskeuringen: als u een medische keuring moet ondergaan door de hoogte van het bedrag dat u wilt verzekeren U moet worden gekeurd! En nu? 2 U moet worden gekeurd! En nu? Inhoud Voor wie

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2006 2007 31 127 Wijziging van de Wet werk en bijstand in verband met aanpassing van de groep met recht op bijstand bij langer verblijf buiten Nederland

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2000 2001 26 816 Voortgangsrapportage Beleidskader Jeugdzorg 2000 2003 Nr. 32 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN DE STAATSSECRE- TARIS VAN VOLKSGEZONDHEID,

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2012 2013 32 529 Wijziging van de Wet op de jeugdzorg en Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, de Algemene Kinderbijslagwet en de Wet Landelijk Bureau Inning

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2005 2006 30 411 Regels omtrent instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming (Wet handhaving consumentenbescherming)

Nadere informatie

Nederlands Instituut van Psychologen 070-8888500. inzagerecht testgegevens

Nederlands Instituut van Psychologen 070-8888500. inzagerecht testgegevens POSTADRES Postbus 93374, 2509 AJ Den Haag BEZOEKADRES Juliana van Stolberglaan 4-10 TEL 070-88 88 500 FAX 070-88 88 501 E-MAIL info@cbpweb.nl INTERNET www.cbpweb.nl AAN Nederlands Instituut van Psychologen

Nadere informatie

Persoonsgegevens Alle gegevens die informatie kunnen verschaffen over een identificeerbare natuurlijke persoon.

Persoonsgegevens Alle gegevens die informatie kunnen verschaffen over een identificeerbare natuurlijke persoon. Privacyreglement Intermedica Kliniek Geldermalsen Versie 2, 4 juli 2012 ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1. Begripsbepalingen Persoonsgegevens Alle gegevens die informatie kunnen verschaffen over een identificeerbare

Nadere informatie

2.1 Op 18 augustus 2006 heeft de Commissie verweerder schriftelijk in kennis gesteld van de klacht met bijlagen.

2.1 Op 18 augustus 2006 heeft de Commissie verweerder schriftelijk in kennis gesteld van de klacht met bijlagen. Oordeel 2006-14 Utrecht, 31 oktober 2006 Commissie: Th.M.G. van Berkestijn, arts, voorzitter, prof. mr. A.C. Hendriks en mevrouw mr. M.J.M. Kelder, bedrijfsarts, leden van de Commissie Klachtenbehandeling

Nadere informatie

POSTADRES Postbus 93374, 2509 AJ Den Haag BEZOEKADRES Prins Clauslaan 20

POSTADRES Postbus 93374, 2509 AJ Den Haag BEZOEKADRES Prins Clauslaan 20 POSTADRES Postbus 93374, 2509 AJ Den Haag BEZOEKADRES Prins Clauslaan 20 TEL 070-381 13 00 FAX 070-381 13 01 E-MAIL info@cbpweb.nl INTERNET www.cbpweb.nl AAN Verbond van Verzekeraars DATUM 6 september

Nadere informatie

Protocol Verzekeringskeuringen: als u een medische keuring moet ondergaan naar aanleiding van uw gezondheidsverklaring. U moet worden gekeurd! En nu?

Protocol Verzekeringskeuringen: als u een medische keuring moet ondergaan naar aanleiding van uw gezondheidsverklaring. U moet worden gekeurd! En nu? Protocol Verzekeringskeuringen: als u een medische keuring moet ondergaan naar aanleiding van uw gezondheidsverklaring U moet worden gekeurd! En nu? Inhoud Voor wie is deze folder bedoeld? 4 Waarom is

Nadere informatie

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA s-gravenhage AV/WTZ/2002/13517

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA s-gravenhage AV/WTZ/2002/13517 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA s-gravenhage Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Telefoon

Nadere informatie

Privacy Reglement van MAMSA

Privacy Reglement van MAMSA Privacy Reglement van MAMSA Preambule Dit reglement beoogt het juiste gebruik van alle persoonsgegevens waarvan MAMSA of een van haar samenwerkingspartners kennis draagt alsmede alle tot een persoon te

Nadere informatie

Uitspraak GCHB 401-S80044

Uitspraak GCHB 401-S80044 Uitspraak GCHB 401-S80044 arbeidsongeschiktheidsverzekering, Wet op de medische keuringen, art. 4 leden 4 en 6, aan de arbeidsverhouding verbonden verzekering, uitsluitingsclausule. Bekijk de uitspraak

Nadere informatie

2. Bij besluit van de d-g NMa van 5 september 2001 (hierna: het bestreden besluit) is de klacht afgewezen.

2. Bij besluit van de d-g NMa van 5 september 2001 (hierna: het bestreden besluit) is de klacht afgewezen. BESLUIT Nummer 2600/ 41 Betreft zaak: Ralet vs CZ en VGZ Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit tot ongegrondverklaring van het bezwaar gericht tegen zijn besluit van

Nadere informatie

WGBO boek 7, afdeling 5 Burgerlijk wetboek (BW) Citeren als: artikel 7:446, lid 1 BW etc. Afdeling 5. De overeenkomst inzake geneeskundige behandeling

WGBO boek 7, afdeling 5 Burgerlijk wetboek (BW) Citeren als: artikel 7:446, lid 1 BW etc. Afdeling 5. De overeenkomst inzake geneeskundige behandeling WGBO boek 7, afdeling 5 Burgerlijk wetboek (BW) Citeren als: artikel 7:446, lid 1 BW etc. Afdeling 5. De overeenkomst inzake geneeskundige behandeling Artikel 446 1. De overeenkomst inzake geneeskundige

Nadere informatie

Ons kenmerk z Onderwerp Verzoek om wetgevingsadvies onderdelen Wijzigingswet financiële markten 2018

Ons kenmerk z Onderwerp Verzoek om wetgevingsadvies onderdelen Wijzigingswet financiële markten 2018 Autoriteit Persoonsgegevens Postbus 93374, 2509 AJ Den Haag Bezuidenhoutseweg 30, 2594 AV Den Haag T 070 8888 500 - F 070 8888 501 autoriteitpersoonsgegevens.nl de Minister van Financiën, Postbus 20201

Nadere informatie

PROFESSIONEEL STATUUT van de Indicerende en adviserende Artsen

PROFESSIONEEL STATUUT van de Indicerende en adviserende Artsen PROFESSIONEEL STATUUT van de Indicerende en adviserende Artsen Werkgever en arts Overwegende 1. dat de cliënt moet kunnen rekenen dat hij een zelfstandige en onafhankelijke sociaal medische beoordeling

Nadere informatie

ECLI:NL:RBASS:2006:AY8841

ECLI:NL:RBASS:2006:AY8841 ECLI:NL:RBASS:2006:AY8841 Instantie Rechtbank Assen Datum uitspraak 25-09-2006 Datum publicatie 26-09-2006 Zaaknummer 58445 - KG ZA 06-182 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

Het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 wordt als volgt gewijzigd:

Het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 wordt als volgt gewijzigd: Bijlage bij de memorie van antwoord bij het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enkele andere wetten ten behoeve van het afschaffen van de Verklaring arbeidsrelatie (Wet deregulering beoordeling

Nadere informatie

: Loyalis Schade N.V., gevestigd te Heerlen, verder te noemen Verzekeraar

: Loyalis Schade N.V., gevestigd te Heerlen, verder te noemen Verzekeraar Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2015-208 (mr. R.J. Verschoof, voorzitter, en mr. B.F. Keulen en drs. L.B. Lauwaars R.A., leden en mr. A. Westerveld, secretaris) Klacht ontvangen

Nadere informatie

REGLEMENT HOUDENDE GEDRAGSREGELS

REGLEMENT HOUDENDE GEDRAGSREGELS REGLEMENT HOUDENDE GEDRAGSREGELS als bedoeld in artikel 19 van de statuten van de Stichting VRT - Verenigd Register van Taxateurs (de stichting), gevestigd te Rotterdam. Inleiding Blijkens artikel 2.1.

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2001 2002 28 170 Gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid, beroep en beroepsonderwijs (Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid)

Nadere informatie

PRIVACYREGLEMENT Network Netherlands B.V. Versie: juni 2018

PRIVACYREGLEMENT Network Netherlands B.V. Versie: juni 2018 PRIVACYREGLEMENT Network Netherlands B.V. Versie: juni 2018 Reglement inzake de bescherming van persoonsgegevens door Network Netherlands B.V. In het kader van haar dienstverlening verwerkt Network Netherlands

Nadere informatie

TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING. Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING. Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd: 30 318 Voorstel van wet tot aanpassing van en verbeteringen in diverse wetten in verband met de invoering van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen alsmede enkele andere correcties (Aanpassings-

Nadere informatie

Samenvatting. Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg. 1. De procedure in hoger beroep

Samenvatting. Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg. 1. De procedure in hoger beroep Uitspraak Commissie van Beroep 2010-12 d.d. 22 oktober 2010 (mr. A. Rutten-Roos, voorzitter, mr. A. Bus, mr. R. Herrmann, mr. F.P. Peijster en mr. R.J.F. Thiessen, leden, en mr. M.J. Drijftholt, secretaris)

Nadere informatie

Privacyreglement A-REA artsen en arbeidsdeskundigen

Privacyreglement A-REA artsen en arbeidsdeskundigen Artikel 1 Begripsbepalingen In dit reglement en de toelichting wordt verstaan onder: a. persoon: een individuele, natuurlijke persoon; b. persoonsgegevens: gegevens, die herleidbaar zijn tot een persoon;

Nadere informatie

De voorgestelde wijziging in artikel I B geven het CBP aanleiding tot het maken van de volgende op- en aanmerkingen.

De voorgestelde wijziging in artikel I B geven het CBP aanleiding tot het maken van de volgende op- en aanmerkingen. POSTADRES Postbus 93374, 2509 AJ Den Haag BEZOEKADRES Juliana van Stolberglaan 4-10 TEL 070-88 88 500 FAX 070-88 88 501 E-MAIL info@cbpweb.nl INTERNET www.cbpweb.nl AAN De Minister van Justitie DATUM 26

Nadere informatie

Gedragscode Persoonlijk Onderzoek

Gedragscode Persoonlijk Onderzoek Gedragscode Persoonlijk Onderzoek Bijlage 1.C Januari 2004 Deze gedragscode is opgesteld door het Verbond van Verzekeraars en is bestemd voor verzekeraars, lid van het Verbond, onderzoeksbureaus die werken

Nadere informatie

Rapport. Rapport over een klacht over de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. Datum: 24 maart 2015 Rapportnummer: 2015/067

Rapport. Rapport over een klacht over de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. Datum: 24 maart 2015 Rapportnummer: 2015/067 Rapport Rapport over een klacht over de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. Datum: 24 maart 2015 Rapportnummer: 2015/067 2 Klacht Verzoeker klaagt er over dat de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst

Nadere informatie

Ons kenmerk z Contactpersoon

Ons kenmerk z Contactpersoon Vertrouwelijk/Aangetekend Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap, Autoriteit Persoonsgegevens Postbus 93374, 2509 AJ Den Haag Bezuidenhoutseweg 30, 2594 AV Den Haag T 070 8888 500 F 070 8888 501

Nadere informatie

R e g i s t r a t i e k a m e r. ..'s-gravenhage, 4 mei 1999. Ons kenmerk 98.V.0854.03. Onderwerp standpunt over gegevensverstrekking

R e g i s t r a t i e k a m e r. ..'s-gravenhage, 4 mei 1999. Ons kenmerk 98.V.0854.03. Onderwerp standpunt over gegevensverstrekking R e g i s t r a t i e k a m e r..'s-gravenhage, 4 mei 1999.. Onderwerp standpunt over gegevensverstrekking De Ondernemingsraad van een dierentuin heeft de Registratiekamer op 12 oktober 1998 vragen gesteld

Nadere informatie

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING 29311 Wijziging van de Algemene wet gelijke behandeling en enkele andere wetten naar aanleiding van onderdelen van de evaluatie van de Algemene wet gelijke behandeling, de Wet gelijke behandeling van mannen

Nadere informatie

Ons kenmerk z Onderwerp Wetgevingsadvies Tijdelijk besluit experiment vervroegde inzet no-risk polis

Ons kenmerk z Onderwerp Wetgevingsadvies Tijdelijk besluit experiment vervroegde inzet no-risk polis Autoriteit Persoonsgegevens Postbus 93374, 2509 AJ Den Haag Prins Clauslaan 60, 2595 AJ Den Haag T 070 8888 500 - F 070 8888 501 autoriteitpersoonsgegevens.nl De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Nadere informatie

ARTIKEL 3 Totstandkoming van de behandelingsovereenkomst

ARTIKEL 3 Totstandkoming van de behandelingsovereenkomst Algemene voorwaarden ARTIKEL 1 Definities en begrippen In deze voorwaarden wordt verstaan onder: Opdrachtgever: degene die voor zichzelf of voor een bepaalde derde een behandelingsovereenkomst sluit met

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten Generaal

Tweede Kamer der Staten Generaal Tweede Kamer der Staten Generaal 2 Vergaderjaar 1989-1990 21479 Herziening van het ontslagrecht B ADVIES RAAD VAN STATE Aan de Koningin 's-gravenhage, 14 november 1989 NADER RAPPORT Aan de Koningin 's-gravenhage,

Nadere informatie

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Werk en Bijstand Nr. W&B/URP/06/ 12499 Nader rapport inzake voorstel van wet houdende wijziging van de Wet werk en bijstand, van de Wet Studiefinanciering

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 1998 1999 Nr. 201 26 238 Wijziging van enkele wetten in verband met invoering van het regresrecht in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en versterking

Nadere informatie

1. Ziek of ziek geweest

1. Ziek of ziek geweest Vragen en antwoorden (laag 3 van de informatie over de gezondheidsverklaring) Geactualiseerd 2 november 2017 Aanvullend op, maar vooral gedetailleerder dan de informatie in laag 2 Verdeeld over 5 secties

Nadere informatie

No.W03.12.0197/II 's-gravenhage, 16 juli 2012

No.W03.12.0197/II 's-gravenhage, 16 juli 2012 ... No.W03.12.0197/II 's-gravenhage, 16 juli 2012 Bij Kabinetsmissive van 18 juni 2012, no.12.001344, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering

Nadere informatie

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken: Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 54 d.d. 29 maart 2010 (mr. drs. M.L. Hendrikse, voorzitter, mr. B.F. Keulen, en dr. B.C. de Vries) 1. Procedure De Commissie beslist met inachtneming

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1989-1990 19 218 Het verworven immuun deficiëntiesyndroom (AIDS) Nr. 37 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld 3 oktober 1989 De vaste commissie

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2007 2008 31 249 Wijziging van de Zorgverzekeringswet in verband met de verstrekking van bijdragen aan zorgaanbieders die inkomsten derven ten gevolge van

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2001 2002 28 172 Evaluatie Wet op de medische keuringen Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT Aan de Voorzitter van de Tweede

Nadere informatie